Tag: 1936

  • Fascistische moord en antifascistische staking van 1936 herdacht

    Op initiatief van het ABVV werd op zaterdag 21 mei in het centrum van Antwerpen een herdenking van de in 1936 vermoorde vakbondsmilitanten Albert Pot en Theo Grijp gehouden. Er werd verzameld aan het Operaplein, in de buurt waar de twee vermoord werden. Vervolgens werd in betoging naar het BTB-lokaal aan de Paardenmarkt getrokken. Daar werd in 1936 in reactie op die moord van onderuit een staking geëist en effectief afgedwongen. Met 150 aanwezigen was het een geslaagde herdenking die ongetwijfeld een traditie zal worden.

    Door Geert Cool (eerst gepubliceerd op rodedriehoek.be)

    Op de herdenking afgelopen zaterdag waren er bij aanvang twee sprekers: Antwerps ABVV-voorzitter Bruno Verlaeckt en schrijver Tom Lanoye. Die hielden sterke toespraken waarin ze ook de link met vandaag legden. Tom Lanoye erkende dat hij Pot en Grijp en het verhaal van 1936 voorheen niet kende, maar beloofde bij te dragen om het onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van een theaterstuk. Op het eindpunt op de Paardenmarkt sprak BTB-voorzitter Frank Moreels via een videoverbinding.

    Een goed geheugen versterkt ons in de strijd die vandaag nodig is tegen zowel extreemrechts als voor onze sociale eisen zoals rond koopkracht. Die twee zijn net als toen nauw met elkaar verbonden: de offensieve strijd van 1936 die onder meer de veralgemening van betaalde vakantie, echte loonsverhogingen en sociale bescherming afdwong, duwde extreemrechts even terug in het defensief. In een internationale context van massale stakingen en bedrijfsbezettingen in Frankrijk en gewapende strijd tegen het fascisme in Spanje, was het in 1936 mogelijk om het fascisme nog te stoppen. Helaas werd dit niet doorgezet, maar het potentieel bestond om de oorlog te voorkomen.

    Ook vandaag is sociale strijd en het afdwingen van eisen in het belang van de werkende klasse essentieel om extreemrechts te stoppen. Koopkracht is vandaag het centrale thema. Extreemrechts probeert zich daarrond te profileren, maar staat steeds aan de andere kant van de barricaden als de arbeidersbeweging de strijd voor effectieve maatregelen opvoert. Die strijd ernstig nemen zal bepalend zijn en kan ook de verkiezingen van 2024 er helemaal anders laten uitzien. Sommigen gaan ervan uit dat het vaststaat dat Vlaams Belang en N-VA op een overwinning afstevenen en dat het politieke debat in Vlaanderen door rechts en extreemrechts zal gedomineerd worden. De Franse presidentsverkiezingen geven echter aan dat dit niet zo hoeft te zijn. Een consistente linkse stem kan scoren en het politieke debat omgooien. De strijd voor de koopkracht die nu op gang komt richting geven, zowel qua organisatie en actieplan als qua programma en alternatieven, kan het verschil maken.

     

    Video: bekijk de toespraken van Bruno Verlaeckt en Tom Lanoye

    Staking van 1936

    Het is belangrijk dat het ABVV de staking van 1936 herdenkt. Het is immers een voorbeeld van offensieve strijd die blijvend resultaat opleverde. Het opeisen van onder meer betaalde vakantie als verwezenlijking van de arbeidersbeweging versterkt de strijd vandaag.

    In 1936 werden Albert Pot en Theo Grijp, militanten van de socialistische transportbond BTB, vermoord door extreemrechtse activisten. Op de dag van hun begrafenis, 26 mei, werd een 24-urenstaking gehouden. Het ongenoegen beperkte zich niet tot het dodelijke geweld op de twee collega’s, in de haven broeide het al langer en over veel meer. De lonen liepen achter op de prijsstijgingen en er werd al jarenlang bespaard op de levensstandaard van de werkenden. De moord op Pot en Grijp was slechts de druppel die de emmer deed overlopen.

    De vakbondsleiding werd gepasseerd door de basis die zich niet neerlegde bij een éénmalige 24-urenstaking. De basis was symbolische acties om wat stoom af te laten beu. De BTB-leiding zag zich onder druk van de basis – met onder meer een vechtpartij voor de lokalen van de BTB aan de Paardenmarkt – genoodzaakt om een grote meeting in het Sportpaleis te houden en om op 2 juni de oproep voor een staking te lanceren met als centrale eisen een 40-urenweek, algemene loonsverhoging, een minimumloon van 32 frank per dag en zes dagen betaald verlof. De vakbondsleiders erkenden dat de staking “over den kop van de leiding uitbrak.”

    De staking sloeg snel en spontaan over naar andere sectoren: scheepsherstellers, de diamantsector, … en vanaf 9 juni ook onder meer de steenkoolmijnen en de metaalsector. FN-Herstal, in de buurt van Luik, werd bezet door het personeel. Het was meteen de eerste grote bedrijfsbezetting uit de Belgische sociale geschiedenis. Communistische militanten zoals Emiel en Piet Akkerman speelden een grote rol in de uitbreiding van de staking  in de diamantsector. Beide broers sneuvelden nadien in Spanje waar ze gingen vechten tegen het fascisme. Vera Akkerman, de vrouw van Emiel, trok daarop ook naar Spanje om de strijd verder te zetten en was tijdens de oorlog betrokken bij de verzetsorganisatie ‘Het Rode Orkest’ rond Leopold Trepper.

    De beweging groeide snel: eerst in Wallonië waar tegen 15 juni de staking algemeen was in de arbeiderscentra en daarna ook in Vlaanderen en Brussel. De zwaartepunten lagen in Antwerpen, Luik en de Borinage. Pogingen om communautaire verdeeldheid te zaaien, werden beantwoord met de slogan: “Uw voornaam is Vlaming of Waal, uw achternaam is arbeider.” Het aantal stakers liep op tot een half miljoen. De regering zag zich verplicht om op 17 juni voor het eerst in de geschiedenis nationaal overleg te houden met de vakbondsleidingen en de werkgevers.

    Regering en patronaat moesten toegevingen doen, ze vreesden een verdere uitbreiding van de stakingsbeweging en hadden de ervaring van de stakingsgolf van 1932 nog vers in het geheugen. Bovendien was er het Franse voorbeeld: de massale golf van stakingen en bedrijfsbezettingen vanaf mei 1936, maar met een hoogtepunt in juni 1936, dwong het patronaat en de nieuwe Volksfrontregering daar tot verregaande toegevingen aan de arbeidersbeweging (*). Het was dat of de controle helemaal verliezen en dan stond een breuk met het kapitalisme op de agenda. De bazen aanvaardden sociale verworvenheden als echte loonsverhogingen en betaalde vakantie om te vermijden dat ze zelf alles zouden verliezen. Toegegeven, met betaalde vakantie hoopten ze ook dat de arbeiders in de zomer even niet op de werkvloer zouden komen en hierdoor voldoende afgeleid zouden zijn om geen verdere acties organiseren.

    Echte loonsverhogingen en betaalde vakantie

    In ons land kwam het nationaal overleg tot een voorstel met een loonsverhoging van 7 tot 8%, de invoering van een wettelijk minimumloon, de invoering van de 40-urenweek in de mijnen en het recht op 6 dagen betaalde vakantie voor alle werkenden. In een aantal sectoren werden voor het eerst paritaire comités (voor overleg tussen werkgevers en werknemers) opgezet. De havenarbeiders werd een bijkomende loonsverhoging beloofd. De nationale vakbondsleiders stelden voor om vanaf 24 juni het werk te hervatten. In een aantal sectoren werd die oproep niet gevolgd, zo staakten de Antwerpse scheepsherstellers tot begin augustus en de textielarbeiders van Moeskroen tot 6 juli. In een aantal sectoren werd voor 24 juni niet gestaakt, maar nadien wel om ook in deze sectoren paritaire comités te bekomen om onder meer regelingen voor het betaald verlof uit te werken.

    Op 8 juli 1936 was de wet over het betaald verlof een feit. Onder druk van een strijdbare en offensieve algemene staking kan het snel gaan! Voor de toepassing ervan in alle sectoren waren nog acties nodig. Bij de stakingsacties die tot het bekomen van het betaald verlof leidden, vielen gewonden en zelfs een dode: een vrouw in Quaregnon werd gedood door kogels van de rijkswacht die willekeurig schoten loste na eerdere confrontaties met stakers.

    Voor 1936 bestond betaalde vakantie enkel in grote bedrijven waar de vakbonden sterk stonden. Zo werd in 1925 acht dagen vakantie afgedwongen bij de spoorwegen. Maar het was pas in 1936 dat het recht op betaalde vakantie voor iedereen gold. Voor kleine ondernemingen met minder dan tien werknemers werd dit pas in 1938 ingevoerd. De druk van het massale arbeidersprotest en de radicalisering na de Tweede Wereldoorlog leidden tot een verdubbeling van het vakantiegeld. Onder druk van de opstandige en revolutionaire algemene staking van 1960/61 werd in 1963 een derde vakantieweek ingevoerd.

    Iedere verworvenheid die we als gewone werkende kennen, is er niet zomaar gekomen. Het is op basis van strijd en stakingen dat we zaken afgedwongen hebben. Daarbij hebben de werkgevers op ieder ogenblik geklaagd over de stakers die de bevolking en de economie zouden ‘gijzelen’ en zich onverantwoord opstelden. Als we de werkgevers laten doen, dan zouden we geen enkele sociale bescherming kennen want dat bedreigt hun ‘concurrentiepositie.’ Dan zouden ze onze werkloosheid en miserie organiseren, onze koopkracht verder kelderen en wie daar iets over durft te zeggen, meteen repressief de mond snoeren.

    Herdenken om te leren voor de strijd vandaag

    De herdenking van Pot en Grijp, maar uitdrukkelijk ook van de staking van 1936 én het resultaat van die staking, is een uitstekend initiatief. Het ging niet alleen om het verleden, maar ook over vandaag en de strijd voor betere arbeids- en loonvoorwaarden voor de werkende klasse. Dat is meteen ook onderdeel van het verzet tegen extreemrechts dat vandaag opnieuw goed scoort in peilingen en haar verdeeldheid verspreidt, ook onder collega’s op de werkvloer. Kort voor de vakantieperiode is het nuttig om eraan te herinneren dat het niet op basis van schoppen naar migranten of al wie ‘vreemd’ is dat sociale vooruitgang geboekt is, maar door met de arbeidersbeweging en antifascisten op te komen voor systeemverandering.

    Op de herdenking in Antwerpen was Steunpunt Antifascisme aanwezig met een stand aan het Operaplein en in het BTB-gebouw op de Paardenmarkt. De rode driehoekjes – symbool van strijd tegen fascisme en racisme – vlogen de deur uit. We plannen om later dit jaar met Steunpunt Antifascisme een bijdrage te leveren aan de herdenking van de staking van 1936 en het verdere engagement van voortrekkers zoals de broers Akkerman en Vera Akkerman in het verzet tegen het fascisme in Spanje en in het geval van Vera Akkerman tegen de nazibezetting hier.

     

    (*) Over de staking van 1932 verscheen het boek ‘1932. Mijnwerkers in opstand’ door Frans Driesen. Over de Franse gebeurtenissen van 1934 tot en met 1938 het boek ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ door Leon Trotski. 

  • [Archieftekst] 1936: start van de stalinistische ‘grote zuivering’

    Rykov en Boecharin op weg naar hun proces in 1938.
    Rykov en Boecharin op weg naar hun proces in 1938.

    We hebben heel de zomer aandacht gehad voor de gebeurtenissen van 80 jaar geleden. 1936 was een jaar van revolutie en hoop op verandering. Er waren de Franse massastakingen, de Spaanse revolutie maar ook de Belgische algemene staking van 1936. In Frankrijk en Spanje werd de hoop op verandering niet ingelost, de stalinistische tactiek van het Volksfront leidde er tot allianties met de ‘progressieve burgerij’ vanuit het idee dat eerst het fascisme moest gestopt worden vooraleer over socialisme kon gepraat worden. De Volksfronten werden van bovenaf opgelegd om strijd van onderuit te stoppen. De bijhorende nederlagen gaven nieuw zelfvertrouwen aan zowel de Duitse nazi’s als de stalinistische kliek in Moskou. Om revolutionaire strijd preventief de kop in te drukken, werd vanaf de zomer van 1936 gestart met de ‘grote zuiveringen’. Duizenden strijdbare militanten werden vermoord, vooral de trotskisten waren een centrale vijand voor Stalin en co.

    In onderstaand artikel uit 2009, een recensie van het boek ‘Stalin’s Terror’, wordt op die politieke terreur ingegaan.

    http://nl.marxisme.be/2009/12/recensie-stalins-terror-of-1937-1938-political-genocide-in-the-ussr-door-vadim-z-rogovin/

  • Belgische staking van 1936: hoe links zich kan opbouwen in bewegingen

    We publiceerden eerder al een artikel waarin de algemene staking van 1936 kort geschetst werd, vooral vanuit het oogpunt van het afdwingen van het betaald verlof. We gingen ook in op de internationale context van dat revolutiejaar 1936 met onder meer de Spaanse revolutie en de Franse stakingsbeweging. Een belangrijk onderdeel van de Belgische algemene staking van 1936 kwam nog niet aan bod in ons eerder gepubliceerd artikel: de opbouw van een politiek alternatief doorheen de staking.

    De stakingsbeweging van 1936 leidde niet alleen tot belangrijke sociale verworvenheden in ons land, het bracht ook een discussie over politieke alternatieven teweeg. De sociaaldemocratie zat in de regering voor de verkiezingen van mei 1936 en wilde ook in de volgende regering postjes opnemen. De sociaaldemocratie ging dan ook op de rem staan, bevriende vakbondsleiders deden hetzelfde en zagen hierdoor de beweging steeds meer aan hun controle ontglippen met een groeiende invloed van linkse militanten, waaronder leden van de Communistische Partij maar ook anderen.

    De Communistische Partij in België (KPB) stond na de splitsing van 1928 – toen allerhande manoeuvres nodig waren om te vermijden dat de trotskistische strekking een meerderheid kon behouden – erg zwak met een paar honderd leden. Dat aantal liep verder terug in de daaropvolgende jaren, zo had de KPB aan de vooravond van de stakingsbeweging van 1932 nog slechts een 20-tal actieve leden in Antwerpen. Op basis van de staking van 1932 groeide dat aantal aan en het syndicale gewicht van de communistische militanten werd groot in de aanloop naar de stakingsbeweging van 1936 waarin deze militanten een grote rol speelden.

    De radicalisering in de jaren voor de staking van 1936 kwam vooral sterk naar voor binnen de Belgische Werkliedenpartij. Dit gebeurde niet zozeer bij de leiding ervan, maar wel aan de basis. Het ‘plan De Man’, een op zich beperkt programma van hervormingen via parlementaire weg, leidde tot een brede mobilisatie waarbij de hoop op verandering centraal stond. Trotski drong er bij de Belgische trotskisten op aan om een politieke kritiek op het Plan te brengen maar tegelijk “aan een zo breed mogelijke laag van arbeiders aan te tonen dat, voor zover de burgerij de verwezenlijking van het Plan poogt te dwarsbomen, wij hand in hand met hen zullen strijden om ze te helpen bij het doormaken van de ervaring. We zullen met hen alle moeilijkheden van de strijd delen, maar wat we niet zullen delen zijn de illusies die er aan verbonden zijn.” De kritiek op het Plan moest niet gericht zijn op het verhogen van de “passiviteit van de arbeiders” door er een “voorgewende theoretische rechtvaardiging” aan te geven, maar integendeel moest deze kritiek gericht zijn op het versterken van revolutionaire krachten.

    Jammer genoeg was slechts een kleine groep van Belgische trotskisten in staat om de voorstellen van Trotski ook effectief in de praktijk om te zetten. Het geeft wel aan wat op grotere schaal mogelijk was geweest in onder meer Spanje indien daar gelijkaardige voorstellen van Trotski waren opgenomen. Trotski stelde voor om binnen de sociaaldemocratische BWP te werken om deel te zijn van het radicaliseringsproces en er richting aan te geven. Niet door de illusies van de leiding te delen, maar door een eenheidsfront aan de basis uit te bouwen. Een kleine groep Belgische trotskisten, voornamelijk in Charleroi georganiseerd, voerde deze tactiek uit en ging binnen de BWP werken. Er werd nauw samengewerkt met de linkse stroming ‘Action Socialiste’. Die stroming stond al snel onder druk om een keuze te maken tussen een revolutionaire koers of het aanvaarden van het kapitalisme. Onder meer Spaak maakte die laatste keuze en werd daar nadien voor beloond met ministerpostjes en na de Tweede Wereldoorlog zelfs met de functie van secretaris-generaal van de NAVO. Maar een ander aanzienlijk deel, onder leiding van Walter Dauge, vormde de ‘Action Socialiste Révolutionnaire’ die nadat ze uit de BWP gezet werd de Parti Socialiste Révolutionnaire vormde met weekblad ‘Lutte Ouvrière’. Deze groep was door de trotskisten overgewonnen waardoor ze met 800 leden uit de sociaaldemocratie kwamen en een reële inplanting en invloed hadden in Henegouwen. Zo haalde Dauge een meerderheid in de gemeenteraadsverkiezingen in Flénu, waarop de koning weigerde om hem als burgemeester aan te stellen.

    De nederlaag in Spanje en het feit dat de Franse beweging niet verder ontwikkelde, zorgden ervoor dat de opgaande fase van klassenstrijd nog in 1936 zelf gestopt werd. Het leidde tot meer ruimte voor contrarevolutionaire ontwikkelingen. Zo is het geen toeval dat de Moskouse processen en de vervolging van elke mogelijke oppositiekracht in de Sovjet-Unie eveneens in 1936 van start gingen. Samen met de naderende oorlog maakte dit de consolidatie van de nieuwe trotskistische organisatie in België moeilijk, de bredere groep rond Dauge werd niet geïntegreerd in een revolutionaire stroming en verdween samen met de oorlog. Toch bleef de groep van Charleroi standhouden en een rol spelen in het overleven van het Belgische trotskisme.

    De stakingsbeweging van 1936 toonde niet alleen hoe een spontane offensieve beweging tot overwinningen kan leiden met nieuwe sociale verworvenheden. Deze beweging zette ook de discussie over politieke alternatieven op de agenda. Niet alleen de stalinistische KPB kon daar gebruik van maken, ook al was het mee door het internationaal prestige van de Sovjet-Unie en het internationale gewicht van de stalinistische stroming vooral de KPB die kon groeien. Ook de kleine trotskistische krachten konden waar ze stoutmoedig inspeelden op radicalisering en massabewegingen zonder toe te geven op hun programmatorische vastberadenheid uitgroeien tot een factor van belang.

  • [Archieftekst] Trotski over de jaren 1930 in Frankrijk

    france1936Het revolutiejaar 1936 werd mee bepaald door de gebeurtenissen in Frankrijk met een enorme stakingsbeweging in mei 1936. De hoop die werd opgewekt door de Volksfrontregering leidde tot een massale beweging voor fundamentele verandering. Maar dat was niet het doel van het Volksfront, dit front van linkse partijen met de zogenaamde ‘progressieve’ burgerij was net gericht op de verdediging van het systeem vanuit de veronderstelling dat dit noodzakelijk was als antwoord op de fascistische dreiging. Trotski sprak zich scherp uit tegen deze tactiek van het Volksfront, hij plaatste daartegenover de nood aan een eenheidsfront van werkenden, een front van onderuit in actie. De analyses van Trotski over de jaren 1930 in Frankrijk zijn nog steeds van groot belang om dit onderdeel van de geschiedenis te begrijpen. We bundelden enkele jaren geleden teksten van Trotski over fascisme en de dreiging van extreemrechts. In deze bundeling van teksten is er ook een hoofdstuk over Frankrijk. Hieronder de inleiding op dat hoofdstuk gevolgd door verwijzingen naar de teksten ervan.

    [divider]

    Toen het fascisme aan de macht kwam in Duitsland, verklaarde Trotski dat de sleutel tot de situatie nu in Frankrijk lag.

    De Franse economie werd vanaf ongeveer 1931 geraakt door de wereldwijde depressie waar de grote crash van 1929 in de VS de bekendste uitdrukking van was. De economische crisis ondermijnde de positie van de kleinburgerij en plaatste ook zowel de burgerij als de arbeidersbeweging voor nieuwe uitdagingen. Verschillende politieke stromingen speelden in op het ongenoegen. Er was een groeiende impact van populisten en van extreemrechts. Dat gebeurde niet overal op een zelfde manier, maar er waren wel overal gelijkaardige elementen van politieke onstabiliteit.

    In Frankrijk kwamen deze ontwikkelingen na de dramatische gebeurtenissen in Duitsland (en eerder in Italië) waar het fascisme aan de macht kon komen. Leon Trotski had steeds gewaarschuwd dat de weigering van de leiding van de Duitse arbeidersbeweging om gezamenlijk een offensieve strijd voor maatschappijverandering aan te gaan en de ultralinkse koers van de KPD in het bijzonder belangrijke factoren waren die het mogelijk maakten dat Hitler aan de macht kwam. Trotski bracht in Duitsland de noodzaak van een eenheidsfront van de arbeidersbeweging naar voor.

    In Frankrijk zag de leiding van de arbeidersbeweging de eerste oprispingen van extreemrechts niet aankomen, Frankrijk was immers Duitsland niet. De politieke onstabiliteit – met vijf regeringen tussen mei 1932 en januari 1934 – was een uitdrukking van de crisis. Bovendien werd het volledige establishment door elkaar geschud als gevolg van een aantal schandalen, onder meer door onfrisse praktijken van topbankiers en speculanten. De kleine fascistische groepen hadden als gevolg van de crisis en de impact ervan op de kleinburgerij een steviger aanhang gekregen en grepen de schandalen aan om zich offensief te manifesteren. Dat een sterk in de media uitgespeeld schandaal een speculant met Joodse roots betrof, met name Stavisky (1), werd uiteraard schaamteloos uitgespeeld.

    Als de fascisten in februari 1934 een grote betoging houden in Parijs, op een ogenblik dat het politieke establishment in de touwen ligt, kijken zowel de Communisten als de Socialisten gewoon toe. Ze waren geschokt omdat ze de fascisten niet hadden zien komen en ze vreesden een snelle machtsovername. Door het toeslaan van een element van contrarevolutie zagen ze niet de mogelijkheden om de revolutie op de agenda te zetten.

    In februari 1934 kwam er onder druk van onder meer extreemrechts een rechtse bonapartistische regering aan de macht onder leiding van Doumergue. Amper twee jaar later kende Frankrijk in april-mei 1936 een van de grootste algemene stakingen uit haar geschiedenis. Net zoals de leidingen van de communisten en de socialisten de contrarevolutie niet zagen aankomen, zagen ze evenmin het potentieel van de revolutie. Het resultaat was dat ze op beiden onvoorbereid waren.

    Trotski stelde in 1934 reeds dat de crisis en het ineenstorten van alle instellingen van de burgerij leidde tot een periode van enorme politieke volatiliteit waarbij de pendule heel snel van rechts naar links kon gaan en terug. Het argument dat Frankrijk Duitsland niet was – of om de vergelijking met vandaag te maken: dat Frankrijk Griekenland niet is – is slechts gedeeltelijk correct. Het ritme van de gebeurtenissen is uiteraard verschillend, maar omdat er onder het kapitalisme geen uitweg is voor de crisis, is er in alle landen een desintegratie van het systeem. De basiskenmerken daarvan zijn overal dezelfde.

    De instellingen van de burgerij worden sterk verzwakt in een periode van crisis. Als democratische methoden niet meer volstaan, volgen andere methoden en wordt het leger ingezet en desnoods ook gewapende bendes. Dat is waar de rol van de reactionaire groepen van fascisten groter kan worden. Het fascisme is in essentie een beweging die erop gericht is om de arbeidersbeweging gewapenderhand te breken. Het kan daarvoor beroep doen op de misnoegde en geruïneerde kleinburgerij die tegen de arbeidersbeweging wordt opgezet. Populisme is doorgaans een eerste uitdrukking van een radicalisering bij de kleinburgerij.

    In Frankrijk stond het fascisme in 1934 nog niet op de agenda, maar kwam er een rechts bonapartistisch regime dat zich schijnbaar boven het politieke gewoel stelde. Trotski stelde dat een dergelijk regime zich slechts tijdelijk zou kunnen handhaven en steeds meer beroep zou moeten doen op de steun van politie en leger. Een deel van de officiële ‘linkerzijde’, meer bepaald de ‘Radicale Socialistische Partij’, besloot de bonapartistische regering te steunen met het argument van de fascistische dreiging en de stabiliteit. Het resultaat van deze steun was dat het proces van afkalving van de Radicale partij enkel werd versneld.

    In een systeem in crisis verdwijnt de steun voor de gevestigde partijen die zich op het kapitalisme beroepen. Dat is het resultaat van de dynamiek van de kapitalistische crisis.

    “Het kapitalisme heeft de productiemiddelen tot op een zodanig niveau gebracht dat ze lam gelegd worden door de miserie van de volkse massa’s die geruïneerd zijn door datzelfde kapitalisme. Het volledige systeem begint af te takelen, te desintegreren en te rotten. Het kapitalisme kan de werkenden niet alleen geen nieuwe sociale hervormingen geven, zelfs geen kruimels. Maar het moet terugnemen wat het ooit gaf. Heel Europa zit in een periode van economische en politieke tegenhervormingen. Het beleid om de massa’s te verstikken is niet het resultaat van de grillen van de reactie maar komt voort uit de desintegratie van het kapitalistische systeem.” En dat heeft uiteraard ook politieke gevolgen. Zoals Trotski stelde: “Belangrijke politieke fenomenen hebben altijd diepere sociale oorzaken.”

    De opmars van extreemrechts leidde meteen tot discussies binnen de linkerzijde. Trotski ging in tegen diegenen die zich toegeeflijk wilden opstellen tegenover de officiële linkerzijde die de regering steunde. Hij stelde dat de arbeidersbeweging zich uiteraard niet tegen de kleinburgerij moest keren, maar dat ze deze kleinburgerij enkel naar haar kant zou overwinnen door consequent tegen het kapitalisme in te gaan.

    “Om de kleinburgerij aan haar kant te krijgen, moet de arbeidersklasse het vertrouwen van de kleinburgerij winnen. Daarvoor moet de arbeidersbeweging vooreerst vertrouwen hebben in haar eigen kracht.”

    Dat omvat bij de opkomst van fascistische bendes ook de noodzaak van fysieke verdediging van de arbeidersbeweging. Binnen de Franse communistische partij heerste daar heel wat onduidelijkheid over en overheerste het idee dat er geen fysieke verdediging nodig was. Trotski:

    “Dit komt er uiteindelijk op neer dat wordt gedacht dat als de onderdrukten niet terugschrikken, de onderdrukkers niet verplicht worden om hen te slaan. Dat is de filosofie van Tolstoy en Ghandi, maar niet van Marx en Lenin. Als L’Humanité de doctrine van ‘geen verzet met geweld tegen het kwaad’ aanneemt, zou het als symbool beter niet de hamer en sikkel nemen, maar de vrome geit die Ghandi van melk voorzag.”

    Tegenover de noodzaak van fysieke verdediging tegen de fascisten, stelde de communistische partij dat dergelijke opstelling een provocatie zou vormen en enkel mogelijk zou zijn in een revolutionaire situatie. Trotski bracht daartegen in dat het argument dat de situatie niet revolutionair was doorgaans gebruikt werd om aan de revolutionaire taken van het ogenblik te verzaken. De opbouw van een ‘arbeidersmilitie’ als verdediging tegen de fascisten was een logische stap in de opbouw en verdediging van de bestaande arbeidersorganisaties en instrumenten van strijd. Dat moet niet geheimzinnig gebeuren, maar net zoals een stakingspiket worden voorbereid met een maximale betrokkenheid van de arbeiders.

    Daarnaast stelde Trotski dat de linkerzijde geen afwachtende houding mocht innemen tegenover de politieke crisis. Hij pleitte voor een eenheidsfront van arbeidersorganisaties rond een programma van concrete overgangseisen waarmee een arbeidersregering de overgang van het kapitalisme naar het socialisme zou kunnen maken. Eisen op zich volstaan niet, er moeten ook stappen gezet worden om aan te tonen dat de eisen zullen gerealiseerd worden.

    “Het is niet nodig om strijdmethoden uit te vinden. Die worden aangeboden door de hele geschiedenis van de wereldwijde arbeidersbeweging.”

    Trotski riep de leiders van de arbeidersbeweging op om zich niet te beperken tot tamme toespraken in het parlement en tot een afgezwakte versie van een socialistisch programma in de hoop zo meer ‘aanvaardbaar’ te zijn, maar tot een scherpe en duidelijke socialistische retoriek om op basis van klassenstrijd voorbereid te zijn op een overwinning. Vandaar de roep van Trotski om geen ‘Volksfront’ met de burgerlijke Radicalen te vormen, maar actiecomités om een revolutionaire strijd te voeren.

    Terwijl de crisis van het kapitalisme net het potentieel van een socialistisch alternatief aantoonde, zwegen de socialisten en communisten daarover. Trotski was scherp in zijn vaststellingen:

    “Waar bij het ontstaan van het kapitalisme onwetende en hongerige arbeiders de machines stuk sloegen, zijn het nu de kapitalisten zelf die machines en fabrieken vernietigen. Het verder behoud van de private eigendom van de productiemiddelen bedreigt de mensheid met degeneratie en barbarij. De basis van de samenleving is economisch. Die basis is rijp voor het socialisme en dit in dubbele zin: de moderne technologie is zodanig ontwikkeld dat het een hoge levensstandaard voor iedereen kan garanderen, maar het uitgeleefde kapitalistische systeem biedt de massa’s enkel steeds meer armoede en lijden.”

    De uitdaging was groot: als de arbeidersbeweging geen stappen vooruit zou zetten en de macht zou grijpen, dan zou het verval van de economie en de samenleving zich voortzetten en uiteindelijk een bedreiging voor de mensheid vormen. Trotski stelde in 1935 reeds dat dit zou leiden tot een nieuwe oorlog. Een afwachtende houding innemen, was niet aan de orde.

    “Als we in een prérevolutionaire situatie geen revolutionaire politiek voeren, dan werkt de tijd tegen ons.”

    In zo’n situatie proberen alle krachten van de reactie zich te versterken. De uitkomst van een prérevolutionaire situatie wordt bovendien niet enkel bepaald door objectieve maar ook door subjectieve factoren. Het organiseren van de arbeiders in actiecomités was dan ook noodzakelijk om te vermijden dat de revolutionaire energie van de massa’s slechts tot geïsoleerde uitbarstingen zou leiden en niet tot een perspectief van maatschappijverandering.

    “Stakingen, protestacties, confrontaties op straat, opstanden zijn onvermijdbaar in de huidige situatie. De taak van een arbeiderspartij bestaat er niet in om deze acties te controleren en lam te leggen, maar wel in het verenigen van de bewegingen en er zoveel mogelijk krachten aan te besteden.”

    In dat kader was er volgens Trotski nood aan een eenheidsfront in de vorm van actiecomités waarbinnen de verschillende stromingen van de arbeidersbeweging samen zouden komen. De term ‘actiecomités’ is daarbij geen toeval, het doel van eenheid is immers actie.

    “De regel van bolsjewieken inzake eenheid is: afzonderlijk marcheren, samen toeslaan.”

    Met het Volksfront is het resultaat:

    “Samen marcheren om nadien afzonderlijk afgeslacht te worden.”

    De arbeiders hadden zich in de periode 1934-36 massaal georganiseerd in de vakbonden en politieke partijen. De staking van 1936 toonde aan dat ze klaar stonden om doorheen radicale acties zoals een algemene staking en bedrijfsbezettingen zelf de touwtjes in handen te nemen. Maar toch bleef de leiding van de arbeidersbeweging aan de zijlijn toekijken en weigeren om het potentieel te benutten. In plaats van de mogelijkheid tot een revolutionaire breuk met het kapitalisme te benutten, werd de energie van de massa’s aangewend om een Volksfrontregering te vormen. Deze regering was evenmin stabiel en kon niet vermijden dat extreemrechts onder Pétain (2) aan de macht kwam.

     

    De teksten in dit hoofdstuk komen allen uit ‘Whither France?’, een bundeling van teksten van Trotski uit 1934-36. Van de eerste uitgebreide tekst ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ waren er enkele passages reeds naar het Nederlands vertaald in het kader van de brochure ‘Fascisme: wat het is en hoe het te bestrijden?’ die in 2003 door marxisme.be werd uitgebracht. Een ander onderdeel werd online geplaatst door marxists.org. De rest hebben we voor deze uitgave vertaald. Daarna volgen ‘Frankrijk op een keerpunt’ (1936), ‘De Franse revolutie is begonnen’ (1936) en ‘Het beslissende uur komt naderbij’ (1938).

     

    Voetnoten

    1. Serge Alexandre Stavisky (1888-1934) was van Russisch-Joodse afkomst. Hij oefende verschillende beroepen uit maar kwam in de jaren 1920 op het verkeerde pad, onder meer met de verkoop van waardeloze aandelen. Hij werd meermaals vervolgd, maar bleef uit de gevangenis. Kranten die zijn dubieuze zaken wilden onderzoeken, werden omgekocht met grote advertenties en desnoods werden de kranten volledig opgekocht. In december 1933 viel hij volledig door de mand. De politie vond hem op 8 januari 1934 aan een chalet in Chamonix, getroffen door een kogelwonde. Er werd beweerd dat hij zelfmoord pleegde, maar dat leek onwaarschijnlijk. Het feit dat de dodende kogel een langere afstand aflegde, deed het satirische blad Le Canard Enchaîné vermoeden dat Stavisky wel heel lange armen had. Het feit dat hij als financieel speculant banden had met toplui zorgde ervoor dat de regering viel. De nieuwe regering zette het hoofd van de Parijse politie aan de kant, wat de directe aanleiding vormde voor een poging tot rechtse staatsgreep.
    2. Philippe Pétain, ook bekend als maarschalk Pétain, (1856 – 1951) was een Franse militair en politicus die een prominente rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog in de strijd tegen de Duitsers en tijdens de Tweede Wereldoorlog het staatshoofd was van het Vichy-bewind, dat een marionettenregime was van nazi-Duitsland. (bron: Wikipedia)
  • 80 jaar geleden: Olympische Volksspelen van Barcelona

    olympbarcelonaTachtig jaar geleden stond Barcelona vooraan in de strijd tegen het fascisme. De revolutionaire beweging van 1936 werd niet alleen in betogingen, stakingen en strijd in loopgraven gevoerd. In juli 1936 moest Barcelona ook het toneel zijn voor een competitie met 6.000 atleten uit heel de wereld. Ze werden verwelkomd door spandoeken en supporters. Het waren geen gewone atleten, maar socialisten, anarchisten en tal van andere antifascisten die verzamelden voor de Olimpiada Popular, de Olympische Volksspelen.

    Artikel door Scott Jones uit weekblad ‘The Socialist’

    De officiële vlag voor het gebeuren had drie figuren in het rood, geel en zwart. De figuren vertegenwoordigden de eenheid en gelijkheid tussen vrouwen en mannen, blanken en zwarten. Het ging om alternatieve Olympische Spelen die geplaatst werden tegenover de officiële Spelen die dat jaar in Berlijn werden gehouden. De officiële Spelen werden geopend met ‘sieg hiel’-kreten en swastika-vlaggen.

    Twee steden, twee totaal verschillende Olympische Spelen. De ene Spelen vonden uiteindelijk niet plaats, de andere hadden nooit mogen plaatsvinden. De spelen van het volk stonden lijnrecht tegenover de nazi-spelen.

    In 1931 versloeg Berlijn Barcelona in de discussie over het organiseren van de Spelen van 1936. Tussen 1931 en 1936 zou de wereld er helemaal anders gaan uitzien. In 1933 kwam Hitler aan de macht waarna de nazi’s hun zwarte laarzen over de Duitse samenleving loslieten. De Olympische Spelen werden een opportuniteit voor Hitler om zijn macht te tonen aan de wereld en om het nieuwe Duitsland voor te stellen.

    In Spanje kwam in 1936 een linkse Volksfrontregering aan de macht. Deze regering besloot om de Olympische Spelen van Berlijn te boycotten en eigen spelen in Barcelona te houden. Atleten uit 22 landen gingen op de uitnodiging in, met grote delegaties uit de VS, Groot-Brittannië en Scandinavië. Er waren ook delegaties met vluchtelingen uit het fascistische Duitsland en Italië. Een andere ploeg bestond uit Joodse vluchtelingen.

    De meeste atleten wisten goed waarom ze in Barcelona waren: niet alleen voor de sport maar ook uit solidariteit met de strijd tegen het fascisme. De meeste atleten werden gestuurd door vakbonden, socialistische en communistische partijen en andere arbeidersorganisaties.

    Maar de Spelen van Barcelona zouden niet doorgaan. Aan de vooravond ervan lanceerden de fascisten en nationalisten in Spanje onder leiding van Franco en met steun van Duitsland en Italië een staatsgreep om de linkse republikeinse regering aan de kant te schuiven. De duizenden radicale jongeren die in Barcelona waren voor de Spelen steunden uiteraard de regering en 200 van hen besloten om te blijven en mee te vechten. Ze erkenden dat dit geen louter binnenlandse discussie was, maar een strijd tegen het fascisme. Ze werden de eerste internationale vrijwilligers in de Spaanse burgeroorlog. Onder hen de bekende zwemster Clara Thalmann die nadien een held van het Franse verzet zou worden.

    Vele anderen trokken dezelfde conclusie en uiteindelijk zouden duizenden mannen en vrouwen naar Spanje trekken om de verkozen Volksfrontregering van de Spaanse republiek te verdedigen tegen de troepen van Franco, Hitler en Mussolini. De 40.000 vrijwilligers uit heel de wereld brachten een voorheen nooit gezien voorbeeld van internationale solidariteit.

    Terwijl in Berlijn troepen en vliegtuigen werden klaargestoomd voor de brutale oorlog in Spanje, werden de officiële Olympische Spelen er gehouden. Naast de duizenden atleten die in Barcelona wilden sporten, waren er tal van andere atleten die de Spelen van Berlijn boycotten. Dat was onder meer het geval voor Joodse atleten en ook de Sovjet-Unie bleef afwezig.

    Maar toch waren er veel atleten, zelfs diegenen die door de nazi’s als van een “minderwaardig ras” werden beschouwd. Zo waren Halet Çambel en Suat Fetgeri Aseni de eerste Turkse en eerste moslimvrouwen die aan de Spelen deelnamen. Zij weigerden Hitler te ontmoeten omwille van zijn houding tegenover de Joden. De bekendste atleet op deze Spelen was Jessie Owens, een zwarte Amerikaan die Hitler en de nazi’s woest maakte door vier gouden medailles te winnen.

    De Olympische Spelen worden net zoals de Wereldbeker voetbal en andere grote sportevenementen gevologd door tal van mensen. Dergelijke venementen bieden een kans voor mensen om samen te komen en om enorme talenten aan het werk te zien. Het idee van Olympische Volksspelen was een schitterende poging om te protesteren tegen het misbruik van de Spelen door de nazi’s die de Spelen van 1936 gebruikten om hun racistische standpunten naar voor te brengen.

    Vandaag brengen Olympische Spelen nog steeds sportieve hoogtepunten, maar het evenement is gekaapt door grote bedrijven en het kapitalisme. Bij de Spelen van 2012 bijvoorbeeld werd duidelijk hoe alles in het belang van de grote bedrijven stond, terwijl er voor de gewone bevolking van Londen weinig te beleven was. Deze zomer zijn er de Spelen van Rio de Janeiro. De atleten en supporters worden er onthaald met spandoeken die zeggen: “Welkom in de hel”. De spandoeken van agenten en brandweerlieden protesteren tegen de lage lonen en maken duidelijk dat de veiligheid niet gegarandeerd is.

    Er waren tal van waarschuwingen voor het geweld en de misdaad in de stad. Topvoetballer Rivaldo waarschuwde de mensen om thuis te blijven. Sommige atleten trokken zich terug omdat de Braziliaanse autoriteiten er niet in slagen om het Zika-virus efficiënt te bestrijden. Brazilië kent een harde recessie. De enorme corruptie en het besef van de Braziliaanse werkenden en armen dat zij, net zoals bij de Wereldbeker van 2014, de prijs zullen betalen voor een evenement dat te duur is om er zelf op aanwezig te zijn, vormen extra ingrediënten voor een explosieve cocktail.

    Gewone Brazilianen zullen niet zozeer de sportieve hoogtepunten zijn, maar het ziekelijke spektakel van grote bedrijven die zich verder verrijken tijdens de Olympische Spelen in een stad waar de enorme ongelijkheid leidt tot geweld, misdaad en falende openbare diensten. Het is een uitdrukking van sport onder het kapitalisme. De Olympische Volksspelen van 1936 vormden een klein lichtpunt om aan te geven dat sport en grote evenementen ook anders kunnen zijn, als onderdeel van een samenleving georganiseerd door de arbeidersklasse, een samenleving van solidariteit en gelijkheid.

  • Zomerschool. Historische voorbeelden tonen potentieel van massastrijd

    Maar ook nood aan organisatie en tactieken om tot overwinningen te komen!

    Op de jaarlijkse zomerschool van onze internationale organisatie, georganiseerd door de Actief Linkse Studenten, is er telkens een meeting voorzien waarin enkele centrale rode lijnen van de zomerschool kernachtig worden gebracht. Dit jaar was er veel aandacht voor de wereldwijde instabiliteit maar ook voor enkele historische gebeurtenissen: 100 jaar geleden was er de Ierse Paasopstand en 80 jaar geleden waren er de revolutionaire ontwikkelingen in Spanje maar ook in Frankrijk. Op de CWI-meeting werden enkele centrale lessen hieruit getrokken. Een verslag door Geert Cool.

    zomerschoolfoto
    Foto door Kristofer (Zweden)

    80 jaar Spaanse revolutie

    De eerste spreker was Viki van onze Spaanse afdeling. Zij kwam terug op enkele grote lijnen van de Spaanse revolutie in de jaren 1930 met 1936-37 als hoogtepunt. In 1931 wonnen anti-monarchisten de verkiezingen en deed de koning troonsafstand. Het republikeinse bewind loste de verwachtingen van landhervormingen en een betere levensstandaard niet in. Dit leidde tot radicalere strijd, met onder meer de Asturische commune en stakingsbewegingen die heel Spanje platleggen. In 1936 brengen de verkiezingen het Volksfront aan de macht. De massa’s wachten niet op beslissingen van bovenaf om verandering door te voeren, ze beginnen er zelf aan. Zo bezetten arbeiders de fabrieken. Toen duidelijk werd dat het Volksfront de arbeiders en arme boeren weigerde te bewapenen tegen de fascistische dreiging, bewapenden ze zichzelf.

    Het Volksfront was een eenheidsinitiatief dat van bovenaf werd opgezet door de Communistische Partij, de sociaaldemocratie en diverse liberale krachten, in het geval van Spanje niet zozeer ‘progressieve elementen’ van de burgerij maar de schaduw van de burgerij. Een dergelijke eenheid werd mogelijk na de bocht van de stalinistische Communistische Internationale die na een ultralinkse kritiek op alle anderen, inclusief de massabasis van de sociaaldemocratische partijen, naar een tegenovergesteld standpunt overging. Voortaan werd eenheid gezocht met de leiding van niet alleen de sociaaldemocratie, maar ook die van allerhande liberale krachten. Dit paste volgens de Communistische Partijen in de eerste fase van strijd: eerst moest het fascisme verslagen worden, pas nadien zou een tweede fase van strijd voor socialisme op de agenda staan. Het zou ertoe leiden dat het Volksfront zich tegen de revolutionaire strijd van onderuit zou keren.

    De opstand van Franco en de fascisten tegen de revolutionaire massa’s kon uiteindelijk overwinnen, maar had daar jaren voor nodig. Zonder de heldhaftige strijd van de arbeiders en hun internationale steun, had Franco wellicht direct kunnen winnen. De arbeiders zetten eigen milities op en organiseerden zelf hun gezondheidszorg. Barcelona werd op 24 uur tijd ingenomen door deze milities die optraden als een leger van sociale bevrijding, wat leidde tot een situatie van dubbelmacht. De arbeidersklasse had het potentieel om deze machtsovername verder door te trekken, maar moest daarbij opbotsen tegen de Volksfront-regeringen die zich binnen het kader van het kapitalisme wilden houden. Daartoe ging de regering over tot het breken van de milities en werden strategische punten heroverd op de arbeiders, zo is de bloedige verovering van de telefooncentrale van Barcelona in mei 1937 een keerpunt. Deze telefooncentrale werd beheerd door de arbeiders met een sterke invloed van de anarchistische CNT.

    De situatie vandaag is natuurlijk anders. Maar we moeten toch de les trekken dat allianties en coalities met kapitalistische partijen gebruikt worden om de belangen van de burgerij te verdedigen tegen die van de arbeidersklasse in. Coalities van linkse krachten met besparingspartijen om zelf uiteindelijk mee besparingen door te voeren, zijn rampzalig voor de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking en ze kunnen extreemrechts niet stoppen, integendeel. Anderzijds moeten we uit de Spaanse ervaring van 80 jaar geleden ook wijzen op de fenomenale kracht van de arbeidersklasse. Deze organiseren en op die basis een politiek alternatief uitbouwen, is wat ook nu nog op de agenda staat.

    100 jaar Ierse Paasopstand

    De tweede spreker was Paul Murphy, Iers parlementslid en een van de centrale voortrekkers van de campagne tegen de waterbelasting. Ierse krantencommentatoren stelden hem wegens zijn verzet tegen het Europa van het kapitaal voor als de Ierse versie van Boris Johnson, uiteraard een compleet verkeerde vergelijking tussen die reactionaire populist uit Londen en een consequente verdediger van de belangen van de arbeidersklasse. Paul sprak op de meeting over de Ierse Paasopstand.

    De Ierse Paasopstand van 1916 was een revolte tegen het Britse imperialisme, maar kon volgens de socialistische voorman James Connolly ook het vuur aan de lont van een Europese revolte tegen oorlog vormen om de barbaarse heersende klasse omver te werpen. De correctheid van dat perspectief zou echter pas een jaar later blijken toen de Russische gebeurtenissen leidden tot een revolutionaire golf doorheen Europa. Ook in Ierland was er een enorme steun voor de Russische revolutie met massameetings, fabrieksbezettingen en een revolutionaire periode die tot 1923 zou duren.

    Jammer genoeg was de Paasopstand van 1916 prematuur en was de basis ervoor te beperkt om tot een overwinning te komen. Het resultaat was de executie van verschillende leiders ervan, waaronder James Connolly die hierdoor geen richting kon geven aan de revolutionaire periode na 1917. Connolly en zijn medestanders waren bijzonder ongeduldig. Ze namen geen politiek onafhankelijk standpunt vanuit de arbeidersklasse in, maar steunden integendeel een burgerlijke nationalistische verklaring. Connolly was dan wel voorzitter van de grootste vakbond, maar hij deed geen oproep tot een algemene staking omdat hij wist dat hij geïsoleerd zou staan. Als Connolly zo reageerde, was dit deels uit wanhoop maar ook desillusie in de Tweede Internationale die mee in de barbarij van de Wereldoorlog was gestapt.

    Het bevestigt op negatieve wijze het belang van een collectieve leiding van een revolutionaire partij en de nood aan een revolutionair internationalisme. Connolly stond binnen de Tweede Internationale aan de kant van Lenin en co, maar had na 1914 geen banden met medestanders in andere landen. Hij behoorde nochtans tot die kleine minderheid van linkse leiders die geen verraad pleegden en zich tegen de oorlog verzette. Andere dergelijke leiders waren onder meer Lenin, Luxemburg, Liebknecht en de Schotse socialist John MacLean. Eerder sprak Connolly zich uit tegen het toetreden van socialisten tot kapitalistische regeringen. Op het congres van de Tweede Internationale in 1900 was er discussie over de regeringsdeelname van de Franse sociaaldemocraten vanaf 1898. Voor Kautsky was dit een tactische en geen principiële kwestie. Hij werd van antwoord gediend door Connolly die opmerkte dat de revolutionaire massa’s “geen regeringsfuncties moeten aanvaarden die ze niet met eigen macht bekwamen.”

    Die onafhankelijke positie van de arbeidersklasse is een principiële kwestie die van belang is om strijdbewegingen te kunnen winnen. Dit zagen we recent nog in de strijd tegen de Ierse waterbelasting. Terwijl anderen een eenheid aan de top probeerden te bekomen en delen van het establishment mee in bad wilden trekken, pleitten wij voor de radicale methode om van onderuit het verschil te maken in een niet-betalingscampagne geleid door lokale activisten. Met momenteel 73% die de waterbelasting niet betaalt, wordt duidelijk dat de oproep en organisatie van die boycot van groot belang was. Het opschorten van de waterbelasting is een grote nederlaag voor de regering en versterkt het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse. Het vestigt het idee dat we kunnen winnen. Dit zal van pas komen rond andere thema’s, zoals de groeiende roep naar het legaliseren van abortus in Ierland.

    Burgerlijke commentatoren merkten op dat “een kleine kliek trotskisten die openlijk opkomen voor het omverwerpen van het politieke systeem erin slaagt om de politieke agenda te bepalen.” Voor de heersende klasse is ons standpunt inderdaad angstaanjagend. Vandaar de repressie tegen activisten die zich tegen de waterbelasting verzetten. Vanaf april zal het proces tegen de activisten van Jobstown gevoerd worden. Deze activisten, waaronder Paul Murphy zelf en twee lokale gemeenteraadsleden van de Anti-Austerity Alliance, worden beschuldigd van “vrijheidsberoving” van vicepremier Joan Burton wiens auto twee uur vastzat wegens een spontane protestactie. Eén maand na onze overwinning in een tussentijdse parlementsverkiezing gaf het establishment een signaal: “zo ver niet verder.” In het proces dat in april start en waar we maximaal een levenslange gevangenisstraf riskeren, zullen we hun repressie terechtstellen. We zullen een nationale en internationale campagne voeren. Zoals Connolly opmerkte over de vervolging van wie zich tegen de Wereldoorlog verzette: “We moeten de heersende klasse waarschuwen: je kan ons opsluiten of vermoorden. Maar vanuit de gevangenis of het kerkhof zullen we een kracht uitstralen waarmee jullie neergehaald worden.”

    80 jaar Franse massabeweging voor verandering

    In 1936 was het bijzonder onrustig in Frankrijk met een periode van revolutie en contrarevolutie, zo merkte Leila van Gauche Révolutionnaire op tijdens de meeting op onze zomerschool. Frankrijk was later getroffen door de crisis en kende een groot aantal werklozen. Maar liefst één miljoen Fransen werd werkloos en dit leidde tot acties zoals grote werklozenmarsen.

    In 1934 was er een poging van fascistische milities om samen met rechtse groepen de macht over te nemen. Ze marcheerden op het parlement wat gepaard ging met rellen en doden. De contrarevolutionaire schudden de arbeidersbeweging wakker en het kwam tot een beweging tegen het fascisme. De roep naar een sterk antwoord tegen de fascistische dreiging werd gebruikt om een Volksfront te vormen door de sociaaldemocratische en communistische partijleidingen samen met de burgerlijke Radicale Partij.

    Het Volksfront had niet als doel om revolutionaire strijd voor een ander systeem te versterken, het doel was het redden van het kapitalistisch systeem en de burgerlijke staat. Toch voelden veel arbeiders zich gesterkt door het Volksfront en de regering van dit Volksfront. Er kwamen meer acties tegen de bazen. In mei 1936 was er een grote stakingsbeweging die in La Havre begon na de afdanking van twee arbeiders. In deze stakingsbeweging werd massaal actie gevoerd, ook door de laagbetaalde arbeiders. Zo gingen bijvoorbeeld ook de kelners in staking.

    Premier Blum erkende dat er toegevingen nodig waren, vooral omdat gevreesd werd dat de staking anders zou uitgroeien tot een revolutionaire beweging voor verandering waarop zelfs de vakbondsleiding geen greep meer had. De heersende elite was bang omdat ze de kracht van de arbeidersbeweging zag. De communistische en socialistische partijleidingen probeerden vanuit de regering de verdere ontwikkeling van de beweging te stoppen. Vanuit de Communistische Partij gebeurde dit met het argument dat revolutie niet op de agenda stond omdat eerst het fascisme moest bestreden worden.

    De dreiging van revolutie leidde tot belangrijke toegevingen zoals het betaald verlof, de 40-uren werkweek en de erkenning van vakbondsrechten. Het zou ook een bron van inspiratie zijn voor andere bewegingen, onder meer de revolutionaire algemene stakingsbeweging in België in mei-juni 1936. Er zat meer in de beweging van 1936, maar daarvoor was er nood aan een revolutionaire leiding die de inzet van de beweging begreep: de levensstandaard van de werkenden en armen verbeteren door te vechten om de macht uit handen van de burgerij te halen.

    Leren uit het verleden om te winnen in de toekomst

    De meeting werd afgesloten door Peter Taaffe van het Internationaal Secretariaat van het Committee for a Workers’ International. Hij merkte op dat we uit bewegingen in het verleden moeten leren om in alle geledingen van onze organisatie sterkere kaders te vormen die in staat zijn om strijd te winnen. In een turbulente periode zoals vandaag met de mislukte staatsgreep in Turkije en andere belangrijke ontwikkelingen, is dat geen overbodige luxe.

    Vandaag is het bewustzijn, ook onder de voorhoede van de arbeidersbeweging, teruggeslagen in vergelijking met de jaren 1930. Zo werd het vormen van een coalitie met burgerlijke partijen in de jaren 1930 meteen gelijkgesteld met verraad. Vandaag ligt dat anders en zien velen een coalitie als een stap vooruit, een mogelijkheid om een minstens gedeeltelijk progressief beleid te voeren. We moeten de historische ervaringen in hun context zien maar er ook lessen uit trekken voor vandaag.

    In Frankrijk en Spanje zagen we in 1936 dat de zaden van de revolutie aanwezig waren met enorme mogelijkheden. Trotski merkte op dat er in Spanje niet één maar minstens tien kansen op revolutionaire momenten waren in die periode. Het potentieel werd niet benut, onder meer door de tactiek van het Volksfront en andere factoren. Volgens Trotski deed het Volksfront dienst als een stakingsbreker om een verdere radicalisering van de beweging te stoppen. Het onvoltooide karakter van de revoluties van 1936 zorgde ervoor dat de geschiedenis anders zou verlopen met onder meer het bloedbad van Wereldoorlog Twee.

    Een belangrijke reden voor dat onvoltooide karakter was het opleggen van een Volksfront van bovenaf. De machtsovername door de nazi’s in Duitsland was een schok voor de arbeidersbeweging en leidde tot een roep naar eenheid. Trotski herhaalde zijn oproep voor een eenheidsfront van onderuit: apart marcheren, maar samen toeslaan. Anders gezegd: eenheid in actie met behoud van eigen programma’s en voorstellen. In plaats daarvan pleitten de Communistische Partijen voor een karikatuur van eenheid, onder meer met de Franse Radicalen waar de massa’s terecht helemaal geen vertrouwen in hadden.

    De bewegingen van 1936 werden mee gestimuleerd door de schok van het naziregime in Duitsland, maar ook door de economische achtergrond. Zo daalde het loon van de Franse arbeiders tussen 1931 en 1936 met 30%. In 1936 haalden de partijen van het Volksfront 5,5 miljoen stemmen tegenover 4,5 miljoen voor rechts. De Radicalen verloren een half miljoen stemmen terwijl de Communistische Partij zijn resultaat verdubbelde.

    De massabeweging in Frankrijk was enorm. Zo waren er 500.000 aanwezigen op een betoging om de Franse commune te herdenken. In de stakingsbeweging van mei en juni waren er 3 miljoen werkenden betrokken, dat is meer dan er vakbondsleden waren. Media merkten op dat zelfs de redders op de Seine staakten. Premier Blum kwam in een moeilijke positie te staan. Zelf merkte hij op dat hij vergeleken werd met Kerenski in Rusland en dat de situatie zou leiden tot het opstaan van een Franse Lenin.

    De beweging had een internationale impact, zelfs in Duitsland. Daar werd aanvankelijk bericht over de “chaos” van de Franse stakingen. Maar toen de arbeiders daar vertrouwen uit putten en er acties dreigden in Duitsland, werd alle nieuws tegengehouden. Een maand later zou de beweging in Spanje de kwestie van de macht stellen. Een overwinning in beide landen had de basis kunnen leggen voor een socialistische federatie die doorheen Europa een impact zou hebben.

    Er was de mogelijkheid om op een relatief vreedzame wijze de macht te grijpen met de arbeidersbeweging. Indien dit niet gebeurde, kwam dit door de opstelling van de leiding van de arbeidersbeweging. De Communistische Partij merkte toen al op dat je moet weten hoe je een staking moet beëindigen, in 1968 zou dit herhaald worden. Toch werden belangrijke toegevingen afgedwongen, ook al werden die door inflatie snel ondermijnd. Tegen 1938 verdween de sociaaldemocratie uit de regering.

    De leiders van de arbeidersbeweging trokken na de Tweede Wereldoorlog amper lessen uit de Spaanse en Franse gebeurtenissen. In Chili 1973 werden dezelfde fouten herhaald met bloedige gevolgen. Wij proberen een consequent standpunt in te nemen op vlak van coalities en tegen besparingen. Coalities met burgerlijke partijen leiden tot een verhouding als die tussen een paard en de rijder ervan: de burgerij zit in het zadel en bepaalt de koers. Maar we moeten uiteraard steeds op een tactische wijze onze houding tegenover regeringen met linkse elementen naar voor brengen, denk maar aan de wijze waarop Lenin slogans naar voor bracht tegen de Voorlopige regering in Rusland 1917.

    In de huidige nieuwe periode van wereldwijde instabiliteit en zoektocht naar alternatieven staat de arbeidersbeweging voor enorme uitdagingen. Gesterkt door ervaringen uit het recente en iets verdere verleden kunnen we deze uitdagingen aangaan en als onderdeel van de strijd tactieken en een programma ontwikkelen waarmee we kunnen winnen.

  • 1936: revolutionaire hoop in Spanje

    Arbeiders en arme boeren in opstand tegen kapitalistische uitbuiting, armoede en fascisme

    spanish-civil-war-03.photoblog900Tachtig jaar geleden kwamen de werkenden en arme boeren in Spanje in opstand tegen kapitalistische uitbuiting, de vreselijke armoede en de fascistische dreiging. Het was het hoogtepunt van een jarenlange strijd. Op bepaalde ogenblikken hadden de arbeiders en arme boeren de macht in handen.

    Dossier door Tony Saunois uit Socialism Today

    In juli 2016 vieren we de 80ste verjaardag van een van de belangrijkste strijdbewegingen uit de geschiedenis van de internationale arbeidersklasse: de Spaanse burgeroorlog en revolutie. Het leidde destijds tot een enthousiasme onder de internationale arbeidersbeweging, duizenden mensen trokken met de internationale brigades naar Spanje om te vechten tegen de fascistische krachten van generaal Franco. Vanuit Groot-Brittannië trokken mijnwerkers, dokwerkers en anderen naar Spanje. Eén van hen was de socialistische schrijver George Orwell. Een andere was Jack Jones die nadien de linkse leider van de machtige Transport and General Workers Union (voorloper van Unite) zou worden. De overwinning van Hitler en de nazi’s in Duitsland in 1933 maakten de dreiging van een nieuwe fascistische overwinning in Spanje des te belangrijker.

    De wonden van deze strijd zijn nog steeds niet geheeld in het actuele Spanje. Zelfs de kwestie van de erkenning van de vermiste en geëxecutioneerde personen blijft moeilijk liggen. De campagne die nu gevoerd wordt om straatnamen in Madrid die naar fascisten verwijzen te veranderen, toont aan hoe diep de wonden nog steeds zijn.

    Leon Trotski, medeleider van de Russische revolutie van 1917, stelde dat er in deze epische strijd van de heldhaftige Spaanse arbeidersklasse niet één maar minstens tien revoluties mogelijk waren. Ondanks de enorme inspanningen en opofferingen, werd de revolutie op tragische wijze de kop ingedrukt en kwamen de fascisten van Franco aan de macht met een brutaal regime dat vier decennia zou standhouden. In de burgeroorlog kwamen er naar schatting 200.000 mensen om, in de daaropvolgende jaren een gelijkaardig aantal.

    Indien de Spaanse revolutie tot een overwinning had geleid, dan zou het verdere verloop van de Europese en de wereldgeschiedenis er anders uitgezien hebben. Het vreselijke bloedbad van de Tweede Wereldoorlog had vermeden kunnen worden. We moeten er vandaag lessen uit trekken voor de strijd tegen extreemrechts, racisme en kapitalisme.

    Volksfront verkozen

    In februari 1936 kwam het Volksfront aan de macht bij de verkiezingen. Het gaf aanleiding tot een revolutionaire beweging van de arbeiders en arme boeren, maar ook tot een fascistische revolte in het leger wat zou leiden tot een bloedige burgeroorlog. De overwinning van het Volksfront kwam er na jaren van opstanden en strijd door de Spaanse werkende bevolking. Na de verkiezingsoverwinning van de republikeinse en socialistische partijen in 1931 trad koning Alfonso af. Er volgde een stakingsgolf en een hele reeks hervormingen werd doorgevoerd. Maar er werd niet gebroken met het kapitalisme. In 1933 wonnen de monarchisten de verkiezingen en veel hervormen werden teruggedraaid. In oktober 1934 begon een revolutionaire opstand onder de mijnwerkers met als epicentrum de commune van Asturië. Er vielen minstens 5000 doden en 30.000 mensen werden gevangengenomen. Het was een voorloper op de revolutionaire gebeurtenissen die twee jaar later zouden uitbarsten. Het leek wat op de nederlaag van de Russische revolutie van 1905 die een generale repetitie was op de revolutie van 1917.

    Het Volksfront was een coalitie van de Partido Socialista Obrero Español (PSOE), de Partido Comunista de España en zogenaamde ‘progressieve’, ‘liberale’ en republikeinse partijen: Izquierda Republicana, Unión Republicana, Esquerra Republicana de Catalunya (Catalaanse zusterpartij van IR), andere kleine Catalaanse en Galicische partijen die spoedig vervoegd werden door Baskische nationalisten. Het was de coalitie met deze zogenaamd progressieve kapitalistische krachten die een fatale fout zou blijken te zijn.

    De rampzalige ‘stadiatheorie’ van Stalin en de Communistische Internationale (Comintern) in Moskou dicteerde het beleid van communistische partijen doorheen de wereld. Het zou leiden tot een bloedbad onder de Spaanse arbeidersklasse. Communistische partijen en sommige andere linkse krachten blijven hier vandaag nog steeds aan vasthouden. Ze stellen dat het nodig is om het kapitalisme in economisch achtergebleven landen eerst verder te ontwikkelen vooraleer een tweede stadium, dat van strijd voor socialisme, op de agenda kon staan.

    In Spanje werkte destijds 70% van de werkenden op het land. De stadiatheorie stelde dat het nodig was om ‘progressieve’ kapitalisten over te winnen en dat deze best niet geprovoceerd werden met maatregelen die te radicaal leken. Eens de Spaanse fascistische krachten zich mobiliseerden, werd daaraan toegevoegd dat de eerste prioriteit was om Franco te verslaan en dat hiervoor een blok met ‘progressieve’ kapitalisten nodig was. Hetzelfde beleid werd decennia later toegepast in Chili onder de coalitie geleid door Salvador Allende (1970-73). De gevolgen waren even rampzalig voor de arbeidersklasse.

    Tweestadiatheorie vandaag

    De ervaring van de succesvolle Russische revolutie van oktober 1917 toonde aan dat het kapitalisme niet kan ontwikkeld worden in economisch achtergebleven landen met een groot aantal kleine landbouwers. De zwakke nationale kapitalistische klasse in deze landen was met handen en voeten gebonden aan de banken en economieën van de imperialistische machten, en de kapitalisten en grootgrondbezitters waren ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. In zo’n situatie was industriële en economische ontwikkeling – samen met democratische en arbeidersrechten, alsook het recht op nationale zelfbeschikking – enkel mogelijk door de arbeidersklasse die met de steun van de arme boeren een socialistische planning voor de economie invoert en de samenleving democratisch beheert. Dit moest verbonden worden met de arbeidersklasse in de machtige kapitalistische economieën en de vorming van een socialistische federatie van verschillende landen.

    De aanhangers van een moderne versie van de tweestadiatheorie, zoals sommigen ter linkerzijde in Podemos, stellen dat eerst het ‘neoliberale kapitalisme’ moet verslaan worden. Ze vertrekken van het utopische idee van een ‘meer humaan’ kapitalisme. Daarbij wordt vergeten dat zelfs het stoppen van privatiseringen en harde besparingen, wat uiteraard zeer welkom zou zijn, op zich niet volstaat om te antwoorden op de ellende, armoede en uitbuiting die eigen is aan het kapitalisme als systeem. Dit is nu des te meer het geval in een periode van wereldwijde onrust, stagnatie en crisis.

    De vreselijke omstandigheden van de werkende klasse en de armen zullen niet verdwijnen door de ene versie van een kapitalistisch beleid te vervangen door een andere terwijl het systeem intact blijft. De capitulatie en het verraad door Syriza in Griekenland toont in de praktijk waartoe dit beleid leidt. Het is cruciaal om voor elke mogelijke hervorming en toegeving voor de arbeidersklasse te strijden, maar als dit niet verbonden wordt met een strijd om het kapitalisme te verslaan en een socialistisch alternatief in te voeren, dan zullen deze hervormingen niet standhouden.

    De Spaanse revolutie omvat cruciale lessen voor de nieuwe linkse partijen die vandaag opkomen, denk maar aan Podemos en Izquierda Unida in Spanje, Die Linke in Duitsland of PSOL in Brazilië. Het idee van een coalitie met voormalige arbeiderspartijen zoals PSOE, SPD of de Braziliaanse PT kan tot een rampzalige situatie leiden. Deze partijen zijn volledige burgerlijke partijen geworden die een pro-kapitalistisch beleid voeren zodra ze aan de macht zijn. In plaats van deze partijen naar links te duwen door er een coalitie mee te vormen, dreigen de nieuwe linkse partijen zelf de gevangenen van regionale en nationale coalities te worden. Zoals in Spanje 80 jaar geleden kan dit enkel tot nederlagen leiden. Dit zagen we overigens ook in de ineenstorting van de Rifondazione Comunista (PRC) in Italië in 2008 na deelname aan verschillende coalities die het besparingsbeleid verderzetten.

    Revolutionaire golf

    De verkiezingsoverwinning van het Volksfront in Spanje in 1936 was een vonk voor de massa’s. Ze wachtten niet tot de regering haar programma in het parlement doorvoerde. De massa’s trokken de straten op en voerden het programma zelf door binnen de 48 uur. Managers van wie geweten was dat ze banden hadden met de fascisten of sympathie ervoor werden uit de fabrieken verdreven. Er werd een 44-urenweek ingevoerd. Fabrieken en landbouwgrond werd bezet. Arbeiders die wegens hun syndicale activiteiten afgedankt waren, kregen hun werk terug. Zowat 30.000 politieke gevangenen werden uit de gevangenissen bevrijd.

    De ‘liberale’ kapitalisten wilden enkel terugkeren naar de grondwet van 1931 en namen maatregelen om zichzelf economisch te beschermen door de prijzen te verhogen en andere maatregelen. Dit leidde tot nieuwe bewegingen. De woede van de Spaanse arbeiders blijkt uit de naar schatting 113 lokale algemene stakingen in de vijf maanden na de verkiezing van het Volksfront. Het was deze massale revolutionaire golf waar de heersende klasse bang van was, veel meer dan de verkiezing van het Volksfront op zich.

    In deze periode maakten de fascisten, werkgevers en grootgrondbezitters plannen en bereidden ze zich voor. Op 17 juli begon er een fascistische revolte met een militaire opstand in Marokko, dat gecontroleerd werd door Moorse huurlingen. De kapitalistische partijen in het Volksfront vertegenwoordigden niet echt de kapitalistische klasse, maar zoals Trotski opmerkte ‘de schaduw’ van deze klasse. De kapitalisten gingen in blok over naar de fascistische opstand om hun belangen te verdedigen. Maar de schaduw van het Spaanse kapitalisme zou als een Trojaans paard binnen het Volksfront handelen. Toen de heersende klasse plannen maakte met de fascisten, probeerde de regering te onderhandelen met deze samenzweerders.

    De massa’s aarzelden echter niet, de arbeiders van Barcelona stonden vooraan. Ze gingen meteen over tot strijd omdat ze de dreiging van de fascisten begrepen. Ze hadden het bloedbad tegen de commune van Asturië in 1934 meegemaakt en de twee jaar van brutale repressie die daarop volgde. Honderdduizenden mensen trokken de straten van Spanje op, er werden wapens gezocht om de fascisten te bestrijden maar de regering weigerde deze te geven. Als het van de besluiten van de Volksfront-regering afhing, was er wellicht gewoon een capitulatie voor de militaire revolte gekomen.

    De massa’s lieten dit niet toe. Op 19 juli namen de arbeiders van Barcelona de situatie zelf in handen. Ze bestormden de eerste barakken toen het leger een mobilisatie voorbereidde. Gewapend met stoelpoten, stukken dynamiet vanop bouwwerven, enkele sportgeweren en wapens die ze kregen van bevriende lokale politie-agenten, werd de confrontatie met het leger aangegaan. Ze vochten als leeuwen en riepen de gewone soldaten op om naar hun kant over te gaan. De arbeiders behaalden een historische overwinning. In zijn uitstekende boek ‘Revolution and Counter-Revolution in Spain’ vertelt Felix Morrow dat de arbeiders “tegen 14u de volgende dag heer en meester waren over Barcelona.” Binnen enkele dagen was Catalonië volledig in handen van de arbeidersklasse.

    Dit vond een weerklank in Madrid waar de regering eveneens weigerde om de arbeidersklasse te bewapenen. In Málaga, een belangrijke havenstad voor het transport van en naar Marokko, ondernamen de arbeiders de ingenieuze actie om de kazerne volledig te omsingelen met een brandende barricade waardoor de soldaten niet weg raakten. De beweging breidde uit en op een bepaald ogenblik was tot vier vijfden van het land onder de controle van de arbeiders en boeren. Het initiatief was uit de handen van de ‘liberale’ kapitalisten gehaald.

    Strijd op de linkerzijde  

    Maar ondanks de heldhaftige en creatieve inzet van de arbeidersklasse, waren er beperkingen door de rol en het beleid van haar partijen en leiders. Het ontbreken van een massale marxistische partij met een duidelijk programma om de revolutionaire verworvenheden te organiseren, consolideren en uitbreiden zodat een breuk met het kapitalisme tot stand kwam en een arbeidersdemocratie gevestigd werd, bleek fataal.

    De meest negatieve rol werd gespeeld door de stalinistische leiding van de Partito Comunista de España (PCE) die het meest expliciet opkwam voor een stadiatheorie. De partij werd de drijvende kracht die het de kapitalisten uiteindelijk mogelijk maakten om terug te komen, de arbeidersmilities te ontbinden en de revolutie op een zijspoor te zetten. De stalinisten gingen daarbij over tot brutale repressie tegen anderen ter linkerzijde die zich tegen hen verzetten. Zo keerden ze zich fel tegen de Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM), een partij opgezet door voormalige trotskisten en onderdeel van het Volksfront. Een van de partijleiders, Andrés Nin, werd gemarteld en vermoord door de PCE of agenten van die partij. Anderen die tot de niet-stalinistische linkerzijde behoorden, ondergingen hetzelfde lot.

    Deze brutale acties waren rechtstreeks verbonden met de politieke contrarevolutie die bezig was in de Sovjet-Unie. Zelfs agenten of vertegenwoordigers die door Stalin’s regime naar Spanje gestuurd werden en daar aangestoken werden door het vuur van de revolutie, werden bij hun terugkeer in Rusland vermoord. Dit was onder meer het geval met Vladimir Antonov-Ovseyenko, de Russische ambassadeur in Spanje. Hij stuurde verslagen naar Moskou waarin hij Stalin vroeg om de revolutionaire strijd te ondersteunen.

    Aanvankelijk stonden de stalinisten niet sterk in Spanje. Ze konden zich echter snel uitbouwen na fouten door de aanhangers van Trotski in Spanje, de Spaanse afdeling van de Internationale Linkse Oppositie. Die weigerden het aanbod van de jongeren van de PSOE in 1934 om aan te sluiten en de jongerenafdeling te ‘bolsjewiseren’. Trotski had er nochtans op aangedrongen om dit wel te doen. Het liet ruimte voor de stalinisten die de kans grepen om een sterke basis uit te bouwen.

    De PSOE was verdeeld in twee vleugels: de rechterzijde onder leiding van Indalecio Prieto en de linkerzijde rond Largo Caballero. Die laatste begon politiek niet aan de linkerzijde. Hij had een functie binnen de rechtse dictatuur van Primo de Rivera van 1923 tot 1930. Zijn eigen ervaringen en vooral de effecten van de revolutionaire beweging duwden hem naar links.

    Ook in andere perioden van massastrijd waren er gelijkaardige ontwikkelingen. Zo gebeurde dit ook met Tony Benn in Groot-Brittannië eind jaren 1960 en begin jaren 1970. Benn had een aristocratische achtergrond en was minister onder Harold Wilson. Hij behoorde tot het ‘centrum’, eigenlijk de ‘rechterzijde’ binnen Labour. Maar zijn ervaringen en de arbeidersstrijd in die tijd duwden hem naar links. Hetzelfde zagen we de voorbije maanden in de Amerikaanse presidentsverkiezingen waar Bernie Sanders verder naar links geduwd werd door de miljoenen mensen die zijn campagne steunden.

    Met de revolutioniare opstanden in Spanje ging dit process een pak verder. Caballero, een voormalige leider van de vakbondsfederatie UGT (Unión General de Trabajadores), zou bekend worden onder de naam ‘de Lenin van de Spaanse revolutie.’ Jammer genoeg was hij niet in staat om dezelfde politieke conclusies te trekken als Lenin in Rusland. Zijn fouten droegen op beslissende wijze bij tot de nederlaag in Spanje. Revolutionair klinkende slogans en verklaringen door Caballero en andere linkse kopstukken van de PSOE werden niet omgezet in concrete daden en acties.

    De verdeeldheid in de PSOE voor de fascistische revolte ging in de richting van een splitsing van de partij. Prieto slaagde erin om het partijcongres uit te stellen. De partijleiding verbood de krant van Caballero, Claridad, en herstructureerde de districten die door hem gecontroleerd werden. Toen de revolutie en de burgeroorlog uitbraken, gebruikte de linkerzijde rond Caballero zijn meerderheid niet en werd de controle over het partijhoofdkwartier aan Prieto overgelaten met het argument dat dit de ‘harmonie’ in de partij zou versterken. De linkerzijde zag af van verdere stappen om de controle over de partij te verkrijgen. Als Jeremy Corbyn vandaag pogingen wil doen om de rechtse aanhangers van Blair in Labour te vriend te houden in plaats van hen regelrecht te bestrijden, kan hij wel eens een zelfde weg als Caballero opgaan.

    Op het hoogtepunt van de revolutionaire strijd kwam Caballero met kritiek op Prieto, de stalinisten en de burgerlijke elementen in de regering. Maar zonder duidelijk alternatief of bereidheid om de revolutie tot een conclusie door te trekken, kwam hij steeds dichter bij hen te staan en uiteindelijk zou hij in september 1936 aan het hoofd van de regering staan. Hij zag toe op maatregelen die hij voordien had bekritiseerd, zoals de ontbinding van de milities om deze te vervangen door een militaire eenheid onder regeringscontrole. Dat was een poging om de kapitalistische staatsmachine terug op te bouwen. Uiteindelijk werd het centraal comité van de milities ontbonden en de macht ervan werd overgedragen aan de Ministeries van Defensie en Binnelandse Veiligheid. Toen hij zijn nut voor de contrarevolutionaire krachten bewezen had, werd Caballero in mei 1937 als premier afgezet.

    Anarchisten en revolutionaire arbeiders

    De coalitie van het Volksfront was een rem op de arbeidersklasse en had rampzalige gevolgen. In Catalonië had de anarchistische Confederación Nacional del Trabajo (CNT) een massabasis. De meest revolutionaire arbeiders vormden deel van de CNT. Maar de ideologische visie van de anarchisten op de staat zorgde ervoor dat de anarchistische leiders niet in staat waren om een onderscheid te maken tussen een arbeidersstaat en een kapitalistische staat.

    Deze verwarring zorgde tot een tegenstrijdige situatie waarbij een anarchistische organisatie (die tegen gelijk welke staat was) deel werd van de door Caballero geleide regering in Madrid. De CNT werd ook deel van de regering in Catalonië (de Generalitat) samen met kapitalistische partijen. De leiders van de CNT slaagden er niet in om de macht en invloed van de CNT te gebruiken, ze waren bang dat dit zou leiden tot ‘een burgeroorlog binnen de burgeroorlog.’ Maar dit was reeds bezig naarmate de contrarevolutie een opmars kende en een aanval inzette op alle verworvenheden van de arbeidersklasse.

    Het potje kookte over in mei 1937 in Barcelona. Regeringstroepen probeerden het telefoniegebouw, een bastion van de CNT en de revolutionaire arbeiders, over te nemen. Het was een provocatie gericht tegen de macht van de arbeidersklasse. Arbeiders doorheen Barcelona verzetten zich tegen de aanval. Er werden barricades opgeworpen in de hele stad in een nieuwe opgang van de strijd. Dit was een symbool van de dubbelmacht doorheen Spanje. Zo’n dubbelmacht komt in elke revolutie voor als het beheer van de samenleving in de weegschaal ligt: de heersende klasse is te zwak om de gebeurtenissen te controleren, maar de arbeidersklasse heeft haar beheer van de samenleving nog niet geconsolideerd. Een dergelijke situatie kan niet oneindig blijven duren. Ofwel moet de arbeidersklasse een eigen staat vestigen ofwel moet de heersende klasse de macht terug in handen nemen.

    De andere partij die een uitweg had kunnen bieden, was de POUM. De partij groeide snel van 1.000 tot 30.000 leden op zes weken tijd in 1936. Tegen eind 1936 telde de POUM ongeveer 70.000 leden. De belangrijkste basis was in Catalonië en de partij stond voor een strijdbare revolutionaire positie, maar de POUM beging ook ernstige fouten. Op een bepaald ogenblik sloot de partij bij de Generalitat aan, vooraleer ze in december 1936 uit deze regering werd gezet. Het leidde tot verwarring onder de arbeiders. Tegen juni 1937 was de partij verboden door de centrale regering en werden de leiders opgepakt.

    Tegelijk probeerde de POUM zich aan de slippen van de CNT-leiders vast te klampen. Er waren diplomatische discussies met hen achter de schermen, in plaats van naar buiten te komen met een stoutmoedig eigen standpunt. In plaats van de militanten te laten werken onder de massale basis van de CNT in Catalonië werd samengewerkt met de veel kleinere vakbond UGT. In plaats van te agiteren voor een stoutmoedige revolutionaire koers onder de leden van de CNT-milities werden eigen afzonderlijke milities opgezet.

    Met een stoutmoedig socialistisch programma had de POUM de meest revolutionaire arbeiders van de CNT die het niet eens waren met het beleid van hun leiders kunnen bereiken. Zo had de POUM ingang kunnen vinden onder de troepen die aan het Aragon-front rond de ‘Vrienden van Durruti’ vochten en militaire overwinningen boekten. Ze vochten daar als een leger van sociale bevrijding waarbij de militaire strijd tegen de fascisten niet losgekoppeld werd van de sociale revolutie. Als de POUM zo had gehandeld, dan had een massale revolutionaire marxistische partij kunnen ontstaan.

    Potentieel voor een arbeidersstaat

    Is het mogelijk dat een dergelijke kracht die vooral in Catalonië gebaseerd was het verloop van de burgeroorlog had kunnen veranderen? Het korte antwoord is ja omwille van de omvang van de revolutionaire beweging, de massamobilisatie en de radicalisering. Indien zo’n partij had ontwikkeld, dan had deze stappen kunnen zetten opdat de Catalaanse arbeidersklasse de macht zou grijpen. Van daaruit had dit voorbeeld snel navolging kunnen krijgen in de rest van Spanje. Maar door dit niet te doen, miste de POUM een gouden kans. Dat opende de weg naar een fascistische overwinning.

    Een van de noodzakelijke stappen om de revolutie tot een overwinning te brengen, was de vestiging van arbeidersraden. Tijdens de Spaanse revolutie werden geen dergelijke raden gevormd, het was een van de cruciale zwakheden van de revolutie. Geen enkele van de partijen steunde stappen in de richting van het opzetten van raden. De arbeidersraden (in het Russisch ‘sovjets’) die tijdens de Russische revolutie tot stand kwamen, omvatten op de werkplaatsen verkozen vertegenwoordigers die permanent afzetbaar waren. Elke partij nam deel aan de verkiezingen en de sovjets werden zowel organen van strijd als de potentiële basis voor een nieuwe arbeidersstaat met de coördinatie in regionale en nationale congressen.

    De linkerzijde van de PSOE verzette zich tegen de vorming van arbeidersraden met het argument dat de PSOE zelf zo’n rol moest spelen. Ze was ook voorstander van een fusie met de stalinisten. Anders gezegd: alles moest wachten tot een meerderheid van de arbeiders besloot om bij de PSOE aan te sluiten. Er kwamen in Spanje comités met vooral gecompromitteerde vertegenwoordigers van verschillende partijen in plaats van de massa’s te betrekken, te vertegenwoordigen en te organiseren in de revolutionaire beweging. De milities waren allemaal afzonderlijk georganiseerd per partij. In de milities werden de commandanten aangeduid door de partijleiders.

    De burgeroorlog duurde tot 1939 toen Franco uiteindelijk won. De nederlaag van Barcelona in 1937 was een keerpunt. Hierna was het eerder een militair conflict waarin de massa’s steeds meer ontgoocheld raakten. De burgeroorlog eindigde met een dictatuur in beide delen van Spanje. De ‘republikeinse’ kolonel Casado greep samen met José Miaja de macht van de ‘democratische’ republikeinen en begon vredesonderhandelingen met Franco. Het leidde tot de ineenstorting van het door de republikeinen gecontroleerde gebied en Franco werd de dictator van Spanje.

    Het moderne Spanje is erg verschillend van dat in de jaren 1930. De strijd in de komende jaren zal een andere vorm aannemen. Maar de lessen van de arbeidersstrijd tijdens de revolutie en de gebeurtenissen in de burgeroorlog zijn van groot belang voor de werkenden en jongeren die internationaal willen strijden tegen racisme, extreemrechts en het kapitalisme. Als deze lessen getrokken worden, zullen de opofferingen van deze heldhaftige generatie in de jaren 1930 niet voor niets geweest zijn.

     

    Chronologie van de gebeurtenissen

    1931

    • April: revolutie vestigt de tweede republiek. Koning Alfonso gaat in ballingschap. Hervormingen doorgevoerd
    • Juli-augustus: stakingsgolf. Algemene staking in Sevilla wordt neergeslaan door de republikeinse regering

    1933

    • November: verkiezingen gewonnen door rechts en de monarchisten

    1934

    • Oktober-november: algemene staking leidt tot nederlaag. Commune van Asturië bloedig neergeslaan door Franco

    1935

    • Augustus: Communistische Internationale komt naar buiten met het beleid van het Volksfront
    • September: POUM opgericht

    1936

    • Februari: Volksfront verkozen, massale revolutionaire beweging
    • Juli: fascistische opstand begint in Marokko en verspreidt zich naar Spanje. Arbeiders grijpen naar wapens nadat Catalaanse Generalitat weigerde om hen te bewapenen
    • Augustus: niet-interventiepact van Frankrijk en Groot-Brittannië
    • September: Largo Caballero wordt premier op voorwaarde dat de PCE deel uitmaakt van de regering. CNT en POUM treden bij tot de Generalitat
    • Oktober: regering beëindigt de onafhankelijkheid van de milities. Begin van de belegering van Madrid
    • November: anarchisten worden deel van de centrale regering in Madrid
    • December: POUM uit de Catalaanse regering gezet

    1937

    • April: de Baskische stad Guernica wordt gebombardeerd door luchttroepen van nazi-Duitsland en Italië
    • Juni: POUM verboden, leiders ervan worden opgepakt

    1938

    • Januari: bombardement van Barcelona
    • April-juni: troepen van Franco snijden Spanje in het midden door
    • September: laatste gevechten door de internationale brigades

    1939

    • Januari: Barcelona geeft zich op, in maart gevolgd door Madrid en Valencië
    • Februari: Frankrijk en Groot-Brittannië erkennen het bewind van Franco
    • Augustus: Stalin-Hitler pact

     

  • 80 jaar betaald verlof, afgedwongen na een spontane stakingsgolf die algemeen werd

    1936. Staking in Aalst. Foto vanuit het archief van Amsab
    1936. Staking in Aalst. Foto vanuit het archief van Amsab

    1936. In Duitsland zijn de nazi’s aan de macht en wordt een brutaal anti-arbeidersbeleid gevoerd. De rechterzijde in ons land kijkt met enige sympathie hiernaar. Extreemrechts kent in de verkiezingen van 24 mei 1936 een doorbraak, zowel het VNV (Vlaams Nationaal Verbond) als Rex van Léon Degrelle deden het uitstekend. In Spanje en Frankrijk zijn er bewegingen en pogingen om linkse regeringen te vormen, maar deze breken (onder meer op aandringen van het stalinistische Rusland) niet met het kapitalisme waardoor de linkse partijen in deze regeringen in de greep van de kapitalistische crisis vastzitten. De woede is groot en zoekt uitwegen.

    Spontane stakingsgolf van onderuit

    De politieke spanningen waren ook in ons land te snijden. In de verkiezingscampagne werden in Antwerpen twee militanten van de socialistische transportbond BTB vermoord door extreemrechtse militanten. Albert Pot en Theofiel Grijp kwamen om het leven. Op de dag van hun begrafenis, 26 mei, werd een 24-urenstaking gehouden. Het ongenoegen beperkte zich niet tot het dodelijke geweld op de twee collega’s, in de haven broeide het al langer en over veel meer. De lonen liepen achter op de prijsstijgingen en er werd al jarenlang bespaard op de levensstandaard van de werkenden. De moord op Pot en Grijp was slechts de druppel die de emmer deed overlopen.

    De vakbondsleiding werd gepasseerd door de basis die zich niet neerlegde bij een éénmalige 24-urenstaking. De basis was symbolische acties om wat stoom af te laten beu. De BTB-leiding zag zich onder druk van de basis – met onder meer een vechtpartij voor de lokalen van de BTB aan de Paardenmarkt – genoodzaakt om een grote meeting in het Sportpaleis te houden en om op 2 juni de oproep voor een staking te lanceren met als centrale eisen een 40-urenweek, algemene loonsverhoging, een minimumloon van 32 frank per dag en zes dagen betaald verlof. De vakbondsleiders erkenden dat de staking “over den kop van de leiding uitbrak.”

    De staking sloeg snel en spontaan over naar andere sectoren: scheepsherstellers, de diamantsector, … en vanaf 9 juni ook onder meer de steenkoolmijnen en de metaalsector. FN-Herstal, in de buurt van Luik, werd bezet door het personeel. Het was meteen de eerste grote bedrijfsbezetting uit de Belgische sociale geschiedenis. Communistische militanten speelden een grote rol in de uitbreiding van de staking, onder meer in de diamantsector. Over twee leiders van die beweging in de diamant, Emiel en Piet Akkerman, verscheen recent een uitstekend boek waarover later meer op deze site (“Piet Akkerman. Van Antwerpse vakbondsleider tot Spanjestrijder”, uitgegeven door de Algemene Centrale).

    De beweging groeide snel: eerst in Wallonië waar tegen 15 juni de staking algemeen was in de arbeiderscentra en daarna ook in Vlaanderen en Brussel. De zwaartepunten lagen in Antwerpen, Luik en de Borinage. Pogingen om communautaire verdeeldheid te zaaien, werden beantwoord met de slogan: “Uw voornaam is Vlaming of Waal, uw achternaam is arbeider.” Het aantal stakers liep op tot een half miljoen. De regering zag zich verplicht om op 17 juni voor het eerst in de geschiedenis nationaal overleg te houden met de vakbondsleidingen en de werkgevers.

    Regering en patronaat moeten toegeven

    Regering en patronaat moesten toegevingen doen, ze vreesden een verdere uitbreiding van de stakingsbeweging en hadden de ervaring van de stakingsgolf van 1932 nog vers in het geheugen. De vakbondsleiders hadden de beweging amper onder controle, deze beweging kon leiden tot een breuk met het kapitalisme. Als de werkgevers in 1936 toegevingen deden, was dit niet uit sociale voelendheid. Het was omdat hen het stakingsmes op de keel werd gezet.

    Het nationaal overleg kwam tot een voorstel met een loonsverhoging van 7 tot 8%, de invoering van een wettelijk minimumloon, de invoering van de 40-urenweek in de mijnen en het recht op 6 dagen betaald verlof voor alle werkenden. In een aantal sectoren werden voor het eerst paritaire comités (voor overleg tussen werkgevers en werknemers) opgezet. De havenarbeiders werd een bijkomende loonsverhoging beloofd. De nationale vakbondsleiders stelden voor om vanaf 24 juni het werk te hervatten. In een aantal sectoren werd die oproep niet gevolgd, zo staakten de Antwerpse scheepsherstellers tot begin augustus en de textielarbeiders van Moeskroen tot 6 juli. In een aantal sectoren werd voor 24 juni niet gestaakt, maar nadien wel om ook in deze sectoren paritaire comités te bekomen om onder meer regelingen voor het betaald verlof uit te werken.

    Op 8 juli 1936 was de wet over het betaald verlof een feit. Voor de toepassing ervan in alle sectoren waren nog acties nodig. Bij de stakingsacties die tot het bekomen van het betaald verlof leidden, vielen gewonden en zelfs een dode: een vrouw in Quaregnon werd gedood door kogels van de rijkswacht die willekeurig schoten loste na eerdere confrontaties met stakers.

    Betaald verlof

    Voor 1936 bestond betaald verlof enkel in grote bedrijven waar de vakbonden sterk stonden. Zo werd in 1925 acht dagen vakantie afgedwongen bij de spoorwegen. Maar het was pas in 1936 dat het recht op betaald verlof voor iedereen gold. Voor kleine ondernemingen met minder dan tien werknemers werd dit pas in 1938 ingevoerd. De druk van het massale arbeidersprotest en de radicalisering na de Tweede Wereldoorlog leidde tot een verdubbeling van het vakantiegeld. Onder druk van de opstandige en revolutionaire algemene staking van 1960/61 werd in 1963 een derde vakantieweek ingevoerd.

    Iedere verworvenheid die we als gewone werkende kennen, is er niet zomaar gekomen. Het is op basis van strijd en stakingen dat we zaken afgedwongen hebben. Daarbij hebben de werkgevers op ieder ogenblik geklaagd over de stakers die de bevolking en de economie zouden ‘gijzelen’ en zich onverantwoord opstelden. Als we de werkgevers laten doen, dan zouden we geen enkele sociale bescherming kennen want dat bedreigt hun ‘concurrentiepositie.’ Dan zouden ze onze werkloosheid en miserie organiseren, onze koopkracht kelderen en wie daar iets over durft te zeggen, meteen repressief de mond snoeren.

    Aan het begin van deze vakantie denken wij aan de strijd van onze overgrootouders die niet toegaven aan de patronale chantage en de hysterische retoriek van de gevestigde media en de politici. Dankzij de strijd van onze overgrootouders kunnen wij genieten van welverdiende vakantie. En zeg nu zelf, na een jaar hard werken is er niets onverantwoord aan vakantie.

    Deel onderstaande afbeelding via sociale media:
    80jaarverlof

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop