Tag: Parijse Commune

  • Gustave Courbet, realisme en de Commune van Parijs

    Zelfportret door Gustave Courbet: ‘De wanhopige man’ (1843-45)

    Gustave Courbet was een Franse schilder uit het plattelandsstadje Ornans in het oosten van het land. Hij is bekend als de grondlegger van de realistische stroming in de schilderkunst, die door velen wordt beschouwd als de eerste moderne stroming in de kunst. Hij verwierp traditionele vormen van kunst, literatuur en sociale organisatie als verouderd in het kielzog van de Verlichting en de Industriële Revolutie.

    Door Conor Burke (Socialist Party, ISA in Ierland)

    Hoewel Courbet enige formele schilderopleiding kreeg, was hij voornamelijk autodidact en toen hij op 21-jarige leeftijd naar Parijs verhuisde, bracht hij veel van zijn tijd door met het bezoeken van musea en kunstgalerijen om schilderijen van kunstenaars als Caravaggio, Rubens, Rembrandt en Velazquez te bestuderen. In die tijd was het normaal dat aspirant-kunstenaars naar een academie gingen waar ze werden geschoold in de technieken en tradities van de kunst, maar Courbet leek zelfs in dit vroege stadium de conventie te trotseren en smeedde zijn eigen pad. Hij scherpte zijn vaardigheden aan door te schilderen wat hij zag in de natuur en ook door vrienden en familie te schilderen.

    Tradities doorbreken

    Courbet leek te willen breken met de tradities, die in die tijd werden gedomineerd door de romantiek die een geïdealiseerde interpretatie van de wereld bracht. Romantische kunstwerken beeldden vaak heroïsche scènes uit de geschiedenis af, met een nadruk op verbeelding, spiritualiteit, het exotische, het mysterieuze, het occulte en ook de held of uitzonderlijke figuren. Kunst en cultuur waren tot dan toe vaak een weerspiegeling van de belangen van de burgerij. Het realisme ging tegen die opvatting in en maakte voor het eerst beelden uit het dagelijks leven tot centraal middelpunt van het werk. Er werd vaak naar boeren en werkenden gekeken als centrale onderwerpen. Dit gebeurde tot grote verontwaardiging van de meer conservatieve delen van de samenleving.

    Courbet en de realistische stroming wilden schilderen wat echt was. Ze verwierpen de opsmuk van de romantiek en richtten zich op de waarheid van de wereld. In 1850 zond Courbet drie schilderijen in voor het Salon, de jaarlijkse tentoonstelling van kunstwerken die werden geselecteerd door de academie. Eén van deze schilderijen, “Een begrafenis in Ornans”, was enorm controversieel en maakte Courbet op slag beroemd. Grootschalige schilderkunst was gewoonlijk voorbehouden aan het afbeelden van grote historische gebeurtenissen, terwijl dit een schilderij was van een gewone alledaagse begrafenisdienst van een persoon zonder status in de samenleving. Courbet wilde hiermee duidelijk maken dat het leven van gewone mensen net zo belangrijk was als dat van rijke aristocraten of beroemde historische figuren.

    “Een begrafenis in Ornans”

    Radicaal denken

    Courbets werk en de focus van zijn onderwerpen brachten hem onder de aandacht van de socialistische denker Pierre-Joseph Proudhon, die Courbet beïnvloedde en hem hielp zijn radicale ideeën te ontwikkelen. Courbet was net als Proudhon voorstander van radicale democratische hervormingen en modernisering van staat en maatschappij. Hij las veel revolutionaire teksten die een grote invloed hadden op de ontwikkeling van zijn schilderkunst.

    In 1855 diende hij opnieuw meerdere werken in bij het selectiecomité van het salon. Opnieuw werden veel van zijn werken geaccepteerd, maar een paar ook niet, waaronder een werk getiteld “Het atelier van de kunstenaar.” Dat schilderij kon geïnterpreteerd worden als een kritiek op het salonsysteem zelf. Courbet legde zich niet neer bij de weigering van het salon om al zijn werken te tonen. Hij organiseerde een eigen tentoonstelling. Hij huurde een zaal in de buurt van het salon en toonde zijn werken in directe concurrentie met de academie. Dit was een frontale aanval op het salon en de academie, maar ook op de burgerlijke overheersing van de cultuur onder het regime van Napoleon III.

    “Het atelier van de kunstenaar”

    Revolutionaire tijden

    Courbets ideeën en politieke voorkeuren pasten goed bij de tijd waarin hij leefde, die net als hijzelf zowel radicaal als revolutionair was. Frankrijk was in die tijd sterk verdeeld tussen een grote katholieke conservatieve plattelandsbevolking en de meer radicale vrijdenkende arbeidersklasse in Parijs, Marseille, Lyon en andere grote steden. Courbet was zeer betrokken bij het milieu van radicale debatten en discussies die hun weerslag vonden in zijn kunstwerken en binnen de realistische beweging waar hij een voortrekker van was.

    Parijs had een lange revolutionaire traditie die terugging tot 1789 en die werd hernieuwd in de revoluties van 1830 en 1848 en opnieuw tot uiting kwam in het verzet tegen de staatsgreep van Louis-Napoleon Bonaparte van 2 december 1851. Daarna bevestigden de verkiezingsuitslagen en het referendum van mei 1870 dat Parijs het centrum bleef van de oppositie tegen het Tweede Keizerrijk. Het was in deze context dat Napoleon III de Frans-Pruisische oorlog ontketende om een nationalistisch elan op te wekken en te proberen zijn erfenis te consolideren op dezelfde wijze als zijn oom (Napoleon I). Helaas voor hem werd hij verslagen en gevangen genomen door de Pruisische troepen die Frankrijk binnentrokken en Parijs omsingelden.

    Dit veroorzaakte een mobilisatie van het verzet in de vorm van de “regering van nationale verdediging.” Courbet wilde zoals vele anderen graag zijn rol spelen en werd voorzitter van de commissie voor de kunsten, waarmee hij de Parijse musea tijdens het beleg probeerde te beschermen. De regering van nationale verdediging werd geleid door loyalisten van het voormalige regime en was meer bezig met het tot stand brengen van een overeenkomst met de Pruisische strijdkrachten dan met het beschermen van de bevolking en de volkswijken van Parijs. Toen zij probeerden de kanonnen uit de stad te verwijderen, kwam de arbeidersklasse van Parijs in opstand. Deze opstand wierp de regering van nationale verdediging omver en stichtte de Parijse Commune. Courbet zag de Commune als een progressief tegengif voor de conservatieve en imperialistische maatschappij die eraan vooraf was gegaan, en als een mechanisme om de kunsten open te stellen voor de massa’s in tegenstelling tot de elitaire academies en salons.

    De federatie van kunstenaars

    Courbet had zijn positie als voorzitter van de kunstcommissie gebruikt om bij de regering van nationale verdediging een verzoekschrift in te dienen voor de ontmanteling van de Zuil van Vendôme, die in 1810 door Napoleon I was opgericht. Deze zuil was 44 meter hoog en bevatte een standbeeld van Napoleon op de top. De zuil was versierd met reliëfsnijwerk dat was gemaakt van de omgesmolten kanonnen van legers die Napoleon had verslagen. Dit monument werd door Courbet en de communards gezien als een heiligdom voor imperialisme en oligarchie, “een monument van barbaarsheid.” Kortom, alles wat er mis was met de Franse burgerlijke maatschappij. Op voorstel van Courbet werd de zuil afgebroken. Dit zou hem later nog duur komen te staan.

    Courbet werd in de gemeenteraad van de Commune gekozen als afgevaardigde voor het openbaar onderwijs en als voorzitter van de federatie van kunstenaars, de opvolger van de kunstcommissie. De federatie van kunstenaars bestond uit een verscheidenheid van kunstenaars die verschillende disciplines vertegenwoordigden. Zij begonnen met de structuren waarbinnen kunstenaars actief waren te veranderen en het proces te democratiseren door een einde te maken aan het elitarisme dat onder de burgerlijke controle bestond. De federatie van kunstenaars nam in haar manifest een specifieke eis op voor de gelijke rechten van vrouwelijke kunstenaars, die tot dan toe grotendeels waren uitgesloten van de salontentoonstellingen.

    Hoewel het vrouwen technisch gezien was toegestaan werk in te zenden voor selectie door de academie, zorgden conservatieve, seksistische en chauvinistische opvattingen ervoor dat vrouwelijke kunstenaars slechts zelden werden geselecteerd. Het opnemen van deze verklaring in het manifest was een directe oorlogsverklaring aan deze oude ideeën. Zij stelden zich ten doel de kunsten open te stellen voor het grote publiek, zij drongen erop aan dat “iedereen het recht had te leven en te werken temidden van schoonheid.”

    De federatie van kunstenaars gaf de controle over de kunsten aan de kunstenaar zelf via democratische structuren. Dit was een grote verandering ten opzichte van de controle en overheersing van de burgerlijke academies en staatsinstellingen die een grote invloed hadden op wie en wat voor soort kunst als ‘geschikt’ werd beschouwd voor publieke consumptie. Dit zou kunstenaars in staat hebben gesteld hun eigen inspiratie en richting te volgen. Dergelijke eisen hebben ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van moderne kunstbewegingen die volgden op de Commune en de realistische stroming.

    Een grote erfenis

    Helaas konden Courbet en zijn tijdgenoten deze ambities niet waarmaken. De Commune werd verslagen en brutaal onderdrukt met bloedvergieten en massale opsluiting van de communards, onder wie Courbet die tot zes maanden gevangenisstraf werd veroordeeld voor zijn rol bij de vernieling van de Vendôme-colonne. Hij werd veroordeeld tot het betalen van 323.000 francs voor de restauratie ervan, wat hem berooid zou hebben achtergelaten. Hij besloot naar Zwitserland te vluchten, waar hij de rest van zijn leven doorbracht. Hij stierf vier jaar later op 58-jarige leeftijd.

    Wij gedenken Gustav Courbet op deze 150ste verjaardag van de Parijse Commune voor zijn revolutionaire overtuigingen, en natuurlijk voor zijn kunst die een licht liet schijnen op het echte leven van de arbeidersklasse, en hen in het middelpunt plaatste in een tijd waarin zoiets door de burgerlijke samenleving werd afgekeurd. We brengen de realistische kunststroming in herinnering: het begin van de modernistische periode die enkele van de grootste kunstwerken voortbracht die de wereld ooit zag.

  • 18 maart 1871. Parijse Commune “bestormt de hemel”

    150 jaar geleden probeerde een arbeidersopstand in Parijs een nieuwe staatsvorm op te bouwen die bekend staat als de Commune, een verwijzing naar de revolutionaire regering van Parijs die in de begindagen van de Franse Revolutie van 1789 was ingesteld. In de 72 dagen van haar bestaan, tot 28 mei, schokte de Commune de heersende klassen in heel Europa evenzeer als zij revolutionairen van toen tot nu inspireerde.

    Artikel door Nicolas Croes uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Het oorlogsavontuur en de val van het Tweede Keizerrijk

    In die tijd leefde 65% van de Franse bevolking (ongeveer 38 miljoen) op het platteland. Van de twee miljoen inwoners van Parijs was ongeveer 70% actief in de “handel en industrie.” De arbeidersbeweging bloeide op en begon meer eisen te stellen. Onder druk van strijd werd aan de arbeiders een beperkt stakingsrecht toegekend door de opheffing van het “coalitieverbod”, dat organisatie van werkenden verbood. Dat gebeurde in 1864, hetzelfde jaar waarin de Internationale Arbeiders-Associatie werd opgericht, beter bekend als de Eerste Internationale. De Franse afdeling ervan werd in 1868 opgericht. De toegevingen van het Tweede Franse Keizerrijk (1852-1870) volstonden echter niet.

    Naast de dreiging van de opkomende arbeidersklasse waren er nog andere ernstige politieke problemen in Frankrijk. Dat bracht keizer Napoleon III ertoe om een buitenlands avontuur aan te gaan. Op 19 juli 1870 verklaarde hij de oorlog aan Pruisen (1). Die oorlog werd een complete ramp. Anderhalve maand later capituleerde de keizer op 2 september in Sedan. De republiek werd op 4 september uitgeroepen onder druk van de menigte en de Nationale Garde die het Bourbonpaleis binnenvielen en de val van de dynastie eisten. Na de overgave van Sedan vielen de Pruisische legers en hun bondgenoten het noorden van Frankrijk binnen en belegerden Parijs vanaf 18 september.

    Revolutie borrelt op

    De Nationale Garde zou een hoofdrol spelen in de gebeurtenissen van de Commune. Aanvankelijk was dit een burgerlijke militie. Naarmate ze groeide tijdens de oorlog met Pruisen, werd het een volksmilitie. Op 2 september 1870 werd besloten om de officieren, onderofficieren en korporaals van de bataljons van de Nationale Garde van de Seine te verkiezen. Op 4 september werd de vrijheid van meningsuiting en vergadering verworven. Kranten, clubs en diverse organisaties bloeiden op. De meesten benadrukten de voortrekkersrol van de Nationale Garde.

    De nieuwe Franse regering was al gauw banger voor het gewapende volk dan voor de buitenlandse troepen. Op 28 januari 1871 werd een wapenstilstand gesloten. Artikel 7 van het akkoord over die wapenstilstand stelde: “De Nationale Garde behoudt haar wapens, zij wordt belast met de bewaking van Parijs en de handhaving van de orde.” Bismarck, de sterke man van Pruisen, waarschuwde de Franse regering voor de gevaren van deze bepaling. Het duurde niet lang vooraleer de vijanden van gisteren zich verenigden om samen hun klassenbelangen te verdedigen. De op 8 februari gekozen Nationale Vergadering had een royalistische meerderheid. Die besliste om in Versailles te zetelen in plaats van in het volkse en gevaarlijke Parijs. Voormalig minister van Binnenlandse Zaken Adolphe Thiers werd aangesteld als hoofd van de uitvoerende macht.

    Op 24 februari vergaderden in Parijs 2.000 afgevaardigden van de 200 bataljons van de Nationale Garde. Ze namen een motie aan waarin ze verklaarden dat de Nationale Garde zich niet zou laten ontwapenen door de regering van Adolphe Thiers. De bevolking van de rest van het land werd opgeroepen om het voorbeeld van Parijs te volgen. Wat later werd een Centraal Comité van de Nationale Garde gekozen. Daarin werden geen afgevaardigden van burgerlijke bataljons opgenomen. Op 11 maart maakte de regering onverwacht een einde aan het moratorium op de terugbetaling van handelsschulden en achterstallige huurgelden dat bij het begin van de oorlog werd ingesteld. Tevens werd de vergoeding aan de leden van de Nationale Garde afgeschaft. De situatie werd explosief.

    De opstand

    Op 18 maart 1871 rukten reguliere troepen van de regering-Thiers op naar Parijs om de wapens van de Nationale Garde in beslag te nemen. De soldaten verbroederden echter met het volk! Generaal Lecomte gaf opdracht op de menigte te schieten, maar werd door zijn eigen soldaten tegengehouden. Hij werd later terechtgesteld samen met een andere gevangene, generaal Clément-Thomas, die één van de commandanten was bij de bloedige onderdrukking van de opstand van juni 1848. Binnen 24 uur trokken de regering en de reguliere troepen zich terug in Versailles en lieten de hoofdstad over aan de opstandelingen. Dit was het begin van de Parijse Commune.

    Het Centrale Comité van de Nationale Garde vestigde zich in het stadhuis. De volgende dag kondigde het Comité verkiezingen voor een gemeenteraad aan. Er kwamen meteen sociale maatregelen: de bezoldiging van de Nationale Garde en het moratorium op huurgelden en afbetalingen werden hersteld.

    De verkiezing van een gemeenteraad vond plaats op 26 maart 1871. Meer dan 230.000 mannelijke kiezers namen eraan deel. De voorstanders van de Commune wonnen overweldigend. Op 28 maart riepen de 90 verkozenen op het plein voor het stadhuis de Commune uit, te midden van een menigte van ongeveer 200.000 mensen.

    Onder de vele maatregelen van de Commune, kunnen we volgende vermelden:

    • de scheiding van kerk en staat;
    • maatregelen ten behoeve van het onderwijs en de opvoeding van het volk: gratis en verplicht seculier onderwijs, ook voor meisjes;
    • de mogelijkheid om verkozenen af te zetten: “De leden van de gemeenteraad, die onder voortdurend toezicht en controle van de bevolking staan, zijn afzetbaar en moeten rekenschap en verantwoording afleggen.”
    • de vervanging van het leger door de Nationale Garde, d.w.z. door het gewapende volk;
    • sociale maatregelen ter bescherming van huurders, werkenden, werklozen, daklozen, … ;
    • de toewijzing van bedrijven die door de eigenaars zijn verlaten aan arbeiders en aan verenigingen van producenten;
    • gelijkheid tussen natuurlijke en ‘wettige’ kinderen.

    Parijs werd opnieuw belegerd, deze keer door het Franse leger. Op 21 mei begon de “Bloedige Week”: de troepen van Versailles vielen Parijs binnen, de onderdrukking was afschuwelijk, en het gaf een idee van de haat en angst van de heersende klasse voor dit embryo van een arbeidersstaat. Tussen de 20.000 en 35.000 communards of vermeende communards werden geëxecuteerd, waaronder veel vrouwen en kinderen. In 1871 en 1872 spraken de krijgsraden meer dan 50.000 vonnissen uit, waaronder verschillende doodvonnissen, dwangarbeid voor het leven en deportatie naar gevangenissen in ver afgelegen gebieden.

    De Commune eren door de strijd voort te zetten

    Naar aanleiding van de ervaring van de Commune brachten Marx en Engels een wijziging aan in hun bekende Manifest van de Communistische Partij. Ze stelden dat de burgerlijke staat moet worden gebroken om een andere op te bouwen, het volstaat niet om de controle over de bestaande staat over te nemen. Ze wezen ook op de vergissing om geen beslag te leggen op de tegoeden van de Bank van Frankrijk die zich in Parijs bevonden. “De heilige eerbied, waarmee men voor de poorten van de Bank van Frankrijk bleef staan, is moeilijk te begrijpen. Dit was ook een grote politieke fout. De bank in de handen van de Commune, dat was meer waard dan tienduizend gijzelaars. Het betekende de druk van de hele Franse burgerij op de regering van Versailles in het belang van vrede met de Commune.” (Voorwoord van Friedrich Engels, 1891, bij Marx’ boek ‘De burgeroorlog in Frankrijk’)

    Lenin en Trotski besteedden veel aandacht aan de ervaring van de Commune van Parijs in het licht van de ervaringen met de Russische Revolutie. In ‘Staat en Revolutie’ van Lenin neemt de Commune een prominente plaats in. Trotski schreef: “De Commune toont ons de heldhaftigheid van de werkende massa’s, hun vermogen zich als één blok te verenigen, hun gave van zelfopoffering in naam van de toekomst, maar tegelijkertijd toont zij ons het onvermogen van de massa’s om hun weg te kiezen, hun besluiteloosheid in de richting van de beweging, hun fatale neiging om na de eerste successen te stoppen en zo de vijand in staat te stellen zich te hergroeperen, zijn positie te herstellen.”

    Trotski benadrukte dat de Commune alle kansen had om op 4 september 1870 de macht te grijpen, maar dat bij gebrek aan een partij die de lessen en de ervaring samenbracht van voorbije revoluties, de strijd uit het verleden en het herhaalde verraad van de burgerlijke democratie, het initiatief aan de burgerij werd overgelaten. “Deze zes maanden waren een onherstelbaar verlies. Indien in september 1870 aan het hoofd van de Franse arbeidersklasse een gecentraliseerde partij van de revolutionaire actie had gestaan, zou de gehele geschiedenis van Frankrijk, en daarmee de gehele geschiedenis van de mensheid, een andere wending hebben genomen.” Op 18 maart kwam de macht in handen van de werkende massa’s in Parijs. Dit gebeurde zonder dat het een bewuste daad was: de vijanden hadden Parijs eenvoudig verlaten. Er ging een kostbaar moment verloren waarop de regering kon opgepakt worden voor haar vlucht uit Parijs.

    De ervaring van de Commune van Parijs wemelt van de lessen voor toekomstige revoluties. De beste manier om de heldhaftige opofferingen van de Communards te eren, is door hun strijd verder te zetten met een zelfde soepelheid, historisch initiatief en opofferingsbereidheid. Die elementen van de Parijse Commune maakten dat Marx bewonderend sprak over de Parijzenaars die “de hemel bestormden.”

     

    1)  Rond het Koninkrijk Pruisen werd in 1871 het Duitse Rijk gevormd. De oorlog tegen Frankrijk droeg bij tot het verenigen van de verschillende entiteiten van het Pruisische Rijk en zijn Duitse bondgenoten.

  • Leon Trotski: “Lessen van de Parijse Commune”

    Deze tekst schreef Trotski in februari 1921 in de aanloop naar de 50ste verjaardag van de Commune van Parijs. 100 jaar later is dit de eerste Nederlandse vertaling. 

    Elke keer dat wij de geschiedenis van de Commune bestuderen, zien wij haar vanuit een nieuw gezichtspunt, dankzij de ervaring opgedaan door de latere revolutionaire strijd en vooral door de laatste revoluties, niet alleen de Russische maar ook de Duitse en Hongaarse revoluties. De Frans-Duitse oorlog was een bloedige explosie, een voorbode van een immense wereldslachting. De Commune van Parijs was een voorbode van de wereldwijde arbeidersrevolutie.

    De Commune toont ons de heldhaftigheid van de werkende massa’s, hun vermogen zich als één blok te verenigen, hun gave van zelfopoffering in naam van de toekomst, maar tegelijkertijd toont zij ons het onvermogen van de massa’s om hun weg te kiezen, hun besluiteloosheid in de richting van de beweging, hun fatale neiging om na de eerste successen te stoppen en zo de vijand in staat te stellen zich te hergroeperen, zijn positie te herstellen.

    De Commune kwam te laat. Zij had alle mogelijkheden om op 4 september de macht te grijpen en dat zou de arbeidersklasse van Parijs in staat hebben gesteld om zich in één klap aan het hoofd van de arbeiders van het land te plaatsen in hun strijd tegen alle krachten van het verleden, tegen Bismarck zowel als tegen Thiers. Maar de macht viel in handen van de democratische praters, de afgevaardigden van Parijs. De Parijse arbeidersklasse had noch een partij, noch leiders aan wie het door vroegere strijd nauw verbonden zou zijn geweest. De kleinburgerlijke patriotten die zich socialisten waanden en de steun van de arbeiders zochten, hadden niet echt vertrouwen in zichzelf. Zij schaadden het vertrouwen van de arbeidersklasse in hen, zij waren voortdurend op zoek naar gevierde juristen, naar journalisten, naar afgevaardigden, wier bagage slechts bestond uit een dozijn vage revolutionaire frasen, om hen de leiding van de beweging toe te vertrouwen.

    De reden waarom Jules Favre, Picard, Gamier-Pages en co. op 4 september in Parijs de macht grepen, is dezelfde als die waardoor Paul-Boncour, A. Varenne, Renaudel (1) en vele anderen voor een tijd de meesters van de partij van de arbeidersklasse konden zijn. De Renaudels en de Boncours en zelfs de Longuets en de Pressemanes staan door hun sympathieën, hun intellectuele gewoonten en hun gedrag veel dichter bij de Jules Favres en de Jules Ferrys dan bij de revolutionaire arbeidersklasse. Hun socialistische fraseologie is niets anders dan een historisch masker dat hen in staat stelt zich aan de massa’s op te dringen. En juist omdat Favre, Simon, Picard en de anderen een democratisch-liberale fraseologie gebruikten en misbruikten, zijn hun zonen en kleinzonen verplicht hun toevlucht te nemen tot een socialistische fraseologie. Maar de zonen en de kleinzonen zijn hun vaders waardig gebleven en zetten hun werk voort. En wanneer niet de samenstelling van een ministeriële kliek beslist moet worden, maar de veel belangrijkere vraag welke klasse in Frankrijk de macht moet grijpen, zullen Renaudel, Varenne, Longuet en hun gelijken zich in het kamp van Millerand bevinden – collaborateur van Galliffet, de slager van de Commune …

    Wanneer de revolutionaire babbelaars van de salons en van het parlement oog in oog komen te staan met de revolutie, herkennen zij haar nooit.

    De arbeiderspartij – de echte – is geen machine voor parlementaire manoeuvres, zij is de verzamelde en georganiseerde ervaring van de arbeidersklasse. Alleen met behulp van de partij, die steunt op de hele geschiedenis van haar verleden, die theoretisch de ontwikkelingswegen en al haar stadia voorziet en daaruit de noodzakelijke formule van actie haalt, bevrijdt de arbeidersklasse zich van de noodzaak steeds opnieuw te beginnen met haar geschiedenis: haar aarzelingen, haar gebrek aan besluitvaardigheid, haar fouten.

    De arbeidersklasse van Parijs had niet zo’n partij. De burgerlijke socialisten waarvan het in de Commune krioelde, hieven hun ogen ten hemel, wachtten op een wonder of een profetisch woord, aarzelden, en gedurende die tijd tastten de massa’s in het duister en verloren ze hun hoofd door de besluiteloosheid van sommigen en de fantasie van anderen. Het resultaat was dat de revolutie te laat uitbrak en Parijs werd omsingeld. Zes maanden verstreken voordat de arbeidersklasse lessen van vroegere revoluties, van veldslagen van weleer, van het herhaalde verraad van de democratie weer in haar geheugen had gegrift. Daarop greep ze de macht.

    Deze zes maanden waren een onherstelbaar verlies. Indien in september 1870 aan het hoofd van de Franse arbeidersklasse een gecentraliseerde partij van de revolutionaire actie had gestaan, zou de gehele geschiedenis van Frankrijk, en daarmee de gehele geschiedenis van de mensheid, een andere wending hebben genomen.

    Als de macht op 18 maart in handen van de arbeidersklasse van Parijs kwam, dan was dat niet omdat zij opzettelijk was gegrepen, maar omdat de vijanden Parijs hadden verlaten.

    Deze verloren voortdurend terrein, de arbeiders verachtten en verafschuwden hen, de kleinburgerij had geen vertrouwen meer in hen en de grootburgerij vreesde dat zij niet langer in staat was zich te verdedigen. De soldaten stonden vijandig tegenover de officieren. De regering ontvluchtte Parijs om haar krachten elders te concentreren. Het was toen dat de arbeidersklasse meester werd over de situatie.

    Maar ze begreep dit feit pas de volgende dag. De revolutie overviel haar onverwacht.

    Dit eerste succes was een nieuwe bron van passiviteit. De vijand was naar Versailles gevlucht. Was dat geen overwinning? Op dat moment had de regering bijna zonder bloedvergieten verpletterd kunnen worden. In Parijs was het mogelijk om alle ministers, met Thiers aan het hoofd, gevangen te nemen. Niemand zou een hand opgestoken hebben om hen te verdedigen. Het gebeurde echter niet. Er was geen organisatie van een gecentraliseerde partij, met een afgeronde kijk op de dingen en speciale organen op haar besluiten uit te voeren.

    De brokstukken van de infanterie wilden niet terugvallen op Versailles. De draad die de officieren en de soldaten verbond was vrij dun. Als er een leidinggevend partijcentrum in Parijs was geweest, zou het in de terugtrekkende legers – want er was een mogelijkheid om terug te trekken – een paar honderd of zelfs een paar dozijn toegewijde arbeiders hebben opgenomen en hen de volgende instructies hebben gegeven: de onvrede van de soldaten tegen de officieren versterken, profiteren van het eerste gunstige psychologische moment om de soldaten te bevrijden van hun officieren en hen terug te brengen naar Parijs om zich te verenigen met het volk. Dit had gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden, volgens de bekentenissen van Thiers’ aanhangers zelf. Niemand dacht er zelfs maar aan. Er was ook niemand om er aan te denken. Te midden van grote gebeurtenissen kunnen zulke beslissingen bovendien alleen genomen worden door een revolutionaire partij die uitkijkt naar een revolutie, zich erop voorbereidt, haar hoofd er niet bij verliest, door een partij die gewend is een afgeronde visie te hebben en niet bang is om te handelen.

    Een partij van actie is precies wat de Franse arbeidersklasse niet had.

    Het Centraal Comité van de Nationale Garde is in feite een Raad van Afgevaardigden van de gewapende arbeiders en de kleinburgerij. Een dergelijke Raad, rechtstreeks gekozen door de massa’s die de revolutionaire weg zijn ingeslagen, vormt een uitstekend actie-apparaat. Maar tegelijkertijd, en juist vanwege zijn onmiddellijke en elementaire verbinding met de massa’s die zich in de toestand bevinden waarin de revolutionair hen heeft aangetroffen, weerspiegelt hij niet alleen alle sterke kanten maar ook de zwakke kanten van de massa’s, en hij weerspiegelt aanvankelijk de zwakke kanten nog meer dan hij de sterke weerspiegelt: hij manifesteert de geest van besluiteloosheid, van afwachten, de neiging om inactief te zijn na de eerste successen.

    Het Centraal Comité van de Nationale Garde moest geleid worden. Het was onontbeerlijk een organisatie te hebben die de politieke ervaring van de arbeidersklasse belichaamde en die altijd aanwezig was – niet alleen in het Centrale Comité, maar in de legioenen, in het bataljon, in de diepste sectoren van de Franse arbeidersklasse. Door middel van de Raden van Afgevaardigden – in dit geval waren het organen van de Nationale Garde – had de partij voortdurend in contact kunnen staan met de massa’s, hun gemoedstoestand kunnen kennen; haar leidende centrum had elke dag een leuze naar voren kunnen brengen die, door middel van de militanten van de partij, tot de massa’s zou zijn doorgedrongen en hun denken en hun wil zou hebben verenigd.

    Nauwelijks was de regering teruggetrokken in Versailles of de Nationale Garde haastte zich om haar verantwoordelijkheid te ontlasten, juist op het moment dat deze verantwoordelijkheid enorm was. Het Centraal Comité stelde ‘legale’ verkiezingen voor de Commune voor. Het ging onderhandelingen aan met de burgemeesters van Parijs om zich af te dekken tegen rechts met het argument van de ‘wettelijkheid’.

    Als er tegelijkertijd een gewelddadige aanval op Versailles was voorbereid, zouden de onderhandelingen met de burgemeesters een list zijn geweest die vanuit militair oogpunt volledig gerechtvaardigd was en in overeenstemming met het doel. Maar in werkelijkheid werden deze onderhandelingen alleen gevoerd om de strijd door één of ander wonder af te wenden. De kleinburgerlijke radicalen en de socialistische idealisten, die de “legaliteit” respecteerden en de mannen die een deel van de “legale” staat belichaamden – de afgevaardigden, de burgemeesters, enz. – hoopten tot in het diepst van hun ziel dat Thiers eerbiedig voor het revolutionaire Parijs zou stoppen op het moment dat dit de mantel van de “legale” Commune zou aantrekken.

    Passiviteit en besluiteloosheid werden in dit geval gesteund door het heilige beginsel van federatie en autonomie. Parijs, ziet u, is slechts één gemeente tussen vele andere gemeenten. Parijs wil niemand iets opleggen; het strijdt niet voor de heerschappij, tenzij het voor de “heerschappij van het voorbeeld” is.

    Kortom, het was niets anders dan een poging om de arbeidersrevolutie, die zich aan het ontwikkelen was, te vervangen door een kleinburgerlijke hervorming: de gemeentelijke autonomie. De werkelijke revolutionaire taak bestond erin de arbeidersklasse overal in het land de macht te verzekeren. Parijs moest dienen als haar basis, haar steun, haar bolwerk. En om dit doel te bereiken, was het nodig Versailles zonder tijdverlies te overwinnen en opruiers, organisatoren en gewapende troepen door heel Frankrijk te zenden. Het was noodzakelijk contact te leggen met sympathisanten, de weifelaars te overtuigen en het verzet van de tegenstander te breken. In plaats van deze politiek van offensief en agressie, die het enige was dat de situatie kon redden, probeerden de leiders van Parijs zich af te zonderen in hun gemeentelijke autonomie: zij zullen de anderen niet aanvallen als de anderen hen niet aanvallen; elke stad heeft zijn heilig recht op zelfbestuur. Dit idealistisch geklets – van hetzelfde soort als het mondaine anarchisme – verhulde in werkelijkheid een lafheid tegenover een revolutionaire actie die tot het einde toe onophoudelijk gevoerd had moeten worden, want anders had men er niet aan moeten beginnen.

    De vijandigheid tegenover de kapitalistische organisatie – een erfenis van kleinburgerlijk lokalisme en autonomisme – is zonder twijfel de zwakke kant van een bepaald deel van de Franse arbeidersklasse. Autonomie voor de districten, voor de afdelingen, voor de bataljons, voor de steden, is voor sommige revolutionairen de opperste garantie voor werkelijke activiteit en individuele onafhankelijkheid. Maar dat is een grote fout die de Franse arbeidersklasse duur is komen te staan.

    Onder de vorm van “strijd tegen het despotisch centralisme” en tegen de “verstikkende” discipline vindt er een strijd plaats voor het zelfbehoud van verschillende groepen en subgroepen van de arbeidersklasse, voor hun kleingeestige belangen, met hun kleingeestige afdelingsleiders en hun plaatselijke orakels. De hele arbeidersklasse kan, met behoud van haar culturele originaliteit en haar politieke nuances, methodisch en vastberaden optreden, zonder zich in het spoor van de gebeurtenissen te bevinden, en telkens haar dodelijke slagen richten tegen de zwakke sectoren van haar vijanden, op voorwaarde dat er aan haar hoofd, boven de afdelingen, de districten, de groepen, een apparaat staat dat gecentraliseerd is en bijeengehouden wordt door een ijzeren discipline. De neiging tot particularisme, in welke vorm dan ook, is een erfenis uit het dode verleden. Hoe eerder het Franse communistisch-socialistische communisme en syndicalistisch communisme zich daarvan bevrijdt, des te beter zal het zijn voor de arbeidersrevolutie.

    * * *

    De partij creëert de revolutie niet naar believen, zij kiest het moment voor het grijpen van de macht niet naar believen, maar zij mengt zich actief in de gebeurtenissen, dringt op ieder moment door in de gemoedstoestand van de revolutionaire massa’s en beoordeelt de weerstandskracht van de vijand, en bepaalt zo het meest favoriete moment voor beslissend optreden. Dit is de moeilijkste kant van haar taak. De partij heeft geen beslissing die voor elk geval geldig is. Nodig zijn een juiste theorie, een innig contact met de massa’s, het begrip van de situatie, een revolutionaire waarneming, een grote vastberadenheid. Hoe dieper een revolutionaire partij doordringt in alle domeinen van de arbeidersstrijd, hoe meer zij verenigd is door de eenheid van doel en discipline, des te sneller en beter zal zij tot een oplossing van haar taak komen.

    De moeilijkheid bestaat hierin, dat deze organisatie van een gecentraliseerde partij, inwendig gelast door een ijzeren discipline, nauw verbonden is met de beweging van de massa’s, met haar eb en vloed. De verovering van de macht kan alleen worden bereikt op voorwaarde van een krachtige revolutionaire druk van de werkende massa’s. Maar in deze daad is het element van voorbereiding volkomen onvermijdelijk. Hoe beter de partij de conjunctuur en het moment zal begrijpen, hoe beter de grondslagen van het verzet zullen worden voorbereid, hoe beter de kracht en de rollen zullen worden verdeeld, hoe zekerder het succes zal zijn en hoe minder slachtoffers het zal kosten. Het samengaan van een zorgvuldig voorbereide actie en een massabeweging is de politiek-strategische opdracht van de machtsovername.

    De vergelijking van 18 maart 1871 met 7 november 1917 is vanuit dit oogpunt zeer leerzaam. In Parijs was er een absoluut gebrek aan initiatief tot actie van de kant van de leidende revolutionaire kringen. De arbeidersklasse, bewapend door de burgerlijke regering, was in werkelijkheid meester van de stad, had alle materiële machtsmiddelen – kanonnen en geweren – tot haar beschikking, maar ze was er zich niet van bewust. De burgerij deed een poging om het wapen van de reus terug te krijgen: zij wilde het kanon van de arbeidersklasse stelen. De poging mislukte. De regering vluchtte in paniek van Parijs naar Versailles. Het veld was vrij. Maar pas de volgende dag begreep de arbeidersklasse dat het de baas was in Parijs. De “leiders” zaten in het kielzog van de gebeurtenissen, zij namen ze op wanneer deze reeds volbracht waren, en zij deden alles wat in hun macht lag om de revolutionaire rand af te stompen.

    In Petrograd ontwikkelden de gebeurtenissen zich anders. De partij bewoog zich vastberaden, resoluut naar de machtsovername, had haar mensen overal, consolideerde elke positie, breidde elke kloof uit tussen de arbeiders en het garnizoen aan de ene kant en de regering aan de andere.

    De gewapende demonstratie van de julidagen was een uitgebreide verkenning die door de partij werd uitgevoerd om de mate van nauw contact tussen de massa’s en de weerstandskracht van de vijand te peilen. De verkenning werd omgevormd tot een strijd van voorposten. Wij werden teruggeworpen, maar tegelijkertijd bracht de actie een verbinding tot stand tussen de partij en de diepten van de massa’s. De maanden augustus, september en oktober brachten een krachtige revolutionaire stroom op gang. De partij profiteerde ervan en vergrootte haar steunpunten in de arbeidersklasse en het garnizoen aanzienlijk. Later vond de harmonie tussen de samenzweerderige voorbereidingen en de massa-actie bijna automatisch plaats. Het Tweede Congres van de Sovjets was vastgesteld voor november. Al onze voorafgaande agitatie moest leiden tot de machtsovername door het Congres. De omverwerping was dus van tevoren afgestemd op 7 november. Dit feit was bekend en werd begrepen door de vijand. Kerenski en zijn raadsheren konden niet anders dan zich inspannen om zich, hoe klein ook, in Petrograd te consolideren voor het beslissende moment. Ook moesten zij de meest revolutionaire delen van het garnizoen uit de hoofdstad verjagen. Wij van onze kant profiteerden van deze poging van Kerenski om er een nieuw conflict van te maken dat van doorslaggevend belang was. Wij beschuldigden de regering Kerenski er openlijk van – onze beschuldiging werd later schriftelijk bevestigd in een officieel document – dat zij de afzetting van een derde van het garnizoen van Petrograd gepland had, niet uit militaire overwegingen, maar met het oog op contrarevolutionaire combinaties. Dit conflict bond ons nog nauwer aan het garnizoen en stelde het voor een welomschreven taak: het steunen van het Sovjet-congres dat voor 7 november was vastgesteld. En omdat de regering – zij het op zwakke wijze – aandrong op het wegzenden van het garnizoen, stelden wij in de Sovjet van Petrograd, die reeds in onze handen was, een Revolutionair Oorlogscomité in, onder het voorwendsel de militaire redenen voor het regeringsplan te verifiëren.

    Aldus hadden wij een zuiver militair orgaan, dat aan het hoofd stond van het garnizoen van Petrograd, dat in werkelijkheid een wettig orgaan van gewapende opstand was. Tegelijkertijd benoemden wij (communistische) commissarissen in alle militaire eenheden, in de militaire magazijnen, enz. De clandestiene militaire organisatie vervulde specifieke technische taken en voorzag het Revolutionaire Oorlogscomité van volledig betrouwbare militanten voor belangrijke militaire taken. Het essentiële werk met betrekking tot de voorbereiding, de uitvoering en de gewapende opstand vond openlijk plaats, en wel zo methodisch en natuurlijk dat de burgerij, geleid door Kerenski, niet altijd goed begreep wat zich onder hun ogen afspeelde. (In Parijs begreep de arbeidersklasse pas de volgende dag dat het werkelijk had gezegevierd – een overwinning die het overigens niet bewust had nagestreefd – dat het de situatie meester was geworden. In Petrograd was het tegendeel het geval. Onze partij, steunend op de arbeiders en het garnizoen, had de macht reeds gegrepen, de burgerij bracht een tamelijk rustige nacht door en vernam pas de volgende morgen dat het roer van het land in handen was van haar doodgraver).

    Wat de strategie betreft, waren er veel meningsverschillen in onze partij.

    Een deel van het Centraal Comité verklaarde zich, zoals bekend, tegen de machtsovername, omdat het meende dat het moment nog niet was aangebroken, dat Petrograd los stond van de rest van het land, de arbeidersklasse van de boerenstand, enz.

    Andere kameraden waren van mening dat wij niet voldoende belang hechtten aan de elementen van een militair complot. Eén van de leden van het Centraal Comité eiste in oktober de omsingeling van het Alexandrinsky theater waar de Democratische Conferentie vergaderde, en de afkondiging van de heerschappij van het Centraal Comité van de partij. Hij zei: door onze agitatie en ons voorbereidend militair werk te concentreren op het moment van het Tweede Congres, laten we de tegenstander ons plan zien, geven we hem de mogelijkheid om zich voor te bereiden en ons zelfs een preventieve slag toe te brengen. Maar het lijdt geen twijfel dat de poging tot een militair complot en de omsingeling van het Alexandrinsky theater een feit zouden zijn geweest dat te vreemd was aan de ontwikkeling van de gebeurtenissen, dat het een onthutsende gebeurtenis zou zijn geweest voor de massa’s. Zelfs in de Sovjet van Petrograd, waar onze factie de scepter zwaaide, zou een dergelijke onderneming, vooruitlopend op de logische ontwikkeling van de strijd, op dat moment grote wanorde hebben teweeggebracht, vooral onder het garnizoen, waar zich aarzelende en niet erg vertrouwensvolle regimenten bevonden, voornamelijk de cavalerieregimenten. Het zou voor Kerenski veel gemakkelijker zijn geweest een complot te verpletteren dat door de massa’s onverwacht was, dan het garnizoen aan te vallen dat zich meer en meer op zijn posities consolideerde: de verdediging van zijn onschendbaarheid in naam van het toekomstige Congres van de Sovjets. Daarom verwierp de meerderheid van het Centraal Comité het plan om de Democratische Conferentie te omsingelen en zij had gelijk. De conjunctuur werd zeer goed ingeschat: de gewapende opstand, bijna zonder bloedvergieten, zegevierde precies op de van tevoren openlijk vastgestelde datum voor de bijeenroeping van het Tweede Sovjetcongres.

    Deze strategie kan echter geen algemene regel worden, zij vereist specifieke voorwaarden. Niemand geloofde nog in de oorlog met de Duitsers, en de minder revolutionaire soldaten wilden Petrograd niet verlaten voor het front. En ook al stond het garnizoen als geheel om deze enkele reden aan de kant van de arbeiders, het werd sterker in zijn standpunt naarmate Kerenski’s machinaties aan het licht kwamen. Maar deze stemming van het garnizoen van Petrograd had een nog diepere oorzaak in de situatie van de boerenklasse en in de ontwikkeling van de imperialistische oorlog. Indien er een splitsing in het garnizoen was geweest en Kerenski de mogelijkheid van steun van enkele regimenten had gekregen, zou ons plan zijn mislukt. De elementen van een zuiver militair complot (samenzwering en grote snelheid van handelen) zouden de overhand hebben gehad. Het zou natuurlijk nodig zijn geweest een ander moment te kiezen voor de opstand.

    De Commune had ook de volledige mogelijkheid om zelfs de boerenregimenten voor zich te winnen, want deze hadden alle vertrouwen en alle eerbied voor de macht en het commando verloren. Toch ondernam zij niets om dit doel te bereiken. De fout ligt hier niet in de verhoudingen tussen de boeren en de arbeidersklasse, maar in de revolutionaire strategie.

    Hoe zal de situatie in dit opzicht in de Europese landen zijn in het huidige tijdperk? Het is niet gemakkelijk om op dit punt iets te voorspellen. Maar nu de gebeurtenissen zich langzaam ontwikkelen en de burgerlijke regeringen alles in het werk stellen om de ervaringen uit het verleden te benutten, kan worden voorzien dat de arbeidersklasse, om de sympathie van de soldaten te winnen, op een gegeven moment een groot en goed georganiseerd verzet zal moeten overwinnen. Een bekwame en goed getimede aanval van de kant van de revolutie zal dan noodzakelijk zijn. Het is de plicht van de partij zich daarop voor te bereiden. Juist daarom moet zij haar karakter van gecentraliseerde organisatie handhaven en ontwikkelen, die openlijk de revolutionaire beweging van de massa’s leidt en tegelijkertijd een clandestien apparaat van de gewapende opstand is.

    * * *

    De kwestie van de verkiesbaarheid van het commando was een van de redenen van het conflict tussen de Nationale Garde en Thiers. Parijs weigerde het door Thiers aangewezen commando te aanvaarden. Varlin formuleerde daarop de eis dat het commando van de Nationale Garde, van hoog tot laag, door de nationale garde zelf gekozen zou moeten worden. Daarop vond het Centraal Comité van de Nationale Garde zijn steun.

    Deze kwestie moet van twee kanten worden bekeken: van de politieke en van de militaire kant, die met elkaar verbonden zijn, maar toch van elkaar onderscheiden moeten worden. De politieke taak bestond erin de Nationale Garde te zuiveren van de contrarevolutionaire leiding. Volledige verkiesbaarheid was het enige middel daartoe, aangezien de meerderheid van de Nationale Garde bestond uit arbeiders en revolutionaire kleinburgers. En bovendien, als het devies “verkiesbaarheid van het commando” ook zou worden uitgebreid tot de infanterie, zou Thiers in één klap zijn essentiële wapen, de contrarevolutionaire officieren, zijn kwijtgeraakt. Om dit plan te verwezenlijken was een partijorganisatie nodig, met haar manschappen in alle militaire eenheden. Met andere woorden, de verkiesbaarheid had in deze zin niet als onmiddellijke taak om goede commandanten aan de bataljons te geven, maar om ze te bevrijden van commandanten die aan de burgerij waren toegewijd. De verkiesbaarheid diende als een wig om het leger in tweeën te splitsen, langs klassenlijnen. Zo ging het met haar in de periode van Kerenski, vooral aan de vooravond van Oktober.

    Maar de bevrijding van het leger van het oude bevelvoerend apparaat gaat onvermijdelijk gepaard met een verzwakking van de organisatorische samenhang en met een vermindering van de strijdkracht. In het algemeen is de gekozen legerleiding tamelijk zwak vanuit technisch-militair oogpunt en met betrekking tot de handhaving van orde en discipline. Dus op het moment dat het leger zich bevrijdt van het oude contrarevolutionaire commando dat het onderdrukte, rijst de vraag om het een revolutionair commando te geven dat in staat is zijn opdracht te vervullen. En deze kwestie kan geenszins worden opgelost door eenvoudige verkiezingen. Voordat grote massa’s soldaten de ervaring opdoen van het goed kiezen en selecteren van commandanten, zal de revolutie verslagen worden door de vijand die zich bij de keuze van zijn commando laat leiden door de ervaring van eeuwen. De methoden van de vormeloze democratie (eenvoudige verkiesbaarheid) moeten worden aangevuld en tot op zekere hoogte vervangen door maatregelen van selectie van bovenaf. De revolutie moet een orgaan in het leven roepen dat bestaat uit ervaren, betrouwbare organisatoren, waarin men absoluut vertrouwen kan hebben, en het de volledige bevoegdheid geven om het commando te kiezen, aan te wijzen en op te voeden. Als particularisme en democratisch autonomisme al uiterst gevaarlijk zijn voor de arbeidersrevolutie in het algemeen, dan zijn ze tien keer gevaarlijker voor het leger. We zagen dat in het tragische voorbeeld van de Commune.

    Het Centraal Comité van de Nationale Garde ontleende zijn gezag aan democratische verkiesbaarheid. Op het moment dat het Centraal Comité zijn initiatief in het offensief maximaal moest ontplooien, verloor het, beroofd van de leiding van een arbeiderspartij, het hoofd en haastte het zich om zijn bevoegdheden over te dragen aan de vertegenwoordigers van de Commune, die een bredere democratische basis nodig hadden. En het was in die periode een grote fout om met verkiezingen te spelen. Maar toen de verkiezingen eenmaal achter de rug waren en de Commune bijeengebracht, moest alles in één klap in de Commune geconcentreerd worden en moest er een orgaan met echte macht worden opgericht om de Nationale Garde te reorganiseren. Dit was niet het geval. Naast de verkozen Commune bleef het Centraal Comité over; het verkozen karakter van dit laatste gaf het een politiek gezag waardoor het met de Commune kon concurreren. Maar tegelijkertijd ontnam het daardoor de energie en de standvastigheid die nodig waren in de zuiver militaire kwesties die, na de organisatie van de Commune, haar bestaan rechtvaardigden. Verkiesbaarheid, democratische methoden, zijn slechts instrumenten in handen van de arbeidersklasse en haar partij. Verkiesbaarheid kan in geen geval een fetisj zijn, een remedie voor alle kwaad. De methoden van kiesbaarheid moeten gecombineerd worden met die van benoemingen. De macht van de Commune kwam van de gekozen Nationale Garde. Maar eens opgericht, had de Commune de Nationale Garde met harde hand moeten reorganiseren, van hoog tot laag, haar betrouwbare leiders moeten geven en een regime van zeer strenge discipline moeten instellen. De Commune heeft dit niet gedaan, omdat zij zelf verstoken was van een krachtig revolutionair sturingscentrum. Ook zij werd verpletterd.

    We kunnen dus de hele geschiedenis van de Commune doornemen, bladzijde voor bladzijde, en we zullen er één enkele les in vinden: een sterke partijleiding is nodig. Meer dan enige andere arbeidersklasse heeft de Franse arbeidersklasse offers gebracht voor de revolutie. Maar ook is het meer dan enig andere arbeidersklasse bedrogen. Menigmaal heeft de burgerij haar verblind met alle kleuren van het republicanisme, van het radicalisme, van het socialisme, om het steeds weer vast te binden aan de ketenen van het kapitalisme. Door middel van haar agenten, haar advocaten en haar journalisten heeft de burgerij een hele massa democratische, parlementaire, autonomistische formules naar voren gebracht, die niets anders zijn dan hindernissen aan de voeten van de arbeidersklasse, die zijn voorwaartse beweging belemmeren.

    Het temperament van de Franse arbeidersklasse is een revolutionaire lava. Maar deze lava is nu bedekt met de as van scepsis als gevolg van talrijke misleidingen en ontgoochelingen. Ook moeten de revolutionaire arbeiders van Frankrijk strenger zijn tegenover hun partij en iedere non-conformiteit tussen woord en daad meedogenlozer ontmaskeren. De Franse arbeiders hebben behoefte aan een ijzersterke organisatie, met leiders die in elke nieuwe fase van de revolutionaire beweging door de massa’s worden gecontroleerd.

    Hoeveel tijd zal de geschiedenis ons geven om ons voor te bereiden? Wij weten het niet. Vijftig jaar lang heeft de Franse burgerij de macht in handen gehouden, nadat zij de Derde Republiek had gekozen op de beenderen van de Communards. Het ontbrak de strijders van 1871 niet aan heldenmoed. Wat hen ontbrak was een duidelijke methode en een gecentraliseerde leidende organisatie. Daarom werden zij verslagen. Er ging een halve eeuw voorbij voordat de arbeidersklasse van Frankrijk de vraag kon stellen om de dood van de Communards te wreken. Maar deze keer zal de actie krachtiger zijn, meer geconcentreerd. De erfgenamen van Thiers zullen de historische schuld volledig moeten betalen.

     

     

    (1) Sociaaldemocratische leiders in Frankrijk begin jaren 1920

  • De Commune van Parijs

    In 2021 vieren we de 150ste verjaardag van de Commune van Parijs. Dat is een goede gelegenheid om terug te blikken op deze belangrijke beweging uit de geschiedenis van de klassenstrijd. We zullen in de loop van komend jaar materiaal over de Commune uitbrengen. Hieronder een dossier door Peter Van der Biest uit 1995.

    “De colonne met gevangenen hield halt in de Avenue Uhrich en werd in 4 of 5 rijen met het gelaat naar de weg op het trottoir opgesteld. Generaal Marquis de Galliffet en zijn ondergeschikten stegen van hun paarden en begonnen de rijen van links naar rechts te inspekteren. Terwijl hij traag heen en weer liep, zijn oog liet rusten op de opgestelde rangen, bleef de generaal hier en daar stilstaan, gaf een man een tik op de schouder en liet hem uit de colonne verwijderen. In de meeste gevallen werd het individu dat er zo werd uitgelicht zonder veel omhaal naar het midden van de straat geleid, waar aldus een kleine bijkomende groep gevangenen werd gevormd. (…) Het was die dag een kwaad ding om opvallend langer, vuiler, schoner, ouder of lelijker te zijn dan je buurman. Van één persoon viel mij op dat hij zijn spoedige verlossing uit dit tranendal te danken had aan zijn gebroken neus. (…) Een vuurpeleton stelde zich op voor het honderdtal mensen dat op hierboven geschetste wijze was geselecteerd. Daarna zette de rest van de colonne haar tocht verder, de overigen achterlatend. Enkele minuten later weerklonk een trommelvuur achter ons dat ongeveer een kwartier aanhield. Het was de terechtstelling van deze standrechterlijk veroordeelde sukkels.”

    Zo beschreef de Parijse correspondent van de Engelse Daily News (8 juni 1871) één van de talrijke strafexpedities van het leger van de Franse Derde Republiek in de laatste week van mei 1871. Van dezelfde trieste held, Generaal Markies de Galliffet, is nog een ander wapenfeit bekend. Op één van zijn talrijke uitstapjes liet hij alle mannen met grijze haren naar voor treden en tekende hun doodvonnis met de volgende woorden: “Jullie waren erbij in 1848! Neerschieten!” De misdaad van deze slachtoffers bestond erin dat ze oud genoeg waren om de Parijse arbeidersopstand van 22-26 juni 1848 te hebben meegemaakt.

    Bij het lezen van deze lijnen denk je niet meteen aan het 19e-eeuwse Parijs, de geraffineerde fine fleur van de westerse beschaving. Dit decor roept eerder beelden op van de holocaust in de jaren ’40. De burgerlijke staatsmacht had de methoden van massamoord echter allang geperfectioneerd toen Hitler en Stalin nog in de bloemkolen zaten.

    De furie waarmee de Derde Republiek zich in mei 1871 op de Parijse volksmassa’s stortte, was systematisch in haar willekeur en doelgericht in haar nietsontziende wreedheid. De arbeidersklasse moest een lesje worden geleerd dat haar generaties later nog zou moeten doen terugdeinzen voor een krachtmeting met haar “van nature bovengeschikten”: de parasitaire klasse van grote aandeelhouders uit de financiële en industriële wereld.

    In de “bloedige week” van 21 tot 28 mei vielen niet minder dan 30.000 Parijzenaars – mannen, vrouwen en kinderen – onder het wrekende geweervuur van de Franse soldateska. De staatsterreur tegen de inwoners van Parijs was geen onverklaarbare gril van de regering Thiers. Zij was het antwoord van de Franse bourgeoisie en het grootgrondbezit op de eerste geslaagde machtsgreep van de arbeidersklasse.

    De Parijse Commune is één van de meest doodgezwegen of op zijn minst als bijkomstig naar de voetnoten verwezen episoden uit de burgerlijke geschiedenis. Maar alle pogingen van de gevestigde, officiële geschiedschrijving om het belang van de Commune te minimaliseren, botsen op het onweerlegbare feit dat men de geschiedenis van het socialisme en van de georganiseerde arbeidersbeweging maar ten volle kan begrijpen als men de Commune aanvaardt als het hoogtepunt van de klassenstrijd in de negentiende eeuw.

    De ervaringen van de Commune waren voor Marx en Engels onontbeerlijk voor het vervolmaken van hun visie op de staat. Niemand minder dan Lenin en Trotsky namen de organisatievormen door de Parijse arbeiders opgetrokken als organen van hun politieke heerschappij als voorbeeld voor de vorming en de werking van de arbeidersstaat die de eerste jaren na de oktoberrevolutie over Rusland regeerde. Voor marxisten geldt de Commune van Parijs nog steeds als het eerste historische voorbeeld van arbeidersdemocratie, van proletarische heerschappij. Ook al gaat het om gebeurtenissen die 125 jaar achter ons liggen, blijft het bestuderen ervan een onmisbaar element in de vorming van de hedendaagse revolutionair.

    De val van het Tweede Keizerrijk

    Als officiële datum voor het ontstaan van de Commune wordt 18 maart 1871 aanvaard. Op die dag verjoegen de Parijzenaars de regeringstroepen die de hand wilden leggen op het geschut van de Nationale Garde, de volksmilitie die Parijs maandenlang tegen de Pruisische invallers had verdedigd. Om deze opstand te begrijpen, moeten we teruggaan tot het begin van de Frans-Pruisische oorlog van 1870-1871 en de val van het Tweede Franse Keizerrijk in september 1870.

    Sedert zijn staatsgreep op 2 december 1851 had Louis-Napoleon Bonaparte, de neef van de eerste Napoleon, over Frankrijk geheerst als oppermachtig militair diktator. In een kluchtige poging om zijn oom in luister te evenaren liet hij zich precies een jaar later tot keizer der Fransen kronen. Door de internationale publieke opinie van de bourgeoisie, de liberaal-republikeinse evengoed als de aartsreactionaire monarchistische hoogburgerij, werd Napoleon III luid geprezen. Hij was de “held van de orde”, de sterke man die na de strubbelingen van het revolutiejaar 1848 met strenge hand de politieke rust had hersteld die de burgerij verlangde om “rustig geld te verdienen”.

    Maar Napoleon III heerste – net als zijn voorganger – niet alleen in naam van de burgerij. Door het behendig tegen elkaar uitspelen van arbeiders en bourgeoisie (dan weer nestelde hij zich in de rol van held van de orde, dan weer noemde hij zich “een Saint-Simonistisch socialist”) was hij uitgegroeid tot een heerser over de burgerij. De burgerlijke liberalen werden evengoed vervolgd als de leiders van de arbeidersbeweging. Als massabasis voor zijn democratische masker gebruikte Napoleon III dankbaar de naïeve volksverering voor Napoleon I die nog volop in zwang was bij Frankrijks grootste bevolkingsgroep: de van iedere beschavende invloed afgesneden en daardoor tot achterlijk conservatisme veroordeelde kleine boeren.

    Tegen het begin van de jaren 1860 raakte de veerkracht van het regime uitgeput. Napoleon III moest meer en meer toegeven aan de steeds luidruchtiger optredende liberale oppositie in zijn marionettenparlement. In dezelfde periode herstelde de arbeidersklasse grotendeels van de politieke verdoving die het gevolg was van haar nederlaag in 1848. Het voortschrijdend sukses van de liberalen in de parlementsverkiezingen werd afgewisseld met indrukwekkende stakingsgolven voor behoud of verhoging van de lonen, voor vrij verenigingsrecht van de arbeiders, enz.

    Steeds meer Franse arbeiders begonnen een gewillig oor te verlenen aan de propaganda van de op 28 september 1864 opgerichte Internationale Arbeidersassociatie, de Eerste Internationale, waarvan Karl Marx één van de erkende leiders was.

    Om het prestigeverlies van zijn rampzalige buitenlandse politiek (de opportunistische bemoeienissen met de Italiaanse eenmaking, de mislukte interventie in Mexico in 1863-67, zijn onhandige houding in de oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk in 1866) goed te maken en in een krampachtige poging om de natie alsnog als één man achter zich te scharen, stortte Napoleon III zich in juli 1870 in een oorlog met de Duitse oorlogskoalitie onder leiding van Pruisen. De veldtocht werd een katastrofe voor de Franse generaals die maneuvers met grote troepenmachten niet gewend waren. Toen het nieuws van de nederlaag te Sedan (1 september 1870) en de gevangenname van de keizer Parijs bereikte, maakte een volkstoeloop een einde aan het Tweede Keizerrijk (4 september 1870).

    De regering van het nationale verraad en de revolutie van 18 maart De arbeiders dwongen de republikeinse regering letterlijk met de bajonet tegen de keel aan de macht. De liberalen Thiers, Favre en Picard vreesden het gewapende Parijse volk echter meer dan de Pruisen. De ontwapening van Parijs lag hen dan ook meer aan het hart dan de nationale verdediging van Frankrijk.

    De handelingen van de nieuwe regering – het nutteloos verspillen van mensenlevens, het nalaten om ernstige verdedigingswerken rond Parijs te laten uitvoeren en de mateloze korruptie die gedurende het Pruisisch beleg van Parijs vreselijke hongersnood veroorzaakte – werden door de socialistische pers van Louis-Auguste Blanqui en de radikaal-republikeinse “Combat” van Felix Pyat genadeloos aan de kaak gesteld.

    De toenemende ontevredenheid van de Parijzenaars over het beleid leidde op 9 oktober 1870 en 22 januari 1871 tot voorbarige pogingen tot opstand onder de best georganiseerde (maar jammer genoeg nog steeds in de minderheid verkerende) socialistische arbeiders. Op 28 januari 1871 viel het masker van de regering echter af. Het aanvaarden van schandelijke vredesvoorwaarden – waaronder een oorlogsboete van honderden miljoenen Francs (vooral op te brengen door arbeiders en kleine middenstand natuurlijk) – betekende het einde van het laatste beetje politieke geloofwaardigheid van de regering Trochu.

    De verkiezingen van 6 februari 1871 leverden een parlement op dat overheerst werd door vertegenwoordigers van de zgn. Ruraux, de gehate grootgrondbezitters die openlijk aanstuurden op het herstel van de monarchie uit de jaren 1816-1830! Één van de eerste regeringsbeslissingen van de regering Thiers bestond in het terugeisen van de tijdens het beleg van Parijs kwijtgescholden huur voor de helft van de periode (3 maand). Ondertussen rijpte in het brein van Favre en Thiers het plan om de weerspannige Parijse arbeiders te ontwapenen.

    Ervan overtuigd dat de arbeiders hun les geleerd hadden met de nederlagen van oktober en januari, dachten Thiers en Favre ongestraft beslag te kunnen leggen op de artillerie van de Nationale Garde. Die twee opstanden waren het werk van een ongeduldige minderheid. Toen de troepen van generaal Vinoy op 18 maart de posities van de Parijse artillerie bezetten, stonden ze echter oog in oog met de brede lagen van de arbeidersklasse die langzaam maar zeker tot politiek bewustzijn gekomen waren.

    Een deel van de regeringstroepen liep over naar de arbeiders, de overigen werden teruggeslagen. Generaal Clement-Thomas, die zijn troepen bevel had gegeven een toeloop van Parijse arbeidersvrouwen uiteen te schieten, werd zelf door zijn soldaten en door de arbeiders bij de kraag gevat en zonder pardon neergeschoten. Nu werd werkelijkheid wat de revolutionaire pers reeds maanden had geëist: de uitroeping van de Commune.

    Wat was de Commune en waardoor onderscheidde zij zich van de burgerlijke staatsmacht?

    “Wat is de Commune?” schrijft Marx in zijn Burgeroorlog in Frankrijk, “Wat is deze sfinx die het burgerlijk vernuft zo op de proef stelt?” De Commune, zo gaat Marx verder, was niets anders dan de als staatsmacht georganiseerde Parijse arbeidersklasse.

    De verkiezingen die een week na de opstand van 18 maart werden georganiseerd, leverden een staatsvorm op die van kop tot teen in tegenstelling stond tot de burgerlijke idee van democratie. Deze staatsvorm was gebaseerd op basisdemocratische beginselen:

    1. Elke openbare functie – leidinggevende functies in het leger inbegrepen – werd ingevuld door verkiezingen EN IEDERE VERKOZENE WAS OP ELK OGENBLIK AFZETBAAR DOOR HET KIESPUBLIEK DAT HEM AANGEDUID HAD. In de burgerlijke democratie hebben verkozenen 4, 5 of meer jaren de tijd om hun blunders en misdaden te laten uitvagen door de vergetelheid van de publieke opinie. Volgens de beginselen van de arbeidersdemocratie moet een verkozene die tegen de wil van de basis in handelt, onmiddellijk kunnen afgezet worden. Bovendien een uitstekend middel tegen de verleiding tot corruptie.

    2. Het beroepsleger, deze broeihaard van ultrarechtse, op een militaire dictatuur aansturende elite-officieren en gedeklasseerde, met de stok bijeen gehouden botte breinen, werd door de Communards afgeschaft. In de plaats kwam een gewapende volksmilitie WAARVAN DE OFFICIEREN VERKOZEN EN OP ELK OGENBLIK AFZETBARE AMBTENAREN WAREN.

    3. In plaats van de torenhoge, dekadent rijkelijke vergoedingen die de burgerlijke staat uitkeert aan zijn politici, moesten de verkozenen van de Commune hun taak vervullen AAN HET GEMIDDELDE ARBEIDERSLOON. In de arbeidersdemocratie is geen plaats voor weke en aan buitensporig komfort verslaafde zwakkelingen die hun mandaat willen omtoveren tot een persoonlijke goudmijn. De verkozenen van de arbeidersstaat moeten op elk ogenblik de behoeften kennen van degenen die zij vertegenwoordigen. Dat kan slechts op één manier: door zelf niet meer komfort te kennen dan de arbeiders zelf.

    4. In de burgerlijke staat is politiek vaak een tijdverdrijf voor intellectuelen uit de middenklasse en de bourgeoisie. In de Commune WAREN ALLE POSTEN TOEGANKELIJK VOOR IEDERE ARBEIDER OF VERTROUWELING VAN DE ARBEIDERS DIE DAAR DOOR DE KIEZER BEKWAAM WORDT TOE GEACHT. Iemand die de praktische behoeften van de bevolking kent, is een meer bekwame politicus dan de stoffige kamergeleerde die zijn ideeën in de komfortabele beslotenheid van zijn studeerkamer koestert. Hij/zij is een betrouwbaarder leider dan de begoede industrieel of bankier die zijn neus optrekt voor de mensen die hun dagelijks brood al werkend moeten verdienen.

    5. De vertragingsmaneuvers door het eeuwige gekissebis tussen uitvoerende en wetgevende macht kregen van de Communards het antwoord dat DIEGENEN DIE EEN MAATREGEL BESLISSEN HEM OOK TEN UITVOER MOETEN LEGGEN. De scheiding der machten is niet, zoals de schoolboekjes beweren, “een middel ter bescherming van de democratie” maar een middel om voor de burgerij hinderlijke maatregelen op de lange baan te schuiven. Het opsommen van voorbeelden waarbij de scheiding der machten de uitvoerende macht juist het voorwendsel geeft om als absolute macht, als dictatoriaal regime, op te treden – o.a. het regime van Yeltsin in Rusland – zou een paar bladzijden in beslag kunnen nemen.

    Deze principes worden door de marxisten nog steeds beschouwd als de voorwaarden voor arbeidersheerschappij. De aandachtige lezer heeft natuurlijk al begrepen dat er -althans sedert het midden van de jaren ’20 – in de zogenoemd communistische regimes GEEN ENKELE VAN DEZE VOORWAARDEN VERVULD WAS. De Russische revolutie, door het mislukken van de Hongaarse, Duitse, Italiaanse, Nederlandse, … revolutie geïsoleerd binnen het oude tsaristische rijk, kon niet anders dan ontaarden in een dictatuur van een minderheid van parasitaire partijfunctionarissen. De leiding van de arbeidersstaat viel in handen van oude tsaristische ambtenaren of hun nageslacht die de in de burgeroorlog gesneuvelde geschoolde arbeiders moesten vervangen.

    Een hedendaagse revolutie zal een revolutie zijn van arbeiders die een boekhouding kunnen bijhouden, de werking van gekompliceerde technologie kennen, gemakkelijk kennis nemen van het geschreven woord,… De hedendaagse arbeiders zijn door de hoge ontwikkelingsgraad van de werktuigen waarmee ze dagelijks hun werk verrichten onvergelijkelijk hoger ontwikkeld dan hun overgrootouders. De arbeiders van vandaag laten zich niet zo makkelijk om de tuin leiden als de ongeletterde plattelandsbevolking van het oude Rusland. Daardoor is de stalinistische ontaarding van de volgende revoluties uitgesloten.

    De onderdrukking van de Commune

    De regering Thiers hield zich sedert de revolutie van 18 maart met haar gehele apparaat schuil in Versailles. Ze was natuurlijk niet van plan zich bij de situatie neer te leggen. Tenslotte was de opstand beperkt gebleven tot Parijs. Andere Communes, zoals in Lyon, St. Etienne, Narbonne,… konden moeiteloos worden neergeslagen door het ontbreken van een vastberaden leiding en door het rijkelijk voorhanden zijn van een achterlijke boerenbevolking die met het grootste gemak door priesters en burgemeesters kon wijsgemaakt worden dat de Commune-strijders een bende roofzuchtige en goddeloze bandieten waren die met man en macht uitgeroeid moesten worden.

    De 2 miljoen Parijzenaars konden niet over één nacht ijs worden verslagen. Bovendien beschikte de regering van Versailles alles bijeen over nog geen 20.000 betrouwbare soldaten. Een dwaze poging om Parijs binnen te vallen begin april, werd door de 27-jarige Communegeneraal Eudes “met bebloed hoofd teruggeslagen”. Een gewelddadige betoging van de in Parijs achtergebleven bourgeoisie op 22 maart werd door de militie op kordate wijze uiteengejaagd. Voor Thiers zat er niet anders op dan het op een akkoordje te gooien met de Pruisen om Franse troepen uit gevangenschap vrij te krijgen en de verdelging van de Commune wekenlang uit te stellen.

    Toen maakten de Communards hun kapitale fout. Gedurende de april lag de regering van Versailles hulpeloos aan de voeten van Parijs. Één expeditie van de Parijzenaars had de regering een beslissende nederlaag kunnen toebrengen. De Communards wilden voor de buitenwereld echter niet de indruk wekken dat zij de aanstokers van de burgeroorlog waren. Maar de burgeroorlog was al een feit vanaf 18 maart. Door hun terughoudendheid om de regering Thiers met één beslist gebaar van de kaart te vegen verspeelden de Communards kostbare tijd.

    Eind april waren er al voldoende troepen uit krijgsgevangenschap teruggekeerd om de veldtocht tegen Parijs te beginnen. Geleidelijk werden de Communetroepen teruggedreven tot voor de ringmuur van de stad. De bloedige ontknoping van de burgeroorlog volgde snel: verkenners van de Commune die door Versailles-troepen werden verrast, werden onmiddellijk ter dood gebracht. Toen het gevierde Commune-lid Gustave Flourens tijdens een verkenningstocht in de handen van de Versaillers viel, werd hij levend in stukken gehakt. Zoals Engels later schreef: “Elke meter terreinwinst van de Versailles-troepen werd steevast ingewijd met de moord op weerloze gevangenen”.

    In de eerste week van mei sloot de lus nauwer rond de hals van de opstandige stad. Het beleg van Parijs begon met de bezetting van de Seine-brug bij Neuilly. Één voor één vielen de forten voor de stadsmuren. Tenslotte, op 21 mei, slaagden eenheden van het regeringsgetrouwe leger erin Parijs binnen te dringen langs de poort van St.Cloud, in het Zuid-Westen van de stad. De heldenmoed van de kontrarevolutionaire troepen blijkt duidelijk uit het feit dat de poort van St. Cloud 3 dagen lang, door nalatigheid van de Communards, had opengestaan alvorens de eerste soldaten zich binnen de stadsmuren waagden.

    Vanaf 21 mei werd de burgeroorlog een barrikadenstrijd, zoals het negentiende eeuwse Parijs al zovele malen had gezien. De Communards werden samengedreven in het Noordoosten van de stad. Op 28 mei boden een paar honderd arbeiders en Nationale Gardisten nog moedig weerstand tussen de grafzerken van het kerkhof Père Lachaise, waar zij zich met hun gezinnen hadden teruggetrokken. Tweehonderd overlevenden werden, zonder onderscheid van leeftijd of geslacht, na hun overgave tegen een muur van het kerkhof met snelvuurwapens (de voorlopers van de moderne machinegeweren) omgebracht.

    De Commune hield letterlijk stand tot de laatste man. De laatste Communard hield zijn barrikade in de Rue Ramponeau gedurende één kwartier tegen een legermacht van 120.000 Versailles-soldaten. Zoals de Commune-veteraan Lissagaray later beschreef, haalde deze laatste strijder, voor immer onbekend gebleven, in een tergend gebaar van doodsverachting verscheidene keren de vlag van zijn tegenstanders neer. Hij kon ontkomen.

    Degenen die de barrikadengevechten overleefd hadden en in de handen van de Versaillers terechtkwamen, wachtten ofwel de dood tijdens één van de strafexpedities van generaal de Galliffet, ofwel opsluiting in één van de koncentratiekampen die voor de gelegenheid werden opgericht of deportatie naar de Franse strafkolonies. Zo werd de Derde Franse Republiek gedoopt in het bloed van tienduizenden arbeiders wiens enige misdaad erin bestond dat zij de politieke macht van de bourgeoisie hadden betwist.

    De lessen van de Commune

    In de geschiedenis van de arbeidersbeweging zijn zelfs de meest verpletterende nederlagen nooit volledig tevergeefs. Reeds in september 1870 had Marx gewaarschuwd voor een poging tot opstand, die naar zijn mening nooit kon slagen gezien de arbeidersklasse nog onvoldoende getalsmatig ontwikkeld was, nog onvoldoende georganiseerd en de boeren nog makkelijk tegen de arbeiders in het geweer konden worden gebracht.

    Eens de opstand een onherroepelijk feit was, zag Marx echter onmiddellijk het wereldhistorische belang ervan in: nog nooit eerder hadden de arbeiders een dergelijk initiatief getoond. Nederlaag of niet, de Commune had een onuitwisbare traditie gegrondvest. “De grootste sociale verwezenlijking van de Commune was haar eigen bestaan,” schreef Marx een paar weken na de onderdrukking van de Commune.

    De Commune toonde voor het eerst aan dat de lasterlijke en neerbuigende opvatting dat de arbeiders niet in staat zijn een staatsmacht op te zetten, berust op een burgerlijk vooroordeel. Ze leverde eveneens het bewijs dat de arbeiders de bestaande staatsorganisatie niet zomaar in handen kunnen nemen en voor hun eigen doeleinden gebruiken. De burgerlijke staatsmacht moet vervangen worden door een nieuwe basisdemocratische vorm, die komaf maakt met al het bureaucratisch gefoefel dat zowel de stalinistische als de burgerlijke staat kenmerkt.

    De tradities van de Commune werden bij het begin van de twintigste eeuw door Lenin en Trotsky opgenomen om een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van de arbeidersbeweging te vestigen: de machtsovername door de arbeidersraden op 7 november (25 oktober oude kalender) 1917 in Rusland.

    De huidige politieke crisis, de talloze politieke corruptieschandalen, de opkomst van het fascisme, het steeds strenger en willekeuriger optredende repressieapparaat, onder andere tegen stakende arbeiders,… tonen vandaag meer dan ooit het belang aan van een nieuwe opvatting over democratie: een democratie die niet in de plaats van de arbeiders (en tegen de arbeiders in) wordt gevoerd, maar een democratie waarvan de arbeiders de voornaamste beslissers en uitvoerders zijn.

  • 18 maart: verjaardag van de Commune van Parijs

    146 jaar geleden vestigden de arbeiders in Parijs een eigen staat. De Commune van Parijs is een weinig bekende episode uit de geschiedenis, maar het vormt een hoogtepunt van de klassenstrijd in de 19e eeuw. Lenin en Trotski haalden er inspiratie voor de vestiging van de arbeidersstaat in Rusland in 1917. De ervaring van de Commune was beperkt in de tijd, maar biedt tot op vandaag veel lessen voor al wie strijdt voor een andere samenleving.

    Vandaag vindt in Parijs een grote betoging plaats om de Commune te herdenken en om de campagne van de linkse kandidaat Mélenchon te ondersteunen. Een delegatie van LSP is ter plaats om samen met onze Franse kameraden van Gauche Révolutionnaire aan dit protest deel te nemen en om tegelijk ook hulde te brengen aan de Communards.

    -> Dossier door Peter Van der Biest in de archieven van marxisme.be

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop