Zomerschool
In Europa stelt de vraag zich hoe de economische crisis zal ontwikkelen en hoe de arbeiders daarop zullen reageren met zowel politieke als syndicale actie. Op onze zomerschool was er een interessante discussie over de situatie in Europa met ook heel wat aandacht voor de ontwikkelingen van nieuwe politieke formaties van de arbeidersbeweging. We publiceren een samenvatting van de inleiding door Peter Taaffe.
Europa in crisis
Hoe zal de economische crisis ontwikkelen in Europa? Dat zal in grote mate afhangen van de arbeidersbeweging en de pogingen om de arbeiders te organiseren op politiek vlak. Dat zal niet op een eenzijdige wijze gebeuren. Er zal geen eenzijdige radicalisering naar links zijn, in verschillende landen komen ook rechtse en/of populistische krachten op.
De vorige periode was er één van groei, maar geen groei waarbij de arbeiders en hun gezinnen erop vooruitgingen. Het was een groei op basis van een hardere uitbuiting van de arbeiders, met bijvoorbeeld 1 dollar jobs in Duitsland. Deze situatie is aan het veranderen. Verschillende Europese landen komen in crisis, onder meer in het zuiden van Europa. Maar ook in pakweg Frankrijk is er een daling van de industriële productie. De zuidelijke landen worden door sommige burgerlijke commentatoren neerbuigend samengevoegd onder de afkorting “Pigs” (Engels voor “varkens”, een afkorting van Portugal, Italië, Griekenland en Spanje). De werkloosheid in Portugal verdubbelde de afgelopen periode. In Spanje gingen minstens 300.000 jobs verloren.
Dat leidt tot een opleving van arbeidersstrijd in Europa, van het zuiden tot in Scandinavië. Technisch gezien is op dit ogenblik enkel Denemarken al officieel in recessie. Verschillende burgerlijke commentatoren proberen die term te vermijden, maar de realiteit verdwijnt daarmee niet. Het doet wat denken aan de pogingen van de Amerikaanse president Carter destijds die zijn financieminister opdroeg om de term “recessie” niet meer te gebruiken, waarop die de term verving door het woord “banaan” en prompt waarschuwde de minister voor de mogelijkheid van de “ergste banaan in veertig jaar”.
De gevolgen van deze crisis zullen steeds meer duidelijk worden, zeker ook in Oost-Europa. In de Baltische landen dreigt er een harde landing. In IJsland dreigen er verschillende banken failliet te gaan omdat de financiële belangen er een relatief groot aandeel hebben. Niet enkel bedrijven en banken zullen in de problemen komen, maar volledige landen. Dat zal een immens effect hebben op het bewustzijn van de arbeidersklasse in Europa. Dat zal niet homogeen gebeuren, maar verschillende lagen zullen op verschillende ritmes in actie komen.
We zagen daar reeds een voorafspiegeling van met de recente ontwikkelingen in de Italiaanse PRC waar het erop lijkt dat de partij is gered van een volledige ontbinding, voornamelijk omwille van een breed gevoelen van woede en actiebereidheid tegenover de nieuwe rechtse regering van Berlusconi. Die stelde dat hij een vertegenwoordiger is van de nieuwe Falange, met een achtergrond van de geschiedenis van het Italiaanse fascisme leidt dat tot een grote waakzaamheid en actiebereidheid onder de arbeiders. Dat heeft de ruimte voor de rechterzijde in de PRC rond Bertinotti beperkt.
De crisis en het daarbij horende gevoel van ongenoegen onder bredere lagen zorgt ervoor dat er een afkeer ontstaat tegenover de traditionele politici, maar ook tegenover de financiële sector. Sommige politici proberen daarop in te spelen, zo had Kohler (SPD, Duitsland) het over de “monsters” van de financiële sector en Sarkozy zelfs over de “schurken”.
Er is een groeiende afkeer tegenover de huidige situatie, vaak op een erg algemeen niveau met een afkeer tegenover de privileges van de rijksten. Dat was de oorzaak voor de nederlaag van de burgerij in het Ierse referendum over het Verdrag van Lissabon. Daar zagen we dat de muis de reus had verslagen en de burgerij heeft er amper een antwoord op. Het enige dat ze kunnen doen is opnieuw een referendum organiseren in de hoop dat er uiteindelijk een ander resultaat komt. Deze nederlaag en de sterke campagne tegen het Verdrag van Lissabon tonen de veranderingen aan en het potentieel voor linkse krachten zoals de Socialist Party in Ierland. Die heeft een rol gespeeld die veel verder gaat dan de nog relatief beperkte krachten van onze Ierse afdeling.
Eenzelfde element zien we overigens in de Britse ambtenarenvakbond PCS waarbij de Socialist Party met een relatief klein aantal leden binnen deze vakbond (wellicht een honderdtal) een cruciale rol speelt in de linkerzijde van de vakbond en de nationale leiding van een vakbond met 300.000 leden. Uiteraard is het nuttig om een leidinggevende rol te spelen in zo’n vakbond, maar we moeten er ook op toezien dat we ook een bredere basis uitbouwen. Met een duidelijkheid op vlak van tactieken en programma kunnen we echter een beslissende rol spelen in strijdbewegingen en campagnes. Dit voorbeeld is nuttig omdat er op syndicaal vlak heel wat acties zullen plaatsvinden in Europa.
De crisis van het Europese establishment is zowel economisch als politiek. De Britse regering van Brown is zwaar gediscrediteerd met de ergste crisis van Labour in decennia. Bij een tussentijdse verkiezing in Glasgow werd Labour vernederd en dat werd nog versterkt door de aankondiging van de regering dat Thatcher bij haar eventuele overlijden een staatsbegrafenis zou krijgen. De Franse president Sarkozy kent de laagste populariteit voor een Franse president in de eerste periode van zijn ambtstermijn. Er is bovendien een enorme volatiliteit met snelle veranderingen. Zo werd de Ierse premier Ahern verkozen met een grote meerderheid, maar verdween hij alsnog snel van het politieke terrein. Enkel Merkel in Duitsland lijkt nog sterk over te komen, maar ook dat is aan het veranderen door de economische crisis en de gevolgen ervan.
De crisis heeft zowel economische als politieke gevolgen. Zo kan het de verderzetting van de Euro onder druk zetten, het is niet uitgesloten dat bijvoorbeeld Italië er op een bepaald ogenblik moet uitstappen. De economische crisis zal misschien niet de omvang van 1929 aannemen, maar voor miljoenen arbeiders en armen zal het wel elementen van 1929 omvatten. Steeds meer wordt krediet niet meer gebruikt voor luxeproducten, maar voor basisgoederen. Jongeren gaan er steeds meer van uit dat ze niet eenzelfde levensstandaard zullen kunnen bereiken als hun ouders.
Er komen steeds meer aanvallen op de lonen, een stijging van de werklozen en stijgende prijzen voor onder meer voedsel en energie. Toen een manager van een Brits energiebedrijf werd geconfronteerd met de vaststelling dat veel gepensioneerden door de hoge prijzen de keuze zullen hebben tussen eten of hun huis verwarmen, antwoordde hij dat die bejaarden maar een extra trui moeten aandoen. Dit is een uitspraak zoals van Marie-Antoinette vlak voor de Franse revolutie toen ze over de hongerige massa’s stelde dat ze maar cake moesten eten als ze geen brood hadden. De woede over dit soort uitspraken is erg groot, in Londen trokken enkele kameraden na de uitspraak van die manager van het energiebedrijf onmiddellijk op straat en verkochten ze 150 exemplaren van ons weekblad.
We moeten onze eisen en programmapunten voortdurend aanpassen aan het bewustzijn met verschillende eisen zoals extra belastingen op de winsten van energiebedrijven, open boeken en vooral de nationalisering of hernationalisering van de energiesector. Geleidelijk aan zullen we ook verder moeten gaan en soms organisatorische conclusies nemen waarbij we arbeiders en armen organiseren tegenover het beleid van de energiebedrijven, zoals we bijvoorbeeld deden met de Poll Tax in Groot-Brittannië of tegen de invoering van een waterbelasting in Noord-Ierland.
Het ongenoegen is groot en dat kan de tradities van de arbeidersbeweging opnieuw doen opleven. Dat zagen we al met de spontane stakingsacties op het begin van het jaar in België, gevolgd door regionale acties voor meer koopkracht. Een complicerende factor in België is natuurlijk wel de nationale kwestie waarbij de problemen worden versterkt door de moeilijke economische en sociale achtergrond.
Er wordt gezocht naar zondebokken om de aandacht af te leiden. In Italië waren er aanvallen op Roma-zigeuners waarbij er ook al slachtoffers zijn gevallen. Rechtse jongeren gooiden met molotov-cocktails naar zigeunerkampen om een “etnische zuivering” door te voeren. Ook elders zijn er gewelddaden. Zo zag ik zelf hoe een Algerijnse vrouw in Londen werd aangevallen door blanke jongeren waarbij haar hoofddoek werd afgetrokken terwijl de politie erop stond te kijken.
Als de arbeiders het politieke vacuüm niet vullen, kan rechts daar in springen en in bepaalde gevallen zal dat ook lukken. Zo is er in Oostenrijk een terugkeer van extreem-rechts met een nieuwe groei van de FPÖ. De openheid voor racisme maakt dat de discussie over migrante arbeiders erg belangrijk wordt, zeker tegen de achtergrond van een economische crisis. In Groot-Brittannië was er even discussie over de mogelijkheid dat de 3 miljoen Polen in dat land zouden teruggaan, maar dat is geen realistische optie. Ze kunnen vaak niet terug naar hun eigen land en worden steeds harder aangepakt in West-Europese landen. Dat kan in de komende periode ertoe leiden dat er aan de randen van grote steden krottenwijken ontstaan. Dat is nu al het geval in sommige Zuid-Europese landen. Voor ons zal anti-fascistisch werk belangrijk zijn, maar tegelijk moeten we ons ook meer richten op migrante arbeiders zelf. Onder die lagen is er een grotere openheid aan het ontwikkelen voor socialistische ideeën.
Nieuwe politieke formaties
Na de val van de Muur stelden we al dat de arbeidersklasse een aantal lessen opnieuw zouden moeten trekken op basis van nieuwe ervaringen. Dat is ook op politiek vlak het geval met de nood aan nieuwe arbeiderspartijen. Er zijn al verschillende stappen gezet met interessante ervaringen. Zo was er het voorbeeld van de Braziliaanse P-SOL waarin onze kameraden een actieve rol spelen en die een belangrijke ervaring vormt.
Overal waar er nieuwe formaties of pre-formaties ontwikkelen, ontstaat snel een discussie over de mogelijkheid om coalities aan te gaan met andere partijen. Wij verzetten ons tegen een coalitie met burgerlijke partijen. Anderzijds is er een druk van de arbeiders om tot eenheid te komen. Op syndicaal vlak is dat evident, maar ook op politiek vlak is er druk om te komen tot “linkse” eenheid, zelfs in regeringen. In Italië is er echter een bijzonder negatieve ervaring met de steun van de PRC aan coalities met de krachten rond Romani Prodi. In Griekenland probeert PASOK (sociaal-democratie) druk te zetten op Syriza om tot coalities te komen. Onze Griekse kameraden maken duidelijk dat we tegen coalities met burgerlijke partijen zijn, maar niet tegen coalities van arbeiderspartijen in specifieke omstandigheden. Ook de Bolsjewieken traden vlak na de Oktoberrevolutie in coalitie met de Sociaal-Revolutionairen. Nu is de situatie uiteraard anders, maar we moeten wel een antwoord hebben op de druk die er is om tot eenheid te komen.
In Italië lijkt het er op dat de PRC (Rifondazione Comunista) zal blijven voortbestaan. Er was een erg heterogene groep die opkwam voor het verder bestaan van de partij, maar toch is dit een belangrijk gegeven. Berlusconi stelde na de Italiaanse verkiezingen dat de afslachting van de PRC voor Italië hetzelfde betekende als de val van de Berlijnse Muur. Uiteraard betekent het voortbestaan van de PRC niet dat de Berlijnse Muur terug wordt opgetrokken, maar het bestaan van een partij – ook al is die nog slechts een schim van de kracht die ze ooit was – is belangrijk. Het zal er nu op aankomen om in binnen de PRC ervoor te zorgen dat de waakvlam die nu nog aanwezig is opnieuw uitgroeit tot een serieuze vlam, rekening houdend met de geschiedenis van de PRC. Daarbij moeten we opkomen voor een consequent programma met een standvastigheid. Daarin verschillen we van andere linkse krachten die destijds deelnamen aan de meerderheid rond Bertinotti in de PRC of die zich heel sectair opstelden.
In Duitsland heeft onze organisatie tot nu toe een dubbele tactiek toegepast waarbij we in Berlijn in de WASG en nadien in de BASG werkten, terwijl we in het westen in Die Linke werken. In Berlijn is er een specifieke situatie met een “rood-rode” coalitie van SPD en Die Linke die een neoliberaal beleid voert. Er is de afgelopen periode een toename van de steun gekomen voor Die Linke, ook al wordt dat nog niet weerspiegeld in een grotere actieve basis voor de partij. Bovendien bevindt de SPD zich in een ernstige crisis. Geleidelijk aan denken we dat de dubbele tactiek in Duitsland tot een einde komt waarbij we onze positie binnen Die Linke verzwakken indien we in Berlijn buiten die partij blijven waardoor een aantal nationale woordvoerders van onze organisatie – zoals Lucy Redler – amper een rol in Die Linke kunnen spelen. We moeten op nationaal vlak een duidelijk links platform vormen dat een alternatief biedt op de politiek van de leiding. Daarbij moeten we vooral aandacht hebben voor jongeren, ook al worden die niet automatisch aangetrokken tot nieuwe krachten als Die Linke of Syriza in Griekenland. Passief en op electoraal vlak allicht wel, maar het zal in grote mate van ons programma en onze tussenkomst afhangen om de jongerengroepen aantrekkelijk te maken voor grotere groepen van jongeren.
Frankrijk is wellicht een sleutelland in Europa en ter linkerzijde wordt algemeen uitgekeken naar dit land als een barometer voor de klassenstrijd. Dat maakt dat het initiatief van de LCR voor een nieuwe anti-kapitalistische partij een stap vooruit betekent. Het kan de basis vormen voor een bredere formatie, het potentieel bleek al uit de 1,5 miljoen stemmen voor Besancenot (die volgens peilingen gezien wordt als de meest efficiënte bestrijder van Sarkozy, meer nog dan Ségolène Royal van de PS). De LCR zou daar veel meer kunnen doen, maar wil er alles aan doen om een nieuwe formatie te kunnen controleren.
In andere landen zijn er eveneens initiatieven en stappen om tot nieuwe formaties te komen. In Oostenrijk is er een aanzet tot een nieuwe formatie met het Linksprojekt. In België is er niet echt een verdere ontwikkeling van de CAP, maar de kwestie van een nieuwe formatie zal op de agenda blijven staan. In Nederland is er een opleving van strijd, wat ook tot discussie leidt in de SP.
Het is duidelijk dat nieuwe formaties tijdelijk kunnen zijn waarbij er erg snelle ontwikkelingen zijn met de opkomst en eventueel opnieuw verdwijnen van nieuwe formaties. Dat is op zich niet nieuw – vlak na WO1 was er een snelle opkomst van de Duitse USPD die evenzeer snel verdween met een afsplitsing naar de Communistische Partij. Dat was tegen de achtergrond van revolutie en contrarevolutie, wat vandaag niet het geval is. De processen nu zullen dan ook meer langgerekt zijn of minder diepgaand, maar er zullen voor ons enorme kansen zijn om stappen vooruit te zetten. Dat zal in veel gevallen niet op basis zijn van een lange termijn tactiek (zoals destijds met de sociaal-democratie), we zullen een grote flexibiliteit aan de dag moeten kunnen leggen.
Het kapitalisme toont haar bankroet aan, maar dat is nog niet zichtbaar voor de grote massa van de arbeiders. Voor een groeiende groep van arbeiders en jongeren begint dit echter wel duidelijk te worden. Het kapitalisme faalt en zal van het toneel moeten verdwijnen. Er zal nood zijn aan massale revolutionaire partijen. De creatie van dergelijke partijen gebeurt niet in een rechte lijn en de stappen die we nu zetten in het opbouwen van partijen is van cruciaal belang om nadien te kunnen uitgroeien tot massale revolutionaire formaties. Nu leggen we de basis voor zo’n krachten en daarbij moeten we de lessen uit het verleden trekken. Met een flexibele maar vastberaden opstelling zullen we de basis leggen voor sterke krachten die in staat zijn om effectief een einde te maken aan het kapitalisme.