Tag: Duitse revolutie

  • Tentoonstelling ‘Berlijn 1912-1932’ in Brussel toont hoe kunst en revolutie samengaan

    De tentoonstelling ‘Berlijn 1912-1932′ in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Brussel belicht een uiterst fascinerende periode uit de recente geschiedenis. Nog tot 27 januari loopt deze tentoonstelling. Mis ze niet!

    Artikel door Andrej (Antwerpen)

    De ‘roaring twenties’ maakten van Berlijn een moderne kapitalistische metropool. Een stad die zich aan een razend tempo ontwikkelde en waar alles mogelijk leek. De stad barstte op alle domeinen uit haar voegen. Naast de decadente levensstijl van de opkomende burgerij, die nooit naliet haar rijkdom op een vulgaire wijze te etaleren, heerste er ook massale armoede, hongersnood en werkloosheid. Groei omwille van groei en ten koste van de werkenden die de groei mogelijk maken: de mantra van kapitalisten, maar ook de ideologie van een kankercel. Voor socialisten staat Berlijn in de periode meteen na WOI bekend als een epicentrum van klassenstrijd met enorme uitbarstingen.

    Tussen 1918 en 1923 waren er verschillende revolutionaire keerpunten. De novemberrevolutie van 1918 maakte een einde aan de oorlog en de keizer, een massale algemene staking blies de contrarevolutionaire poging tot staatsgreep van Kapp in 1920 in amper 100 uur van tafel, een ontluikende massabeweging maakte in de zomer van 1923 een einde aan de regering van ondernemer Cuno. De wil tot strijd was sterk aanwezig. Deze periode van revolutie en contrarevolutie in Duitsland was bepalend voor het potentieel resultaat van de Russische Revolutie van 1917: niet alleen in de zwakste schakel van het kapitalisme, maar ook in een ontwikkeld kapitalistisch land als Duitsland stond revolutie op de agenda. Verschillende factoren maakten echter dat het potentieel niet benut werd. Het kapitalisme hield stand in Duitsland en Europa, Rusland bleef geïsoleerd en raakte in de greep van de oprukkende stalinistische dictatuur. De hernieuwde kapitalistische crisis vanaf eind jaren 1920 gaf ruimte aan de vreselijkste contrarevolutionaire stroming uit de menselijke geschiedenis: het fascisme.

    De tentoonstelling ‘Berlijn 1912-1932′ toont hoe omwentelingen op sociaal, politiek en technologisch vlak zich weerspiegelden in het artistieke, dat zichzelf opnieuw heruitvond op zowel vormelijk als inhoudelijk vlak. De bezoeker kan zich onderdompelen in meer dan 200 werken van zeer uiteenlopende kunstenaars. Kollowitz, Hausmann, Servranckx, Masereel, El Lissitzky, Moholy-Nagy, Jeanne Mommen, Bruno Taut, Erich Salamon, Ensor, Otto Dix, Ernst Ludwig Kirchner en Kazimir Malevich, maar ook Aleksander Rodchenko, Max Beckmann en George Grosz. Een geïnteresseerde bezoeker heeft al gauw enkele uren nodig om de verschillende galerijen te bezichtigen. Hoewel beeldende kunst (schilderkunst) centraal staat, zijn er ook beeldhouwwerken, fotoreeksen, architecturale tekeningen en ontwerpen of filmmateriaal te bewonderen.

    De artistieke objecten geven een inzicht in de enorme onrechtvaardigheid en verdeeldheid van de maatschappij. De uitzichtloosheid van het kapitalisme voor de meerderheid van de bevolking kwam tot uiting in vreselijke materiële omstandigheden. Het leven van de arbeidersklasse was vaak ondraaglijk terwijl de winsten van de superrijken stegen. Deze tegenstellingen stonden op de voorgrond terwijl het trauma van de grootste slachting uit de geschiedenis tot dan toe nog niet verwerkt was. ‘De mens’ (en daarmee het collectieve bewustzijn) moest fundamentele vragen stellen en nam moeilijke, dappere, riskante beslissingen die moesten leiden tot een radicaal andere manier van handelen in de opbouw van een betere wereld. Het onvervalste optimisme dat eigen is aan revolutionaire periodes zorgt ook voor een explosie van creativiteit. De arbeidersbeweging die massaal in actie komt, drukt zijn stempel op de kunst.

    Wat deze tentoonstelling typeert is de enorme verscheidenheid aan toonaangevende figuren uit de kunstgeschiedenis en hun kunstobjecten die zich meestal toeleggen op thema’s zoals oorlog, revolutie, arbeidersstrijd, utopie, anti-establishment, non-conformisme, avant-garde en geweld. Toegegeven, het is erg indrukwekkend. De aanloop met een gigantische gedocumenteerde verbluffende tijdlijn maakt het zeker voor marxisten interessant. Als deze tentoonstelling iets bevestigt of benadrukt, dan is het wel de band tussen sociaaleconomische dynamische processen en kunst.

    De tijdlijn geeft onder meer een beeld van de werkloosheidscijfers in Berlijn. De economische heropleving na het stopzetten van de economische boycot van het bezette Ruhrgebied in 1923 zorgde niet alleen voor het einde van de torenhoge inflatie, maar ook voor een explosie van werkloosheid. Eerst was hun loon amper iets waard en nu verloren de arbeiders hun werk. In deze context probeerde het fascisme een eerste keer zijn kop op te steken. De putsch van Hitler in 1923 was echter gedoemd om te mislukken: het fascisme was nog geen massabeweging, genoot nog niet de steun van delen van het grootkapitaal en de arbeidersbeweging stond nog te sterk.

    De pogingen van de kapitalisten om hun heerschappij op te leggen, wat in de relatief rustige periode tussen 1924 en 1929 redelijk leek te lukken, kwamen tot een einde met de economische malaise eind jaren 1920 en begin jaren 1930. De mogelijkheden en financiële ondersteuning voor een fascistische contrarevolutie werden groter. In 1932 waren er zes miljoen werklozen in Duitsland, waarvan 600.000 in Berlijn of één derde van de bevolking. De wanhoop neemt toe, maar zelfs toen bleef de mogelijkheid van antifascistisch verzet groot. De arbeidersbeweging kon nog een einde maken aan het fascistische gevaar, maar de socialistische en communistische leiders verraden of verknoeien de mogelijkheden.

    Hoe hard de kapitalistische cement de kunst ook probeert te betonneren in een steriele marmeren plaat, telkens komt door de barsten onkruid gekropen dat vernieuwing en verzet symboliseert. De kunst uit de jaren 1920 toont de verdeeldheid tussen de ‘glitter and glamour’ van de bourgeoisie aan de ene kant en de strijd van de werkende bevolking aan de andere. De kunst toont hoe in het verzet tegen kapitalisme en uitbuiting de hoop op socialistische verandering leeft. Trotski merkt in ‘Literatuur en Revolutie’ op dat kunst niet alleen een spiegel van de wereld kan zijn, maar ook een hamer voor een andere. Dat kan althans in specifieke perioden van verandering en revolutionaire bewegingen. De Duitse Revolutie van 1918 tot 1923 was zo’n periode.

  • 1918-1923: revolutie in Duitsland

    Hieronder het voorwoord geschreven door Geert Cool uit ons boek ‘1918-1923: revolutie in Duitsland’. Met dit boek willen we lezers kennis laten maken met de bijzonder interessante en leerrijke Duitse Revolutie van 1918-1923. Dit is niet het meest besproken historisch thema, heel wat elementen ervan zijn zelfs onder militanten amper bekend. Nochtans kan het belang van de Duitse Revolutie niet overschat worden: gedurende een langere periode was er het potentieel van een revolutionaire breuk met het kapitalisme in een ontwikkeld kapitalistisch land. Het mislukken van de revolutie maakte de latere fascistische opmars en dictatuur in Duitsland mogelijk. Bovendien speelde deze mislukking een essentiële rol in het standhouden van het isolement van de Sovjet-Unie, een cruciale factor in de opgang van het stalinisme waarbij een bureaucratische dictatuur een einde maakte aan de elementen van arbeidersdemocratie die in de geplande economie aanwezig waren na de Oktoberrevolutie.

    Een geslaagde Duitse Revolutie zou een enorme impact gehad hebben op de golf van revoluties die op dat ogenblik doorheen Europa trok. Ook in België was er een radicalisering met de koning die al gauw het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen toekende in de hoop daarmee een revolutionaire beweging voor een socialistische republiek te stoppen. De stakingsbeweging in 1918-19 voor hogere lonen, de erkenning van de vakbonden, de 8-urendag en elementen van sociale zekerheid dwong verregaande toegevingen aan. Het zou voor de sociaaldemocratische partij- en vakbondsleiders in België ongetwijfeld een pak moeilijker geweest zijn om deze beweging te stoppen indien de Duitse arbeidersbeweging op dat ogenblik tot de opbouw van een socialistische samenleving overging. Het argument van deze leiders over het gebrek aan een alternatief op een burgerlijke regering waarin de sociaaldemocratische BWP een centrale rol speelde, zou in deze omstandigheden immers sterk aan kracht verloren hebben.

    Natuurlijk bekijken we de geschiedenis niet vanuit hypothesen over wat mogelijk was geweest indien zaken anders waren gelopen. Maar de impact van het falen van de Duitse Revolutie op het standhouden van het kapitalisme, en hierdoor ook de ontwikkeling van zowel het stalinisme als nadien het fascisme, kortom op het verdere verloop van de 20e eeuw, werpen een licht op het belang om deze historische periode beter te kennen. Dat willen we met dit boek bereiken. We moeten het noodgedwongen op de grote lijnen van de dynamiek van de Duitse Revolutie houden. Voor een gedetailleerd historisch overzicht en analyse van de belangrijkste krachten verwijzen we naar ‘The German Revolution (1917-1923)’ van Pierre Broué, spijtig genoeg niet in het Nederlands verkrijgbaar. Voor een vollediger beeld op wat voorafging en wat volgde in Duitsland, verwijzen we naar de boeken ‘Een socialistische kijk op de grote oorlog’ (Marxisme.be 2018) en ‘Fascisme: wat het is en hoe het te bestrijden’ door Trotski (Marxisme.be 2013).

    Dit boek brengt een aantal teksten samen die niet geschreven zijn met het oog op een aansluitende tekst. Het leidt onvermijdelijk tot enkele herhalingen en tot ontwikkelingen die weinig belicht worden. Maar we denken dat de keuze van de selectie leidt tot een vlot leesbaar geheel waarin de belangrijkste elementen van de dynamiek van de Duitse Revolutie aan bod komen. De teksten worden chronologisch gebracht met tussenin extra aandacht voor de rol en politieke erfenis van Rosa Luxemburg. Op het einde is er een bijvoegsel over de Duitse soldatenraad in Brussel in november 1918 alsook een tijdslijn.

    Twee elementen staan centraal in dit boek: enerzijds het potentieel van revolutie, anderzijds een onderzoek naar de redenen waarom het niet tot effectieve maatschappijverandering kwam. De langere periode van revolutionaire golven maakt bovendien duidelijk hoe ervaringen worden meegedragen in volgende fasen van de revolutie en hoe er daarbij onvermijdelijk een gemengd bewustzijn ontwikkelt in de arbeidersklasse, wat tot nieuwe uitdagingen leidt om de broodnodige arbeiderseenheid te bewerkstelligen.

    Wat voorafging

    De sociaaldemocratische SPD was voor de oorlog bijzonder snel uitgegroeid tot een fenomenaal grote kracht, maar capituleerde meteen bij het uitbreken van de oorlog voor de eigen burgerij. Tegen de achtergrond van een economische groei had dit een grote druk op de jonge partij gezet: er werd gedacht dat de groei rechtlijnig verder zou gaan, er ontstond een toplaag van onder meer parlementsleden die op basis van de kracht van de arbeidersbeweging voorrechten genoot zonder afdoende weerwerk, … Partijleiders stelden dat de beweging alles was, zelfs belangrijker dan het socialistische einddoel. In de politieke praktijk werd vooral nadruk gelegd op beperkte verbeteringen voor de werkenden, hervormingen, waarbij het bredere plaatje van socialistische maatschappijverandering naar de achtergrond werd geduwd. Het feit dat er effectief hervormingen werden bekomen, versterkte de tendens tot reformisme. Die hervormingen maakten echter geen einde aan de tegenstellingen binnen het kapitalisme. De Eerste Wereldoorlog maakte dit op bloedige wijze duidelijk.

    De Tweede Internationale, de internationale groepering van socialistische partijen, was politiek niet voorbereid op de Eerste Wereldoorlog. In woorden was ze dat wel, er waren resoluties die opriepen tot een algemene staking indien het tot een oorlog zou komen. Maar de leiding had het perspectief op revolutionaire verandering laten varen, waardoor het ontbrak aan een programma en tactieken op basis van een revolutionaire strijd voor maatschappijverandering. (Zie over de Eerste Wereldoorlog het boek ‘Een socialistische kijk op de grote oorlog’, uitgebracht door marxisme.be in 2018).

    De SPD stemde op 4 augustus 1914 voor de oorlogskredieten in het Duitse parlement. De revolutionaire Rosa Luxemburg omschreef de SPD hierop als een “rottend lijk.” Maar ze beschikte slechts over een handvol medestanders, waaronder de moedige Karl Liebknecht die als eerste in het parlement tegen de oorlogskredieten stemde. Deze kleine groep vormde de Spartacusbond, die bij bredere lagen bekend was als consequent in het verzet tegen de oorlog. In de moeilijke context van de oorlog werd de taak van de uitbouw van een revolutionaire organisatie aangevat. Dit was niet evident en had uiteraard gevolgen met een erg onervaren en jonge samenstelling van de Spartacusbond in de revolutionaire golf na de oorlog.

    Naarmate de oorlog uitzichtlozer werd, kwam het tot een diepe splitsing in de SPD met een aanzienlijke minderheid – in verschillende grote steden een meerderheid – die uit de partij gezet werd en in 1917 de Onafhankelijke SPD (USPD) vormde. De USPD bevatte zowel radicaal linkse activisten, zoals die van de Spartacusbond, als centrumfiguren van de oude SPD (Kautsky) en zelfs elementen van de vroegere rechtervleugel (Bernstein). Het was een bont allegaartje die een uitdrukking werd van een groeiend anti-oorlogsgevoel. Heel wat leden van de USPD zouden verder naar links opschuiven en het model van de pas ontstane Sovjet-Unie verdedigen.

    De opening: van novemberrevolutie 1918 tot neerslaan lokale bewegingen in 1919

    Het proces van revolutie en contrarevolutie in Duitsland begon in dezelfde periode als de Russische Revolutie, in het bijzonder de Oktoberrevolutie van 1917. Dat was een internationaal gegeven. De eerste betogingen en stakingen na de Oktoberrevolutie vonden plaats in Oostenrijk-Hongarije. Tussen 3 en 25 januari 1918 legde de januaristaking een groot deel van dat land plat. Er waren meer dan 700.000 werkenden aan deel. Dit speelde eveneens mee in de verspreiding van de stakingen in Duitsland begin 1918, waarbij de werkenden hun eigen raden begonnen op te zetten. Het verzet tegen oorlog en ontbering speelde net als in Rusland en Oostenrijk-Hongarije een doorslaggevende rol, met ook in Duitsland vrouwen die vooraan in de strijd stonden.

    In 1916 waren er de eerste grote acties tegen de oorlog. In de nasleep van de Februarirevolutie in Rusland en als gevolg de oorlogsmoeheid en honger in Duitsland zelf, waren er in april 1917 en januari 1918 de eerste stakingsgolven waarbij arbeidersraden werden opgezet om de acties te organiseren. In de staking van januari 1918 weerklonk de slogan “Vrede, vrijheid, brood.” De acties zetten de regering en het leger onder druk. In de hoop om de woede te controleren, werd de SPD begin oktober 1918 in de regering opgenomen. Maar dit volstond niet.

    Het ongenoegen kwam helemaal tot uitbarsten in de novemberrevolutie van 1918 waarmee de arbeidersraden in de praktijk een groot deel van de macht in handen namen. De beweging begon met een muiterij van mariniers die oorlogsmoe waren en niet bereid om het bevel van de legertop tot een wanhopige ‘laatste aanval’ met bijhorende bloedvergieten uit te voeren. De muiterij was de vonk die het vuur aan de lont stak. De revolutionaire beweging bracht tienduizenden mensen in actie, velen voor het eerst in hun leven. De groep revolutionaire vakbondsdelegees die in 1916-17 nog relatief klein was en vooral actief in de Berlijnse metaalsector, groeide snel aan met een invloed op tienduizenden en wellicht zelfs honderdduizenden werkenden. Linkse partijen hadden een grote impact op de activisten. De revolutionaire delegees keken vooral naar de linkerzijde van de USPD, inclusief Liebknecht die onder meer door de anti-oorlogsacties van 1916 een bijzonder grote autoriteit genoot. De roep naar een socialistische republiek weerklonk erg luid doorheen het land. Het massaprotest deed de Keizer vallen en maakte een einde aan de oorlog op 11 november 1918. Maar wat zou er in de plaats van de Keizer en de oorlog komen?

    Zoals Trotski opmerkte in zijn ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie:’ “De oude regering ten val brengen – is één ding. De macht overnemen – is een tweede. De burgerij is in de revolutie in staat de macht over te nemen, niet omdat zij revolutionair is, maar omdat zij de burgerij is. In haar handen zijn bezit, beschaving, pers, een geheel net van steunpunten en een hiërarchie van instellingen. Anders is het met de arbeidersklasse gesteld: terwijl het geen ander dan de in zichzelf gelegen sociale voorsprong heeft, kan de opstandige arbeidersklasse slechts vertrouwen op zijn getalsterkte, zijn gesloten eenheid, zijn kaders en zijn staf.”

    De kaders en de staf van de arbeidersklasse waren verdeeld over verschillende partijen. Er was de socialistische partij, de oude SPD, maar daarnaast ook de fractie die onder druk van de toenemende afkeer tegen de oorlog zich er openlijk tegen uitgesproken had en daarom uit de SPD werd gezwierd: de USPD (Onafhankelijke SPD). Verder waren er ook revolutionaire delegees die een actieve en belangrijke rol speelden. En tenslotte waren er verschillende radicale linkse groepen, waarvan de Spartacusbond de belangrijkste was. Deze Spartacusbond van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht zou in december 1918 samen met andere activisten een Communistische Partij, de KPD, opzetten.

    Ondanks alles oefende de SPD na de oorlog een aantrekkingskracht uit op lagen die nieuw waren in de strijd en dachten via de SPD een einde te kunnen maken aan de oorlog en de keizerlijke heerschappij. Door de geschiedenis van de SPD als grote partij van de arbeidersbeweging bleven de restanten van illusies hardnekkig en hadden deze impact op nieuwe lagen. De SPD-leiding wilde geen revolutie – centrale partijleiders lieten zich ontvallen dat ze revolutie haatten als een doodzonde. Om de revolutionaire opgang onder controle te krijgen, moest de SPD echter een eind mee op de weg ervan gaan. De druk van de novemberrevolutie in 1918 leidde tot verregaande toegevingen: het vestigen van de republiek, het einde van de oorlog, sociale verworvenheden, … Vanuit de regering probeerde de SPD daar de eer voor op te strijken, terwijl de regeringsdeelname van de SPD aan een burgerlijk bewind er vooral op gericht was om de revolutie te stoppen. Hervormingen van bovenaf dienden om revolutie van onderuit te stoppen.

    De SPD probeerde de USPD in de regering te betrekken om zo meteen ook de toenadering tussen de Spartacusbond en de USPD te stoppen. De revolutionaire delegees wilden echter dat Liebknecht als onderdeel van de linkerzijde van de USPD in zo’n regering zou opgenomen worden. Liebknecht koppelde daar strikte voorwaarden aan: het einde van de oorlog, een socialistische republiek, geen coalitie met burgerlijke partijen, alle macht in handen van de raden van arbeiders en soldaten. Voor de SPD was dit niet aanvaardbaar en Liebknecht bleef terecht buiten de regering.

    De Spartacusbond die in december 1918 opging in de Communistische Partij (KPD) was erg onervaren met een sterke portie revolutionair ongeduld. In december 1918 besliste de partij bijvoorbeeld om, tegen het standpunt van Luxemburg en Liebknecht in, niet aan de parlementsverkiezingen van januari 1919 deel te nemen ondanks een enthousiasme onder brede lagen van de bevolking voor de eerste vrije verkiezingen sinds het afzetten van de Keizer. De ultralinkse opstelling van de KPD was afstotend voor heel wat revolutionaire delegees.

    De arbeiders- en soldatenraden kenden geen permanente afzetbaarheid waardoor de dynamiek van de revolutie niet volledig tot uiting kwam in de raden. In die raden waren alle stromingen vertegenwoordigd, net zoals dit in de Russische sovjets (‘sovjet’ is Russisch voor ‘raad’) het geval was. Voor de Bolsjewieken was de politieke strijd die ze organiseerden in de sovjets erg belangrijk om het vertrouwen van bredere lagen te winnen. De leiding van andere formaties werd ontmaskerd door de politieke voorstellen tot verandering en actie van de Bolsjewieken. Op ogenblikken dat het bewustzijn snel wijzigt, is het belangrijk dat de raden deze wijzigingen volgen.

    Het feit dat de raden achterliepen op de dynamiek van de revolutie versterkte de positie van de SPD die er alles aan deed om de macht van deze raden volledig aan de regering te onderwerpen. De dubbelmacht waarbij zowel het oude staatsapparaat als de nieuwe opkomende massabeweging macht uitoefenen, was in Duitsland erg complex met bewuste pogingen door de SPD om deze dubbelmacht zoveel mogelijk te ontmijnen en de revolutie op een zijspoor te zetten. Voor bredere lagen was dit evenwel niet altijd duidelijk. Het enthousiasme voor de reële verwezenlijkingen was groot, soms zelfs in die mate dat ze het verraad van de revolutie door de SPD-leiding aanvankelijk niet opmerkten. Bovendien gebruikte de SPD ‘revolutionaire taal’: zo werd de regering voortaan de Raad van Volkscommissarissen genoemd, een expliciete verwijzing naar het Russische voorbeeld. De SPD haalde ook het eigen oude taalgebruik over arbeiders en klassenstrijd terug boven. De naam was dan wel dezelfde, de inhoud van het bewind niet. In Duitsland bleef de volledige oude legerleiding en topambtenarij op post. Het oude staatsapparaat werd behouden, het kapitalisme werd niet gebroken. De keizer was weg, maar de fundamentele problemen van de meerderheid van de bevolking waren niet opgelost. Een links beleid bekom je niet door gewoon met linkse partijen een regering te vormen. Er is een strijd tegen het kapitalisme nodig om tot echte verandering te komen.

    Het kwam dan ook al gauw tot nieuwe bewegingen: heel 1919 was bijzonder onrustig in Duitsland met een golf van protest, jammer genoeg stad per stad en regio per regio, wat het gemakkelijker maakte voor de ordetroepen om de opstanden neer te slaan. Berlijn was de eerste stad waar de revolutie een zware slag werd toegebracht. De rechtse SPD-leiding provoceerde een opstand in de hoofdstad in de wetenschap dat de rest van het land niet meteen zou volgen. Contrarevolutionaire troepen werden rond Berlijn verzameld, waaronder de Freikorpsen, milities van teruggekeerde soldaten, die nadien een rol zouden spelen in de fascistische beweging. De provocatie lukte: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht werden in januari 1919 vermoord op bevel van de sociaaldemocratische minister Noske. Ook andere lokale opstanden werden op bloedige wijze één per één neergeslagen: van Bremen tot München. Het ontbrak aan een nationale organisatie en bijhorend aanvalsplan.

    In essentie is het falen van de Duitse Revolutie toe te schrijven aan het falen van de leiding van de arbeidersbeweging. In de eerste plaats natuurlijk aan het verraad door de SPD-leiding. Maar ondanks de moedige en scherpzinnige inzet van revolutionaire leiders als Rosa Luxemburg ontbrak het ook aan een voldoende uitgebouwde revolutionaire partij: een organisatie met een geschoold kader, in de klasse ingeplante traditie en daarop gebaseerde collectieve leiding.

    Trotski merkte in zijn ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie’ op: “Evenals een smid onmogelijk met blote handen het gloeiend ijzer kan aanvatten, kan ook de arbeidersklasse niet met blote handen de macht grijpen: het heeft een organisatie nodig die voor deze taak geschikt is. De verbinding van massaopstand en samenzwering, de onderschikking van de samenzwering aan de opstand en de organisatie van de opstand door de samenzwering, vormt dat ingewikkelde en verantwoordelijke gebied van de revolutionaire politiek dat Marx en Engels “de kunst van de opstand” noemden. Deze vooronderstelt een volkomen juiste leiding van de massa’s, een soepele oriëntatie in de zich wijzigende omstandigheden, een weldoordacht aanvalsplan, voorzichtigheid bij de technische voorbereiding en stoutmoedigheid bij het toeslaan.”

    Over de redenen waarom de Spartacusbond tekort schoot, schreef Henriëtte Roland-Holst, auteur van de Nederlandstalige vertaling van ‘De Internationale’ en persoonlijke vriendin van Rosa Luxemburg, nadien onder meer: “Onder zijn leden – voornamelijk zeer jonge mensen – zijn er vurige energieke idealisten, van het type zoals elke grote maatschappelijke crisis ze op de voorgrond brengt. (…) De bond is opgekomen in de jaren dat van een normaal leven voor het individu en de groep geen sprake was; dat het leven op de wilde duistere dromen van een koortslijder leek. Hoeveel duizenden verloren in die jaren hun geestelijk evenwicht, verwilderden, vertwijfelden, werden mateloos verbitterd. Spartacus heeft ook voor al dezen een grote aantrekkingskracht. Hij nam ze in zijn rijen op, maar vermocht nog niet ze te disciplineren. Spartacus staat onder leiding van uitnemende marxisten, maar een marxistisch kader bezit hij niet. Wat zich in hem aan spontane gezindheid openbaart, is minder marxisme dan wel een utopisch radicalisme, dat naar vruchten grijpt lang eer zij rijpen, en wil oogsten ook daar, waar het niet heeft gezaaid.”

    Dat neemt niet weg dat doorheen een revolutionaire golf een sterke partij kan ontwikkelen. Lenin hield uitdrukkelijk rekening met een dergelijke mogelijkheid en toonde daarmee zijn grote flexibiliteit. Zijn antwoord op Kautsky in 1918 – het boek ‘De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky’ – sloot hij af met het nieuws van de Novemberrevolutie in Duitsland: “In de nacht van de 9de op de 10de bereiken ons uit Duitsland de berichten aangaande het begin van de overwinnende revolutie, eerst uit Kiel en andere, in het Noorden aan de zee gelegen plaatsen, waar de macht in handen van de Raden van Arbeiders- en soldatenafgevaardigden is overgegaan en daarna ook uit Berlijn, waar die Raden zich eveneens van de macht hebben meester gemaakt. Het slotwoord, dat ik nog aan de brochure over Kautsky en de proletarische revolutie had moeten toevoegen, wordt mij hierdoor bespaard.” Voor Lenin was het mogelijk dat vanuit deze spontane beweging organisaties zouden ontwikkelen die konden geconsolideerd worden door het ontstaan van een sterke revolutionaire partij. De radicalisering van de USPD in de beweging tegen de Kapp-putsch in 1920 bevestigde de mogelijkheid die Lenin in 1918 al zag en zou leiden tot de eerste massale communistische partij buiten Rusland. Maar in de revolutionaire golf van 1918-19 kwam het nog niet zo ver.

    De revolutionaire beweging betaalde een erg hoge prijs voor het neerslaan van de eerste revolutionaire golf. In het verder verloop van de Duitse Revolutie konden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht helaas geen rol spelen. Het einde van de Novemberrevolutie, de moord op de beste revolutionaire leiders en het neerslaan van de lokale bewegingen in 1919 maakte evenwel geen einde aan de dynamiek van revolutie. Het vormde de eerste fase van de Duitse Revolutie en was bijzonder belangrijk: revolutie was ook mogelijk in een ontwikkeld kapitalistisch land en bovendien werd het perspectief van de Bolsjewieken bevestigd. Zij zagen de Russische Revolutie als een stap in de wereldrevolutie: het kapitalisme breekt eerst in zijn zwakste schakel, maar deze breuk kan pas geconsolideerd worden indien de revolutie internationale uitbreiding kent, in het bijzonder in de sterkst ontwikkelde kapitalistische landen zoals Duitsland. Ondanks de drukke bezigheden in Rusland, met het begin van opbouw van een andere samenleving en tegelijk de strijd tegen Witte Legers, volgden de Bolsjewieken de situatie in Duitsland op de voet. Dit blijkt onder meer uit wat Trotski schreef meteen na de moord op Luxemburg en Liebknecht (zie de tekst: “Leon Trotski over Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg”).

    Voortijdige staatsgreep door conservatief-rechts

    Als de revolutie niet doorzet, voelt de contrarevolutie zich moediger. De rechterzijde voelde zich gesterkt en wilde zich niet neerleggen bij het Verdrag van Versailles, waarmee Duitsland herstelbetalingen wegens de oorlog opgelegd kreeg. Reactionair rechts probeerde in maart 1920 de macht te grijpen met de zogenaamde Kapp-putsch, genoemd naar het monarchistische parlementslid Kapp die samen met de topmilitairen Lüttwitz en Ludendorf aan de basis van de staatsgreep lag. Het was echter niet omdat de revolutie zich in 1918-19 niet had doorgezet dat er voldoende ruimte was voor een succesvolle contrarevolutie.

    De conservatieven waren overmoedig: als antwoord op de staatsgreep was er een nooit geziene stakingsbeweging. De zweep van de contrarevolutie vuurde de revolutionaire beweging opnieuw aan en maakte deze nog sterker dan voorheen. Maar liefst 12 miljoen stakers legden het werk neer en maakten daarmee een einde aan de staatsgreep. Het was de meest volledige algemene staking uit de Duitse geschiedenis. “De algemene staking grijpt hen [de contrarevolutie] met haar enorme stille macht,” merkte Louis De Brouckère op. Het nieuwe regime vond in Berlijn niemand om ook maar één affiche op te hangen.

    De beweging zette de kwestie van een arbeidersregering op de agenda. Waar er gezamenlijke arbeidersraden opgezet werden, gesteund door SPD, USPD en KDP, stond de beweging het sterkst. Dit was onder meer het geval in Chemnitz, waar de KPD onder Brandler erg sterk stond. Het initiatief voor een actiecomité ging daar uit van de KPD, terwijl de partij elders lang aarzelde (onder meer met het argument dat de SPD zelf de put had gegraven waarin ze nu viel…). Op enkele uren was er een centrale arbeidersraad met afgevaardigden verkozen door 75.000 arbeiders in alle werkplaatsen.

    Op 100 uur tijd was de staatsgreep voorbij. De beweging eindigde daarmee echter niet. Er was een roep om verder te gaan. De SPD was onder druk van de stakingsbeweging verplicht om zich radicaler op te stellen. De vakbondsleiders die zich in het verleden verzet hadden tegen ‘politieke stakingen’ en tegen een revolutionaire breuk met het kapitalisme, riepen nu op tot de vorming van een socialistische regering die de sleutelsectoren van de economie moest socialiseren (nationaliseren). In de USPD werd gediscussieerd over aansluiting bij de Comintern en bijgevolg een fusie met de veel kleinere KPD.
    De oproep van de vakbondsleiders om een arbeidersregering te vormen, werd door de SPD overgenomen die hiermee meteen een wig wilde drijven tussen de USPD en de KPD. De USPD weigerde op de vraag in te gaan en ook de KPD sprak er zich tegen uit, ondanks protest van partijvoorzitter Paul Levi. Die schreef vanuit de gevangenis dat de KPD op basis van de verdediging van democratische verworvenheden de discussie over nationalisatie van de sleutelsectoren en het vestigen van actiecomités daartoe op de agenda kon zetten. De nog steeds erg jonge KPD-leiding had het echter moeilijk met een overgangsbenadering en was allergisch aan samenwerking met de SPD, de partij van de moordenaars van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht.

    Bij een eenheidsfront gaat het echter om een oriëntatie op de basis doorheen gezamenlijke actie. In een discussie over Duitsland op een congres van de Comintern in 1922 stelde Trotski: “Uit het eenheidsfront volgt de slogan van een arbeidersregering. Wij communisten weten natuurlijk dat er in Europa pas een werkelijke arbeidersregering zal gevestigd worden nadat de arbeidersklasse de burgerij en zijn democratische machinerie omvergeworpen heeft om een arbeidersheerschappij onder leiding van de communistische partij te vestigen. Maar om dit te bereiken, is het noodzakelijk dat de meerderheid van de Europese arbeiders de communistische partij steunt. Dat is vandaag nog niet het geval. Dus zeggen onze communistische partijen bij elke passende gelegenheid: ‘sociaaldemocratische arbeiders, syndicalisten, anarchistische en partijloze arbeiders, de lonen worden verlaagd, er blijft steeds minder over van de achturendag, de levensduurte schiet omhoog. Dat zou niet gebeuren als alle arbeiders zich ondanks hun verschillen verenigen en een eigen arbeidersregering vormen.’ Zo wordt de slogan van een arbeidersregering een wig die door de communisten gedreven wordt tussen de arbeidersklasse en alle andere klassen. Voor zover de leidinggevende kringen van de sociaaldemocratie, de reformisten, met de burgerij verbonden zijn, zal deze wig er in toenemende mate toe leiden dat linkse sociaaldemocratische arbeiders van hun leiders worden weggetrokken, en ze doen dat al.”

    Geaarzel en twijfel over hoe het verder moest, boden redding voor het kapitalisme. Het momentum trok voorbij: de SPD-regering kreeg tijd om zich te herstellen en gebruik te maken van de verwarring onder de arbeiders. De laatste bastions van de aanhoudende stakingsbeweging in het Ruhrgebied werden uiteindelijk met fysieke repressie klein gekregen. Dit nieuwe verraad van de SPD zou mee bijdragen aan de brede steun voor ultralinkse standpunten in de KPD waar de afkeer erg groot was tegen de moordenaars van Luxemburg en Liebknecht die bovendien nog eens de stakingsbeweging in het Ruhrgebied repressief onderdrukten.

    Massale KPD

    De massabeweging tegen de Kapp-putsch had vooral de USPD versterkt. In de verkiezingen meteen na de staatsgreep verdubbelde het stemmenaantal van de USPD van 2,3 miljoen tot 5 miljoen, vooral ten koste van de SPD. De KPD haalde 600.000 stemmen en vier verkozenen, waaronder Paul Levi en Clara Zetkin. Een ultralinkse groep scheurde zich van de KPD af om de KAPD te vormen. Het boek ‘De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme’ door Lenin reageert onder meer op die KAPD.

    De uitstraling van de Sovjet-Unie als alternatief had een effect op tal van linkse krachten. Op het congres van de Comintern in de zomer van 1920 waren er naast afgevaardigden van communistische partijen ook vertegenwoordigers van syndicalistische strekkingen (IWW uit de VS, CNT uit de Spaanse staat) en bredere partijen die zich aangetrokken voelden tot de Sovjet-Unie. De USPD was één van de belangrijkste dergelijke partijen. Een groot deel van de discussie over 21 voorwaarden tot lidmaatschap van de Comintern werd gevoerd in het licht van een mogelijke toetreding door de USPD. De voorwaarden legden een breuk op met reformisme en centrisme (dat marxistische revolutionaire taal spreekt, maar er een reformistische praktijk op nahoudt). Dit betekende een splitsing binnen de USPD die realiteit werd op het partijcongres in Halle in oktober 1920. Een meerderheid van de USPD stemde voor aansluiting bij de Comintern en fusie met de KPD, waardoor de verenigde communistische partij voortaan een massapartij met 400.000 leden was. Van de 81 parlementsleden trokken er evenwel slechts 22 naar de KPD, de rest bleef een ‘USPD’-fractie vormen en eindigde grotendeels opnieuw in de SPD.

    Ook nu nog bleef de KPD qua samenstelling een erg jonge partij. Het maakte het moeilijk om de objectieve situatie correct in te schatten. De fusie leidde tot een enorm enthousiasme in de KPD-rangen. Maar de internationale golf van revoluties na de Eerste Wereldoorlog kwam ongeveer op hetzelfde ogenblik tot een einde. Ook in Duitsland was de revolutionaire beweging na de Kapp-putsch uitgedoofd. De KPD-leiding probeerde echter om in maart 1921 op kunstmatige wijze een revolutionaire situatie te creëren. Deze zogenaamde ‘maartactie’ was gedoemd om te mislukken: er waren maximaal een half miljoen stakers. Een revolutionair momentum is niet iets met een aan- en uitknop waarbij een eenvoudige beslissing van de leiding volstaat om tot een omwenteling te komen. Het bepalen van een datum voor de opstand is vooral een politieke kwestie waarbij het succes ervan bepaald wordt door de stemming en het bewustzijn van de massa’s en de mate van hun vertrouwen in de revolutionaire leiders die het voortouw nemen in de opstand.

    De voorbarige ‘maartactie’ was rampzalig voor de eengemaakte KPD die op repressie botste, 200.000 leden verloor en heel wat stakingsleiders in de gevangenis zag belanden. Tienduizenden communisten verloren hun job, waardoor de impact op de arbeidersbeweging een pak kleiner werd. In de leiding van de KPD stoof het eveneens. De partijcrisis trok de aandacht van Lenin die in een brief aan Paul Levi en Clara Zetkin schreef dat maartactie inderdaad prematuur was, maar dat het verkeerd was om ontslag te nemen en de strijd niet in de partij-instanties te voeren. Het kwam tot een breuk met Paul Levi die een publieke aanval op de partij en de Comintern inzette. In een latere bijeenkomst met vertegenwoordigers van de KPD zou Lenin zeggen: “In de plaats van de massa’s te mobiliseren rond defensieve eisen, om de aanvallen van de burgerij te stoppen en zo aan te tonen dat je het gelijk aan je kant hebt, vonden jullie de ‘theorie van het offensief’ uit, een absurde theorie die de politie en elke reactionair de kans biedt om jullie aan te wijzen als verantwoordelijken voor het geweld, waartegen ze zichzelf kunnen opwerpen als de verdedigers van het volk.”

    Waar de KPD vervolgens de eenheidsfronttactiek toepaste – onder meer met het opzetten van actiecomités voor prijscontrole, werklozencomités en in massale betogingen tegen de dreiging van rechts geweld – kon de partij in 1922 opnieuw aan invloed en lidmaatschap winnen.

    1923: van bezetting van de Ruhr tot algemene staking die premier ten val brengt

    Begin 1923 kwam er een nieuw keerpunt: Franse en Belgische troepen gingen over tot de bezetting van het Ruhrgebied. Daarmee wilden ze de herstelbetalingen voor de Eerste Wereldoorlog afdwingen. Voor de Franse industrie was een directe toegang tot steenkool uit het Ruhrgebied bijzonder interessant. Het versterkte de positie van Frankrijk tegenover de Engelse concurrentie. De Duitse regering onder leiding van de ondernemer Cuno en president Ebert (SPD) riepen op tot “passief verzet.” Het was een oproep om niet met de bezetter mee te werken en de regering vroeg de arbeiders zelfs om tot “patriottische stakingen” over te gaan.

    Er was een element van nationalisme en vooral van regeringssteun aan extreemrechtse groepen, maar het was toch vooral de honger en de woede tegen de prijsstijgingen die doorslaggevend waren voor de werkenden die eens te meer in actie kwamen. Dit was niet enkel het geval in het Ruhrgebied, maar in heel Duitsland. De inflatie scheerde hoge toppen: soms moesten prijzen uur per uur aangepast worden. Vakbonden verloren leden, stakerskassen waren niets meer waard, lonen van vakbondsorganisatoren konden niet uitbetaald worden, … Ondanks een terughoudendheid van de vakbonden en de KPD, waren er breed gesteunde spontane uitbarstingen van volkswoede en stakingen die regelmatig effectief loonsverhogingen afdwongen.

    Het ‘patriottisme’ van de Duitse autoriteiten hield op zodra de winsten van de kapitalisten bedreigd waren of zodra een revolutionaire beweging dreigde te ontwikkelen. Het derven van winsten door het beleid van ‘passief verzet’ werd opgevangen door steenkool wel degelijk te ontginnen, deze vervolgens in beslag te laten nemen door de Fransen en daarvoor dan een schadeloosstelling te vragen. De Duitse autoriteiten boden de Franse bezetters zelfs aan om het Duitse leger in het Ruhrgebied toe te laten om ‘orde op zaken’ te stellen.

    Stilaan kende het protest tegen de prijsstijgingen ook buiten het Ruhrgebied uitbreiding. Dit duurde even, het eerste effect van de forse prijsstijgingen was eerder verlammend. Maar tegen de zomer sloeg de verlamming over in massaprotest. Toen het parlement in augustus de werkzaamheden wilde hervatten, kwam de woede tot uitbarsting. Er waren bijeenkomsten van fabrieksraden om acties voor te bereiden. Onder de eisen: ontslag van de regering, invoering van een minimumloon en koppeling van de lonen aan de stijgende prijzen. De oproep tot een algemene staking kreeg breed gehoor, zelfs nadat premier Cuno effectief ontslag nam. Ook de glijdende loonschaal (koppeling van de lonen aan prijsstijgingen) werd afgedwongen. In de algemene staking waren 3,5 miljoen arbeiders betrokken.

    De KPD speelde een grote rol in dat protest. De partij had sterk aan invloed gewonnen en vertegenwoordigde in verschillende sectoren een meerderheid van de werkenden. Het instrument bij uitstek daartoe was opnieuw de fabrieksraad met verkozen vertegenwoordigers van alle arbeiders. Ondanks de brede betrokkenheid in de algemene staking die de regering-Cuno ten val bracht, kwamen er geen oproepen van de KPD om de strijd verder te zetten en het momentum verder op te bouwen naar een revolutionair keerpunt. De dreiging van extreemrechts, versterkt door de nationalistische propaganda begin 1923 en de wanhoop onder zowel de door inflatie verpauperde middenklasse als lagen zoals werklozen, werd door de partijleiding rond Brandler overdreven. De KPD had het over de mogelijkheid van een contrarevolutie waartegen een defensieve benadering nodig was.

    Het besef van het potentieel in de Cuno-staking kwam pas na het momentum van augustus. Er ontwikkelde een gevoel van euforie onder de partijleiders, zelfs de meest terughoudende. Er werd gestart aan voorbereidingen van een opstand. Maar de Cuno-staking had ook gevolgen op het regeringsbeleid. Cuno werd opgevolgd door Stresemann die op 26 september het einde van het passieve verzet in het Ruhrgebied aankondigde, wat tot enige stabiliteit leidde. Dat zorgde voor een nieuwe crisis met massale afdankingen: de snelle inflatie had voorheen de exportpositie van de Duitse bedrijven enorm versterkt. Nu dit dreigde weg te vallen, werden arbeiders afgedankt. Op korte termijn steeg de werkloosheidsgraad van 3,5% tot 28%.

    De periode veranderde snel, maar de KPD-leiding was nog niet mee. Er werd een datum vooropgesteld voor de opstand: 9 november. Dit werd vervroegd naar 21 en 22 oktober. De voorbereiding was vooral technisch en niet zozeer politiek. In een snel veranderende objectieve situatie kan een benadering die op het ene moment correct is, dat op een volgend moment niet meer zijn. De augustusbeweging vormde ongetwijfeld een revolutionair momentum, maar in oktober was dit voorbij. In het kader van zijn analyse van het fascisme bekritiseerde Trotski eind jaren 1920 de politiek van de ondertussen stalinistisch geworden KPD: hij omschreef de partij als een orkest dat begrafenismuziek op een trouwfeest speelde en vice versa. De muziek op zich is niet verkeerd, maar het is niet aan elke gelegenheid aangepast. Timing is met andere woorden belangrijk.

    De opstand werd afgeblazen, enkel in Hamburg kwam het nieuws hiervan te laat. Daar werd een bloedige nederlaag geleden, wat de demoralisatie nog versterkte. Het fiasco van 1923 en de daaropvolgende crisis in de KPD, aangevuld met de opkomst van de stalinistische bureaucratie in Rusland, had gevolgen voor de Duitse communistische partij. Het werd een volgzame stalinistische partij en de linkse oppositie die zich op de kritieken van Trotski op het stalinisme baseerde, werd uit de partij gezet.

    Na het falen van de revolutionaire hoop: ruimte voor contrarevolutionaire wanhoop

    De kortstondige periode van relatieve economische stabiliteit vanaf midden jaren 1920 kwam ten einde door de economische crisis vanaf 1929. Deze internationale crisis had ook in Duitsland verregaande gevolgen. Vanuit de regering bood de SPD geen enkel antwoord op de crisis en de dalende levensstandaard. De stalinistische KDP slaagde er niet in om een onderscheid te maken tussen de SPD-leiding en de vele arbeiders die deze partij als de hunne bleven beschouwen.

    De KPD weigerde elk eenheidsfront met de arbeidersbasis van de SPD, alle andere stromingen binnen de arbeidersbeweging werden onverbiddelijk als ‘sociaal-fascistisch’ gebrandmerkt. Dat was onderdeel van de doctrine van de ‘Derde Periode’ (na de eerste periode van kapitalistische crisis tussen 1918 en 1924 en de tweede periode van stabiliteit van 1924 tot 1928) waarbij werd gedacht dat het kapitalisme ten val zou komen en de arbeidersklasse de macht zou grijpen. Het gevaar van de fascisten werd nu onderschat door de KPD.

    In 1930 boekten de nazi’s een spectaculaire overwinning, ze gingen van 12 naar 107 parlementszetels en waren goed voor 18,25% van de stemmen. De SPD hield min of meer stand met 24,53% en de KPD groeide tot 13,13%. De KPD-leiding staarde zich blind op de eigen vooruitgang, maar het momentum was in handen van de nazi’s. Het feit dat de KPD haar rol van partij van de revolutionaire hoop niet waarmaakte, bood extra ruimte aan het fascisme “als massabeweging van contrarevolutionaire wanhoop.” In 1933 zou Hitler als kanselier aangesteld worden en begon de barbarij van het naziregime.

    Voor een analyse van de opkomst van het fascisme, verwijzen we naar Trotski’s “Fascisme: wat het is en hoe te bestrijden.” Dat is een bundeling van teksten die in het Nederlands is uitgebracht door Marxisme.be.

    Lessen uit de Duitse Revolutie

    De gebeurtenissen tussen 1918 en 1923 toonden het potentieel om tot maatschappijverandering te komen: de Keizer werd van het toneel geveegd met de novemberrevolutie, de poging tot staatsgreep door Kapp botste op massastakingen en ook de regering van de ondernemer Cuno werd in 1923 weg gestaakt. Op vijf jaar tijd werden drie regeringen door massabewegingen van de macht verdreven. Het was mogelijk om met de werkenden en onderdrukten de samenleving zelf in handen te nemen. Als de massa’s actief aan politiek doen, ontstaat er een revolutionaire situatie. Vanuit het verzet tegen de oorlog en bijhorende ontbering tot de strijd tegen het gebrek aan herstel van de levensstandaard na de oorlog, ontstonden verschillende revolutionaire momenten in Duitsland. Het is opmerkelijk dat dit het geval was in een ontwikkeld kapitalistisch land met een grote traditie van arbeidersorganisaties. Bovendien was er gedurende een erg lange periode – vijf jaar – sprake van revolutionaire momenten. Het was de dreiging van revolutionaire omwentelingen die leidde tot belangrijke hervormingen zoals de invoering van algemeen stemrecht, de 8-urendag, uitroepen van de republiek, einde van de oorlog, …

    De rol van de SPD die er alles aan deed om het kapitalisme en de burgerlijke orde in stand te houden, was een bijzonder groot obstakel voor de revolutie. Regeringen werden weg gestaakt, maar op het einde kwam er telkens een regering geleid door de SPD. Strijden tegen kapitalisten en de vertegenwoordigers van de kapitalisten wordt moeilijker als die vertegenwoordigers uit de eigen rangen en organisaties komen. Het toont de enorme flexibiliteit van het kapitalisme dat zonder verpinken beroep doet op de diensten van de leiding van de SPD, een partij die amper dertig jaar eerder nog illegaal was. De burgerij had lessen getrokken uit de Oktoberrevolutie in Rusland: er werden sneller verregaandere toegevingen gedaan en tactisch werd heel snel op de SPD gerekend. Zelfs de arbeidersraden werden tot op zekere hoogte gerecupereerd: de impact van de SPD werd gebruikt om een nationale bijeenkomst van arbeidersraden in 1918 te laten beslissen om de SPD-regering te steunen. Het droeg bij aan het ontmijnen van de dubbelmacht waardoor alle teugels in handen van de kapitalistische staat kwamen, met alle gevolgen van dien. De SPD ging daar zo ver in dat het groen licht gaf om de beste revolutionaire leiders een kopje kleiner te maken: Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Een revolutionaire beweging die geen einde maakt aan het kapitalistische staatsapparaat is niet in staat om de reactie een blijvende nederlaag toe te brengen. De ervaringen van 1917 in Rusland en eerder van de Parijse Commune uit 1871 hadden dit al aangetoond. De ervaring van de Novemberrevolutie levert er helaas een negatief bewijs van: als het niet gebeurt, wordt de revolutie neergeslagen.

    Het gebrek aan voldoend sterk uitgebouwde revolutionaire leiding, nog vergroot door de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, heeft een bijzonder nefaste rol gespeeld in de Duitse Revolutie. Het bestaan van de Bolsjewistische partij en de leiding door Lenin, Trotski en anderen in Rusland, vormde het grootste verschil met de politiek onervaren KPD in Duitsland. De opbouw van een revolutionaire partij is een werk van lange adem, van uitvoerige voorbereiding waarbij collectief ervaringen opgedaan worden en een leiding zich als een op elkaar ingespeelde ploeg kan vormen. Een vinger kan gemakkelijk gebroken worden, als de vingers zich aaneensluiten tot een vuist, wordt dit moeilijker. Maar dat volstaat nog niet om met de blote handen een plank te breken. Intensieve en langdurige oefening en concentratie maken het gevechtssporters mogelijk om planken en zelfs muren met hun handen te breken. Met de klassenstrijd is het niet anders: het vergt collectieve ervaring, oefening, inzicht in de eigen sterktes en zwaktes, wilskracht en concentratie om met de arbeidersklasse door de muur van het kapitalisme te breken.

    De Spartacusbond en de KPD kenden een snelle groei, maar het ontbrak aan het marxistische kader om de partij en de beweging van revolutionair ongeduld te behoeden. Er waren uitstekende marxistische leiders als Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, maar zij begonnen pas in de bijzonder moeilijke context van de Eerste Wereldoorlog aan de opbouw van een revolutionaire partij. Het belang van een revolutionaire massapartij is ongetwijfeld de belangrijkste les die uit de ervaring van de Duitse Revolutie naar voor komt.

    Zo’n revolutionaire massapartij en bijhorende leiding moet bovendien voldoende flexibiliteit aan de dag leggen om nieuwe situaties in te schatten en de werking daarop af te stemmen. De benadering van de KPD tegenover de USPD, maar ook de SPD, was een essentiële kwestie. Het stelde de vraag naar een eenheidsfront: samenwerking gericht op gezamenlijke actie. Het doel van een eenheidsfront is niet om de politiek van de partij waarmee front gevormd wordt te rechtvaardigen of om meningsverschillen toe te dekken, maar wel om samen in actie te gaan. Doorheen actie kunnen conclusies getrokken worden en is het gemakkelijker om een wig te drijven tussen de arbeiders die nog illusies in de sociaaldemocratie hebben en de verraderlijke leiding van diezelfde sociaaldemocratie.

    Het kapitalisme blijft een systeem dat gekenmerkt wordt door interne tegenstellingen die tot crisis leiden. De kloof tussen arm en rijk is vandaag bijzonder groot. De zoektocht naar steeds meer winsten blijft leiden tot spanningen tussen kapitalisten, maar ook tussen natiestaten en machtsblokken. Een nieuwe wereldoorlog waarin de belangrijkste kapitalistische machten elkaar op directe wijze bekampen, staat misschien niet meteen op de agenda. Maar een toename van conflicten waarin deze machten betrokken zijn en tegenover elkaar staan of handelsoorlogen, is wel aan de orde van de dag. Het ondermijnen van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking en vernietiging van de leefomgeving van de werkenden en hun gezinnen, tonen hoe het kapitalisme elementen van barbarij voortbrengt.

    Dit leidt tot verwarring en een zoektocht naar alternatieven die niet rechtlijnig verloopt. Een jarenlange neoliberaal ideologisch offensief na de val van de stalinistische dictaturen in het Oostblok laat effecten na op het bewustzijn van bredere lagen. De verwerping van alle instanties van het establishment, een proces dat nog versneld is sinds de grote recessie van 2007/08, leidt tot een grote steun voor rechtse en allerhande populisten, maar ook tot een opkomst van nieuwe linkse krachten. Zeker in de VS is dit merkbaar met de groeiende interesse in socialisme.

    De nood aan een revolutionaire partij die een programma van socialistische maatschappijverandering aanbiedt en dit doorheen de dagelijkse strijd op basis van overgangseisen populariseert en verder verfijnt rekening houdend met de eigenheid van elke nieuwe situatie, blijft bijzonder actueel. De Duitse Revolutie toonde de gevolgen van het ontbreken van een voldoende sterk uitgebouwde revolutionaire partij: het leidde tot nederlagen waarop zowel het fascisme als het stalinisme konden groeien. Het bracht barbarij voor miljoenen mensen. Wij halen inspiratie uit de vastberadenheid en de toewijding van voortrekkers als Rosa Luxemburg die er met een enorme wilskracht en opofferingsbereidheid alles aan deed om de keuze ‘Socialisme of barbarij’ in het voordeel van socialisme te laten uitvallen.

  • De Duitse soldatenraad in Brussel in november 1918

    Het moet een vreemd gezicht zijn geweest voor de Brusselse bevolking, die zondagnamiddag 10 november 1918: een stoet van zowat 5 à 6.000 Duitse soldaten trok op de tonen van de Internationale door de stad met rode vlaggen. Het was het orgelpunt van de opstand van Duitse soldaten tegen hun legerleiding en regering, een weinig gekende episode uit de Duitse Revolutie die zich in ons land afspeelde.

    Dossier op basis van een tekst door Tim Joosen in ons boek ‘1918-1923: revolutie in Duitsland’

    De impact van de Oktoberrevolutie aan het Westelijk front

    De Oktoberrevolutie in Rusland in 1917 had een enorme impact op de strijdkrachten aan het Westelijk Front. De berichten over de oprichting van een arbeidersstaat, de vredesvoorstellen en de socialistische maatregelen van de nieuwe Sovjetregering in Rusland raakten snel verspreid onder de soldaten. Plots bleek er een alternatief te bestaan op het kapitalistisch systeem dat voor deze soldaten vooral geïdentificeerd werd met de moordlust, slachtpartijen en ontberingen van het front.

    De Duitse legerleiding zag in de muiterijen en verzwakkingen bij de geallieerden een kans om een nieuw offensief op te starten: het zogenaamde Lenteoffensief. Het Duitse overwicht aan troepen werd versterkt door de vrede aan het Oostfront. De Duitse opperbevelhebbers Ludendorf en Hindenburg wilden een wig drijven doorheen de geallieerde linies om de Britse, Franse en Belgische troepen van elkaar te scheiden en vervolgens apart aan te vallen.

    Hoewel de aanval in eerste instantie een succes was – de geallieerden werden zo’n 60 kilometer teruggedreven – eindigde ook dit offensief in een fiasco. Logistiek was de aanval barslecht voorbereid en nogmaals toonde de legerleiding haar totale minachting voor het leven en welzijn van de gewone frontsoldaten. Aan Duitse zijde vielen in de vier maanden van het offensief 700.000 slachtoffers, aan geallieerde zijde waren de verliezen nog groter: meer dan 860.000 soldaten stierven, werden verwond of raakten vermist.

    Vooral binnen de rangen van het Duitse leger was de maat nu vol: de soldaten hadden genoeg van deze slachting. Bovendien bleek het aanvoeren van soldaten die aan het Russische front hadden gevochten een dramatische vergissing van de legerleiding: velen hadden de laatste maanden van de oorlog verbroederd met Russische soldaten en vertelden hun strijdmakkers aan het Westelijk front nu over de Oktoberrevolutie. Tegen het einde van het Lenteoffensief waren er reeds 200.000 Duitse soldaten gedeserteerd en op eigen houtje naar huis teruggekeerd. Toen de geallieerde troepen op het eind van de zomer 1918 een tegenoffensief opstartten, verlieten de overgebleven Duitse soldaten massaal hun loopgraven. Eind september 1918 was ook aan het Westelijke front de oorlog in de feiten grotendeels voorbij.

    Dit was de context waarin de wereldoorlog ten einde kwam: niet door militaire successen of het vernuft van de geallieerde legerleiding. De hele loopgravenoorlog was een strategische status-quo gebleken. Pas toen de arbeidersklasse zich organiseerde tegen de oorlog werden de kapitalistische regeringen gedwongen de oorlog te stoppen.

    Een terugtocht in wanorde en de Duitse revolutie

    De Duitse legerleiding wist dat de oorlog voorbij was en dat men beter begon met een georganiseerde terugtocht. Al snel bleek echter dat er van organisatie en orde weinig sprake was: veel legereenheden werden halfweg de terugtocht aan hun lot overgelaten, er waren problemen met de aanvoer van voedsel, drinkwater en andere benodigdheden.

    Eind oktober begonnen matrozen van de Duitse marine met massale protesten in de Duitse havensteden. Oorzaak was de poging van de legerleiding om nog een laatste marine-offensief op te starten tegen de geallieerden, in de hoop de keizer ertoe te bewegen de oorlog verder te zetten. Dit offensief werd onmogelijk gemaakt doordat duizenden matrozen weigerden om de haven te verlaten. Op 3 november bezetten de muitende Duitse matrozen de havenstad Kiel en riepen er een Socialistische Sovjetrepubliek uit. Drie dagen later gebeurde hetzelfde in Hamburg, gevolgd door soortgelijke opstanden in het Ruhrgebied, Beieren en Berlijn. Op 9 november was de situatie zo uitzichtloos voor de Duitse heersende klasse dat ze de Duitse keizer Wilhelm II dwong af te treden, en zich tot de officiële leiding van de arbeidersbeweging richtte in de hoop een revolutie zoals in Rusland te voorkomen.

    Het kwam tot een officieel samenwerkingsverband tussen de leiding van de Duitse sociaaldemocratie (SPD) en de vakbondsleiding enerzijds, en de legerleiding en de vertegenwoordigers van het Duitse kapitaal anderzijds. De Duitse heersende klasse engageerde zich tot democratische hervormingen en het inwilligen van sociale eisen. De SPD-leiding beloofde er alles aan te zullen doen om een Duitse versie van de Oktoberrevolutie tegen te gaan, desnoods met geweld.

    Ook in België een monsterverbond

    Vanaf oktober 1918 vonden er intense contacten plaats tussen vertegenwoordigers van de Duitse autoriteiten in België, afgevaardigden van de Belgische regering die in Le Havre in ballingschap zat, en vertegenwoordigers van de vakbondsleiding en de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Hoewel de Duitsers in eerste instantie zo ver wilden gaan als het invoeren van een Belgische republiek met de socialist Edward Anseele als president, hadden de socialisten al eerder gehoor gegeven aan de oproep van koning Albert I tot een nationalistische “Union Sacrée” of “Godsvrede”: alle interne conflicten, ook de klassenstrijd, moesten opzijgezet worden in naam van de nationale eenheid.

    De verregaande toegevingen aan de arbeiders (mogelijkheid van algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen, erkenning stakingsrecht, elementen van sociale zekerheid) toonden hoe diep de schrik er in zat bij de burgerij. Vooral de Duitse soldatenraad en de steun onder de Belgische vakbondsleden hiervoor joegen de burgerij (en de BWP-leiding) schrik aan.

    Het protest van Duitse soldaten

    De erbarmelijke toestand van de terugtrekkende Duitse soldaten in Brussel bleef protest oproepen. Bovendien waren er onder deze soldaten heel wat leden en militanten van de SPD en zelfs een aantal van haar linkse afsplitsing, de USPD. Enkele van die militanten hadden door hun baan bij de militaire communicatiediensten toegang tot eerstehands informatie over de revolutionaire gebeurtenissen in het thuisland. Ze deelden die enthousiast met hun strijdmakkers.

    Toen op 9 november het nieuws kwam van de troonsafstand door de Duitse keizer, zorgde dit voor een opstoot van protestacties bij de Duitse soldaten in Brussel. In verschillende regimenten namen de gewone soldaten hun officieren gevangen en werden eretekens en rangtekens van de officieren in het openbaar afgenomen en vertrappeld. In de verschillende tijdelijke kazernes werden symbolen van de Duitse monarchie neergehaald: de keizerlijke Duitse vlag moest plaatsmaken voor rode vlaggen. Dit was onder meer het geval in de barakken en werkplaatsen aan het Noordstation, waar een belangrijk contingent Duitse soldaten verbleef. Het was hier dat de Duitse revolutionaire soldatenraad officieel vorm kreeg.

    Diezelfde zaterdagavond 9 november vond in het gemeenschapslokaal van de spoorarbeiders aan het Brusselse Noordstation een meeting plaats die besloot om een soldatenraad op te richten en een voorlopig bestuur voor die raad verkoos. Dat bestuur moest met het Duitse opperbevel onderhandelen over de machtsovername. Het opperbevel kreeg vanuit Berlijn opdracht om op alle “redelijke eisen” van de soldatenraad toe te geven.

    De Duitse soldatenraad in Brussel in actie

    Net zoals in Duitsland werd ook in België het bestuur overgelaten aan socialistische leiders, met quasi als enige voorwaarde dat zij de revolutie onder controle houden. Het bestuur van de Duitse soldatenraad in Brussel is daar een uitdrukking van. Voorzitter Hugo Freund is legerarts en USPD-militant, de enige USPD’er in het bestuur. Verder waren er de SPD-militanten Kurt Heinig, Nottebohm, Auguste Horn en Siegmund. Verder was er een belangrijke rol weggelegd voor de anarchist Carl Einstein, die weliswaar geen deel uitmaakte van het bestuur, maar opdracht kreeg om de propaganda en communicatie van de soldatenraad te verzorgen. Einstein, die vloeiend Frans sprak, kreeg de bijzondere opdracht om contacten te leggen met de Belgische vakbonden en arbeiderspartijen.

    Toen Freund later gevraagd werd naar de redenen voor het beperkte succes van de soldatenraad, antwoordde hij dat enkel hijzelf en Einstein links waren en dat de houding van zowel de SPD-leiding als die van de Belgische arbeidersbeweging elke andere uitkomst onmogelijk maakte.

    Nochtans was de start van de Duitse soldatenraad bijzonder strijdbaar. Naast eisen rond de onmiddellijke noden van de Duitse soldaten – voedsel, huisvesting en de voorbereiding van de terugtocht naar Duitsland – werd ook veel aandacht besteed aan het contact met de Belgische bevolking. De Duitse soldatenraad beval het overgebleven Duitse legercommando om alles in het werk te stellen om de Belgische burgerbevolking van voedsel te voorzien, zowel Duitse deserteurs als Belgische verzetslieden vrij te laten, en de Belgische dwangarbeiders in Duitsland terug te laten keren. Belgische collaborateurs werden opgepakt en er kwam een onderzoek naar de officieren die verantwoordelijk waren voor de executie van de Britse verpleegster Edith Cavell, een medewerkster van het Belgische anti-Duitse verzet.

    De militaire graden en eretekens werden afgeschaft en officieren werden uit hun functie ontzet. Elk regiment kon de eigen bevelhebbers democratisch verkiezen. De militaire discipline verdween: na de diensturen was elke soldaat voortaan een vrije burger. Tenslotte werd de hand uitgestoken naar de BWP en de Belgische vakbonden, die gevraagd werden om in contact te treden met de soldatenraad met het oog op samenwerking.

    Op 10 november werd deze oproep aan de bevolking en de Belgische arbeidersbeweging kracht bijgezet met een betoging van Duitse soldaten in Brussel. Zowat 5 à 6.000 soldaten, allen ongewapend, trokken van hun kwartier aan het Noordstation via het beursplein naar het Poelaertplein. De soldaten droegen rode vlaggen mee, deelden Nederlandstalige en Franstalige pamfletten uit aan de burgerbevolking met een oproep tot solidariteit. Ze zongen de Internationale en vroegen omstaanders om mee te marcheren naar het Poelaertplein. Daar aangekomen hielden Freund en Einstein, de laatste in het Frans, een toespraak om de aanwezigen relaas te doen over de revolutionaire gebeurtenissen in Duitsland. Ze herhaalden de oproep tot solidariteit aan de Belgische bevolking en de arbeidersklasse.

    De houding van de BWP

    Tot grote consternatie en verbazing van de leiding van de BWP bleek de oproep van de Duitse soldatenraad navolging te krijgen. Verschillende socialistische militanten, vooral jongeren van de Socialistische Jonge Wacht, sloten zich bij de Duitse soldaten aan. Linkse figuren binnen de leiding van de BWP probeerden de partij te overtuigen om de kant van de soldatenraad te kiezen.

    Ook binnen de vakbond was er verzet tegen de officiële pro-Belgische koers van de leiding. Dit verzet werd geleid door de vakbondsleider Volckaert, die opriep tot de creatie van een “Belgische Sociale Republiek.” De leiding van de BWP had alle moeite om deze stemming te doen keren. Emile Vandervelde werd speciaal vanuit Gent overgebracht om de linkervleugel in Brussel te bestrijden.

    Tijdens een officieel overleg met de leiding van de Duitse soldatenraad liet de BWP-leiding duidelijk verstaan dat elke vorm van samenwerking en solidariteit vanuit de Belgische arbeidersbeweging uitgesloten was. De Duitsers werd aangeraden om zo snel mogelijk terug naar huis te gaan.

    Het begin van het einde voor de Duitse soldatenraad

    Teleurgesteld door het gebrek aan steun door de Belgische arbeidersbeweging besloot de leiding van de soldatenraad haar koers te veranderen en zich enkel nog te richten op de terugtocht van de Duitse soldaten uit België. De desillusie maakte dat een deel van de Duitse soldaten zich bezondigde aan plunderingen en overmatig drinken. De Duitse legerleiding waarschuwde de soldatenraad dat zij nu verantwoordelijk was voor het handhaven van de orde, waarna het bestuur van de soldatenraad een aantal progressieve maatregelen opnieuw introk: de militaire hiërarchie werd opnieuw ingevoerd, verloven werden ingetrokken en er werd hard opgetreden tegen plunderaars.

    Er werd contact opgenomen met de Belgische autoriteiten en het Brusselse stadsbestuur, waarna het burgerlijke gezag opnieuw werd overgedragen aan de Belgische politie, het Belgische gerecht, het geallieerde leger en een “burgerwacht” aangesteld door het Brusselse stadsbestuur. De soldatenraad hield zich alleen nog bezig met de logistieke organisatie van de terugkeer naar Duitsland en de ordehandhaving onder de achtergebleven Duitse soldaten. Elke toenaderingspoging tot de Belgische bevolking en arbeidersbeweging werd gestaakt. Daarmee werden de orders van de nieuwe SPD-regering van Friedrich Ebert in Berlijn nauwgezet toegepast. Tegen 17 november verlieten de laatste Duitse soldaten Brussel, onder hen ook Freund en Einstein.

    Tot slot

    Terug in Duitsland keerden vele soldaten die actief waren in de soldatenraad terug naar het civiele leven. Een aantal onder hen, zoals Carl Einstein, zouden nog een belangrijke rol spelen in de revolutionaire beweging in hun eigen land. Einstein trok na het mislukken van de Duitse Revolutie naar Spanje waar hij binnen de POUM de wapens opnam tegen het fascisme. Anderen, zoals Hugo Freund, raakten gedesillusioneerd door de nederlaag van de revolutie en keerden zich af van alle politieke activiteiten.

    De context waarin de Duitse soldatenraad moest handelen, was bijzonder moeilijk. Veel Belgen zagen de Duitse soldaten immers nog steeds als de bezetter die de voorbije vier jaar zo brutaal te werk was gegaan. Desondanks wisten de meest bewuste arbeiders door het nationalistische opbod heen te kijken en hun solidariteit te tonen met de opstandige Duitse soldaten. Ondanks de gruwel van vier jaar imperialistische oorlog was het internationalisme nog steeds levendig, zelfs nadat de leidingen van sociaaldemocratische partijen doorheen heel Europa de kaart van het nationalisme hadden getrokken.

    Deze opmerkelijke episode uit de Belgische geschiedenis toonde aan dat ook in ons land een potentieel aanwezig was voor de uitbreiding van de Russische Oktoberrevolutie. Daartoe was er nood aan een revolutionaire partij die het potentieel tot uiting kon laten komen. De BWP-leiding deed vol overtuiging het tegenovergestelde: alles werd in het werk gesteld om een revolutie te vermijden.

    Dat gebeurde nadien ook door de stakingsgolf van 1918-19 niet verder te ontwikkelen en uiteindelijk stil te leggen. Emile Vandervelde was duidelijk: “We moeten hopen dat de werkgevers begrijpen dat ze er belang bij hebben dat de vakbonden machtig worden en de woede kunnen kanaliseren. Zij verhinderen dat de eisen zich gewelddadig uiten en het land desorganiseren.” De roep naar een algemene staking op 1 mei 1920 werd door de vakbondsleiders afgewimpeld. “Om de bestaande orde omver te werpen, moet je in staat zijn om het te vervangen. Beschikken jullie over de nodige technici? Hebben jullie de arbeiders mee? Ik durf dit niet te bevestigen,” zei Delattre van de mijnwerkersbond uit de Borinage. Een staking werd vermeden om plaats te maken voor grote betogingen op 1 mei. Nadat het ‘gevaar’ van revolutie tegen 1921 geweken was, vond de burgerij het niet meer nodig om de BWP in de regering te houden.

  • Wat gebeurde er echt op 10 november 1918 in Brussel?

    BWP doet er alles aan om revolutie te vermijden

    Dossier door Wilfried Mons

    BWP-kopstuk Joseph Wauters deed er alles aan om de roep naar een socialistische republiek in de kiem te smoren.

    10 november 1918, Brussel. De volgende dag zullen de wapens eindelijk zwijgen. Een dag ervoor is de Duitse keizer afgetreden en werd Duitsland feitelijk een republiek. Daar broeit revolutie.

    Het zijn dagen met een machtsvacuüm. Het gezag over het Duitse leger wankelt. Een Duitse soldatenraad heeft zich in Brussel in de plaats gesteld om de aftocht zo ordelijk mogelijk te laten verlopen. De soldatenraad zoekt ook contact met Brusselse arbeiders. Rode vlaggen wapperen. Er wordt gedacht aan een arbeidersstaat. Ook in de Belgische vakbond groeit de steun daarvoor.

    Maar het traditioneel Belgisch gezag liet dit niet zomaar toe. Het establishment was in die vier lange oorlogsjaren steeds goed vertegenwoordigd geweest via het Nationaal Hulp- en Voedingscomité onder leiding van bankier Francqui, de voorzitter van de Société Générale. De Belgische Werkliedenpartij (BWP) werd als beloning voor het goedkeuren van de oorlogskredieten en de loyale houding tijdens de oorlog verzekerd van deelname aan de eerste naoorlogse regering. Dat moest een regering van nationale eenheid met de katholieken en liberalen worden.

    Maakte een revolutionaire omwenteling geen kans in ons land? Die vaststelling lijkt te overheersen in de meeste literatuur over de novembergebeurtenissen van 1918. Achteraf krijgen we de indruk dat de weigering van de uitgestoken hand van de Duitse soldatenraad door de BWP-leiding volstond om elke revolutionaire poging vanuit de Belgische arbeidersbeweging in de kiem te smoren.

    Zo stelt het standaardwerk ‘Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn” (uitgave 1977) onder de hoofding “Het revolutionaire tij handig bezworen” op pagina 88: “Toen één dag voor de wapenstilstand Duitse soldatenraden de rode vlag hesen op het Brusselse stadhuis en contact opnamen met de Belgische socialisten, liet de BWP duidelijk verstaan dat zij helemaal niet ingenomen was met dit soort revolutie. Zij weigerde dan ook elke medewerking. Zij maande de bevolking voortdurend aan zich niet te laten gaan in wanordelijkheden, die de bestaande chaos alleen nog maar konden vergroten.”

    In ‘De Geschiedenis van de BSP’ door Guido Van Meir (uitgave 1975) klinkt het onder de hoofding ‘Kom kom, vrienden’ zo: “Er worden overal arbeiders- en soldatenraden opgericht, ook in Brussel waar op 10 november 1918 de Duitse soldaten aan het muiten slaan tegen hun officieren. Zij bezetten de Kommandantur, richten een revolutionaire soldatenraad op en zoeken contact met de Brusselse syndicaten. Bij de BWP is er uiteraard geen sprake van de beweging te volgen. De partij vaardigt Joseph Wauters af naar de soldatenraad, en die houdt zich als passief toeschouwer op veilige afstand. Wauters is de socialist met de grootste invloed in het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, waarin hij tijdens de oorlog met Emile Francqui (voorzitter van de Société Générale) een regering van nationale unie voorbereid heeft.” (onze nadruk)

    In ‘L’histoire du Parti Ouvrier Belge’ (Marius des Essarts en Sylvain Masy, 1937), het eerste uitgebreide historisch overzicht van de BWP, wordt duidelijk gemaakt dat de socialistische partijleiding de soldatenraden van Brussel en Antwerpen niet gunstig gezind was. Het waren nog altijd vijanden die misdaden hadden begaan, zo kan de teneur samengevat worden. “Het is niet omdat jullie een halfbakken revolutie hebben opgezet die het gevolg is van jullie eigen militaire nederlaag, dat we jullie fouten en misdaden als invallend leger gaan vergeven.” In dit historisch werk wordt niet op de rol van Joseph Wauters ingegaan. Wat verder blijkt wel dat Wauters de werkenden probeerde te verzoenen met het koningshuis en zelf positief stond tegenover Albert 1.

    De studie van Luc Schepens, ‘Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog’ (uitgave 1982) meldt over ‘De gesprekken van Loppem’ op pagina 208: “Op 11 november 1918 ontving de koning, in aanwezigheid van de regeringsleider G. Cooreman, op het kasteel van de familie van Caloen te Loppem, een afvaardiging van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, samengesteld uit P.E. Janson, afgevaardigd door Emile Francqui, en Pedro Saura, afgevaardigd door de Spaanse gezant markies de Villalobar. Te Gent had de socialistische volksvertegenwoordiger Edouard Anseele zich bij hen gevoegd. In een brief van 24 november 1918 aan zijn vrouw, verhaalt minister A. Van de Vyvere, wat hij uit de mond van G.Cooreman, over dit onderhoud vernomen heeft. Pedro Saura verklaarde aan de koning: ‘Gisteren [noot: 10 november dus] zijn Duitse soldaten te Brussel in opstand gekomen. Ze hebben de rode vlag gehesen en hebben een raad van soldaten opgericht en de bevolking uitgenodigd met hen te verbroederen en de sociale revolutie af te kondigen. Een deel van de socialistische partij, op aanstoken van een zekere [Vincent] Volckaert, heeft zich rond die idee geschaard. Wauters, redacteur van Le Peuple en socialistische volksvertegenwoordiger, heeft zich onmiddellijk naar het Maison de Peuple begeven waar men zich gereed maakte om de republiek af te kondigen. Hij heeft er gedurende twee uur moeten pleiten om de aanwezigen tot meer redelijkheid te overhalen en heeft de Brusselse arbeiders het algemeen enkelvoudig stemrecht op de leeftijd van 21 jaar moeten beloven .”

    Het is duidelijk dat deze versie afwijkt van de andere die we reeds aanhaalden en waar de rol van Wauters ofwel helemaal niet aan bod komt of slechts als die van ‘passief toeschouwer op veilige afstand’ en waarin in alle toonaarden wordt gezwegen over een poging om de republiek uit te roepen in Brussel.

    ‘Putch van Loppem’

    Het lijkt er op het eerste gezicht op dat Schepens alleen staat met zijn versie van de feiten. Dat is ook de mening van de bekende linkse historicus José Gotovich die opmerkt: “il est bien seul à évoquer cette épisode.” In het overzicht dat Gotovich brengt van de woelige momenten in Brussel brengt hij pas op het einde de versie van Schepens. Hij voegt er ten onrechte aan toe dat Schepens geen bron vermeldt. We hebben er voor alle zekerheid ook de Franstalige versie van het werk van Schepens uit 1983 bijgenomen, maar ook daar staat zijn bron netjes vermeld: een brief van A. Van de Vyvere zoals in extenso gepubliceerd in een boek van Valéry Janssens. De brief wordt bewaard in een familiearchief.

    Het gaat om een persoonlijke brief bewaard in een privé archief. De inhoud van een onderhoud met de koning wordt in principe nooit aan de openbaarheid prijsgegeven, de koning is immers onschendbaar. Het maakt dat de socialisten moeilijk weerwerk konden bieden tegen de beschuldiging dat ze de koning die dag chanteerden om het algemeen enkelvoudig stemrecht af te dwingen waarbij ze met revolutie zouden gedreigd hebben. Deze beschuldiging staat bekend als de ‘putch van Loppem.’ Het verwijt kwam vooral uit conservatieve kringen. Maar als de versie van Schepens klopt, heeft de BWP-leiding enkel een feitelijke stand van zaken aan de koning gegeven. Niets meer of minder.

    Een bijkomend pijnlijk detail is dat de roep om een republiek gedeeld werd door eigen vakbondsmensen, wat vervelend was voor de BWP-leiding die meteen een regering van nationale eenheid wilde vormen. Die betrokkenheid van vakbondsleden ondermijnde de betrouwbaarheid van de BWP onder de andere partijen. Wellicht daarom dat alles eraan gedaan werd om deze episode zo snel mogelijk te vergeten. Terloops: Gotovich spreekt over Volkaert als ‘un syndicaliste Bruxellois’, maar het ging om een vakbondssecretaris en hij was niet de enige leidinggevende syndicalist.

    Bredere steun voor socialistische republiek in vakbonden

    We gingen op zoek naar bronnen om de versie van Schepens te ondersteunen.

    Eveneens in 1937 verscheen een monografie over Joseph Wauters (door dezelfde Sylvain Masy die we eerder tegenkwamen). Hierin hadden we bevestiging kunnen vinden. Helaas gaat het om een eerste deel over de periode voor 1914. Het vervolg werd aangekondigd, maar is er zover wij konden nagaan nooit gekomen.

    Joseph Jacquemotte dan, iemand die op de bewuste meeting was als vakbondsverantwoordelijke die nadien mee aan de basis van de Communistische Partij zou liggen. Van Jacquemotte is geweten dat hij de soldatenraad in Brussel gunstig gezind was. Maar de brochure “Een grote figuur van de Belgische arbeidersbeweging: Jozef Jacquemotte, artikels en parlementaire interpellatie 1912-1936” (uitgave 1963) springt van 1912 recht naar 1920. De aanloop naar de Wereldoorlog en de oorlogsjaren zelf komen niet aan bod.

    Misschien komt dit omdat Jacquemotte niet bereid was om zijn steun aan de soldatenraad hard te maken? Claude Renard schreef in zijn werk “Oktober 17 en de Belgische arbeidersbeweging” hierover: “Toen de revolutionaire Raad van de Duitse soldaten beroep deed op de samenwerking met de vakbonden, hield Jacquemotte de boot af net zoals de andere leden van de Syndicale Commissie. Deze distantiëring werd op verschillende manieren geïnterpreteerd en ook vandaag nog zijn er heel wat mensen die zich erover verwonderen. (…) In werkelijkheid was Jacquemotte de man er niet naar om initiatieven te nemen waarvan de morele waarde niet zwaar genoeg zou wegen, om te riskeren dat hij politiek zou worden geïsoleerd, zonder voordeel noch voor de Duitse revolutie, noch voor zijn eigen toekomstobjectief dat hij had uitgetekend. Zijn bedoeling was lid te blijven van de BWP en in de partij een methodische actie te beginnen om ze te winnen voor zijn concept van klassenstrijd.”

    Gotovich noteerde dat Wauters als bezoeker aanwezig is op een vergadering van de Duitse soldatenraad in Brussel. In een voetnoot lezen we: “Alors que la réunion sera essentiellement consacrée au maintien de l’ordre, Joseph Wauters signe dans ‘Le petit Parisien’ du 20 novembre un article où il souligne le sentiment d’imminence d’un soulèvement.” Gotovich interpreteert dit als: “Il s’agit sans doute là de justifications nécessaires pour légitimer la mission envoyée auprès du Roi Albert à Lophem.”

    Zo wordt het revolutionair karakter van de gebeurtenissen afgezwakt en wordt de uitleg van Wauters jammer genoeg niet gekoppeld aan zijn tussenkomst in de namiddag in het Maison du Peuple, waar Schepens naar verwees. Nochtans sluit het gevoel van dreiging van een opstand wel aan bij de stemming die onder bredere lagen van vakbondsleden leefde, zoals opgemerkt door Schepens.

    Er is echter nog een bron die een belangrijk licht op de zaak kan werpen: een interview door Karel van de Woestijne met dezelfde Wauters, verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) op 17 november 1918, dus kort na de feiten.

    “Ik schreef u gisteren, dat de Brusselse Soldatenraad, emanatie van de Duitsche Republiek, herhaald had aangedrongen op samenwerking met de Brusselsche socialisten, of beter met de Belgische Arbeiderspartij. Was zulk een manoeuvre niet heel erg Duisch? Zoekt Duitschland niet langs dien weg aan al te erge vredesvoorwaarden te ontsnappen? Of die gissing niet al te gewaagd was, ben ik vanavond gaan vragen aan het socialistisch Kamerlid Wauters.

    De heer Wauters is een der meest gezaghebbende leiders van zijne partij . Dat hij over kort eene belangrijke rol zal spelen in de Belgische politiek staat zoo goed als vast. Hij zegt mij :

    “ in hoeverre de Soldatenraad als zuiver socialistisch lichaam mag beschouwd, is natuurlijk niet uit te maken. En dat legt dan onze houding er tegenover uit. Die houding kent gij. Zij is door den volledigen partijraad goedgekeurd.

    K vd W: Er bestaat dus volkomen eendracht in het optreden der partij?

    Wauters: “ Neen die eendracht is niet volkomen. De syndikaten, die onder den oorlog zich zoo prachtig gedragen hebben, willen thans alle vrijheid van handelen terugnemen, wenschen geen enkele toegevingen te doen, zelfs niet op het stuk van het koningschap, zien de kans schoon, in één woord, om het geheele socialistische ideaal werkelijkheid te maken. Over een drietal leiders van die vakbonden is de geest van het Fransche syndicalisme vaardig geworden: dit maakt u duidelijk wat zij bedoelen.

    (…)

    Wauters : “Maar wij denken, dat men sommige vraagstukken voorloopig moet uitschakelen, willen wij van de burgerpartijen die tegemoetkomingen bekomen, die wij noodig achten.Het is het eeenige wat ons van de extremisten scheidt: een kwestie van taktiek dus, maar die op dit oogenblik wel gewichtig is.

    KvdW : En die uitgeschakelde vraagstukken?

    Wauters : “ Wel in de eerste plaats dan: het koningschap. Voor het welzijn van het land is het noodig, over dit punt voorloopig te zwijgen. …..”

    Wauters spreekt dan wel niet woordelijk over een poging tot uitroepen van de republiek, maar zijn uitleg laat zich moeilijk anders interpreteren: geen toegevingen op de kwestie van de monarchie, de geest van het Franse syndicalisme, … En dan de ‘uitgeschakelde vraagstukken’ waar opnieuw het koningschap toe behoort. Hij spreekt bovendien over “een drietal leiders” van de vakbonden, het was dus niet beperkt tot Volkaert.

    Besluit

    De verzuchting voor een socialistische republiek werd dus vervangen door het algemeen enkelvoudig stemrecht. Ironisch genoeg zou dit laatste (let wel : alléén mannenstemrecht) er toch gekomen zijn want in bezet gebied hadden de socialisten in mei, de liberalen in oktober 1918 hun standpunt bepaald : algemeen mannenstemrecht vanaf 21 jaar. Alleen de katholieken wilden de zaak voor zich uit schuiven zoals ook Kardinaal Mercier in een van zijn brieven laat verstaan: “ .. je crois qu’une élection donnerait à l’heure présente une forte représentation socialiste. Il faudra …. laisser l’ouvrier ….. comprendre l’échec de la solidarité ouvrière internationale.” (Luc Schepens pg 212 en 213 ) Mercier rekent er dus op dat de internationale samenwerking van de arbeiders zal mislukken; de brief dateert van december 1916, dus nog voor de Russische Revolutie!

    De socialisten van hun kant gingen er van uit dat – eens het stemrecht verworven – de realisatie van een socialistische maatschappij wel vanzelf zou volgen. Dit zou al snel een serieuze misrekening blijken. De Duitse soldatenraad zelf ging onderuit: het gebrek aan steun van de Belgische arbeidersbeweging maakte de verderzetting ervan onmogelijk. Een kans op socialistische maatschappijverandering in ons land ging verloren, vooral door de rol van de BWP-leiding.

    [divider]

    Bronnen

    Gedrukte werken werden onder meer geraadpleegd in de koninklijke bibliotheek ‘ Albertina ‘, Brussel en in het Amsab (Archief en museum van de socialistische arbeidersbeweging) te Gent:

    • Luc Schepens: Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tijdens de eerste Wereldoorlog, 1982. De Franstalige versie van dit werk : 1983
    • Jaak Brepoels: Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn ? deel 1 : 1830- 1966,uitgave 1977
    • Guido Van Meir : de geschiedenis van de BSP 1975
    • Marius des Essarts en Sylvain Masy: L’histoire du Parti Ouvrier Belge, 1937
    • Sylvain Masy: Joseph Wauters, 1937
    • Jozef Jacquemottestichting: Een grote figuur van de Belgische arbeidersbeweging : Jozef Jacquemotte, artikels en parlementaire interpellaties 1912 -19 36, uitgegeven 1963
    • Valéry Janssens : Burggraaf Aloys van de Vyvere in de geschiedenis van zijn tijd ( 1871-1961), uitgave 1982
    • Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 9 Nieuwe Rotterdamse Courant maart 1916 – september 1919 (ed. Ada Deprez ) 1992
    • Gotovich: Révolution à Bruxelles : le Zentral-Soldaten-Rat in Brüssel, in: Roland Baumann et Hubert Roland (éds.), Carl Einstein in Brüssel : Dialogue über Grenzen = Carl Einstein à Bruxelles : dialogues par-dessus les frontières, 1998, Francfort, 2001, p. 237-257.
    • Claude Renard : Oktober 1917 en de Belgische arbeidersbeweging, uitgebracht door DACOB in 2017 (http://www.dacob.be/ONLINETEKSTEN/Claude%20Renard%201917.pdf), pagina 64-65
  • Oorlog, revolutie, fascisme. Actualiteit van de Duitse Revolutie

    Dit jaar is er veel aandacht voor de Eerste Wereldoorlog. De omstandigheden waarin die oorlog ten einde kwam, genieten minder belangstelling. Meer nog: de Duitse Revolutie is amper bekend, terwijl in het proces van revolutie en contrarevolutie in Duitsland de krijtlijnen voor het verdere verloop van de 20e eeuw werden uitgezet. Hebben we er vandaag nog iets aan om terug te kijken naar die revolutie? Wij denken van wel: het potentieel van revolutie in een ontwikkeld kapitalistisch land in tijden van oorlog en crisis werd ermee aangetoond. De Duitse Revolutie was het resultaat van oorlogsmoeheid en versnelde het einde van de Wereldoorlog. Het falen om de revolutie door te trekken tot een socialistische breuk maakte dat het kapitalisme kon standhouden en Sovjet-Rusland geïsoleerd in de greep van een opkomende stalinistische bureaucratie bleef. Dit alles opende de weg voor het fascisme en de Tweede Wereldoorlog. Vandaag wordt wel eens verwezen naar de jaren 1930. Om die periode te begrijpen, zijn de lessen van de Duitse Revolutie essentieel. Hieronder enkele centrale elementen, voor een vollediger beeld verwijzen we naar het nieuwe boek van Marxisme.be: ‘1918-1923: revolutie in Duitsland’.

     

    Oorlog en revolutie

    Op 11 november vieren we de 100ste verjaardag van het einde van de Eerste Wereldoorlog. Vier jaar lang werd een slachting aangericht onder jonge soldaten uit heel de wereld. De oorlog zorgde voor vernieling en ellende. Het aanvankelijke enthousiasme voor de oorlog maakte al gauw plaats voor een groeiend ongenoegen ertegen. De uitzichtloosheid ervan leidde tot opstandige bewegingen. De ketting brak het eerst in zijn zwakste schakel: Rusland. Maar het revolutionair proces zal zich niet tot Rusland beperken: onder meer in Duitsland waren er vanaf januari 1918 steeds meer protestacties en stakingen. De oorlog bracht revolutie voort.

    Zoals in elke revolutionaire beweging ontstonden nieuwe instrumenten om de strijd te organiseren. Er doken overal, tot in het bezette Brussel toe, arbeiders- en soldatenraden op. Onder druk van de revolutionaire beweging was de sociaaldemocratische SPD verplicht om de keizer af te zetten, de republiek uit te roepen en een reeks sociale hervormingen door te voeren. Dezelfde partij die in 1914 voor de oorlogskredieten stemde en daarmee het bankroet van de Tweede Internationale aankondigde, moest op 11 november de wapenstilstand afkondigen. De revolutie maakte een verderzetting van de oorlog onmogelijk. Veel arbeiders en soldaten zagen de SPD nog steeds als hun partij en hoopten dat de socialistische verandering door deze partij zou gerealiseerd worden. De SPD-leiding daarentegen had een ander project: met hervormingen van boven een verdere revolutionaire explosie van onderuit ondermijnen. De zwakke positie van de revolutionaire krachten maakte dat de SPD daar voorlopig mee wegkwam, ook al moest de partij veel moeite doen om nieuwe bewegingen de kop in te drukken. Dat is de reden waarom Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, de revolutionaire voortrekkers in Duitsland, werden vermoord in januari 1919.

    In oorlogen wordt het perspectief van revolutie en massabewegingen vaak niet gezien. Wie associeert Syrië of Afghanistan vandaag met de mogelijkheid van een revolutionaire beweging? Weinigen wellicht. Oorlog stelt niet automatisch de kwestie van revolutie. Maar het maakt de keuze wel duidelijker: de barbarij van (burger)oorlog verderzetten of stappen zetten naar een machtsovername door de meerderheid van de bevolking. De golf van opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika in 2011 toonde het potentieel van massaprotest.

    Overal ter wereld is er vandaag een roep naar verandering. In de VS is socialisme onder jongeren populairder dan kapitalisme. Hoe kunnen we breken met uitbuiting, onderdrukking en dus met het kapitalisme? De Duitse Revolutie biedt belangrijke lessen over het belang van eenheid in actie, een revolutionair programma en een socialistisch perspectief.

     

    Revolutie en contrarevolutie

    Het revolutionair proces tussen 1918 en 1923 kende verschillende ogenblikken waarop een socialistische maatschappijverandering mogelijk was. Deze werden niet benut, waardoor het kapitalisme kon standhouden en de prille Sovjet-Unie geïsoleerd bleef. Dit maakte de opgang van de stalinistische bureaucratie in Rusland mogelijk.

    De poging van de rechterzijde om na het neerslaan van de revolutionaire bewegingen in 1919 zelf in het offensief te gaan met een staatsgreep onder leiding van Wolfgang Kapp, had een omgekeerd effect. De zweep van de contrarevolutie bracht het revolutionaire potentieel terug op het voorplan. Een algemene staking met 12 miljoen deelnemers legde het land plat: de coupplegers vonden zelfs geen drukkerij om de aankondiging van hun machtsgreep officieel bekend te maken. Deze immense stakingsbeweging – en later die in 1923 – stelde de kwestie van de macht. De leiding van de Communistische Partij (KPD) zag het momentum echter niet, of zag het pas toen het voorbij was.

    Het gebrek aan een collectieve revolutionaire leiding met voldoende inplanting in de samenleving speelde een bijzonder nefaste rol. Dit werd nog vergroot door de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Het bestaan van de Bolsjewistische partij en de leiding door Lenin, Trotski en anderen in Rusland, vormde het grootste verschil met de politiek onervaren KPD in Duitsland. De opbouw van een revolutionaire partij is een werk van langere adem, van uitvoerige voorbereiding waarbij collectief ervaringen opgedaan worden en een leiding zich als een op elkaar ingespeelde ploeg kan vormen. Een vinger kan gemakkelijk gebroken worden; als de vingers zich aaneensluiten tot een vuist, wordt dit moeilijker. Maar dat volstaat nog niet om met de blote handen een plank te breken. Intensieve en langdurige oefening en concentratie maken het gevechtssporters mogelijk om planken en zelfs muren met hun handen te breken. Met de klassenstrijd is het niet anders: het vergt collectieve ervaring, oefening, inzicht in de eigen sterktes en zwaktes, wilskracht en concentratie om met de arbeidersklasse door de muur van het kapitalisme te breken.

    De nederlaag in Duitsland legde de basis voor het fascisme en de Tweede Wereldoorlog. Begin jaren 1920 maakte het fascisme nog geen kans. Een poging tot putsch in Beieren eindigde op een fiasco voor Hitler. Na de recessie van 1929, en tegenover het verraad van de erg makke SPD-leiding en de fouten van de stalinistisch geworden KPD-leiding die in de ‘sociaalfascistische’ SPD een groter gevaar zag dan in de nazi’s, werd het wel mogelijk om de nazipartij uit te bouwen tot een massa-organisatie die tienduizenden op de been bracht. Het niet invullen van de hoop op revolutionaire verandering, opende de weg voor de contrarevolutionaire wanhoop. Vandaag kennen we net als in de jaren 1930 economische crisis en bijhorende politieke en sociale instabiliteit en onrust. Maar we komen niet uit een periode van fundamentele nederlagen van de arbeidersbeweging. De voorbije periode was er integendeel eerder één van neoliberale contrarevolutie waarbij nu strijdbewegingen ontwikkelen en de zoektocht naar een alternatief op het kapitalisme aangevat wordt. Het is in die zoektocht dat we ons de lessen van de Duitse Revolutie eigen moeten maken.

     

    Belangrijkste momenten:

    • 4 augustus 1914: begin van Eerste Wereldoorlog
    • 1916: tegenstanders van de oorlog worden uit de SPD-fractie gezet en vormen een jaar later de USPD (Onafhankelijke Socialistische Partij van Duitsland)
    • Januari 1918: stakingsgolf onder de slogan ‘Vrede, vrijheid en brood’.
    • November 1918: na een muiterij in de marinebasis van Kiel verspreidt het protest zich. In tal van steden worden raden opgezet. De SPD-leiding ziet zich genoodzaakt om de republiek uit te roepen. De revolutie zet druk om vrede te sluiten en zo een einde te maken aan de Eerste Wereldoorlog.
    • Januari 1919: bij acties in Berlijn tegen het afzetten van de linkse politiechef Eichhorn komt het tot een confrontatie met paramilitaire groepen die door de SPD-leiding ingezet worden. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht worden op 15 januari vermoord.
    • Maart 1920: de acties en bewegingen in 1919 worden één voor één de kop ingedrukt waarna de rechterzijde zich sterk genoeg voelt om een staatsgreep te plegen onder leiding van Wolfgang Kapp. Het lokt massaal protest uit: een algemene staking met 12 miljoen deelnemers. De staatsgreep mislukt, maar het potentieel van revolutie wordt niet gegrepen.
    • Oktober 1920: de USPD sluit bij de Comintern aan waardoor er nu een massale communistische partij in Duitsland is. Die gaat in maart 1921 over tot het prematuur oproepen tot een gewapende opstand, wat mislukt en harde repressie meebrengt.
    • Januari 1923: Franse en Belgische troepen trekken het Ruhr-gebied binnen omdat Duitsland de herstelbetalingen niet kan betalen. Er is massaal protest in het Ruhrgebied en vanaf juni ook daarbuiten, uit protest tegen de hyperinflatie.
    • Augustus 1923: Berlijnse fabrieksraden beslissen tot een algemene staking voor het ontslag van de regering. De regering-Cuno neemt meteen ontslag, maar de stakingsgolf verspreidt zich verder. Het potentieel van een escalatie van de strijd wordt niet gegrepen. De regering neemt maatregelen om de inflatie in te dijken, ook al zorgt dit voor werkloosheid. Het revolutionaire momentum is voorbij.
    • 1930: na jaren van relatieve stabiliteit tussen 1923 en 1929 volgt de crisis en de politieke instabiliteit met de eerste grote electorale doorbraak van de nazi’s.
    • 1933: zonder veel tegenkanting kan Hitler de macht nemen en beginnen met zijn fascistisch beleid van het breken van de arbeidersbeweging.

     

    Boekvoorstellingen

    Marxisme.be bracht het boek ‘1918-1923: revolutie in Duitsland’ uit. Het gaat om een bundeling van teksten die het verloop schetsen van wat tussen de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van het fascisme in Duitsland gebeurde. Een opmerkelijk hoofdstuk handelt over de Brusselse soldatenraad van november 1918.

    Op de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van fascisme wordt slechts beperkt ingegaan. Over deze onderwerpen brachten we afzonderlijke boeken uit: ‘Een socialistische kijk op de grote oorlog’ en ‘Trotski over het fascisme.’

    In november stellen we het boek over de Duitse Revolutie voor in Antwerpen (28 november), Gent (21 november), Brussel (21 november), Namen (7 november), Utrecht (3 november) en elders. Het boekt telt 154 pagina’s en kost 10 euro (+ 2 euro verzendingskosten).

  • Rosa Luxemburg over de Novemberrevolutie

    In een aantal artikels van Rosa Luxemburg voor ‘Die Rote Fahne’, het dagblad van de Spartakusbond, worden belangrijke aspecten van de Novemberrevolutie aangeraakt. Opmerkelijk in deze artikels zijn het besef van het gevaar dat de revolutie op een zijspoor wordt gezet door de sociaaldemocratie, de scherpe kritiek ook op de USPD die met de SPD een coalitieregering vormt, de oproep om de revolutie door te zetten en de internationalistische benadering.

    [divider]

    Het begin

    Die Rote Fahne, 18 november 1918

    De revolutie is begonnen. Geen gejubel over het volbrachte, geen triomf over de verpletterde vijand is op zijn plaats, maar strengste zelfkritiek en ijzeren concentratie van de energie om het begonnen werk door te zetten. Want het volbrachte is gering, en de vijand is niet verpletterd.

    Wat is er bereikt? De monarchie is weggevaagd, de hoogste regeringsmacht is in handen van de Arbeiders- en Soldatenraden overgegaan. Maar de monarchie was nooit de eigenlijke vijand, deze was slechts façade, zij was het uithangbord van het imperialisme.

    Niet de Hohenzollern hebben de wereldoorlog ontketend, de wereld aan alle kanten in brand gestoken en Duitsland aan de rand van de afgrond gebracht. De monarchie was zoals elke burgerlijke regering de zaakwaarneemster van de heersende klassen. De imperialistische bourgeoisie, de kapitalistische klassenheerschappij — dat is de misdadiger die voor de volkenmoord verantwoordelijk moet worden gemaakt. De afschaffing van de heerschappij van het kapitaal, de verwerkelijking van de socialistische maatschappijorde: dit en niets minder is het historische thema van de tegenwoordige revolutie. Een geweldig werk, dat niet in een handomdraai door een paar decreten van bovenaf volbracht kan worden, dat slechts door de eigen bewuste actie van de massa van de arbeiders in stad en land in het leven kan worden geroepen, dat slechts door de hoogste geestelijke rijpheid en onuitputtelijk idealisme van de volksmassa’s door alle stormen veilig in de haven kan worden gebracht.

    Uit het doel van de revolutie is de weg aangegeven, uit de taak volgt de methode. De gehele macht in handen van de werkende massa, in handen van de Arbeiders- en Soldatenraden, veiligstelling van het werk van de revolutie tegen haar op de loer liggende vijanden: dat is het richtsnoer voor alle maatregelen van de revolutionaire regering.

    Elke stap, elke daad van de regering zou als een kompas in deze richting moeten wijzen:

    • Uitbouw en herkiezing van de lokale Arbeiders- en Soldatenraden, opdat de eerste chaotische en impulsieve geste van haar ontstaan door een bewust proces vervangen wordt, waarbij zij met zichzelf in het reine komt over de doeleinden, de opgaven en de wegen van de revolutie; voortdurende verantwoording van deze vertegenwoordigers van de massa en overdracht van de eigenlijke politieke macht uit het kleine comité van de Executieve Raad aan de bredere basis van de Arbeiders-en Soldatenraad.
    • Spoedigste bijeenroeping van het Rijksparlement van de arbeiders en soldaten om de proletariërs van heel Duitsland als klasse, als compacte politieke macht te vestigen en deze macht achter het werk van de revolutie te stellen als schild en stootkracht.
    • Onverwijlde organisatie niet van de ‘boeren’, maar van de agrarische proletariërs en de kleine boeren, die als groep tot dusver nog buiten de revolutie staan. Vorming van een proletarische Rode Garde voor de onafgebroken bescherming van de revolutie en de opleiding van arbeidersmilities, om het gehele proletariaat te vormen tot een voortdurend gereedstaande wacht.
    • Uitbanning uit regering, justitie en leger van de overgenomen organen van de absolutistische militaire politiestaat.
    • Onmiddellijke confiscatie van de dynastieke vermogens en bezittingen, evenals van het grootgrondbezit als een voorlopige eerste maatregel ter verzekering van het levensonderhoud van de bevolking, omdat de hongersnood de gevaarlijke bondgenoot is van de contrarevolutie. Onmiddellijke bijeenroeping van het Wereldcongres van Arbeiders in Duitsland om het socialistische en internationale karakter van de revolutie scherp en helder te laten uitkomen; immers in de Internationale, in de Wereldrevolutie alleen is de toekomst van de Duitse revolutie verankerd.

    Slechts de eerste meest noodzakelijke stappen hebben we hier opgesomd. Wat doet echter de huidige revolutionaire regering?

    Zij laat de staat als bestuursorgaan van boven naar beneden rustig verder in handen van de steunpilaren van gisteren, van het absolutisme van de Hohenzollern en van de werktuigen van morgen van de contrarevolutie.

    Zij roept de constituerende Nationale Vergadering bijeen, schept daarmee een burgerlijk tegenwicht voor de Arbeiders- en Soldatenvertegenwoordiging, schuift daarmee de revolutie op het spoor van een burgerlijke revolutie, verdoezelt de socialistische doeleinden van de revolutie;

    zij doet niets om de nog voortbestaande macht van de kapitalistische klassenheerschappij te verpletteren;

    zij doet alles om de bourgeoisie gerust te stellen, om de heiligheid van het eigendom te verkondigen, om de onaantastbaarheid van de kapitaalverhoudingen te verzekeren;

    zij laat de bij iedere stap zich roerende contrarevolutie rustig begaan, zonder een oproep aan de massa te doen, zonder het volk luid te waarschuwen.

    Rust! Orde! Rust! Zo weerklinkt het van alle kanten, in alle regeringsverklaringen, zo jubelt de echo uit alle burgerlijke lagen. Het getier tegen het spook van de ‘Anarchie’ en van het ‘Putschisme’, de bekende helse muziek van de bourgeois die bezorgd is om de brandkasten, eigendom en winst is de meest luide noot van de dag, en de revolutionaire Arbeiders- en Soldatenregering — duldt rustig deze algemene opmars voor de stormaanval tegen het socialisme, ja zij doet er in woord en daad aan mee.

    Het feit van de eerste week van de revolutie: in de staat van de Hohenzollern heeft zich in wezen niets veranderd, de Arbeiders- en Soldatenregering fungeert als plaatsvervangster van de keizerlijke regering die bankroet is gegaan. Al haar doen en laten wordt beheerst door de vrees voor de arbeidersmassa. Voordat de revolutie nog kracht, dynamiek en vaart heeft verkregen wordt haar levenskracht, haar socialistisch en proletarisch karakter, verloochend. Alles is in orde. De reactionaire staat van de beschaafde wereld wordt niet in 24 uur omgevormd tot een revolutionaire volksstaat. Soldaten die gisteren in Finland, Rusland, de Oekraïne, in de Oostzee als gendarmes van de reactie revolutionaire proletariërs vermoordden, en arbeiders die dit rustig lieten gebeuren, zijn niet in 24 uur tot doelgerichte dragers van het socialisme geworden.

    Het beeld van de Duitse revolutie beantwoordt aan de innerlijke rijpheid van de Duitse omstandigheden. Scheidemann-Ebert zijn de aangewezen regering van de Duitse revolutie in haar huidige stadium. En de onafhankelijken, die met Scheidemann-Ebert samen geloven socialisme te kunnen maken, die voor hen in de ‘vrijheid’ plechtig getuigen dat gemeenschappelijk met hen een ‘zuiver socialistische regering’ gevormd kan worden, kenmerken zichzelf als de aangewezen medeoprichters van de firma in dit eerste provisorische stadium.

    Maar revoluties staan niet stil. Het is hun noodzakelijke opdracht om snel voorwaarts te gaan, om boven zichzelf uit te groeien. Het eerste stadium voert reeds door zijn innerlijke tegenstrijdigheden voorwaarts. De toestand is als begin begrijpelijk, als toestand op de lange duur onhoudbaar. Wil de contrarevolutie niet over de hele linie de overhand krijgen dan moeten de massa’s op hun hoede zijn.

    Het begin is er. Het verdere verloop ligt niet in de hand van dwergen die de loop van de revolutie tegenhouden, spaken in het wiel van de wereldgeschiedenis steken. De dagorde van de wereldgeschiedenis luidt heden: verwerkelijking van het socialistische einddoel. De Duitse revolutie is in de baan van dit fonkelende gesternte terechtgekomen. Zij zal verder gaan, stap voor stap, door Sturm und Drang, door strijd en leed, door ramp en triomf verder naar het doel.

    Zij moet!

    [divider]

    Aan de proletariërs van alle landen

    Die Rote Fahne, 25 november 1918

    Proletariërs! Mannen en Vrouwen van de Arbeid! Kameraden!

    In Duitsland heeft de revolutie zijn intrede gedaan. De soldatenmassa’s die vier jaar lang naar de slachtbank werden gedreven terwille van kapitalistische winst, de arbeidersmassa die vier jaar lang werd uitgezogen, uitgeperst, uitgehongerd — zij zijn opgestaan. Het vreselijke werktuig van onderdrukking: het Pruisische militarisme, deze gesel van de mensheid, ligt gebroken op de aarde; de meest zichtbare vertegenwoordigers ervan en daarmee de meest zichtbare schuldigen aan deze oorlog, de keizer en de kroonprins, zijn het land uit gevlucht. Overal hebben zich arbeiders- en soldatenraden gevormd.

    Proletariërs aller landen, wij zeggen niet dat in Duitsland alle macht werkelijk in de handen van het werkende volk komt, dat de volledige overwinning van de proletarische revolutie reeds is behaald. Nog zitten al die socialisten in de regering die in augustus 1914 ons duurste goed, de Internationale, hebben prijsgegeven, die vier jaar lang de Duitse arbeidersklasse en de Internationale tegelijk hebben verraden.

    Maar, Proletariërs aller landen, nu spreekt de Duitse proletariër zelf tot jullie. Wij geloven het recht te hebben om uit zijn naam voor jullie forum te treden. Wij hebben vanaf de eerste dag van deze oorlog ons best gedaan om onze internationale verplichtingen na te komen, doordat wij elke misdadige regering met alle kracht hebben bestreden en deze als de ware schuldigen van de oorlog hebben gebrandmerkt.

    Nu, in dit uur zijn wij gerechtvaardigd voor de geschiedenis, voor de internationale en voor het Duitse proletariaat. De massa’s vallen ons geestdriftig bij, steeds bredere kringen van het proletariaat nemen deel aan de kennis dat het uur van afrekening met de kapitalistische klassenheerschappij heeft geslagen.

    Dit grootse werk kan echter niet alleen door het Duitse proletariaat worden volbracht, het kan slechts strijden en overwinnen door een beroep te doen op de solidariteit van de proletariërs van de gehele wereld.

    Kameraden van de oorlogvoerende landen, wij kennen jullie situatie. Wij weten heel goed dat jullie regeringen, nu zij eenmaal de overwinning hebben behaald, vele lagen in de bevolking door de uiterlijke gloed van de overwinning verblinden. Wij weten dat ze erin slagen om door het succes van de moord, de oorzaken en doelstellingen ervan te doen vergeten.

    Maar ook weten wij iets anders. Wij weten dat ook in jullie landen het proletariaat de meest gruwelijke offers aan vlees en goed heeft gebracht, dat het de gruwelijke slachting moe is, dat de proletariër nu naar huis terugkeert en thuis gebrek en ellende aantreft, terwijl er in de hand van een paar kapitalisten miljardenvermogens zijn opgehoopt. Hij heeft ingezien en zal verder inzien, dat de oorlog ook door jullie regeringen om de grote geldbuidel is gevoerd, dat jullie regering, toen zij sprak van ‘recht en beschaving’ en van ‘bescherming der kleine naties’, net zo goed de kapitaalwinsten meende als de onze toen zij sprak van ‘verdediging van het vaderland’; dat de vrede van ‘rechts’ en van de ‘Volkenbond’ uitloopt op dezelfde laaghartige roof als de vrede van Brest-Litovsk. Hier als daarginds dezelfde schaamteloze rooflust, dezelfde wil tot onderdrukking, dezelfde beslissing om de hardvochtige overmacht van het moordwapen tot het uiterste te benutten.

    Het imperialisme van alle landen kent geen ‘goede verstandhouding’, het kent slechts één recht: de kapitaalwinst, slechts één taal: het zwaard, slechts één middel: het geweld. En wanneer het nu in alle landen, zowel bij jullie als bij ons, spreekt over ‘Volkenbond’, ‘Ontwapening’, ‘Recht van de kleine landen’, ‘Zelfbestemming van de volkeren’, dan zijn dat slechts de gebruikelijke leugenachtige uitspraken van de heersers om de waakzaamheid van het proletariaat in slaap te wiegen.

    Proletariërs aller landen! Deze oorlog moet de laatste zijn! Dat zijn wij verschuldigd aan de 12 miljoen vermoorde slachtoffers, aan onze kinderen en aan de mensheid.

    Europa is door de verfoeilijke volkerenmoord geruïneerd. Twaalf miljoen lijken bedekken de gruwelijke plaatsen van de imperialistische misdaad. De bloei van de jeugd en de beste mankracht van de volkeren is neergemaaid. Ontelbare productiekrachten zijn vernietigd. De mensheid staat op het punt te verbloeden aan de meest ongehoorde aderlating in de wereldgeschiedenis.

    Overwinnaar en overwonnene staan aan de rand van de afgrond. De mensheid wordt bedreigd door de vreselijkste hongersnood, door het vastlopen van het gehele productieapparaat, epidemieën en degeneratie.

    De grote misdadigers van deze gruwelijke anarchie, van deze ontketende chaos: de heersende klassen, zijn niet in staat om hun eigen werk in toom te houden. Het roofdier, het kapitaal, dat de hel van de wereldoorlog heeft opgeroepen, is niet in staat deze weer uit te bannen, werkelijke orde te herstellen, de gekwelde mensheid brood en arbeid, vrede en cultuur, recht en vrijheid te waarborgen.

    Dat wat door de heersende klassen als vrede en recht wordt voorbereid, is slechts een nieuw werk van het brute geweld, waaruit het monster van de onderdrukking, van de haat en van nieuwe bloedige oorlogen haar duizend koppen opheft.

    Het socialisme alleen is in staat om het grote werk van de duurzame vrede te volbrengen, de duizend bloedende wonden van de mensheid te helen, de weiden van Europa die nu vertrappeld zijn door de tocht van de apocalyptische oorlogsruiters te veranderen in bloeiende tuinen, om op de plaats van de verwoeste productiekrachten tien keer zoveel nieuwe tevoorschijn te toveren, om alle fysieke en zedelijke energie van de mensheid tot nieuw leven te wekken en de haat en tweedracht te vervangen door broederlijke solidariteit, door eendracht en achting voor alles wat menselijk is.

    Wanneer de vertegenwoordigers van het proletariaat aller landen elkaar de hand reiken om de vrede te maken, dan is de vrede in weinig uren gemaakt. Dan zijn er geen twistvragen meer zoals de linker Rijnoever, Mesopotamië, Egypte of de koloniën. Dan bestaat er slechts één volk: de werkende mensheid aller rassen en talen. Dan bestaat er slechts één recht: de gelijkheid van alle mensen. Dan bestaat er slechts één doel: welvaart en vooruitgang voor allen.

    De mensheid staat voor het alternatief: op te lossen en onder te gaan in de kapitalistische anarchie of wel wedergeboorte door sociale revolutie. Het uur van de beslissing heeft geslagen. Wanneer je gelooft in het socialisme, dan is het nu de tijd om dit door daden te tonen. Wanneer je socialist bent, dan gaat het er nu om te handelen.

    Proletariërs aller landen, wanneer wij jullie nu oproepen tot de gemeenschappelijke strijd, dan gebeurt dit niet ter wille van de Duitse kapitalisten, die onder het merk ‘Duitse natie’ de gevolgen van eigen misdaad trachten te ontlopen; het gebeurt terwille van ons en van jullie. Bedenkt: jullie triomfantelijke kapitalisten staan gereed om onze revolutie, die zij evenzeer als de hunne vrezen, bloedig te onderdrukken. Jullie zelf zijn door de ‘overwinning’ niet vrijer, jullie slechts nog meer slaaf geworden. Als jullie heersende klassen erin slagen om de Duitse Revolutie, en ook de Russische, te stoppen, dan zullen ze zich hierna met verdubbelde kracht tegen jullie richten. Jullie kapitalisten hopen dat de overwinning op ons, en op het revolutionaire Rusland, hen de macht zal verschaffen om jullie het vuur aan de schenen te leggen en het duizendjarige rijk van de uitbuiting boven het graf van het internationale socialisme op te richten.

    Daarom kijkt het proletariaat van Duitsland in dit uur naar jullie uit. Duitsland is zwanger van de sociale revolutie, maar het socialisme kan slechts door het wereldproletariaat worden verwezenlijkt.

    En wij roepen jullie daarom toe: Op ten strijde! Op tot handeling! De tijd van de lege manifesten, platonische resoluties en schallende woorden is voorbij: het uur van de daad heeft voor de Internationale geslagen. Wij roepen jullie op: Kies overal Arbeiders- en Soldatenraden die zich van de politieke macht meester maken en die samen met ons de vrede zullen maken.

    Niet Lloyd George en Poincaré, niet Sonnino, Wilson en Erzberger of Scheidemann mogen de vrede sluiten. Onder het waaiend banier van de wereldrevolutie moet de vrede worden gesloten.

    Proletariërs aller landen! Wij roepen jullie op om het werk van de socialistische bevrijding te voltrekken; om aan de geschonden wereld weer een menselijke gestalte te geven en om elk woord waar te maken waarmee wij elkaar vroeger zo vaak begroetten en waarmee wij uit elkaar gingen:

    De Internationale zal de mensheid zijn!

    Leve de Wereldrevolutie van het Proletariaat!

    Proletariërs aller Landen, verenigt U!

     

    Uit naam van de Spartakusbond:

    Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Franz Mehring, Clara Zetkin.

    [divider]

    De ‘onrijpe’ massa

    Die Rote Fahne 3 december 1918

    Afgelopen donderdag vond er in Berlijn in het Rijksdaggebouw een zitting plaats van de Soldatenraden. Het is er daar stormachtig aan toegegaan. Een contrarevolutionaire kliek die de dag ervoor was gevormd en zich achter Majoor Walz opstelde — Majoor Walz heeft zelf toegegeven dat hij deelgenomen heeft aan de voorbereidingen van de revolutie om mededelingen aan het Opperbevel te kunnen verschaffen — trad vastberaden en in goede regie op. Deze kliek trachtte de revolutie met behulp van schreeuwlelijke bondgenoten dood te maken. Dat is niet gelukt. Na langdurige lawaaiscènes werd de vergadering ontbonden na de praktisch eensgezinde aanvaarding van een compromisvoorstel — wellicht het enige dat deze hele zitting compromitteert. Immers niets is natuurlijker dan dat in tijden van revolutie de politieke opwinding en bewogenheid zich uit in luide vormen: mogen rode koppen dan niet het hoogste product van de politieke opvoeding van een volk zijn, zij zijn toch meer waard dan de halfgesloten oogleden van ‘de oude en vertrouwde partijgenoot’ die bij het voorlezen van de notulen door de voorzitter, de partijsecretaris, heerlijk in slaap dommelt.

    Daarom hebben we niets gezegd tegen de opwinding en het wilde pathos van de massa’s: óók niet toen in het circus Busch bij die eerste plenaire zitting van de Arbeiders- en Soldatenraden alle opwinding zich tegen ons keerde, toen de soldaten het geweer richtten op kameraad Liebknecht. Wij bestreden die lieden, wier afgezaagde demagogie de hemelbestormende wil van de massa’s in verkeerde banen stuurde; wij probeerden en proberen de massa’s een helder beeld van hun toestand en van hun doel te geven, alle geestdrift en Sturm und Drang aan hen over te laten, bij de enorme problemen die zij moeten oplossen. Wij blijven bij de uitspraak dat men grote dingen slechts met geestdrift kan volvoeren.

    De ‘Vorwärts’ dacht daar anders over. Daar zit ergens een redacteurtje achter zijn schrijfbureau en vraagt op de toon van een gezapige burger, hetgeen kenmerkend is voor al wie van paard verwisselt: ‘De hand op het hart! Geloven jullie dat een vergadering zoals die van gisteren geschikt en in staat is om over het lot van ons volk een beslissend woord te spreken?’

    Na met deze retorische vraag over de vergadering het oordeel te hebben geveld, verzuimt de ‘Vorwärts’ niet om zijn oude kwakzalversmiddeltjes weer in herinnering te brengen. Dat is allereerst: Rust en Orde. Nadat alle gaven van deze roemruchte godinnen naar behoren zijn geprezen, volgt dan het tweede recept: politieke en parlementaire scholing.

    We hebben de verheugende vruchten van de politieke en parlementaire scholing voor de arbeidersklasse reeds zo vaak beschreven dat we ze hier niet opnieuw zullen beschrijven: men lette op de ‘revolutionaire’ veroveringen van deze socialistische regering in drie weken revolutie, en men kijke naar de door de heer Friedrich Ebert, die zo ‘politiek en parlementair geschoold’ is, verrichte daden in zijn koehandel met Wilson. Dan heb je al genoeg van ‘politieke en parlementaire scholing.’

    Maar de ‘Vorwärts’ heeft er niet genoeg van. Die ene vergadering van Soldatenraden in Berlijn, die zijn ‘politieke en parlementair geschoolde’ smaak niet zint, geeft aan dit blad de aanleiding dit geval te generaliseren en daarop als volgt door te gaan:

    ‘Heeft men gebeurtenissen zoals die van gisteren meegemaakt, dan begrijpt men oprecht wat voor een inferieur volksbedrog de door narren geprezen Russische Sovjetregering is. Onze arbeiders en soldaten zijn — dat mag wel zonder nationale overdrijving worden uitgesproken — torenhoog verheven boven de Russen wat algemene ontwikkeling en politieke scholing betreft. Wanneer bij ons het systeem van de ‘Radengrondwet’ mislukt, dan is dat het beste bewijs dat dit systeem ook bij het meest ontwikkelde en intelligentste volk niet is door te voeren omdat er juist een intrinsieke onmogelijkheid bestaat.’

    Waarmee er dus, ‘zonder nationalistische overdrijving’, twee conclusies zijn getrokken:

    ten eerste, dat de Duitse arbeiders en soldaten torenhoog verheven zijn boven de Russen wat hun algemene ontwikkeling en politieke scholing betreft;

    ten tweede, dat het hele systeem niet is door te voeren, dat het lijdt aan een innerlijke onmogelijkheid, omdat nu eenmaal de ontwikkeling en de intelligentie van het meest ontwikkelde en intelligente volk hiervoor niet voldoende is, en dit alles leidt dan tot een derde conclusie: ‘Redding uit deze chaos brengt slechts de constituerende Nationale Vergadering.’

    Een ding is bij dit alles zeker. Het Duitse volk heeft in doorsnee langer de school bezocht, heeft beter leren schrijven en rekenen dan het Russische. Daarnaast heeft het — d.i. één van de grondslagen voor de ‘politieke en parlementaire scholing’ — ook langer dan het Russische volk godsdienstonderwijs en vaderlandse geschiedenis genoten en het is daarna bij de hogeschool ‘van de politiek-parlementaire scholing’, bij de Duitse sociaaldemocratie, in de leer gegaan.

    Deze leermeester heeft het Duitse volk bevolen om de meest schaamteloze veroveringsoorlog ter wereld te beschouwen als een verdediging tegen een ‘smadelijke overval’; om de bedreigde bankkluizen van de kapitalisten te verslijten voor ‘huis en hof’, de roof van België en Noord-Frankrijk voor ‘onze rechtvaardige zaak’ en de moord op hun proletarische broeders in Finland, in de Oekraïne, in Letland, Estland, in de Krim te beschouwen als een strijd voor ‘rust en orde’.

    De hele betekenis van deze revolutie is het wilde optornen van de massa’s tegen deze resultaten van ‘parlementaire en politieke scholing’, zowel van de school als van de leermeesters, en reeds staat de ‘Vorwärts’ klaar om hen opnieuw naar de school te sturen van de ‘constituerende Nationale Vergadering’.

    Zeker, dan kwamen ze allen weer terug, de ‘politiek en parlementair geschoolde’ heren, de Westarps, en de Erzbergers, de Stresemanns en de Groebers, de Payers en Haussmanns, alle erfgenamen van een door eeuwenlange, in de bourgeoisie eigengemaakte kunst om het volk te bedriegen. En met hen kwamen dan de Scheidemanns en de Eberts, David en Lensch die hen in alles na-apen. Allen zouden ze weer bij elkaar komen en hun beroep van volksbedrog voortzetten, zoals zij dat in de afgelopen vier oorlogsjaren met een gruwelijke virtuositeit hebben bedreven en dat eindigde op de bloedige slagvelden in Frankrijk en bij het eerste massaoptreden van de Duitse arbeiders en soldaten.

    Met de streek die de ‘Vorwärts’ hier heeft geleverd, stelt dit blad zich waardig aan de zijde van zijn meester, Friedrich Ebert: Heeft deze getracht om de revolutie hand in hand met de heer Wilson door honger fysiek te doden, precies zo tracht de ‘Vorwärts’ haar geestelijk te vermoorden, namelijk door die ijzeren Tafel weer op te richten, die de burgerij en elke heersende klasse al duizenden jaren aan de onderdrukten hebben voorgehouden en waarop stond geschreven: ‘U bent niet rijp; U kunt het nimmer worden; een “innerlijke onmogelijkheid”; U heeft leiders nodig; die leiders zijn wij.’

    Zij hebben zich nu gelukkig ontwikkeld voorbij de staatsfilosofie van de reactionairen uit alle tijden en landen, en dit schouwspel wordt er niet mooier op wanneer dezelfde ‘Vorwärts’, precies twaalf uur nadat het blad in een redactioneel artikel het geestelijke erfgoed van de massa’s ‘filosofisch’ tot een eeuwig verschijnsel heeft verklaard, in een demagogisch gekrakeel met een lid van het Uitvoerend Comité een beroep doet op eer en geweten, omdat dit lid gezegd zou hebben dat ‘de massa’s nog niet rijp zijn’, en dat de ‘Vorwärts’, weer een dag later, aan diezelfde Soldatenraad een certificaat van rijpheid uitreikt, omdat er een besluit was genomen dat paste in het kraam van de ‘Vorwärts’. De schaamteloosheid van de ‘Vorwärts’ wordt er door huichelarij niet beter op. Geen proletariaat ter wereld, ook het Duitse niet, kan de sporen van een duizendjarige slavernij van heden op morgen, de sporen van de boeien, welke de heren Scheidemann en consorten het hebben opgelegd, in een handomdraai van zich afleggen. Evenmin als de politieke, bereikt de geestelijke gesteldheid van het proletariaat haar hoogste stand op de eerste dagen van de revolutie. Pas de revolutionaire strijd zal in elk opzicht het proletariaat tot volle rijpheid verheffen.

    Het begin van de revolutie is het teken dat dit rijpingsproces begint. Het zal snel verder schrijden en de ‘Vorwärts’ heeft een goede maatstaf, waaraan zij kan toetsen of deze intrede tot volle rijpheid heeft plaatsgevonden. Op de dag waarop haar redacteuren, met de heren Scheidemann, Ebert, David en consorten, van hun zetels wegvliegen naar de plaats waar de Hohenzollerns of Ludendorffs zitten — op die dag is de volle rijpheid ingetreden.

    [divider]

    Orde heerst in Berlijn

    Die Rote Fahne 14 januari 1919

    ‘Orde heerst in Warschau’, deelde Minister Sebastiani in het jaar 1831 aan het Parijse parlement mee, toen de soldatenmeute van Paskievitsj, na de gruwelijke stormaanval op de voorstad Praga, de Poolse hoofdstad was binnengerukt en begon met het beulswerk op de opstandelingen.

    ‘Orde heerst in Berlijn!’ verkondigt de burgerlijke pers met veel triomf, verkondigen Ebert en Noske, verkondigen de officieren van de ‘zegevierende troepen’, die door het kleinburgerlijk gepeupel met doeken in de straten worden toegezwaaid, met hoera! worden toegejuicht. De roem en de eer van de Duitse wapens zijn voor de wereldgeschiedenis gered. De jammerlijk verslagenen van Vlaanderen en de Argonne hebben hun reputatie weer hersteld door de prachtige overwinning — over de 300 ‘Spartacisten’ – in het blad ‘Vorwärts’. De tijden van de eerste roemrijke inval van Duitse troepen in België, de tijden van Generaal von Emmich, de overwinnaar van Luik, verbleken bij de daden van Reinhardt en zijn volgelingen in de straten van Berlijn. Neergestoken parlementariërs, die wilden onderhandelen over de overgave van de ‘Vorwärts’ en door de soldatenmeute van de regering met de geweerkolven dusdanig werden toegetakeld dat de herkenning van hun lijken onmogelijk was, gevangenen die tegen de muur werden gezet en zodanig werden afgemaakt dat schedels en hersenen in het rond spatten: wie denkt er dan nog bij het zien van zo roemrijke daden, aan de smadelijke nederlagen voor de Fransen, Engelsen en Amerikanen? ‘Spartacus’ heet de vijand en Berlijn de plaats waar onze officieren weten te zegevieren. Noske, de ‘arbeider’, heet de generaal, die overwinningen weet te organiseren waar Ludendorff gefaald heeft.

    Wie denkt daarbij niet aan de overwinningsroes van de meute van ‘de orde’ in Parijs, aan het bacchanaal van de bourgeoisie op de lijken van de strijders van de Commune, van diezelfde bourgeoisie die even te voren zo erbarmelijk voor de Pruisen had gecapituleerd en de hoofdstad van het land had prijsgegeven aan de buitenlandse vijand om zelf als de grootste lafaard de benen te nemen! Maar tegen slecht bewapende uitgehongerde Parijse proletariërs, tegen hun weerloze vrouwen en kinderen — hoe laaide toen weer de heldenmoed op van de bourgeoiszoontjes, van de ‘gouden jeugd’ en van de officieren! Hoe raasde toen de dapperheid van de zonen van Mars, die waren bezweken voor de buitenlandse vijand, in bestiale wreedheden op weerlozen, op gevangenen en op gevallenen!

    ‘Orde heerst in Warschau!’ — ‘Orde heerst in Parijs!’ — ‘Orde heerst in Berlijn!’ Zo lopen de berichten van de hoeders van ‘de orde’ elke halve eeuw van het ene centrum van de historische strijd in de wereld naar het andere. En de jubelende ‘overwinnaars’ merken niet dat een ‘orde’, die periodiek staande moet worden gehouden door bloedige slachtpartijen, onweerstaanbaar haar historisch lot, haar ondergang tegemoet gaat. Wat was deze laatste ‘Spartacus-week’ in Berlijn, wat heeft zij gebracht, wat leert zij ons? Nog midden in de strijd, midden in het triomfgehuil van de contrarevolutie moeten de revolutionaire proletariërs over het gebeurde rekenschap afleggen, de gebeurtenissen en hun resultaten meten aan de grote historische maatstaf. De revolutie heeft geen tijd te verliezen, zij stormt verder — over nog open graven, over ‘triomfen’ en ‘nederlagen’ — in de richting van haar grootse doeleinden. Haar richtlijnen, haar wegen bewust te volgen, dat is de eerste taak van de strijders voor het internationale socialisme. Was een definitieve overwinning van het revolutionaire proletariaat bij deze confrontatie, was de val van Ebert-Scheidemann en een oprichting van de socialistische heerschappij te verwachten? Stellig niet, wanneer men alle momenten rijpelijk in beraad neemt die voor deze vraag beslissend zijn. De achillespees van de revolutionaire zaak op dit ogenblik: de politieke onrijpheid van de soldatenmassa, die zich nog steeds door haar officieren laat misbruiken voor contrarevolutionaire doeleinden tegen het volk, is er alleen reeds het bewijs voor dat een duurzame overwinning van de revolutie bij deze botsing niet mogelijk was. Anderzijds is deze onrijpheid van de militair zelf slechts een symptoom van de algemene onrijpheid van de Duitse revolutie.

    Het platteland, waaruit procentueel een groot deel van de soldatenmassa afkomstig is, wordt evenals voorheen nog nauwelijks door de revolutie beroerd. Berlijn is tot dusver zo goed als geïsoleerd van het rijk. Wel staan de revolutionaire centra in de provincie — in het Rijnland, langs de kust, in Braunschweig, in Sachsen, in Würtemberg — met hart en ziel aan de kant van het Berlijnse proletariaat. Maar toch ontbreekt voorlopig nog de directe gelijke tred van de opmars, de directe coördinatie van de actie; dit zou het oprukken en de slagvaardigheid van de Berlijnse arbeiders onvergelijkelijk veel effectiever maken. Verder verkeren de economische veldslagen, de eigenlijke voortdurende vulkanische voedingsbronnen van de revolutionaire klassenstrijd, pas in het aanvangsstadium — dit wat betreft de diepere samenhang van die politieke onvolmaaktheden van de revolutie.

    Uit dit alles volgt dat er op dit ogenblik niet kan worden gerekend op een definitieve duurzame overwinning. Was derhalve de strijd van de laatste week een ‘fout’? Ja, wanneer het tenminste om een beoogde ‘opmars’, om een zogenaamde ‘putsch’ zou gaan! Wat was echter het uitgangspunt van de laatste week van strijd? Zoals tot dusver steeds het geval was, zowel op 6 december als op 24 december: een gewelddadige provocatie van de regering! Zoals eerder het bloedbad van weerloze demonstranten in de Chausséestraat en de steekpartij tegen de matrozen, zo was deze keer de aanslag op het Berlijnse hoofdbureau van politie de oorzaak van alle verdere gebeurtenissen. De revolutie opereert nu eenmaal niet uit eigen beweging op open terrein volgens een sluw door ‘strategen’ berekend plan. Haar tegenstanders hebben ook de initiatieven, ja zij ontplooien dit veel meer dan de revolutionairen zelf. Geconfronteerd met de brutale provocatie van de kant van Ebert-Scheidemann, waren de revolutionaire arbeiders gedwongen om naar de wapens te grijpen. Ja, het was een zaak van eer voor de revolutie om onmiddellijk de aanval met alle energie af te slaan, wilde de contrarevolutie niet aangewakkerd worden tot een verder oprukken, en de revolutionaire rijen van het proletariaat, het morele krediet van de Duitse revolutie binnen de Internationale niet worden geschokt.

    De onmiddellijke tegenstand ontstond ook spontaan en met een zo vanzelfsprekende energie vanuit de Berlijnse volksmassa, dat reeds terstond bij de eerste aanval de morele overwinning door de ‘straat’ werd behaald. Nu is het een intrinsieke wet van de revolutie, een wet van levensbelang, om nimmer bij een bereikte stap werkloos te blijven toezien, passief te blijven stilstaan. De beste afweer is een krachtige slag toebrengen. Deze elementaire regel van elke strijd geldt pas goed voor alle stappen van de revolutie. Het spreekt vanzelf en getuigt van gezond instinct, van de gezonde kracht van het Berlijnse proletariaat, dat het niet berustte in het opnieuw benoemen van Eichhorn in zijn ambt, dat het spontaan besloot tot het bezetten van andere machtsposities van de contrarevolutie: van de burgerlijke pers, van de officieuze nieuwsbureaus, van de ‘Vorwärts’. Al deze maatregelen ontsproten bij de massa uit het instinctieve inzicht dat de contrarevolutie van haar kant zich niet zou neerleggen bij de daar opgelopen nederlaag, maar het zou toeleggen op een algemene krachtmeting.

    Ook hier staan wij voor een van de grote historische wetten van de revolutie waartegen alle muggenzifterijen en betweterijen van zulke onbetekenende ‘revolutionairen’ van het slag van de USPD stuk lopen, lieden die in elke strijd alleen maar onder allerlei voorwendselen ijveren voor de aftocht.

    Zodra het grondprobleem van de revolutie duidelijk is gesteld — en in deze revolutie is dat de val van de regering Ebert-Scheidemann, de eerste hindernis voor de overwinning van het socialisme —, dan duikt dit grondprobleem telkens weer in heel zijn actualiteit op. In elke afzonderlijke episode van de strijd worden wij met de fataliteit van een natuurwet met dit probleem in zijn volle omvang geconfronteerd, ook al is de revolutie nog zo onvoorbereid op haar oplossing, al is de situatie nog zo onrijp. ‘Weg met Ebert-Scheidemann!’ — deze leuze duikt onvermijdelijk op in elke revolutionaire crisis, als de enige vruchtbare formule van alle partiële conflicten, en stuwt daardoor vanzelf, door haar innerlijke objectieve logica gedreven, of men het wil of niet, elke strijdepisode naar een hoogtepunt.

    Uit deze tegenstelling tussen de toespitsing van de taak enerzijds en de niet aanwezige preliminaire voorwaarden tot haar oplossing anderzijds, in een beginstadium van de revolutionaire ontwikkeling, volgt dat de sporadische gevechten van de revolutie formeel met een nederlaag eindigen. Maar de revolutie is de enige vorm van ‘oorlog’ — ook dit is haar bijzondere levenswet, waar de uiteindelijke overwinning slechts door een reeks van ‘nederlagen’ kan worden voorbereid! Wat toont ons de gehele geschiedenis van moderne revoluties en van het socialisme? Het eerste oplaaien van de klassenstrijd in Europa, nl. het oproer van de zijdewevers in Lyon, eindigde met een zware nederlaag. De Chartistenbeweging in Engeland — met een nederlaag. De opstand van het Parijse proletariaat in de junidagen van 1848 eindigde met een verpletterende nederlaag. De Parijse Commune eindigde met een vreselijke nederlaag. De gehele weg van het socialisme is — voor zover men kijkt naar revolutionaire veldslagen — met louter nederlagen bezaaid.

    En toch voert dezelfde geschiedenis stap voor stap zonder ophouden naar de uiteindelijke overwinning! Waar zouden wij heden staan zonder die ‘nederlagen’ waaruit wij historische ervaring, inzicht, kracht, idealisme hebben geput! Wij baseren ons vandaag, nu wij geheel zijn genaderd tot de laatste veldslag van de proletarische klassenstrijd, juist op die nederlagen, waarvan wij er niet één mogen missen, waarvan elk een deel is van onze kracht en van onze doelbewustheid.

    Het gaat met revolutionaire strijd net andersom als met de parlementaire strijd. Wij hadden in Duitsland binnen vier decennia louter parlementaire ‘overwinningen’, wij gingen bepaald van de ene overwinning naar de andere. En het resultaat was bij de grote historische krachtmeting op 4 augustus 1914: een vernietigende politieke en morele nederlaag, een ongehoorde ineenstorting, een bankroet zonder voorbeeld. De revoluties hebben ons tot dusver alleen maar nederlagen gebracht, maar deze onvermijdelijke nederlagen zijn een gezamenlijke waarborg voor de toekomstige eindoverwinning.

    Uiteraard onder één voorwaarde! De vraag rijst onder welke omstandigheden de ondergane nederlaag heeft plaats gehad. Was zij het gevolg van het feit dat de voorwaarts stormende strijdlust van de massa’s stukliep op de onvoldoende rijpheid van de historische voorwaarden, of werd revolutionaire actie zelf verlamd door halfslachtigheid, besluiteloosheid en interne zwakten?

    Klassieke voorbeelden voor beide gevallen zijn enerzijds de Franse Februarirevolutie, anderzijds de Duitse Maartrevolutie in 1848. De heldhaftige actie van het Parijse proletariaat in het jaar 1848 is de levende bron geworden van de klassenenergie voor het gehele internationale proletariaat. De erbarmelijkheden van de Duitse Maartrevolutie hingen als een blok aan het been van de hele hedendaagse Duitse ontwikkeling. Zij bleven nawerken vanaf de bijzondere geschiedenis van de officiële Duitse sociaaldemocratie tot op de jongste gebeurtenissen van de Duitse revolutie — tot op de zojuist meegemaakte dramatische crisis.

    In welk licht nu moet deze historische vraag, de nederlaag van deze zogenaamde Spartacus-week, bezien worden? Was het een nederlaag die voortsproot uit stormachtige revolutionaire energie en de ontoereikende rijpheid van de situatie óf wel uit zwakheid en halfslachtigheid van de actie?

    Beide! Het gespleten karakter van deze crisis, de tegenstelling tussen het energieke, vastberaden, offensieve optreden van de Berlijnse massa en de besluiteloosheid, het aarzelen en de halfslachtigheid van de Berlijnse leiding is het bijzondere kenmerk van deze jongste episode.

    De leiding heeft gefaald. Maar de leiding kan en moet opnieuw voortkomen door en uit de massa’s. De massa’s zijn het doorslaggevende element, zij zijn de rots waarop de eindoverwinning van de revolutie wordt gebouwd. De massa’s waren op de hoogte, zij hebben deze ‘nederlaag’ gemaakt tot een keten van die historische nederlagen, die de trots en de kracht zijn van het internationale socialisme. En daarom zal uit deze ‘nederlaag’ de toekomstige overwinning opbloeien.

    ‘Orde heerst in Berlijn!’ Gij stompzinnige beulsknechten! Uw ‘orde’ is op zand gebouwd. De revolutie zal zich morgen reeds ‘met luide galm verheffen’ en zal tot uw schrik onder bazuingeschal verkondigen: ‘Ik was, ik ben, ik zal zijn!’

     

  • Duitse Revolutie. Het revolutionaire potentieel van 1923

    Zur Befreiung des besetzten Gebietes am 30. Juni 1930! Ein interessanter Rückblick aus der schweren Zeit im besetzten Gebiet. Schwer bewaffnete französische Alpenjäger durchziehen die Strassen Buers im März 1923 aus Anlass zweier erschossener französischer Offiziere.

    In 1923 leidde de bezetting van het Ruhrgebied door Franse en Belgische troepen tot een diepe economische en politieke crisis in Duitsland. De revolutionaire omverwerping van het kapitalisme lag binnen handbereik.

    Dossier door Wolfram Klein

    Velen, zelfs ter linkerzijde, denken dat Duitsland en revolutie niet bij elkaar passen. De revolutie van 1848 is al lang geleden en was bovendien niet succesvol. De revolutie van 1918 wordt vaak gezien als een ongelukje veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog. Nog voor het begin van de oorlog analyseerden marxisten als Rosa Luxemburg dat de politieke en economische tegenstellingen in het land zo scherp waren, dat een prérevolutionaire situatie op de agenda stond. De oorlog was voor de heersende klasse ook een vlucht uit de binnenlandse politieke tegenstellingen. De revolutie eindigde evenmin met de verkiezing van het nationaal parlement in januari 1919. Tot 1920 waren er revolutionaire bewegingen, met onder meer de algemene staking in maart 1920 tegen de staatsgreep door Kapp. Bij het verzet tegen die reactionaire staatsgreep werd een rood leger in de Ruhr opgezet met 50.000 bewapende arbeiders. Deze revolutionaire golf kwam nog niet ten einde. In 1923 zorgde de bezetting van het Ruhrgebied voor een tweede golf.

    Bezetting van de Ruhr

    Op 11 januari 1923 vielen Franse (en Belgische) troepen het Ruhrgebied binnen. De officiële reden was dat Duitsland de herstelbetalingen, die het na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog moest betalen, slechts gedeeltelijk had uitgevoerd. De echte reden was dat het Franse imperialisme onder premier Poincaré zijn heersende positie in Europa wilde consolideren, nadat deze positie was verworven door het Verdrag van Versailles in 1919.

    De Duitse regering onder leiding van Wilhelm Cuno, een voormalige directeur van de scheepvaartmaatschappij HAPAG en verdediger van de belangen van het kapitaal, riep op tot “passief verzet.” Elke samenwerking met de Franse bezetters werd verboden, de herstelbetalingen werden stopgezet, productie en transport lagen grotendeels stil. Er waren terroristische acties door extreemrechtse militanten, deels met officiële steun. De Fransen reageerden met uitwijzingen, arrestaties en executies.

    Alle partijen in het Duitse parlement steunden de regering, met uitzondering van de Communistische Partij (KPD). Die partij verwierp de bezetting van het Ruhrgebied en de volledige politiek van het Franse imperialisme dat zich na de Eerste Wereldoorlog opwierp als politieagent van het Europese continent. Niettemin bleef het Duitse kapitalisme voor hen de belangrijkste vijand en de Franse communisten waren de belangrijkste bondgenoot. “Versla Poincaré in de Ruhr en Cuno aan de Spree,” was een van de slogans. Vlak voor de invasie hield de KPD op 6 en 7 januari een conferentie in Essen met sprekers van andere partijen van de in 1919 opgezette Communistische Internationale (Comintern). Franse communisten verspreidden in het Ruhrgebied affiches die op de bezettingsmacht gericht waren en ze vormden afdelingen onder de soldaten die voor de bezetting werden ingezet. Er waren publicaties voor de soldaten en pamfletten in het Frans en het ‘Marokkaans’ (in het Arabisch – een aanzienlijk deel van de soldaten in de bezetting kwam uit de Franse kolonies in Noord-Afrika). De Franse en Duitse communistische pers rapporteerden over het tekort aan voedsel en de slechte huisvesting van de soldaten, alsook over de intimidaties door officieren. De Franse justitie klaagde de Franse deelnemers aan de conferentie van Essen aan wegens hoogverraad.

    Al snel bleek de passieve weerstand een farce. Kapitalisten zijn bereid om in naam van het patriottisme arbeiders te offeren, maar niet om hun winsten op te geven. In de praktijk betekende dit dat de mijnen in het Ruhrgebied de kolen op grote hopen aflegden, waarna de Fransen de steenkool in beslag namen en wegvoerden. Vervolgens lieten de mijneigenaren zich schadeloosstellen voor de in beslag genomen steenkool. Het communistisch voorstel om de steenkool aan de bevolking te verkopen, werd afgewezen.

    Tegenover de enorme druk op de arbeidersklasse en het voortdurende winstbejag van de werkgevers, nam het verzet van de massa’s tegen de bezetting toe. De woede richtte zich ook tegen de kapitalisten en de regering-Cuno, die de tienurendag terug wilde invoeren.

    Stakingsgolf in het Ruhrgebied

    De inflatie die in de Eerste Wereldoorlog begon, kende een spectaculaire groei na de oorlog. In januari 1923 explodeerde de inflatie. Voor een Brits Pond moest voortaan 50.000 tot 250.000 Mark betaald worden. Door ondersteunende acties voor de Mark (verkoop van goud en deviezen om de wisselkoers tegenover de Amerikaanse dollar op ongeveer 21.000 tegen 1 te houden) werd de inflatie-opstoot tijdelijk gestopt. Maar de publieke financiering van de ‘Ruhr-strijd’ met steun aan de bedrijven en betaling van lonen aan stakers of werkloze werknemers en ambtenaren, zorgde voor een terugkeer van de inflatie vanaf 18 april 1923. In juni moest al 500.000 Mark voor een Pond neergeteld worden. De Franse marxistische historicus Pierre Broué schreef daarover: “De geprivilegieerde arbeider, dat is diegene met werk, heeft twee dagen gemiddeld loon van een geschoolde arbeider nodig om een pond boter te kopen en vijf maandlonen voor een nieuw pak. De inflatie betekende echter geen ellende voor iedereen. De eigenaars van goud of buitenlandse deviezen streken fantastische winsten op. Industriëlen en ondernemers die bijna niets meer moesten uitgeven aan lonen en sociale bijdragen, konden hun prijzen verlagen en in het buitenland verkopen voor deviezen.” (Pierre Broué, Die Deutsche Revolution 1918-1923, Berlin, 1973).

    In het Ruhrgebied was de stijging van de voedselprijzen bijzonder scherp. Op 16 mei begon in een kolenmijn nabij Dortmund een spontane staking voor loonsverhogingen. Enkele dagen later werd de staking al gevolgd door minstens 300.000 mijnwerkers en metaalarbeiders. Aangezien de Franse bezetters de Duitse politie uit het Ruhrgebied gezet had, zorgden op veel plaatsen “Proletarische Honderden” (waarin vaak communistische, sociaaldemocratische en partijloze arbeiders actief waren) voor de ordehandhaving. Franse soldaten begroetten de stakers in Bochum bijvoorbeeld met: “A bas Poincaré! A bas Stinnes!” (Weg met Poincaré, weg met Stinnes – Stinnes was eigenaar van een groot zakenimperium en gold als de eigenlijke heerser in Duitsland). De soldaten gaven hun machinegeweren aan de arbeiders, voor ze door de superieuren van de soldaten werden afgenomen. De patriottische Duitse regering vroeg de Franse ‘erfvijand’ toestemming om de stakingsbeweging in het Ruhrgebied militair te onderdrukken. Tenslotte had Duitsland Frankrijk ook gesteund in 1871 bij de afslachting van de Parijse Commune. De KPD, die de leiding van de beweging had genomen, vreesde een gemeenschappelijke onderdrukking doorheen Duitsland en Frankrijk. De partij riep op tot het einde van de stakingen nadat loonsverhogingen werden bekomen.

    Kleinburgerij en nationalisme

    De Russische Revolutie van 1917 leidde tot een overwinning door de alliantie tussen de arbeidersklasse en de kleinburgerij (voornamelijk de boeren). In Duitsland speelde de tegenstelling tussen de landbouwers en de grootgrondbezitters niet zo’n centrale rol als in Rusland. De SPD had al lang voor de Eerste Wereldoorlog de belangen van de arbeidersklasse in het kader van het kapitalisme verdedigd. Maar de kleinburgerij werd grotendeels overgelaten aan nationalisten en militaristen die zich onder meer in veteranenclubs organiseerden.

    Het kleinburgerlijke nationalisme kreeg met de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog een koude douche over zich. Veel kleinburgers steunden de revolutie van 1918-19. Maar op de hoop volgde een bittere teleurstelling. De inflatie deed het spaargeld van de middenlagen wegsmelten. De lonen van de ‘nieuwe middenlagen’ onder de werknemers die zich nauwelijks als deel van de arbeidersklasse zagen, daalde tot hongerniveau. Delen van de kleinburgerij ontwikkelden een waanzinnige haat tegen de Fransen (die de overwinning in de Wereldoorlog gebruikten om zware herstelbetalingen af te dwingen met het Verdrag van Versailles), de arbeidersbeweging en de “Joden” (die er door de nationalisten van beschuldigd werden om met de “dolkstoot” van de Novemberrevolutie het “op het terrein ongeslagen” leger in de rug aangevallen te hebben en die vereenzelvigd werden met de gehate Weimar-republiek).

    Om de in 1918 begonnen revolutie in Duitsland tot een succesvol einde te brengen door het kapitalisme omver te werpen, had de KPD niet alleen de meerderheid van de arbeidersklasse achter zich moeten krijgen maar ook de steun van delen van de kleinburgerij, of deze toch minstens deels moeten neutraliseren. De KPD stelde terecht dat de haat tegen de Fransen een uitdrukking was van de sociale verarming van de middenklasse door de oorlog en de naoorlogse periode. De partij probeerde deze haat om te buigen door nadruk te leggen op de klassentegenstellingen tussen de Franse arbeiders en boeren enerzijds en de Franse kapitalisten anderzijds. Tegelijk werden ook bewijzen gepubliceerd van samenwerking tussen Franse en Duitse kapitalisten.

    Fouten van de KPD

    De KDP maakte echter een fout door soms geen onderscheid te maken tussen landen die door het imperialisme onderdrukt worden (zoals kolonies) en het verslagen Duitse imperialisme. Het was evenmin correct om de Duitse heersende klasse een capitulatie tegenover Frankrijk te verwijten. Achteraf bekeken is het duidelijk dat de heersende klasse gemanoeuvreerd heeft: ze gebruikte de grondwet van Weimar en liet de SPD tot in 1930 meeregeren, dan stopte immers de in het Verdrag van Versailles vastgelegde bezetting van het Rijnland. In 1933 bracht ze Hitler aan de macht om de arbeidersbeweging te verpletteren, te herbewapenen en een nieuwe wereldoorlog voor te bereiden. Er werd pas afstand genomen van Hitler toen duidelijk werd dat Duitsland de Tweede Wereldoorlog zouden verliezen.

    De KPD kon de nationalistische kleinburgerij geen wraakoorlog tegen Frankrijk beloven. De partij verklaarde terecht dat een revolutionaire Duitse arbeidersregering de verplichtingen van het Verdrag van Versailles zou nakomen, maar het geld hiervoor bij de rijken zou zoeken in plaats van bij de werkenden. Er waren in Duitsland niet alleen oorlogszuchtige nationalisten, maar ook miljoenen werkenden en kleinburgers die zich de horror van de Eerste Wereldoorlog herinnerden en bang waren voor een nieuwe oorlog. In 1917 was vrede een van de meest mobiliserende eisen voor de Russische Revolutie. In 1923 wist de Duitse bevolking dat er na de Russische Revolutie een imperialistische militaire interventie met drie bloedige jaren van burgeroorlog was gevolgd. De angst voor een interventie en nieuwe oorlog schrikten af. Een geslaagde Duitse Revolutie zou nochtans de enige weg geweest zijn om de Tweede Wereldoorlog met zijn 60 miljoen doden te vermijden.

    Waarschijnlijk zou het Franse imperialisme zich militair verzet hebben tegen een Duitse arbeidersrevolutie. De omverwerping van het kapitalisme in Duitsland zou de krachtsverhoudingen tussen kapitalisme en socialisme in Europa zo verstoord hebben, dat de kapitalisten uit de buurlanden alle registers in de strijd zouden opentrekken. Maar de stakingsgolf in het Ruhrgebied in mei toonde ook dat veel Franse soldaten sympathie hadden voor de Duitse arbeiders. Het moreel onder de Franse troepen en de stemming onder de Franse bevolking had het verschil kunnen maken tussen een militaire interventie tegen een Duitse arbeidersrevolutie en een “verdedigingsoorlog” tegen Duitse wraakacties. In 1918 waren de uit de Oekraïne teruggekeerde Duitse soldaten bij de felste strijders van de Duitse Novemberrevolutie. Een Franse militaire interventie tegen een Duitse arbeidersrevolutie had de revolutie in Duitsland niet gestopt, maar wellicht de Franse Revolutie een stuk dichterbij gebracht – en daarmee ook het einde van alles wat de terechte verontwaardiging over het Verdrag van Versailles teweegbracht.

    De Russische revolutionair Leon Trotski stelde in een artikel van 30 juni 1923 voor om de communistische eis van een arbeidersregering (of een regering van arbeiders, landbouwers, …) te verbinden met die van de Verenigde Staten van Europa. Het Duitse imperialisme had in de Eerste Wereldoorlog geprobeerd om de steenkool van het Ruhrgebied te verbinden met het ijzererts uit Lotharingen, het Franse imperialisme probeerde hetzelfde met de bezetting van de Ruhr. In beide gevallen gebeurde dit met rampzalige gevolgen. De slogan van de Verenigde Staten van Europa brengt een revolutionaire oplossing voor het probleem dat het imperialisme niet kon oplossen (en ook voor het probleem van de herstelbetalingen). Helaas heeft de leiding van de Comintern deze eis pas in oktober opgenomen. In de agitatie van de KPD was dit evenmin aanwezig.

    De pogingen om nationalistische kleinburgers over te winnen, waren weinig succesvol. In hun haat tegen de arbeidersbeweging en de “joden” zagen ze geen bondgenoot in de KPD met een aantal joodse voortrekkers, ook niet toen de partij de regering capitulatie voor het Franse imperialisme verweet. Wellicht gingen er voor elke overgewonnen ‘nationalist’ tien sociaaldemocratische arbeiders in de andere richting.

    Ondanks dergelijke fouten waren de sociaaldemocratische verwijten dat de KPD met de fascisten samenwerkte goedkope demagogie. Bij alle pogingen om op de nationale verontwaardiging over de Ruhrbezetting in te spelen, eiste de KPD dat mogelijke bondgenoten zich tegen de fascisten uitspraken. Het was correct om de hand uit te steken naar voormalige fascisten die met het fascisme gebroken hadden. Er was geen alliantie met de fascisten, maar er werd geprobeerd om de fysieke strijd aan te vullen met een ideologische strijd. Hoe de KPD en de SPD zich tegenover het fascisme verhielden, werd in juli 1923 duidelijk: de KPD mobiliseerde voor een antifascistische actiedag op 29 juli. De Pruisische minister van Binnenlandse Zaken Severing (van de SPD!) verbood alle straatmanifestaties zodat de KPD zich grotendeels moest beperken tot meetings in zalen. De sterkte van de mobilisatie door de KPD en de verhitte sfeer blijkt uit de deelname aan deze antifascistische actiedag: volgens de KPD waren er 250.000 aanwezigen in Berlijn alleen (burgerlijke schattingen spreken van 160.000 tot 180.000), meer dan 100.000 in Saksen, meer dan 100.000 in Württemburg, …

    De Cuno-staking

    Vanaf juni 1923 waren er ook buiten het Ruhrgebied meer stakingen voor hogere lonen die aan de astronomisch stijgende prijzen aangepast waren. Daarbij werd ook gestaakt door arbeiders die voorheen niet vooraan in de strijd stonden, zo werd gestaakt door meer dan 100.000 landarbeiders in Silezië. In totaal waren er in 1923 meer dan 1,8 miljoen stakers en gingen meer dan 14 miljoen werkdagen verloren door stakingen. Dat was minder dan in 1922, toen er meer dan twee miljoen stakers waren met 29 miljoen verloren arbeidsdagen. Maar in de eerste maanden van 1923 waren er nauwelijks stakingen (door de stabilisering van de Mark en de na de Ruhrbezetting door de sociaaldemocratische vakbondsleiders uitgeroepen ‘wapenstilstand’). Bovendien was er een verbetering van de statistieken waardoor er minder dubbeltellingen waren. Tenslotte werd de algemene staking tegen de regering-Cuno blijkbaar niet meegeteld in de cijfers, terwijl in die staking 3,5 miljoen arbeiders het werk neerlegden.

    Toen de Reichstag begin augustus uit zomerreces terugkeerde, trokken veel Berlijnse fabrieksdelegaties naar het parlementsgebouw om het aftreden van de regering te eisen. Op zaterdag 11 augustus kwamen de Berlijnse fabrieksraden bijeen. Omdat er 15.000 deelnemers waren, moesten ze zich over vier zalen verdelen. Ze eisten onder meer het onmiddellijke ontslag van de regering-Cuno, de invoering van een minimumloon en aanpassing van de lonen aan de stijgende prijzen. Daartoe zou ’s middags een algemene staking beginnen die tot dinsdagavond zou duren. Er werd een stakerscomité gevormd. De volgende ochtend werd beslist tot een algemene staking in heel Duitsland. Maar dezelfde avond nam Cuno ontslag en de volgende dag werd een nieuwe regering onder Stresemann gevormd, waarbij de SPD ook aan deze regering deelnam.

    Buiten Berlijn hoorden veel arbeiders pas op maandag van de stakingsoproep waardoor ze pas op maandagavond of dinsdag in staking gingen. Maar ondertussen was de hoofdeis al afgedwongen. Zo kwam er een glijdende loonschaal waarbij de lonen aan de inflatie werden gekoppeld. In Berlijn werd het personeel van het openbaar vervoer en de drukkerijen uit de staking gehouden, zodat de trams reden, kranten verschenen en – last but not least – bankbiljetten werden gedrukt. Om een trage aftakeling van de beweging te voorkomen, besloten de Berlijnse fabrieksraden om de staking vanaf dinsdag niet verder uit te breiden. De KPD stond vooraan in de beweging, maar begreep niet dat de spontane beweging van onderuit na de omverwerping van de regering kon doorgaan tot de val van het kapitalisme.

    Het eenheidsfront

    De Cuno-staking had aangetoond hoe groot de invloed van de KPD in de arbeidersbeweging was geworden. De KPD had in de zomer van 1923 de SPD ingehaald en had duidelijk een meerderheidssteun onder de arbeidersklasse. Zelfs in het landelijke Mecklenburg-Strelitz (de enige deelstaat waar er toen verkiezingen waren) kon de KPD gelijke tred met de SPD houden. De groeiende steun was deels een gevolg van de sinds 1921 gevoerde eenheidsfrontpolitiek. Tegelijk ontstond er in de SPD voor het eerst sinds de Novemberrevolutie opnieuw een linkervleugel die tegen de partijleiding inging.

    In december 1920 was de KPD door een fusie met de linkervleugel van de USPD uitgegroeid tot een massapartij met honderdduizenden leden. De leden barstten van de energie, maar helaas was de revolutionaire golf van na de Eerste Wereldoorlog voorbij. De KPD erkende dit niet en begon aan revolutionaire avonturen zoals de ‘Maartactie’ van 1921, een kunstmatig uitgeroepen opstand in centraal Duitsland die meteen onderdrukt werd. De partij werd daarvoor stevig op de vingers getikt door Lenin, Trotski en de leiding van de Communistische Internationale. Die stelden dat de KPD eerst de meerderheid van de arbeidersklasse voor zich moest winnen, vooraleer de kwestie van de macht op de agenda kon staan.

    Daartoe werd overgegaan tot de eenheidsfrontpolitiek. Het kernidee daarvan is dat revolutionaire en reformistische arbeiders over de noodzaak van een revolutie wel van mening kunnen verschillen, maar dat dit geen hinderpaal mag zijn om samen te strijden tegen loonsverminderingen, slechte arbeidsvoorwaarden en fascistisch geweld. Als het correct toegepast wordt, biedt de eenheidsfrontmethode voor revolutionairen een win-win-situatie: als de reformistische partij- en vakbondsleiders een voorstel tot gezamenlijke strijd afwijzen, discrediteert dit hen onder de eigen leden die kritischer zullen worden en opener staan voor de communistische ideeën. Als de leiders het aanbod voor een eenheidsfront aannemen, leidt dit tot gunstige voorwaarden waarin de arbeiders stappen achteruit kunnen tegenhouden en zelfs verbeteringen afdwingen waardoor het zelfvertrouwen en de strijdvaardigheid toenemen. Doorheen elke stap van de strijd kunnen de arbeiders bovendien de praktijk van de communistische en de reformistische organisaties van dichtbij zien en tot het besef komen dat de revolutionairen de beste voorvechters van hervormingen zijn. Ook in dit geval kunnen reformistische arbeiders dichter tot de communistische partij getrokken worden. De politiek van het eenheidsfront was erop gericht om de KPD na de nederlaag van de maartactie in 1921 in de arbeidersklasse te verankeren.

    Een groot probleem was dat de KPD diep verdeeld was. Er was een ‘linkse’ oppositie (geleid door Ruth Fischer, Ernst Thälmann en Arkadi Maslow) die vooral sterk stond in Berlijn, Hamburg en het Ruhrgebied. Die oppositie was in woorden ook voor het eenheidsfront, maar ze verdacht de partijleiding (rond kopstuk Heinrich Brandler) ervan dat deze eigenlijk de KPD terug met de SPD wilde verenigen. Een aantal cijfers vormen een indicatie vanwaar dit wantrouwen kwam: bij de parlementsverkiezingen van 1920 haalde de KPD 2 en de USPD 81 zetels. Op de partijdag van de USPD in Halle in oktober 1920 besloot een duidelijke meerderheid voor fusie met de KPD. Slechts 22 parlementsleden volgden deze beslissing, waardoor de eengemaakte communistische partij 24 zetels telde. De overige 59 bleven een USPD-fractie vormen. In de maanden na de maartactie van 1921 trad een meerderheid van de KPD-fractie toe tot een rechtse afsplitsing, de Kommunistische Arbeitsgemeinschaft (Communistische Arbeidsgemeenschap). Hierdoor bleven er nog 11 verkozenen in de KPD-fractie over. Na enkele overstappen werden dit er opnieuw 15. De meeste parlementsleden van de USPD en de KAG sloten tegen eind 1922 aan bij de SPD-fractie, die hierdoor van 113 naar 178 zetels groeide (waarmee het hoogste punt van de SPD-fractie in de Weimar republiek werd bereikt). In de partijleiding, de USPD-fracties in de deelstaatparlementen, de redacties van USPD-partijkranten, … waren er soortgelijke ontwikkelingen. Het is begrijpelijk dat er na deze ervaringen met de verkozen vertegenwoordigers onder de partijbasis wantrouwen heerste en er gevreesd werd dat de huidige leiding ook op weg was naar de SPD.

    Bovendien maakte de partijleiding heel wat politieke fouten, die koren op de molen van de oppositie vormden. Zo waren er na de moord op minister van Buitenlandse Zaken Rathenau in juni 1922 massaprotesten. De KPD besloot terecht om aan die acties deel te nemen, maar slaagde er niet echt in om de eigen eisen offensief naar voren te brengen. Op de partijdag in Leipzig in januari 1923 was het motto van de leiding dat aansluiting moest gevonden worden bij de illusies en de vooroordelen van de arbeiders. De Comintern stelde dat deze formulering “ongetwijfeld verkeerd” was. De KPD moest veeleer aansluiting vinden bij de bekommernissen en belangen van de werkenden om de illusies in gemeenschappelijke strijd te overwinnen.

    Aan de andere kant benadrukte de oppositie dat de SPD niet voor de belangen van de werkenden kon opkomen en dat het aanbod van een eenheidsfront dus enkel bedoeld kon zijn om de sociaaldemocratie te ontmaskeren. Met dergelijke opstelling gaf de oppositie de SPD-leiding het beste excuus om niet op een aanbod van een eenheidsfront met de KPD in te gaan en dergelijk aanbod af te doen als een goedkope truc. Het zou correcter en overtuigender geweest zijn om te verklaren dat de SPD-leiding zelfs als ze strijdt, de doelstellingen en methoden zodanig beperkt dat deze de strijd verzwakken.

    Eenheidsfront-organisaties

    Het eenheidsfront betekende niet alleen dat er afspraken gemaakt werden tussen de partijleidingen op verschillende niveaus, bijvoorbeeld voor gemeenschappelijke betogingen. Het betekende voor alles de medewerking van communisten aan door sociaaldemocraten gedomineerde vakbonden, fabrieksraden of coöperaties met daarbij een strijd voor de meerderheid. Hier wordt het succes van de eenheidsfrontpolitiek erg duidelijk. Bij de verkiezingen voor afgevaardigden in de metaalvakbond Deutschen Metallarbeiterverband (voorloper van IG Metall) in juli 1923 haalde de KPD in de meeste grote steden een meerderheid (en soms erg duidelijke meerderheden: in Berlijn bijvoorbeeld 54.000 stemmen tegenover 22.000 voor de SPD). De overheersende invloed van de KPD in de Berlijnse fabrieksradenbeweging was bepalend voor de Cuno-staking in augustus.

    Tegelijk waren de vakbonden echter verzwakt door  de torenhoge inflatie. Met de sterk stijgende prijzen verloren collectieve overeenkomsten aan belang. De stakingskassen waren waardeloos. De lonen van voltijdse organisatoren vielen eveneens terug. Tussen de zomer van 1922 en die van 1923 verloren de vakbonden twee miljoen leden. De controle van het centrale vakbondsapparaat op de lokale en bedrijfsafdelingen nam af. Deze ontwikkeling heeft de crisis in de SPD verdiept. De KPD was echter in staat om zijn invloed in de vakbonden uit te breiden, comités over verschillende bedrijven heen op te zetten en nieuwe massaorganisaties op te zetten waarin communisten, sociaaldemocraten en partijloze arbeiders samenwerkten, met name de Comités van Toezicht en de Proletarische Verdedigingsorganisatie (PAO of nog de ‘Proletarische Honderden’). De Comités van Toezicht moesten handelaars onder druk zetten om de prijzen niet op onredelijke wijze op te voeren en om geen goederen achter te houden om de prijzen kunstmatig op te drijven.

    Nadat de Comintern stelde dat een revolutionaire opstand in Duitsland op de agenda stond, kregen de Proletarische Honderden een groot belang. Dat blijkt ook uit de cijfers. Alleen al tussen midden mei en midden juli werden er 900 Honderden opgezet, 192 puur communistische en 712 gemengde. De helft van de leden waren communisten, 30 tot 35% partijloos, 15 tot 20% sociaaldemocratisch. De sociaaldemocraten waren actief in enkele organisaties die door hun eigen partijgenoot, de Pruisische minister van Binnenlandse Zaken Severing, op 12 mei 1923 verboden werden! De leden waren vooral vroegere soldaten uit de Eerste Wereldoorlog en tussen 25 en 30 jaar oud. Een belangrijk probleem van de ‘Proletarische Honderden’ was hun gebrekkige bewapening. Er zijn veel historische voorbeelden van revoluties die met de blote handen begonnen en waarbij pas in de strijd wapens werden verworven. Maar in Duitsland in 1923 hadden de revolutionaire arbeiders verschillende jaren van gewapende veldslagen met politie, leger, Freikorpser en andere contrarevolutionaire bendes achter zich. Weinigen waren bereid om zonder wapens te vechten.

    Arbeidersregering

    In 1922 lanceerde de Comintern de slogan van een ‘arbeidersregering’ als bekroning van de eenheidsfrontpolitiek. De sociaaldemocratische arbeiders werd aangeboden om niet alleen in het bedrijf en op straat samen te vechten, maar ook om samen een regering te vormen – op voorwaarde dat de sociaaldemocraten (of toch delen ervan) bereid waren om met het kapitalisme te breken (de kapitalisten te onteigenen, het kapitalistisch staatsapparaat te ontwapenen, de arbeiders te bewapenen, …).

    Ook rond deze slogan waren de meningen verdeeld in de KPD. De oppositie beschuldigde de partijleiding ervan een coalitieregering te willen vormen in het kader van een burgerlijke staat en dit op basis van de Weimar-grondwet. De partijdag in Leipzig besloot dat een arbeidersregering “op basis van de bestaande middelen van de burgerlijke staat de strijd zou voeren,” wat het wantrouwen uiteraard versterkte. De Comintern wees deze formulering terecht af en verklaarde dat een arbeidersregering wel kan uitgaan van de bestaande burgerlijke instellingen, maar zodra deze regering met de doorvoering van haar programma begint, met de middelen van de burgerlijke staat moet breken om eigen machtsmiddelen uit te bouwen.

    De oppositie wilde de slogan van een arbeidersregering enkel als pseudoniem voor de ‘dictatuur van het proletariaat’ (vandaag doet deze term vaak aan stalinistische dictaturen denken, maar toen werd daar gewoon de heerschappij van de werkenden onder verstaan. Een hedendaagse vertaling van die term zou dus eerder ‘arbeidersdemocratie’ zijn, waarbij de arbeidersklasse op basis van democratische structuren de staatsmacht opneemt.) De pseudoniem-interpretatie zorgde ervoor dat Comintern-voorzitter Zinovjev op het Vierde Wereldcongres van de Comintern in 1922 de slogan van een arbeidersregering goedkeurde, maar niet instemde met het idee van een arbeidersregering als een mogelijk tussenstadium van de revolutie.

    KPD bereidt zich voor op beslissende strijd

    De leiders van de Comintern begrepen pas na de algemene staking tegen Cuno dat er zich in Duitsland een objectieve revolutionaire situatie aan het ontwikkelen was. Leidinggevende leden van de KPD en de Comintern bespraken in Moskou wat de situatie was en hoe het vooruit kon. De terughoudende partijleider Heinrich Brandler was ervan overtuigd dat er een rijpe revolutionaire situatie was. Trotski riep op tot een zorgvuldige voorbereiding en waarschuwde voor een “vroeggeboorte in de achtste maand.” Anderen lieten zich meeslepen door euforie en dachten dat de overwinning al zo goed als zeker was. De leiding van de KPD vertrok van de verkeerde veronderstelling dat de crisis in de volgende maanden enkel groter zou worden en dat de objectieve voorwaarden voor een revolutie steeds beter zouden worden. In de praktijk waren de voorwaarden het beste in augustus. Op 26 september maakte de regering-Stresemann een einde aan het passieve verzet in het Ruhrgebied en begon de munt te stabiliseren. Dit betekende niet het einde van de ellende voor de werkenden, maar deze nam andere vormen aan. In de periode van sterke inflatie groeide de Duitse economie omdat ze in staat was om producten op de wereldmarkt te brengen die aan hongerlonen gemaakt waren. Nu leidde de stabilisatie van de munt tot een zware economische crisis. Er waren massale afdankingen, in de enkele maanden tussen juli en december 1923 nam de werkloosheid van 3,5% tot 28,2% toe. In de fabrieken mengde de angst voor afdankingen (die natuurlijk de politiek actieve arbeiders in het bijzonder troffen) zich met de hoop dat er na de overgangsperiode toch een uitweg op kapitalistische basis zou volgen. Er was dus eigenlijk maar een kort tijdsbestek waarin een revolutie in Duitsland mogelijk was geweest. In die korte periode had de KPD een fundamentele koerswijziging moeten doorvoeren.

    In Saksen, waar de linkervleugel binnen de SPD een meerderheid had, was er al enkele maanden een door de KPD gesteunde SPD-minderheidsregering. Daar werd bediscussieerd of de gedoogsteun aan de regering zou opgezegd worden aangezien ook in Saksen de politie op betogende arbeiders schoot. De KPD- en Comintern-vertegenwoordigers waren het er echter over eens dat de KPD aan de SPD moest voorstellen om samen een arbeidersregering te vormen.

    Beieren was het laboratorium van de fascistische krachten. Het ging niet alleen om de nazi’s, maar ook alle mogelijke soorten monarchisten, militaristen, rechtse paramilitairen (Freikorps), … die de Weimar Republiek wilden vervangen door een reactionaire dictatuur. De nazi’s in de enge zin van de term werden toen doorgaans “Völkische” genoemd. De KPD verwachtte dat de fascisten naar het voorbeeld van Mussolini’s ‘Mars op Rome’ in het voorjaar naar Berlijn zouden marcheren om een rechtse dictatuur te vestigen.

    Arbeidersregeringen in Saksen en Thüringen

    De KPD zou in de regeringen van Saksen en Thüringen treden om van die deelstaten rode bolwerken tegen de fascistische mars te maken. In de verdediging tegen het fascisme zou dan de omverwerping van het kapitalisme gerealiseerd worden. Op aandringen van Trotski werd een referentiedatum naar voren geschoven voor de opstand: op 9 november moest een congres van fabrieksraden bijeenkomen om de nodige beslissingen te nemen.

    Dit plan mislukte volkomen. Er werd een coalitieregering gevormd in Saksen, waarbij het regeerakkoord voorzag in de bewapening van 50.000 tot 60.000 arbeiders. Maar in de praktijk ging de regeringsvorming niet gepaard met een mobilisatie en bewapening van de massa’s. Delen van de arbeidersklasse waren zelfs verbaasd dat de KPD nu in een coalitie met de sociaaldemocratie stapte en zagen dit niet als een opstap naar een revolutionair offensief. In de plaats daarvan ging de contrarevolutie in het offensief.

    Eerder al, op 26 september, had de regering officieel het passieve verzet in het Ruhrgebied opgegeven en de noodtoestand uitgeroepen. Het initiatief voor geweld en repressie ging hierdoor over op de minister van Reichswehr, Gessler, en de leiding van de Reichswehr. Generaal Müller was de hoogste commandant in Saksen en nam het opperbevel over. Op 29 september kondigde hij een “versterkte staat van beleg” aan. Op 5 oktober verbood hij alle communistische publicaties in Saksen. Toen de KPD op 10 oktober in de regering van Saksen trad, had deze amper bevoegdheden. Op 13 oktober verbood Müller de Proletarische Honderden en plaatste hij de politie onder zijn bevel. Op 16 oktober werd ook in Thüringen een arbeidersregering opgezet. Enkele dagen later kondigde de nationale regering de ‘Rijksexecutie’ aan (het opleggen van de nationale macht in een deelstaat) tegen Saksen. De SPD maakte zijn leden wijs dat de komst van de Reichswehr in Saksen nodig was om de Beierse contrarevolutie van antwoord te dienen. In de praktijk besloten SPD-voorzitter Ebert en de nationale regering (geleid door de SPD) om de regionaal verkozen SPD-regering aan de kant te schuiven.

    Chemnitz en Hamburg

    Gezien deze escalatie wilde de KPD de datum voor de opstand vervroegen. Een toevallig op 21 oktober gepland congres van arbeidersorganisaties in Chemnitz moest beslissen tot een algemene staking die het startsignaal voor de opstand zou worden. Als de SPD-afgevaardigden met vertrek uit het congres dreigden, zou de KPD zich onthouden. De partijleiding ging er op dat ogenblik nog van uit dat de objectieve voorwaarden voor een revolutie in de komende weken sterker zouden worden en dat binnen enkele weken of maanden een revolutie met amper slachtoffers mogelijk zou zijn.

    Enkel in Hamburg begon op 22 oktober een opstand die na twee dagen afgebroken werd. Er zijn verschillende theorieën over hoe dit gebeurde – de meeste gaan ervan uit dat de Hamburgse afdeling van de KPD gewoon niet tijdig geïnformeerd werd. Het is interessant om naar de Hamburgse ervaring te kijken: van de zowat 14.000 KPD-leden in de stad namen slechts enkele honderden deel aan de gewapende strijd. Daarnaast waren er ongeveer 1.000 mannen en vrouwen die barricades opwierpen, medische posten voor de strijders opzetten en informatie over de politieacties verspreidden. Er zijn bewijzen van een breed gedragen sympathie voor de opstandelingen, ook in de middenklasse. Het geeft aan dat de reden voor de beperkte deelname aan de opstand het gevolg was van een gebrek aan bereidheid om een strijd op leven en dood te voeren zonder veel wapens en in een lokaal isolement. Het was echter geen afwijzen van de revolutie op zich.

    Maar het was een fout om in het najaar van 1923 naast de technische voorbereiding van de strijd de politieke voorbereiding te verwaarlozen. De KPD wilde alle krachten sparen voor de finale strijd, waardoor de reactie in het offensief kon gaan zonder dat de arbeiders ook maar een noemenswaardig protest hiertegen organiseerden. Ondertussen werden de democratische rechten van de arbeiders aan banden gelegd.

    De nederlaag in Hamburg leidde tot demoralisatie. Daar bovenop kwam de toenemende werkloosheid die de strijdbaarheid beperkte. In plaats van voor de revolutie te strijden, slikten de massa’s een verlenging van de arbeidstijd van 8 tot 10 uur per dag zonder enig verzet.

    Historisch keerpunt

    De Duitse nederlaag had een grote impact op de Sovjet-Unie. De revolutionaire ontwikkelingen in Duitsland hadden daar de hoop gevestigd om het eigen isolement te doorbreken. De grondstoffen en landbouwproducten uit de Sovjet-Unie en de Duitse industrie zouden elkaar perfect aangevuld hebben. De ontwikkeling naar het socialisme zou internationaal moeilijk te stoppen zijn. De teleurstelling van de arbeiders door het uitblijven van de Duitse Revolutie was een belangrijke stap in de versterking van de bureaucratie rond Stalin. Als in oktober 1923 het kapitalisme in Duitsland omvergeworpen was, dan zou dit niet alleen de ontwikkeling van het Duitse fascisme in de kiem gesmoord hebben, maar ook die van het stalinisme. Anders gezegd: de mensheid had geen Tweede Wereldoorlog gekend en zou reeds lange tijd onder het socialisme leven. De namen van Hitler en Stalin zouden enkel door professionele historici gekend zijn. Er zijn weinig gebeurtenissen in de geschiedenis met zulke verregaande gevolgen als het uitblijven van deze revolutie.

  • Leon Trotski over Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg (1919)

    Onmiddellijke reactie van Leon Trotski nadat bekend werd dat Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht vermoord waren in januari 1919. Dit is de eerste vertaling naar het Nederlands van deze tekst met het oog op de publicatie van een boek over de Duitse Revolutie gepland voor september 2018.

    We hebben twee zware verliezen in één klap geleden. Uit onze rangen werden twee leiders neergeschoten van wie de namen voor altijd in de geschiedenis van de arbeidersrevolutie zullen gegrift zijn: Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Ze zijn omgekomen. Ze werden vermoord. Ze zijn niet meer bij ons.

    Karl Liebknecht was voorheen al bekend, maar zijn naam kreeg wereldwijd belang in de eerste maanden van de vreselijke slachtpartij in Europa. Het werd een naam van revolutionaire eer, van de belofte van een overwinning die zou komen. In die eerste weken, toen het Duitse militarisme zijn orgie van geweld en de eerste triomfen vierde, in die weken toen de Duitse troepen door België stormden en Belgische forten als kaartenhuisjes in elkaar deden storten, toen het Duitse 420 millimeter kanon heel Europa leek te zullen onderwerpen aan Wilhelm, in die dagen en weken toen de officiële Duitse sociaaldemocratie onder leiding van Scheidemann en Ebert een patriottische knieval deed voor het Duitse militarisme, waarvoor toen schijnbaar alles boog – zowel de buitenwereld (het veroverde België en Frankrijk waarvan het noorden bezet werd door de Duitsers) als het binnenland (niet alleen de Duitse Junkers, niet alleen de Duitse burgerij, niet alleen de chauvinistische middenklasse, maar niet in het minst ook de officieel erkende partij van de Duitse arbeidersklasse); in die zwarte en vreselijke dagen klonk er vanuit Duitsland een rebelse stem van protest, woede en verontwaardiging. Dit was de stem van Karl Liebknecht. Hij weerklonk door de hele wereld.

    In Frankrijk stond de stemming van brede lagen onder invloed van de Duitse slachtpartij en riep de heersende partij van de Franse sociaal-patriotten de werkenden op om niet voor het leven maar tot de dood te strijden (en hoe kon dit anders als het ‘gehele volk’ van Duitsland ernaar hunkerde om Parijs in te nemen!). Maar toch weerklonk de stem van Liebknecht zelfs in Frankrijk met zijn waarschuwing en ontnuchterende boodschap, zijn explosieve antwoord op de barricades van leugens, laster en paniek. Het kon aangevoeld worden dat enkel Liebknecht de verstikte massa’s vertegenwoordigde.

    Zelfs toen was hij niet alleen. Hij kwam vanaf de eerste dag van de oorlog hand in hand naar voor met de moedige, onwankelbare en heldhaftige Rosa Luxemburg. De rechteloosheid van het Duitse burgerlijke parlementarisme gaf haar niet de mogelijkheid om vanuit het parlement te protesteren zoals Liebknecht, waardoor haar stem minder gehoord werd. Maar haar aandeel in het ontwaken van de beste elementen van de Duitse arbeidersklasse is zeker niet minder dan dat van haar kameraad in strijd en dood, Karl Liebknecht. Deze twee strijders waren zo verschillend van karakter en toch zo nauw met elkaar verbonden. Ze vulden elkaar aan en gingen onbuigzaam op weg naar een gemeenschappelijk doel. Ze kwamen samen de dood tegen en gingen zij aan zij de geschiedenis is.

    Karl Liebknecht vertegenwoordigde de oprechte en voltooide belichaming van een onverzoenlijke revolutionair. In de laatste dagen en maanden van zijn leven zijn er ontelbare legendes rond zijn naam ontstaan: onnoemlijk wreedaardige in de burgerlijke media, heldhaftige op de lippen van de werkende massa’s.

    In zijn persoonlijk leven was Karl Liebknecht slechts een toonbeeld van goedheid, eenvoud en broederschap.  Ik ontmoette hem voor het eerst meer dan 15 jaar geleden. Het was een charmante, aandachtige en sympathieke man. Hij had een zekere vrouwelijke zachtheid, in de beste zin van het woord. Naast deze tederheid onderscheidde hij zich door het uitzonderlijke hart vol revolutionaire wil om te strijden tot de laatste druppel bloed om te bekomen wat hij als juist en waar beschouwde. Zijn geestelijke onafhankelijkheid bleek al in zijn jeugd toen hij meer dan eens zijn mening verdedigde tegen de onbetwiste autoriteit van Bebel in. Zijn werk onder de jeugd en zijn strijd tegen de militaire machine van de Hogenzollern werden gekenmerkt door grote moed. Uiteindelijk ontdekte hij zijn volledige kracht toen hij zich uitsprak tegen de dolgedraaide oorlogszuchtige burgerij en de verraderlijke sociaaldemocratie in de Duitse Reichstach waar de atmosfeer helemaal doordrenkt was van chauvinisme. Hij ontdekte de volledige omvang van zijn persoonlijkheid toen hij als soldaat een openlijke oproep tot opstand tegen de burgerij en het militarisme deed op het Potsdamplein in Berlijn. Liebknecht werd opgepakt. De gevangenis en de dwangarbeid hebben hem niet gebroken. Hij wachtte in zijn cel en voorspelde met zekerheid. Hij werd bevrijd door de novemberrevolutie van vorig jaar. Hij stond eens te meer aan het hoofd van de beste en meest vastberaden elementen van de Duitse arbeidersklasse. Spartacus bevond zich in de rangen van de Spartakisten en kwam om met hun vlag in zijn handen.

    De naam van Rosa Luxemburg is in andere landen minder bekend dan bij ons in Rusland. Maar we kunnen met zekerheid zeggen dat ze zeker niet moest onderdoen voor Karl Liebknecht. Rosa Luxemburg was klein van gestalte, broos, ziek, met edele trekken in haar gezicht, mooie ogen en een scherpe geest waarmee ze haar moedige standpunten bracht. Ze had zich de marxistische methode eigen gemaakt zoals een lichaam de eigen organen beheerst. Het marxisme stroomde door haar bloed.

    Ik heb al gezegd dat deze twee zo verschillende leiders elkaar aanvulden. Ik wil dit benadrukken en uitleggen. Als de intrinsieke revolutionair Liebknecht gekenmerkt werd door een vrouwelijke tederheid op persoonlijk vlak, dan werd deze broze vrouw gekenmerkt door een mannelijke sterkte in haar denken. Ferdinand Lasalle sprak ooit over de fysieke kracht van het denken, over de bevelende kracht van het denken als het materiële obstakels op zijn pad lijkt te overwinnen. Dat is de indruk die je kreeg toen je met Rosa praatte, haar artikelen las of toehoorde als ze vanop het podium sprak tegen haar vijanden. En ze had veel vijanden! Ik herinner me dat ze op een congres, ik denk in Jena, met haar hoge stem, gespannen als een draad, door het wilde protest van opportunisten uit Beieren, Baden en elders brak. Hoe hard moeten ze haar gehaat hebben! En hoe sterk moet zij hen veracht hebben! Rosa was klein en fragiel gebouwd, maar ze betrad het platform van het congres als de verpersoonlijking van de arbeidersrevolutie. Door de kracht van haar logica en de kracht van haar sarcasme legde ze de meest toegewijde tegenstanders het zwijgen op. Rosa wist hoe ze de vijanden van de arbeidersklasse moest haten en daarom wist ze bij hen ook haat jegens haar op te wekken. Ze hadden haar al snel opgemerkt.

    Vanaf de eerste dag, eigenlijk van het eerste uur van de oorlog, begon Rosa Luxemburg een campagne tegen chauvinisme, tegen de patriottische druk, tegen het wankelen van Kautsky en Haase en tegen de vormeloosheid van de centristen; voor de revolutionaire onafhankelijkheid van de arbeidersklasse, voor internationalisme en voor de arbeidersrevolutie.

    Ja, ze vulden elkaar aan!

    Met de kracht van haar theoretische denken en haar capaciteiten om te veralgemenen stak Rosa Luxemburg met voorsprong niet alleen boven haar tegenstanders uit maar ook boven haar kameraden. Ze was een geniale vrouw. Haar stijl was gespannen, precies, briljant en genadeloos. Dit zal steeds de echte spiegel van haar denken blijven.

    Liebknecht was geen theoreticus. Hij was een man van directe actie. Van nature uit was hij impulsief en gepassioneerd. Hij beschikte over een uitzonderlijke politieke intuïtie, een goed besef van de massa’s en van de situatie. Tenslotte beschikte hij over een ongeëvenaarde moed van revolutionair initiatief.

    Voor een analyse van de interne en internationale situatie waarin Duitsland zich bevond na 9 november 1918, alsook van de revolutionaire vooruitzichten, moest in de eerste plaats naar Rosa Luxemburg gekeken worden. Een oproep tot onmiddellijke actie en, op een bepaald ogenblik, tot een gewapende opstand zou eerder van Liebknecht komen. Deze twee strijders konden elkaar niet beter aangevuld hebben.

    Luxemburg en Liebknecht hadden amper de gevangenis verlaten of ze gingen samen voorwaarts, deze onuitputtelijke revolutionaire man en deze onverzettelijke revolutionaire vrouw stonden samen aan het hoofd van de beste elementen van de Duitse arbeidersklasse in de nieuwe veldslagen en beproevingen van de arbeidersrevolutie. Op de eerste stappen langs deze weg heeft een verraderlijke slag beiden neergehaald.

    De reactie kon geen betere slachtoffers uitgekozen hebben. Wat een slag! En het is niet verwonderlijk. De reactie en de revolutie kenden elkaar erg goed, in dit geval werd de reactie verpersoonlijkt in de leiders van de vroegere partij van de arbeidersklasse, Scheidemann en Ebert. Hun namen zullen steeds in het zwartboek van de geschiedenis voorkomen wegens hun schandalige verantwoordelijkheid voor deze verraderlijke moorden.

    Het klopt dat er officieel Duits nieuws kwam waarin de moord op Liebknecht en Luxemburg werd afgedaan als een “misverstand” op straat als gevolg van een gebrek aan waakzaamheid door een wacht terwijl er een woedende menigte was. Er is een juridisch onderzoek aangekondigd. We weten maar al te goed dat de reactie zelf de ‘spontane’ woede tegen revolutionaire leiders opzet, net zoals dit in de Julidagen gebeurde in Petrograd. We herinneren maar al te goed hoe benden van de Zwarte Honderd opgevorderd werden door Kerenski en Tsereteli om tegen de Bolsjewieken te strijden en de arbeiders terroriseerden. Deze benden vermoordden de leiders van de arbeiders en keerden zich tegen individuele arbeiders op straat. De naam van de arbeider Voinov, vermoord bij een ‘misverstand’ op straat, zal steeds herinnerd worden. Als we Lenin toen konden redden, was het enkel omdat hij niet in handen van de Zwarte Honderd was gevallen. Er waren toen goedbedoelende mensen onder de Mensjewieken en de Sociaal-Revolutionairen die klaagden dat Lenin en Zinovjev, die ervan beschuldigd werden Duitse spionnen te zijn, niet voor de rechtbank verschenen om de laster te beantwoorden. Maar voor welke rechtbank? Voor een rechtbank op dezelfde weg waarlangs Lenin net als Liebknecht zou moeten ‘vluchten’?  Indien Lenin niet neergestoken of geschoten werd, zou het officieel verslag van Kerenski en Tsereteli ongetwijfeld vermeld hebben dat de Bolsjewistische leider door een soldaat vermoord werd bij een vluchtpoging. Neen, na de vreselijke ervaring in Berlijn hebben we tien keer meer redenen om er ons op te verheugen dat Lenin zich niet aanbood voor een schijnproces en voor geweld zonder proces.

    Maar Rosa en Karl zijn niet ondergedoken. De hand van de vijand greep hen stevig vast. En die hand heeft hen verstikt. Wat een slag! Wat een treurnis! En wat een verraad! De beste leiders van de Duitse Communistische Partij zijn niet meer – onze grote kameraden zijn niet meer onder de levenden. En hun moordenaars volgen de vlag van de Sociaaldemocratische Partij waarbij ze het lef hebben om hun geboorterecht af te leiden van niemand anders dan Karl Marx! Wat een schande, wat een pervers bedrog! Denkt u maar eens, kameraden, dat de ‘marxistische’ Duitse sociaaldemocratie, de moeder van de arbeidersklasse, van de eerste dagen van de oorlog het ongebreidelde Duitse militarisme steunde toen België en de noordelijke provincies van Frankrijk werden veroverd. De partij die de Oktoberrevolutie verried aan het Duitse militarisme tijdens de vredesonderhandelingen van Brest, dat is de partij waarvan de leiders Scheidemann en Ebert nu zwarte benden organiseren om de helden van de internationale, Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, te vermoorden.

    Wat een monsterlijke historische perversie! Als je door de eeuwen heen kijkt, zie je een zekere parallel met het historische lot van het christendom. De evangelische leer van de slaven, vissers, werkenden, de onderdrukten en al wie verpletterd werd onder het juk van de slavenmaatschappij, deze opkomende doctrine van arme mensen, werd gerecupereerd door de monopolisten van de rijkdom, de koningen, aristocraten, aartsbisschoppen, parasieten, patriarchen, bankiers en de paus van Rome. Het werd een dekmantel voor hun misdaden. Er is geen twijfel mogelijk dat er tussen de leer van het primitieve christendom, zoals dit ontwikkelde uit het bewustzijn van de plebejers, en het officiële katholicisme of de orthodoxie nog steeds een kloof bestaat, net zoals die er is tussen de leer van Marx die doordrongen is van revolutionair denken en revolutionaire wil en de verachtelijke overblijfselen van burgerlijke ideeën die gevolgd worden door de Scheidemanns en Eberts van alle landen. Door middel van de leiders van de sociaaldemocratie heeft de burgerij een poging gedaan om de geestelijke bezittingen van de arbeidersklasse te plunderen en werden de eigen misdaden toegedekt onder de vlag van het marxisme. We moeten hopen, kameraden, dat deze vreselijke misdaad de laatste zal zijn waarvoor de Scheidemanns en Eberts verantwoording moeten afleggen. De Duitse arbeidersklasse heeft zwaar geleden door de rol van diegenen die aan het hoofd ervan stonden, maar dit feit zal niet zomaar zonder sporen vergeten worden. Het bloed van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg schreeuwt. Dit bloed zal tot actie leiden op de voetpaden van Berlijn en van het Potsdamplein waar Liebknecht tot opstand tegen oorlog en kapitaal opriep. Vroeg of laat zullen er barricaden opgeworpen worden op de straten van Berlijn tegen de volgzame schoothonden van de burgerlijke samenleving, tegen de Scheidemanns en de Eberts!

    In Berlijn hebben de slachters de Spartakistenbeweging, de Duitse communisten, de kop ingedrukt. Ze hebben de twee meest inspirerende voortrekkers uitgeschakeld en vandaag vieren ze hun overwinning. Maar het is geen echte overwinning omdat er nog geen openlijke en volledige strijd was, er was nog geen opstand van de Duitse arbeidersklasse in naam van de verovering van de politieke macht. Er was slechts een machtige verkenningsoperatie, een missie om diep in het kamp van de tegenstander binnen te dringen. Deze verkenning gaat het conflict vooraf, maar er is nog geen conflict. Deze diepgaande verkenning is noodzakelijk voor de Duitse arbeidersklasse, net zoals het voor ons nodig was in de Julidagen. Jammer genoeg zijn twee van de beste aanvoerders omgekomen bij deze operatie. Dit is een vreselijk verlies, maar geen absolute nederlaag. De strijd moet nog komen.

    De betekenis van wat in Duitsland gebeurt, zal beter begrepen worden als we naar ons eigen verleden kijken. De loop van de gebeurtenissen en hun interne logica zijn bekend. Eind februari wierpen de massa’s de tsaar omver. In de eerste weken was er het gevoel dat de belangrijkste taak al vervuld was. Nieuwe mensen uit oppositiepartijen stapten naar voor. Het ging om mensen die nooit de macht hadden en nu het vertrouwen of semi-vertrouwen genoten van de massa’s. Dit vertrouwen stond al gauw onder druk. Petrograd bevond zich in de tweede fase van de revolutie en stond vooraan. In juli was het net als in februari de voorhoede van de revolutie die ver voorop liep. Maar deze voorhoede die de massa’s opriep tot een openlijke strijd tegen de burgerij en de verzoeningsgezinden betaalde een zware tol voor de verkenningsopdracht.

    In de julidagen brak de voorhoede van Petrograd met de regering-Kerenski. Dit was nog geen opstand zoals we die in oktober organiseerden. Dit was een confrontatie van de voorhoede waarvan de brede massa’s in de rest van het land het belang nog niet inzagen. In deze confrontatie maakten de arbeiders van Petrograd voor de massa’s van heel Rusland, maar ook van alle landen, duidelijk dat er achter Kerenski geen onafhankelijk leger stond en dat de krachten die achter hem stonden die van de burgerij waren, de witte garde, de contrarevolutie.

    In juli leden we een nederlaag. Kameraad Lenin moest onderduiken. Sommigen onder ons belandden in de gevangenis. Onze kranten werden onderdrukt. De sovjet van Petrograd werd hard aangepakt. De drukkerijen van de partij en van de sovjet werden vernield. Het geweld van de Zwarte Honderd heerste overal. Anders gezegd: we zagen hetzelfde als wat nu in de straten van Berlijn gebeurt. Maar destijds twijfelde geen enkele oprechte revolutionaire eraan dat die julidagen slechts de voorloper op onze overwinning vormden.

    De afgelopen periode is er een gelijkaardige situatie ontwikkeld in Duitsland. Zoals het met Petrograd bij ons gebeurde, loopt Berlijn voor op de rest van de massa’s. Zoals bij ons roepen alle vijanden van de Duitse arbeidersklasse: “We kunnen niet onder de dictatuur van Berlijn blijven, het Spartakistische Berlijn moet geïsoleerd worden, we moeten een grondwetgevende vergadering bijeenroepen en het uit het rode Berlijn weghalen naar een gezondere stad in Duitsland, zodat het niet onder de propaganda van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg valt.” Alles wat onze vijanden ons lieten ondergaan en alle kwaadaardige agitatie en smerige laster tegen ons, werd in een Duitse vertaling gericht tegen de Berlijnse arbeidersklasse en zijn leiders Liebknecht en Luxemburg. De verkenningsopdracht van de Berlijnse arbeidersklasse ontwikkelde breder en diepgaander dan bij ons in juli, het aantal slachtoffers en de verliezen zijn eveneens groter. Dit kan verklaard worden door het feit dat de Duitsers de geschiedenis maakten waar wij al doorgegaan zijn; de Duitse burgerij en de militaire machine hadden de ervaring van juli en oktober in Rusland al opgenomen. En wat nog belangrijker is: de klassenverhoudingen zijn veel scherper in Duitsland, de heersende klassen zijn veel steviger, slimmer, actiever en dus ook meedogenlozer.

    Bij ons zaten er vier maanden tussen de Februarirevolutie en de Julidagen. De arbeidersklasse van Petrograd had een kwart van een jaar nodig vooraleer de onweerstaanbare drang er was om op straat te komen in een poging om de zuilen waarop de tempel van het regime van Kerenski en Tsereteli rustte omver te werpen. Na de nederlaag van de Julidagen duurde het nog eens vier maanden vooraleer de grote reservekrachten uit de provincies zich achter Petrograd schaarden waardoor we, met de zekerheid van een overwinning, een direct offensief konden opzetten tegen de bastions van het privaat bezit. Dat was in oktober 1917.

    In Duitsland vond de eerste revolutie, waarmee de monarchie ten val kwam, plaats in november. En nu zien we begin januari al de tegenhanger van onze julidagen. Betekent dit dat de Duitse arbeidersklasse de revolutie op een kortere tijd kan doorvoeren? Waar wij vier maanden voor nodig hadden, gebeurt hier op twee maanden. Laten we hopen dat dit ritme aangehouden wordt. Misschien zullen er dan tussen de Duitse julidagen en de Duitse oktober geen vier maanden liggen, maar minder – misschien zullen twee maanden voldoende zijn en misschien zelfs minder. Maar wat er ook gebeurt, één zaak staat vast: de schoten waarmee Karl Liebknecht in de rug is gedood vinden een echo doorheen Duitsland. Deze echo weerklinkt als een doodsvonnis voor de Scheidemanns en de Eberts, zowel in Duitsland als elders.

    We hebben hier een requiem voor Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg gebracht. De leiders zijn niet meer. We zullen hen nooit meer levend zien. Maar kameraden, hoeveel van jullie hebben hen ooit in levende lijve gezien? Een kleine minderheid. En toch waren Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg de afgelopen maanden steeds onder ons. Op meetings en congressen hebben jullie Karl Liebknecht als erevoorzitter verkozen. Hij was er zelf niet bij – hij kon Rusland niet binnen geraken – en toch was hij onder jullie, hij zat aan jullie tafel als eregast, als jullie medestander. Zijn naam betekende immers meer dan die van een gewone mens, hij stond voor al het beste, moedigste en nobelste in de arbeidersklasse. Als we denken aan een man die zichzelf opofferde voor de onderdrukten, er volledig voor ging, iemand die zich nooit verstopte of zijn standpunten afzwakte voor de vijand, dat denken we meteen aan Karl Liebknecht. Hij is ons bewustzijn en het geheugen van de mensen binnengetreden als de heldhaftigheid van actie. Toen het militarisme in het kamp van onze vijanden alles overheerste en alle andere standpunten had vertrappeld, toen al wie de plicht had om te protesteren zweeg, toen het leek alsof er nergens enige ademruimte was, toen sprak Karl Liebknecht als een strijder. Hij zei: “Jullie heersende tirannen, militaire slachters, plunderaars, jullie volgzame lakeien, jullie vertrappelen België en terroriseren Frankrijk, jullie willen de hele wereld onderdrukken en jullie denken dat je niet tot de orde kan geroepen worden. Maar ik zeg jullie: wij zijn met weinig, maar wij zijn niet bang van jullie. We verklaren jullie de oorlog en we zullen de massa’s doen opstaan om deze oorlog tot het einde te voeren.” Dit zijn de vastberadenheid en de heldhaftige moed die van Karl Liebknecht een onvergetelijke figuur van de wereldwijde arbeidersklasse maken.

    Aan zijn zijde staat Rosa, een voorvechtster van de arbeidersklasse die zijn gelijke is. Hun tragische dood en hun strijdposities brachten hun namen samen in een bijzondere en voor altijd onbreekbare band. Ze zullen steeds samen genoemd worden: Karl en Rosa, Liebknecht en Luxemburg.

    Weet je waar legendes over heiligen en hun eeuwig leven op gebaseerd zijn? Op de nood van mensen om de herinnering aan wie hen op een of andere wijze leidde levendig te houden, op het streven om de persoonlijkheid van leiders te vereeuwigen door er heiligen van te maken. De realiteit waarin we nu leven is voldoende voor ons, deze realiteit is op zich immers legendarisch. Het zijn de ontwakende krachten in de geesten van de massa’s en hun leiders die zorgen voor de ontwikkeling van schitterende figuren die boven de mensheid uitsteken.

    Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg zijn dergelijke eeuwige figuren. We zijn ons bewust van hun aanwezigheid met een sterke, bijna fysieke, nabijheid. Op dit tragische ogenblik denken we aan de beste arbeiders van Duitsland en de hele wereld die dit nieuws kregen en die in rouw zijn. We ervaren de scherpte en bitterheid even hard als onze Duitse broeders. We zijn internationalisten in ons lijden net zoals we dat in al onze strijdbewegingen zijn.

    Voor ons was Liebknecht niet gewoon een Duitse leider. Voor ons was Rosa Luxemburg niet gewoon een Poolse socialiste die aan het hoofd van de Duitse arbeiders stond. Neen, ze waren beiden onderdeel van de wereldwijde arbeidersklasse en we zijn onlosmakelijk met hen verbonden. Tot hun laatste adem behoorden ze niet tot een natie maar tot de Internationale.

    Ter informatie voor de Russische werkende mannen en vrouwen moeten we opmerken dat Liebknecht en Luxemburg bijzonder dicht bij de Russische revolutionaire arbeidersklasse stonden en dit vooral op de meest moeilijke ogenblikken. Het appartement van Liebknecht was het hoofdkwartier van de Russische ballingen in Berlijn. Toen we in het Duitse parlement of de Duitse media wilden protesteren tegen de diensten van de Duitse heersers voor de Russische reactie, dan richtten we ons in de eerste plaats aan Karl Liebknecht en hij klopte op alle deuren en protesteerde bij iedereen, ook bij Scheidemann en Ebert, om hen ertoe te verplichten zich uit te spreken tegen de misdaden van de Duitse regering. We keken ook steeds naar Liebknecht als één van onze kameraden materiële steun nodig had. Liebknecht was onvermoeibaar als het Rode Kruis van de Russische Revolutie.

    Op het congres van de Duitse sociaaldemocraten in Jena, waar ik eerder naar verwees en waar ik als bezoeker aanwezig was, vroeg het presidium op initiatief van Liebknecht me om te spreken over de resolutie die dezelfde Liebknecht had ingediend om het geweld en de brutaliteit van de tsaristische regering in Finland aan te klagen. Met enorme zorgvuldigheid bereidde Liebknecht zijn eigen toespraak voor. Hij verzamelde feiten en cijfers en stelde me gedetailleerde vragen over de handelsrelaties tussen tsaristisch Rusland en Finland. Maar voor de kwestie besproken werd (ik moest na Liebknecht spreken) kwam er een telegram over de moord op Stolypin in Kiev. Dit telegram maakte een grote indruk op het congres. De eerste vraag die bij de leiding opkwam, was of het gepast zou zijn dat een Russische revolutionair een Duits congres zou toespreken op een ogenblik dat een andere Russische revolutionair een moord had gepleegd op de Russische premier. Deze gedachte kwam zelfs bij Bebel op, de oude man die drie koppen uitstak boven de andere leden van het Centraal Comité hield niet van ‘nodeloze’ complicaties. Hij zocht me meteen op en stelde vragen: “Wat betekent deze moord? Welke partij kan er verantwoordelijk voor zijn? Dacht ik dat mijn toespraak onder deze voorwaarden de aandacht van de Duitse politie zou opwekken?” Ik vroeg de oude man voorzichtig: “Ben je bang dat mijn toespraak tot problemen zal leiden?” “Ja,” antwoordde Bebel. “Ik moet toegeven dat ik liever heb dat je niet spreekt.” “Natuurlijk,” antwoordde ik. “In dat geval kan er geen sprake van zijn dat ik spreek.” Daarop gingen we uiteen.

    Nog geen minuut later kwam Liebknecht letterlijk op me afgelopen. Hij was buiten adem van opwinding. “Is het waar dat ze voorgesteld hebben dat je niet spreekt,” vroeg hij me? “Ja,” antwoordde ik, “ik heb het er net met Bebel over gehad.” “En stemde je daarmee in?” “Hoe kon ik er niet mee instemmen,” antwoordde ik, “ik ben hier niet de baas maar een bezoeker.” “Dat is een schandalige daad van ons presidium. Het is vreselijk, een nooit gezien schandaal, ellendige lafheid!” Liebknecht uitte zijn verontwaardiging in een toespraak waarin hij genadeloos uithaalde naar de tsaristische regering, ondanks waarschuwingen van het presidium achter de schermen om geen ‘nodeloze’ complicaties te creëren door de tsaristische monarchie te beledigen.

    Van in haar jeugd stond Rosa Luxemburg aan het hoofd van die Poolse sociaaldemocraten die nu samen met de zogenaamde ‘Lewica’, de revolutionaire vleugel van de Poolse Socialistische Partij, de Communistische Partij gevormd hebben. Rosa Luxemburg sprak prachtig Russisch, ze had een grote kennis van de Russische literatuur, volgde het Russische politieke leven op de voet, had nauwe banden met Russische revolutionairen en deed alle moeite om over de revolutionaire stappen van de Russische arbeidersklasse in de Duitse media te berichten. In haar tweede thuisland, Duitsland, slaagde Rosa Luxemburg er met haar kenmerkende talenten in om niet alleen de Duitse taal perfect te beheersen, maar ook om het Duitse politieke leven volledig te begrijpen. Ze nam een van de meest prominente plaatsen in de oude Bebelistische sociaaldemocratische partij in. Daar bleef ze heel haar leven aan de radicale linkerkant.

    In 1905 leefden Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg in de meeste oprechte betekenis mee met de gebeurtenissen van de Russische revolutie. Rosa Luxemburg verliet Berlijn in 1905 om naar Warschau terug te keren. Ze deed dit niet als Poolse maar als revolutionaire activiste. Toen ze op borgtocht vrijkwam uit de citadel van Warschau, trok ze illegaal verder naar Petrograd waar ze in 1906, onder een valse naam, verschillende vrienden in de gevangenis bezocht. Ze keerde naar Berlijn terug en voerde haar strijd tegen het opportunisme op. Tegenover dat opportunisme plaatste ze de weg en de methoden van de Russische revolutie.

    Samen met Rosa beleefden we de grootste tegenspoed die de arbeidersklasse ooit kende. Ik heb het over het schandelijke bankroet van de Tweede Internationale in augustus 1914. Samen met haar hebben we de vlag van de Derde Internationale omhoog gebracht. En nu, kameraden, met het werk dat we dagelijks uitvoeren, blijven we trouw aan de erfenis van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Als we hier in het nog steeds koude en hongerige Petrograd de basis leggen voor een socialistische staat, dan treden we op in de geest van Liebknecht en Luxemburg. Als ons leger vooruitgang boekt aan het front, is het met bloed de erfenis van Liebknecht en Luxemburg aan het verdedigen. Hoe vreselijk is het dat we henzelf niet konden verdedigen!

    In Duitsland is er geen Rood Leger aangezien de macht nog in handen van de vijanden is. We hebben nu een leger en het wordt groter en sterker. In afwachting dat een leger van de Duitse arbeidersklasse de rangen zal aaneensmeden onder de vlag van Karl en Rosa, zal het de taak van ons allemaal blijven om in ons Rode Leger iedereen te informeren over wie Liebknecht en Luxemburg waren, waarom ze gestorven zijn en waarom hun herinnering heilig is voor elke soldaat van het Rode Leger en voor elke werkende en boer.

    De slag die ons toegebracht is, komt ondraaglijk hard aan. Toch kijken we niet alleen hoopvol, maar ook met zekerheid vooruit. Ondanks het feit dat er vandaag een golf van reactie door Duitsland gaat, verliezen we geen enkel ogenblik ons vertrouwen dat ook daar een rode Oktober nabij is. De grote strijders zijn niet tevergeefs gevallen. Hun dood zal gewroken worden. Hun schaduwen zullen krijgen wat hen toebehoort. We zullen ons tot hun schaduwen richten en zeggen: “Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, jullie behoren niet langer tot de levenden maar jullie zijn onder ons aanwezig. We voelen jullie sterke geest, we zullen onder jullie vlag vechten, onze strijdkrachten zullen jullie morele grootsheid dragen. En elk van ons zweert dat als het uur komt en als de revolutie het vraagt, we zonder wankelen ons leven geven voor dezelfde vlag als die waarvoor jullie gevallen zijn, vrienden en kameraden, Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht.”

     

  • De Duitse Revolutie van 1918-19

    Foto: Bundesarchiv, Bild 183-B0527-0001-810 / Unbekannt / CC-BY-SA 3.0, CC BY-SA 3.0 de, Link

    In november 1918 begon de Duitse Revolutie. Het vond plaats in wat het meest geïndustrialiseerde land ter wereld was, met ook de sterkste arbeidersklasse. Vlak na de Russische Revolutie van 1917 was er de mogelijkheid om de geschiedenis te veranderen. We bekijken deze revolutionaire gebeurtenissen en de relevantie ervan voor socialisten vandaag.

    Dossier door Robert Bechert. Deze tekst verschijnt in een boek over de Duitse Revolutie (1918-1923) dat in september uitkomt. 

    In de winter van 1918 kwam het regime van de Duitse keizer ten val. De kwestie van ‘Weimar’, de geschiedenis en het lot van de eerste Duitse republiek die in 1918-23 ontstond, verdween nooit echt, ook niet na de Tweede Wereldoorlog. De bekende martelaren van het begin van de revolutie, Karl Liebknecht en zeker Rosa Luxemburg, zijn evenmin vergeten.

    De media stellen het vaak voor alsof de economische ineenstorting van de jaren 1930 bijna rechtstreeks tot de overwinning van Hitler heeft geleid – soms wordt ook de hyperinflatie van 1923 naar voren gebracht als een reden voor het succes van de nazi’s. Zoals Leon Trotski als eerste opmerkte, was dit niet het geval. De onmiddellijke sleutelelementen die de triomf van Hitler bepaalden, waren de weigering van de leiding van de Sociaaldemocratische Partij (SPD) om te breken met het kapitalisme en, nadien, de ultralinkse opstelling van de leiding van de Communistische Internationale waardoor in de praktijk een eenheidsfront van arbeidersorganisaties tegen het fascisme werd verworpen.

    Zoals bij de meeste pogingen om te misleiden, zit er een greintje waarheid in het idee dat de crisis van 1923 een van de redenen van het succes van Hitler was. Maar 1923 stond niet alleen bekend voor hyperinflatie. In essentie is het een verhaal van een gemiste kans. In 1923 was er het einde van de revolutie die in 1918 begon, een beweging waarin voor het eerst een meerderheid van de werkende klasse in een geïndustrialiseerd, imperialistisch land een revolutionaire marxistische partij in de vorm van de Duitse Communistische Partij (KPD) steunde.

    Marxisten hadden Duitsland jarenlang gezien als een sleutelland, zowel omwille van de sterke door marxisten geleide arbeidersbeweging als omwille van de economische macht. Ondanks de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog en de daarop volgende oorlogsherstellingen, was het nog steeds een beslissend land in Europa. Begin jaren 1920 was Berlijn de vierde grootste stad ter wereld en internationaal gezien de grootste industriële stad.

    Toen de Duitse Revolutie in november 1918 begon, was dit bijna exact een jaar nadat de Bolsjewieken in Rusland aan de macht kwamen. Vladimir Lenin was bijzonder opgetogen. Zijn vrouw, Kroepskaja, schreef later dat Lenin “helemaal vervoerd was door het nieuws” en dat “de dagen van de eerste verjaardag van de Oktoberrevolutie de gelukkigste uit zijn leven waren.” Dit was niet enkel omwille van het omverwerpen van de Keizer en het waarschijnlijke einde van de Eerste Wereldoorlog, maar ook omdat Lenin, Trotski en de Bolsjewieken begrepen dat het uiteindelijke lot van de Russische Revolutie verbonden was met het succes van de socialistische revolutie in de rest van Europa, in het bijzonder Duitsland.

    Toen de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse revoluties begonnen, schreef Lenin naar de Sovjet-leiding dat “de Russische arbeiders de gebeurtenissen met grote aandacht en enthousiasme volgen. Nu zullen zelfs de meest blinde arbeiders in verschillende landen zien dat de Bolsjewieken het bij het rechte eind hadden toen ze hun hele tactiek baseerden op steun voor de wereldwijde arbeidersrevolutie.”

    Zoals we echter weten, is de Duitse Revolutie niet gelukt. In plaats van een socialistische samenleving tot stand te brengen, ging het kapitalisme gewoon door. Deze mislukking leidde niet alleen tot de horror van het fascisme en de Tweede Wereldoorlog, het opende ook de weg naar de overwinning van het stalinisme in Rusland en, uiteindelijk, de volledige ondermijning van de verworvenheden van de Russische Revolutie.

    Naast het historisch belang voor het verdere verloop van de 20e eeuw, was de Duitse Revolutie van 1918-1923 ook belangrijk voor de lessen die marxisten er vandaag uit kunnen trekken. Het is tot op heden het enige voorbeeld van een revolutie in een modern geïndustrialiseerd land gedurende een periode van enkele jaren. Er zitten veel kwesties van programma, strategie en tactieken in vervat die ook van belang zullen zijn in de komende periode. Deze kwesties komen vooral neer op de vraag hoe een massale marxistische partij kan ontwikkelen, hoe deze de meerderheid van de werkende klasse voor zich kan winnen en uiteindelijk ook wat deze partij moet doen wanneer het deze positie heeft bekomen.

    Het keerpunt

    Naast de economische sterkte van Duitsland was een belangrijk element in deze revolutie de kracht van de arbeidersbeweging. Voor de oorlog van 1914-18 werd de SPD internationaal als een model gezien. Het was de leidinggevende partij van de Tweede Internationale, toen deze bestond uit partijen die zichzelf marxistisch noemden. De SPD stond vooraan in het opbouwen van massale arbeidersorganisatie die minstens formeel tot doel hadden om het kapitalisme omver te werpen. Pogingen om het doel van de partij formeel te beperken tot het hervormen van het kapitalisme, werden verworpen. Dit was onder meer het geval op het SPD-congres van 1901 waar ingegaan werd tegen de “revisionistische pogingen om de kwestie van de machtsverovering door strijd tegen onze vijanden te vervangen door een beleid van samenwerking met de bestaande orde.” De SPD kende een enorme groei. In 1890 kwam de SPD na 12 jaar uit de illegaliteit. Bij alle verkiezingen nam het aantal stemmen toe: tot 4,25 miljoen (34,7%) in 1912. Het ledenaantal piekte een jaar later op 1.085.900.

    De revolutionaire erfenis van de SPD werd echter ondermijnd door een combinatie van illusies die voortkwamen uit de economische groei van die periode en, paradoxaal genoeg, ook door de snelle groei van de SPD zelf. De meeste leidinggevende lagen binnen de SPD en de vakbonden begonnen aan te nemen dat de vooruitgang bijna automatisch zou aanhouden tot de partij een meerderheid haalde en stapsgewijze hervormingen zou doorvoeren om het leven van de werkenden te verbeteren. Dit leidde uiteindelijk tot het in de praktijk opgeven van de verwachting dat het systeem kon geraakt worden door een crisis en ook het opgeven van een revolutionair perspectief. De meeste leiders dachten immers dat het kapitalisme in het algemeen een verdere gestage groei zou kennen.

    Het uitbreken van de oorlog maakte het klaar en duidelijk dat de meerderheid van de SPD-leiding zich aan een pro-kapitalistisch standpunt had aangepast en zich in de toekomst zou keren tegen een socialistische revolutie. Dat was het belang van het keerpunt op 4 augustus 1914 toen de SPD voor steun aan de ‘eigen’ burgerij in de inter-imperialistische oorlog stemde. De mogelijkheid van een oorlog werd jarenlang besproken in de arbeidersbeweging, maar het was een grote schok dat de partijen van de Tweede Internationale in de meeste oorlogvoerende landen onmiddellijk beslisten om ‘hun eigen’ kant in de oorlog te steunen. De enige uitzonderingen waren Rusland, Servië en Bulgarije. Het feit dat de SPD de oorlog steunde, in tegenstelling tot het verzet van de partij tegen de door Pruisen geleide bezetting van Frankrijk in 1870, en de samenwerking met de regering, vormden een zware slag. De partij kon niet langer beweren dat ze revolutionair was. Het was een beslissende stap naar de integratie van de SPD-leiders in het kapitalistisch systeem en het opende de weg voor de contrarevolutionaire rol die ze speelden na 1918.

    Groeiende anti-oorlogsstemming

    De opstelling van de SPD-leiding was nochtans geen volkomen onverwachte slag bij heldere hemel. Voor 1914 was er al een scherpe politieke strijd in de partij. In die periode werd Rosa Luxemburg een leidinggevende tegenstander van het groeiende reformisme en de niet-revolutionaire tendensen in de partij. In 1914 was de SPD verdeeld in drie stromingen: de openlijke reformistische vleugel, het zogenaamde centrum (geleid door Karl Kautsky) en de radicalen (de marxistische linkerzijde) onder leiding van Luxemburg, Liebknecht en anderen. In tegenstelling tot de Bolsjewieken in hun strijd in de Russische sociaaldemocratie tussen 1903 en 1912 organiseerden Luxemburg en de marxistische vleugel geen coherente oppositie die stelselmatig voor zijn ideeën opkwam en steun uitbouwde. Dit droeg op tragische wijze bij tot de zwaktes bij het begin van de revolutie in 1918 en vervolgens tot de gemiste kansen en nederlagen.

    Vanaf 1914 was er verzet tegen de oorlogsgezinde positie van de SPD-leiders. Heel wat activisten verdedigden de traditionele socialistische internationalistische positie die de partij voorheen had ingenomen. Ze stonden een tijdlang relatief geïsoleerd door de patriottische golf die aanvankelijk alle strijdende landen overspoelde en bovendien was er toenemende repressie door zowel de SPD-leiding als de militaire autoriteiten. De internationalisten waren bovendien niet sterk met elkaar verbonden in de zin van een gemeenschappelijk, duidelijk programma en bijhorende activiteiten. De anti-oorlogsvleugel van de SPD schrok door de nieuwe ervaring: bijna niemand had verwacht dat de SPD de oorlog zou steunen, in het ergste geval vreesden veel linkse SPD’ers dat de partijleiding zich ‘neutraal’ zou opstellen. Lenin weigerde aanvankelijk het nieuws van de SPD-steun voor de oorlogskredieten te geloven. Het gebrek aan politieke en organisatorische coherentie van de linkerzijde van de SPD maakte het echter moeilijker om te antwoorden.

    Zodra duidelijk werd dat de oorlog niet van korte duur zou zijn, het nieuws van de vreselijke slachtpartijen in de loopgraven bekend raakte en er overal tekort aan voedsel was, begon het verzet tegen de oorlog toe te nemen. Het kwam relatief snel tot protest tegen zowel de oorlog als de gevolgen ervan, vooral op vlak van prijzen en de soms drastische tekorten aan voedselvoorzieningen. Het protest kwam tot uiting op straat, op de werkvloer en in het parlement. Tegen 1916 waren er stakingen rond de voedselbevoorrading en de lonen. Nadat het linkse anti-oorlogsparlementslid Karl Liebknecht op 1 mei was opgepakt, namen 55.000 mensen deel aan een proteststaking in Berlijn. In december 1914 was Liebknecht de eerste van de 110 parlementsleden van de SPD die tegen de oorlog stemde. Een jaar later stemden 20 verkozenen tegen en waren er 24 onthoudingen.

    Het verzet tegen de oorlog werd gesterkt door de Russische Revolutie van 1917, zowel de Februarirevolutie waarmee het tsarisme omvergeworpen werd als de Bolsjewistische overwinning in de Oktoberrevolutie. Voor de Duitse arbeiders werd Rusland meteen een voorbeeld van omverwerping van de monarchie en vestiging van een republiek. Zeker de sovjets, de raden die opgezet werden door de Russische arbeiders, boeren en soldaten, werden een voorbeeld. De staking van ongeveer 300.000 arbeiders in april 1917, vooral in Leipzig, leidde tot het opzetten van de eerste arbeidersraden (“Räte”) in Duitsland. Behalve een toenemende radicalisering onder werkenden, was er ook groeiende onrust in het leger met mariniers die een geheime organisatie vormden. De uitstraling van de Russische Revolutie werd erg groot na de Oktoberrevolutie, toen de macht overging op de door de Bolsjewieken geleide sovjets. Een sleutelfactor hierin was het consistente beleid van de Bolsjewieken om zich tot de arbeiders in de rest van Europa te richten, en de Duitse arbeiders in het bijzonder, om het voorbeeld van de Russische arbeiders te volgen in het afdwingen van democratische rechten, het stoppen van de oorlog en het omverwerpen van het kapitalisme.

    Tegen deze achtergrond waren de stakingen van januari 1918 in Duitsland nog groter. De slogan ‘Vrede, vrijheid en brood’ deed denken aan de Bolsjewistische slogan ‘Vrede, land, brood.’ In Berlijn staakten een half miljoen arbeiders gedurende vijf dagen uit protest tegen de annexatie-eisen van de Duitse regering in de vredesonderhandelingen met Sovjet-Rusland in Brest-Litovsk. De SPD-leiders stelden dat ze de economische eisen van de arbeiders steunden, maar pleitten er tegelijk voor dat een ‘overwinning’ in de wereldoorlog noodzakelijk was.

    De linkerzijde organiseren

    Bijna van bij het begin van de oorlog botste de anti-oorlogslinkerzijde op obstakels. Er was de impact van de verrassing, maar tegelijk was er ook repressie door de staat en door de SPD-leiding met censuur, militaire repressie, vervolging binnen de partij en een vastberaden poging om de oppositie het zwijgen op te leggen. De kwestie was welke lessen en conclusies uit dit keerpunt moesten getrokken worden nu de SPD omgevormd werd van een wapen om het kapitalisme omver te werpen tot een instrument dat het kapitalisme veilig wil stellen. Dit was een nieuwe ervaring voor de arbeidersbeweging. Er waren eerder voorbeelden van individuen die het idee van strijd voor een socialistische revolutie hadden opgegeven of verworpen om het kapitalisme openlijk te steunen, maar deze bocht door de overgrote meerderheid van de partijen van de Tweede Internationale was ongezien.

    Er was nood aan een duidelijk programma en een benadering naar die arbeiders die de SPD nog steunden vanuit loyaliteit uit het verleden en hoop dat het toch een instrument tot verandering voor de werkende klasse kon worden, maar die niet volledig begrepen wat er aan de hand was met die omvorming van de SPD.

    Het vroegere falen om de revolutionaire elementen binnen de SPD te organiseren, maakte het moeilijker om de nodige politieke en organisatorische conclusies te trekken. De publicatie van het ‘Junius pamflet’ door Rosa Luxemburg in februari 1916 had een grote impact op de tegen oorlog gekante linkerzijde in Duitsland. Lenin besprak het pamflet en stelde dat het “in het algemeen een schitterend marxistisch werk” was, maar hij voegde er aan toe dat het een beeld gaf van een “eenzame strijd” waarbij de Duitse linkerzijde, die in een semi-dictatuur moest werken, te lijden had onder het “gebrek aan een consistente illegale organisatie.”

    In januari 1916 was er een bijeenkomst van aanhangers van ‘Die Internationale’, de krant die Luxemburg in 1915 mee had helpen opzetten. Die bijeenkomst bevestigde haar stellingen over de oorlog en richtte de ‘Gruppe Internationale’ op. Deze groep zou snel bekend worden als de Spartakisten, na een reeks ‘Spartacus brieven’ die vanaf 1916 werden uitgebracht.

    Luxemburg was bang dat het opzetten van een onafhankelijke revolutionaire organisatie zou leiden tot isolement van de brede massa’s die nog steeds uitkeken naar de SPD (en nadien naar de USPD). Marxisten moeten vermijden dat er sectaire obstakels zijn tussen henzelf en brede lagen van de arbeidersklasse, maar zich niet organiseren is daar geen antwoord op. Zonder organisatie was er geen arena om ideeën en ervaringen te bespreken, voorstellen te formuleren en deze op een gecoördineerde wijze uit te voeren. Luxemburg reageerde tegen het feit dat de SPD een bureaucratische hindernis voor arbeidersstrijd was geworden. Ze dacht dat de arbeiders in strijd op spontane wijze de nodige politieke duidelijkheid en organisatie zouden ontwikkelen.

    Uitsluitingen uit de SPD

    De groeiende oppositie tegen de oorlog en de woede tegen wat terecht werd gezien als verraad door de SPD-leiders, kwam tot uiting in interne strijd binnen de SPD. De SPD-leiding ging over naar de kant van de heersende klasse, maar in de partij waren er nog veel aanhangers van de marxistische tradities en van verzet tegen de oorlog.

    Deze spanningen kwamen ook tot uiting aan de top van de SPD, in de parlementaire fractie. Na minder dan twee jaar in de oorlog werden 20 dissidenten uit de parlementaire fractie gesloten. De verdeeldheid in de partij bleef toenemen. In april 1917 werd de splitsing geformaliseerd met de vestiging van een linkse anti-oorlogspartij: de Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij (USPD). Dit was een gevolg van de uitsluiting van de anti-oorlogsoppositie uit de SPD in januari van datzelfde jaar, nadat die oppositie een nationale conferentie had gehouden. De nieuwe partij nam tussen een kwart en een derde van de SPD-leden mee. De sterkte verschilde van regio tot regio: in Berlijn, Leipzig en vier andere gebieden ging de volledige regionale structuur van de SPD over naar de USPD. Ongeveer de helft van de leden van de nieuwe partij waren geconcentreerd in Berlijn, Leipzig en de regio Düsseldorf-Elberfeld.

    Politiek gezien was de USPD erg gemengd. Het omvatte vertegenwoordigers van de vooroorlogse reformistische vleugel, zoals Edward Bernstein, die tegen de oorlog waren vanuit een pacifistisch oogpunt. Karl Kautsky, een leidinggevende vertegenwoordiger van de centrumvleugel voor de oorlog, sloot er zich ook bij aan. Tegelijk waren er in de USPD heel wat leden die in revolutionaire richting gingen. Dat was de reden waarom Luxemburg, Liebknecht en de ‘Gruppe Internationale’ erbij aansloten.

    De situatie veranderde snel midden 1918. Het mislukken van het lente-offensief door het Duitse leger en de groeiende betrokkenheid van Amerikaanse troepen in Europa overtuigde de militaire leiding dat de oorlog niet kon gewonnen worden. Op 29 september vroeg de legerleiding aan de regering om vrede te sluiten. De legerleiding wilde de politieke verantwoordelijkheid voor de erkenning van de nederlaag in de oorlog niet nemen. Het wilde dit naar de parlementaire leiders doorschuiven en daarom werd de dictatoriale macht opgegeven. Voor het eerst werd een Duitse regering gevormd die formeel verantwoording aan het parlement moest afleggen in plaats van aan de Keizer. Midden oktober vroeg die regering de Amerikaanse president Woodrow Wilson om te onderhandelen over vrede. In een open breuk met zijn verleden leverde de SPD twee ministers (één van hen was ook vicevoorzitter van de vakbonden) in de kapitalistische coalitie onder leiding van prins Max von Baden.

    Novemberrevolutie

    De vonk die de revolutie in gang zette, was een muiterij in de marinebasis van Wilhemshaven die snel navolging vond in Kiel waar de mariniers weigerden om deel te nemen aan een laatste nutteloze strijd met de Britse marine. Het leidde in Kiel op 3 november tot een confrontatie waarbij zeven betogers omkwamen en vele anderen gewond raakten. De mariniers stuurden het nieuws hiervan rond in heel het land, waarop ook de revolutionaire opstand zich op enkele dagen tijd verspreidde. In tal van steden, dorpen en havens werden arbeiders-, soldaten-, en mariniersraden opgezet.

    Het ging snel. Op 9 november riepen de SPD-leiders voorzichtig een republiek uit. Na het ontslag van von Baden werd SPD-leider Friedrich Ebert kanselier (premier). De SPD zocht wanhopig naar manieren om de situatie onder controle te krijgen. De partijleiding begreep de revolutionaire stemming en wilde de arbeiders en de opstandige basis sussen terwijl tegelijk het kapitalistische systeem werd verdergezet. De inmiddels door de SPD geleide regering probeerde zich revolutionair voor te doen en noemde zich ‘Rat der Volksbeauftragten’ (RdV – Raad van Volkscommissarissen), een expliciete verwijzing naar de Bolsjewistische regering in Sovjet Rusland. De naam was dan wel dezelfde, maar er was een fundamenteel verschil tussen de SPD-regering die het kapitalisme wilde redden en de Bolsjewistische regering die er internationaal een einde aan wilde maken.

    De SPD probeerde op hetzelfde ogenblik de linkerzijde te neutraliseren door onder de slogan van ‘eenheid van de arbeidersklasse’ de USPD in de nieuwe regering te betrekken en drie Volkscommissarissen aan te bieden, hetzelfde aantal als de SPD. De SPD suggereerde zelfs dat Liebknecht, die pas uit de gevangenis was vrijgelaten, ‘welkom’ was in de regering. Terecht weigerde hij dit aanbod. De USPD-leiders hadden de illusie dat ze in de regering zouden treden om “de verworvenheden van de socialistische revolutie te beschermen.” In het beste geval was dit ‘wishful thinking’. De SPD-leiders hadden immers al duidelijk gemaakt dat ze wel socialistische frasen gebruikten, maar vooral tot doel hadden om het kapitalisme te redden door een herhaling van de Russische Oktoberrevolutie in Duitsland te vermijden.

    Verraad door de SPD

    De SPD-leiders hadden een bewuste politiek om een omverwerping van het kapitalisme te vermijden. Aan de vooravond van het aftreden van de Keizer, klaagde Ebert: “Als de keizer niet aftreedt, is een sociale revolutie onvermijdelijk. Ik wil dat niet, ik haat het als een zonde.” Het prestige van de SPD, die door veel Duitse arbeiders nog steeds gezien werd als ‘hun’ partij, werd gebruikt door de leiding om tijd te winnen voor de stabilisering van het kapitalisme. In sommige gebieden namen lokale SPD-leiders het initiatief om raden op te zetten. Ze deden dit om er zeker van te zijn dat zij de controle erover hadden. De revolutie bracht eisen voort zoals de ‘socialisatie’ (nationalisatie onder democratische controle). Om deze eis schijnbaar in te willigen, maar eigenlijk vooral om het op een zijspoor te zetten, besloot de RdV midden november om een comité op te zetten dat moest nagaan welke sectoren ‘rijp’ waren voor socialisatie. Het is overbodig om te zeggen dat hier niets van in huis kwam. Toen het eerste nationale congres van Arbeiders- en Soldatenraden in december begon, verklaarde Ebert dat “de winnende arbeidersklasse geen klassenbewind zal vestigen.”

    De SPD-leiders hadden de lessen van de Russische Revolutie geleerd. Ze probeerden zo snel mogelijk de raden aan de kant te schuiven of de impact ervan te beperken. Op het nationale radencongres in december slaagde de SPD er met 344 tegen 98 stemmen in om de uitroeping van de socialistische republiek te verwerpen en in de plaats daarvan verkiezingen voor een nationaal parlement uit te roepen in januari met als duidelijk doel om een grondwet voor een kapitalistische republiek op te maken.

    De revolutie ging echter snel, zeker in Berlijn en enkele andere regio’s. Delen van de arbeiders, soldaten en mariniers waren enkele weken na het begin van de revolutie gefrustreerd en kwaad omdat het oude regime en het kapitalistisch systeem niet volledig van de kaart geveegd werden. Begin november werd geschoten op linkse betogers in Berlijn. Begin december vielen 14 doden toen aanhangers van de regering op een revolutionair soldatenprotest schoten. Twee dagen later was er een aanval op het dagblad van de Spartakisten, ‘Die Rote Fahne’, en werd geprobeerd om Liebknecht te ontvoeren. Het leidde een dag erna tot een betoging met 150.000 deelnemers.

    Deze radicalisering en groeiende steun voor de linkerzijde maakten dat de SPD stappen moest zetten om de controle te behouden. Op 24 december was er een aanval op de Volksmarinedivision (Divisie van de Volksmarine), een kracht die aanvankelijk naar Berlijn gestuurd werd om de SPD te beschermen maar steeds meer begon te radicaliseren. De divisie nam deel aan een betoging geleid door Spartakisten en hield SPD-leider Otto Wels vast. Daarop besloot de regering dat 80% van de troepen in de divisie ontslagen werden. De mariniers weigerden dit bevel uit te voeren, waarop de SPD andere militaire eenheden erop afstuurde. Dit leidde tot de zogenaamde ‘bloedige kerst’, toen de mariniers zich op succesvolle wijze verdedigden.

    Het leidde tot een finale crisis in de coalitie van SPD en USPD. De Volkscommissarissen van de USPD namen op 29 december ontslag omwille van de ‘bloedige kerst’ en omwille van de weigering van de SPD om de ‘Punten van Hamburg’ uit te voeren, een programma dat de soldatenraden de macht moest geven zoals overeengekomen op het nationale radencongres. De USPD-commissarissen werden vervangen door drie SPD’ers, waaronder Gustav Noske, die verantwoordelijk werd voor het leger en de marine. Hij begon ook snel de militaire krachten van de contrarevolutie te organiseren: de Freikorpsen (veel van die Freikorpsen zouden in de jaren 1920 bij de nazi’s aansluiten.) Tegen eind 1918 begon de SPD eenheden van de Freikorpsen in de buurt van Berlijn in te zetten als voorbereiding op het neerslaan van de revolutie.

    Vroege hoop en illusies

    In zekere zin leken de eerste stadia van de Duitse Revolutie op die in Rusland, maar ontwikkelden ze aan een veel sneller ritme. De Novemberrevolutie bracht de raden effectief aan de macht in een aantal steden waaronder Hamburg. In Beieren werd een ‘radenrepubliek’ uitgeroepen. In Saksen was brachten de raden van Dresden, Leipzig en Chemnitz samen een manifest uit waarin stond dat het kapitalisme in elkaar gestort was en de arbeidersklasse de macht overnam. In sommige regio’s werden gewapende arbeiderseenheden opgezet om de revolutie te beschermen.

    Revoluties worden gekenmerkt door het feit dat brede lagen van de bevolking actief op het toneel verschijnen. Dit was ook het geval in Duitsland. De arbeidersorganisaties groeiden bijzonder snel, deels omdat soldaten die van het front terugkwamen bij deze organisaties aansloten, maar vooral omdat brede lagen van de bevolking voor het eerst actief werden. Het aantal vakbondsleden nam toe van 2,8 miljoen in 1918 naar 7,3 miljoen een jaar later. De SPD groeide van 249.400 leden in maart 1918 tot meer dan 500.000 een jaar later. Het aantal leden van de linkse USPD steeg tussen november 1918 en februari 1919 van 100.000 tot 300.000.

    Deze plotse groei zorgde ervoor dat de meer actieve, geradicaliseerde lagen een minderheid werden. De lagen die nu actief werden, hadden meer illusies en hoop in de SPD en de vakbondsleiders. Dit was ook het geval in de eerste dagen van de Russische Revolutie toen de Bolsjewieken, ook al waren ze voor Februari de grootste arbeiderspartij, een minderheid vormden in de sovjets terwijl de meerderheidssteun naar de Mensjewieken en de Sociaal-Revolutionairen ging. Een combinatie van de ervaringen van de werkenden en boeren, samen met het werk van de Bolsjewieken, zorgde ervoor dat ze de steun van de meerderheid konden verkrijgen en de Oktoberrevolutie konden doorvoeren.

    De SPD-leiders wilden dit absoluut voorkomen. Ze deden er bewust alles aan om een succesvolle omverwerping van het kapitalisme te vermijden. Niet alleen de arbeidersbeweging leerde uit de Russische Revolutie, ook de contrarevolutie werd bewuster.

    Onmiddellijk na november kende Duitsland een situatie van dubbelmacht. De revolutie had grote delen van het oude regime van de macht verdreven. Gedurende minstens enkele weken hadden de raden van arbeiders, soldaten en mariniers de reële macht in handen. Maar dit werd niet geconsolideerd en de SPD-leiders deden er samen met de kapitalisten alles aan om de raden te neutraliseren en een normale burgerlijke regering te herstellen. De SPD moest voorzicht handelen omdat de revolutionaire golf nog niet afgenomen was. Maar zoals dit in de meeste revoluties gebeurt, komt er een ogenblik waarop delen van de arbeiders het gevoel hebben dat de macht uit hun handen glipt en de kapitalistische orde opnieuw herstelt. In heel wat gevallen, zoals in de Julidagen in Rusland, kan dit leiden tot spontane pogingen om te vermijden dat de revolutie terugtrekt. De SPD-leiders probeerden de meer radicale arbeiders tot premature acties te provoceren – acties die prematuur waren omdat de massa’s van de werkenden nog niet dezelfde conclusies getrokken hadden.

    In de Russische Revolutie begrepen de Bolsjewieken dit. Ze boden een leiding en strategie om te vermijden dat de meer vooruitgeschoven activisten zich zouden isoleren. Deze strategie was erop gericht om deze activisten in staat te stellen om de massa’s van de arbeiders en de armen te overtuigen van de acties die nodig waren om de revolutie te vervolledigen. In Duitsland echter was er geen kracht die dezelfde rol als de Bolsjewieken kon spelen.

    Ongeduldig voor verandering

    De Spartakusbond was pas midden november 1918 opgezet. De exacte sterkte ervan is niet duidelijk. Wellicht waren er ongeveer 10.000 aanhangers, maar bij de oprichting ervan waren er een paar duizend leden. De Spartakusbond groeide wel snel. Van bij het begin waren er binnen de Spartakisten en de bredere revolutionaire linkerzijde discussies over hoe zou gewerkt worden.

    Van bij de oprichting van de USPD waren Luxemburg, Liebknecht en de Spartakisten betrokken bij deze nieuwe partij, terwijl ze tegelijk hun eigen groep en publicaties behielden. Dit ging zo door tijdens de revolutie met, bijvoorbeeld, een groot debat in Berlijn midden december over de vraag of de USPD in de coalitieregering moest blijven.

    Tegelijk was er een debat over de vraag of de Spartakisten samen met anderen die niet in de USPD zaten, zoals de linkerzijde in Bremen, een Communistische Partij moesten opzetten. Luxemburg was ertoe geneigd om binnen de nog steeds groeiende USPD te blijven, minstens tot het volgende congres. Liebknecht en anderen wilden onmiddellijk een partij opzetten. Het was duidelijk dat er nood was aan een onafhankelijke revolutionaire partij. Het was ook belangrijk om aandacht te schenken aan wat er gebeurde binnen de snel radicaliserende USPD. In 1920 zou de Communistische Partij (KPD) een echte massakracht worden na een fusie met de meerderheid van de USPD.

    Op dat ogenblik was er een groot ongeduld onder veel Duitse revolutionaire socialisten. Dit kwam door een aantal factoren, vooral de dringende nood om de Novemberrevolutie te vervolledigen en Sovjet Rusland te helpen door het kapitalisme in Duitsland omver te werpen. Daarnaast was er een enorme en groeiende haat tegen de SPD-leiders omwille van wat ze in de oorlog gedaan hadden, de rol die ze in de revolutie speelden en de toenemende bereidheid van de SPD-leiders om linkse oppositie bloedig de kop in te drukken.

    Het was tegen deze achtergrond dat bij de oprichting van de KPD eind 1918 een meerderheid besliste om niet deel te nemen aan de parlementsverkiezingen. Luxemburg, Liebknecht en anderen waren het daar niet mee eens. Maar de meerderheid zag jammer genoeg niet dat er een grote steun zou zijn voor de eerste volledig democratische parlementsverkiezingen in de Duitse geschiedenis en dat het voor marxisten nodig was om de verkiezingen te gebruiken om hun standpunt aan de kiezers uit te leggen. De radicalisering in Berlijn en sommige andere regio’s leidde er tegelijk toe dat er een overschatting was van de steun voor een nieuwe revolutie om die van November te vervolledigen. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting toen enkele Spartakisten op kerstmis in Berlijn een krant uitbrachten die opriep tot de onmiddellijke omverwerping van de regering om deze te vervangen door “echte socialisten, dat is door communisten.”

    Een kenmerk van de Duitse Revolutie was dat de ontwikkeling ervan aan verschillende ritmes gebeurde doorheen het land. In verschillende regio’s waren er pogingen door de arbeiders om de controle in eigen handen te nemen. Maar er was geen nationale kracht die in staat was om richting te geven aan deze pogingen en die ook kon oordelen wat de beste timing was en hoe bewust nationale steun kon uitgebouwd worden. De regering was te zwak om alle bewegingen op hetzelfde ogenblik neer te slaan, maar de contrarevolutie kon de verschillende ritmes gebruiken om stad per stad in Duitsland aan te pakken. Begin 1919 was Berlijn cruciaal, omdat de situatie van dubbelmacht daar nog niet opgelost was.

    Provocatie in Berlijn

    De SPD-regering besloot in december om een provocatie te organiseren in Berlijn. Er werden contrarevolutionaire Freikorps-troepen verzameld buiten de stad. De Berlijnse politiechef, het USPD-lid Emil Eichhorn, werd afgezet. De Berlijnse USPD, de organisatie van revolutionaire delegees en de KPD riepen op tot een massabetoging op 5 januari tegen het ontslag van Eichhorn. Het succes van dat protest overtuigde sommige leiders ervan dat het mogelijk was om de regering omver te werpen en er werd daartoe een Voorlopig Revolutionair Comité van de drie organisaties gevestigd. In dat comité stelde Liebknecht, ondersteund door de latere Oost-Duitse leider Wilhem Pieck, tegen de KPD-koers in dat het “mogelijk en nodig” was om de SPD-regering meteen omver te gooien. De volgende dag, op 6 januari, was er een nog grotere betoging met 500.000 deelnemers, waaronder veel gewapende betogers. Ze wachtten uren in de regen voordat de betoging ontbonden werd, maar het Revolutionair Comité was niet in staat om voorstellen te formuleren over wat er moest gebeuren.

    De poging om de macht te grijpen, was prematuur en werd uitgelokt door de SPD-leiders. Die konden het voorstellen als een aanval op de regering, de meerderheid van het nationaal radencongres en de komende nationale parlementsverkiezingen. Het was wellicht zo dat er op de betoging van 5 januari provocateurs waren die ervoor pleitten om de SPD-kantoren en die van burgerlijke kranten te bezetten. Dat waren niet meteen de belangrijkste doelwitten voor een geslaagde revolutie, maar wel een gunstig terrein voor een reactie door de Freikorps-troepen. De revolutionaire arbeiders waren wellicht sterk genoeg om de macht in Berlijn over te nemen, maar dit was niet het geval in de rest van Duitsland waar er nog illusies en hoop in de SPD-regering bestonden. Zoals in andere Duitse steden in de daaropvolgende maanden bleek, zou een geslaagde opstand in Berlijn op dat ogenblik wellicht geïsoleerd gebleven zijn en de weg geopend hebben voor contrarevolutionaire aanvallen.

    Op 8 januari begonnen de troepen van Noske aan hun offensief, politiek voorgesteld als een strijd tegen ‘terrorisme.’ In een verklaring stelde Noske dat hij, als verdediger van de geschiedenis van de SPD, “als arbeider de hoogste macht uitoefent in de socialistische republiek.” De realiteit was helemaal anders. Noske maakte geen grap toen hij vlak voor de strijd stelde: “Iemand moet de bloedhond zijn. Ik zal niet aarzelen om die verantwoordelijkheid op te nemen.” Noske hielp de Freikorps-troepen te organiseren als contrarevolutionaire kracht met als doel om de revolutie te onthoofden door de bekendste communisten, Luxemburg en Liebknecht, te vermoorden en de beweging te onderdrukken in de hoofdstad. Op 15 januari werden Liebknecht en Luxemburg vermoord door Freikorps-officieren. Dit was drie dagen na het einde van de gevechten.

    De bloedige nederlaag was een zware slag voor de revolutie en de KPD in het bijzonder, maar het was niet het einde van de radicalisering van de Berlijnse arbeidersklasse. Het kwam tot uiting in de nationale parlementsverkiezingen amper een week na de onderdrukking van de ‘Spartakusopstand.’ De linkse USPD haalde 27,6% in Berlijn, tegenover 7,6% op nationaal vlak. De SPD haalde 36,4% in Berlijn (tegenover 37,9% op nationaal vlak).

    De gevechten in Berlijn waren gestopt, maar er werd al meteen een radenrepubliek uitgeroepen in Bremen. Nadat het werk in Berlijn opgeknapt was, stuurde Noske de Freikorps-eenheden naar Bremen om de beweging daar te stoppen. Dit leidde tot massastakingen en gevechten in het Ruhr-gebied, Rijnland en Saksen, en begin maart een algemene staking en meer gevechten in Berlijn. Elders, zoals in Hamburg en Thüringen, was er eveneens een situatie die dicht bij een burgeroorlog aanleunde. De radenrepubliek van München was een van de laatste om te vallen. Dat gebeurde begin mei.

    De Novemberrevolutie toonde de enorme kracht van de arbeidersklasse in een moderne samenleving. De Duitse arbeiders waren in staat om de virtuele militaire dictatuur die het land beheerste in de oorlog en het imperialistische regime omver te werpen. Er werden arbeiders- en soldatenraden opgezet doorheen het land, de politieke partijen en vakbonden groeiden bijzonder snel en eisten ‘socialisatie.’ Er was een mogelijkheid om de macht zelf over te nemen, maar dit botste op de SPD, de partij die oorspronkelijk opgezet was om het kapitalisme omver te werpen. Het Duitse kapitalisme kon in 1918 enkel overleven door de sociaaldemocratische leiders, die meteen een grote verantwoordelijkheid dragen voor het verdere verloop van de geschiedenis in de 20e eeuw.

    De kracht van de beweging was, ondanks de nederlaag in 1918-19, voldoende om te vermijden dat de contrarevolutie alle democratische rechten de kop indrukte. De contrarevolutie was gedwongen om een ‘democratische’ vorm aan te nemen, soms moest het zelfs een ‘socialistische’ fraseologie aannemen.

    Het kapitalisme had de eerste ronde overleefd, maar de Duitse Revolutie was niet voorbij. Miljoenen arbeiders gingen naar links, zegden hun steun aan de SPD op en tegen eind 1920 was de KPD een echte massapartij. Het is echter tragisch dat de KPD na een reeks heldhaftige strijdbewegingen in 1923 effectief de steun van de meerderheid van de arbeiders genoot, maar de kans op een geslaagde revolutie liet voorbijgaan. De gevolgen hiervan waren rampzalig. In plaats van de wereld volledig te veranderen, was er de opkomst van het stalinisme en nadien de overwinning van Hitler en al wat deze ontwikkelingen met zich meebrachten voor de mensheid.

     

  • Verjaardagen in 2018… 100 jaar Duitse Revolutie

    Vandaag en de komende dagen publiceren we artikels uit onze archieven. Het gaat om artikels die nuttig zijn om nu al mee te zijn met enkele historische verjaardagen in 2018. Een belangrijke verjaardag is die van de Duitse Revolutie. Die revolutie moest Rusland uit het isolement halen. Het potentieel was er. Maar het kwam niet tot een breuk met het kapitalisme… 

    Matrozen betogen in Kiel. Foto: Bundesarchiv/Wikipedia

    Marxisten hechten enorm belang aan de geschiedenis. Die bevat immers de concrete ervaring van de arbeidende mensheid en vormt de basis voor de marxistische theorie. Willen we vandaag correct reageren op de gebeurtenissen die op ons afkomen, dan moeten we ons wapenen met de lessen van het verleden. Wie niet leert uit het verleden, is immers gedoemd om zijn fouten van gisteren morgen te herhalen.

    Het is bijna 100 jaar geleden dat de Duitse arbeiders en soldaten een beslissende halt toeriepen aan de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Tegelijk ontketenden ze een offensief tegen de heersende klassen in wiens belang de oorlog begonnen was: de grootgrondbezitters en wapenfabrikanten, bankiers en inhalige speculanten.

    Voor de kapitalisten betekende de oorlog in geen geval “de buikriem aanhalen”. Met de schrik in het hart je man, je kinderen, je vrienden uitwuiven, wetende dat de kans erin zit dat je ze nooit meer terug zal zien, de vreselijke toestanden in de loopgraven, … Integendeel, deze nette lieden hebben zich met een gerust geweten vetgemest aan de grote oorlogsleveringen, terwijl ze “om de overwinning van het vaderland te verzekeren” en uiteraard ook “de concurrentiekracht van de ondernemingen niet in het gedrang te brengen” de lonen van de arbeiders terugdrongen tot het minimum om te overleven.

    Het Duitse staalconcern Krupp sloot de oorlogsjaren af met een winst van zomaar even 40 miljoen mark. Om dit fabelachtige spaarpotje in de wacht te slepen, waren alle middelen geoorloofd. Naar aanleiding van zijn “undercover”-werk als Turkse arbeider in de Duitse staalnijverheid beschreef Gunther Walraff hoe Duitse soldaten in de Eerste Wereldoorlog aan stukken werden gereten door Britse granaten… voorzien van ontstekingsmechanismen met het Krupp-logo. Per granaat die op de “vaderlandse troepen” kwam neergesuisd, verdiende Krupp 60 mark licentievergoeding. Duitse en Engelse arbeiders stonden elkaar gewelddadig naar het leven, Krupp en het Britse wapenbedrijf Vickers konden klinken op een “vruchtbare samenwerking”.

    De revolutie stopt de oorlog

    Maar de arbeiders bleven niet lijdzaam toezien hoe een ganse generatie jonge, levenskrachtige mensen weggeveegd werd. In februari ’17 brak de zwakste schakel in het geallieerde front, Rusland. De oorlogsmoeheid van de Russische arbeiders en boeren zette zich om in een revolutionaire beweging die korte metten maakte met het vervolmde regime van de tsaar. Er kwam een burgerlijke Voorlopige Regering aan de macht, maar die bleek niet in staat een oplossing te bieden. Problemen als het nationaliteitenvraagstuk, de herverdeling van de landbouwgrond onder de boeren en de vraag naar arbeiderszelfbeheer werden niet opgelost.

    Acht maanden later was ook voor deze poppenkast het mes geslepen: na een zorgvuldige voorbereiding (het veroveren van de meerderheid in de voornaamste stakerscomités of «sovjets» zoals de Russen ze noemden; het neerslaan van een rechtse militaire opstand in augustus; het geduldig uitleggen van het bolsjewistische programma aan de massa’s) gaven Lenin en de bolsjewieken op 25 oktober het startsein voor de machtsovername door de sovjets of stakersraden.

    Precies een jaar later, in de eerste week van november ’18, groeide een muiterij in de oorlogshaven Kiel uit tot een algemene staking in heel Duitsland. De Duitse arbeiders waren de inleveringen meer dan beu en om het sukses van hun staking te verzekeren gingen de democratisch verkozen stakerscomités over tot het verdringen van de gemeenteraden, de vorming van een eigen politiemacht en het samenstellen van een socialistische tegenregering: de raad van volkscommissarissen.

    Tegen de tiende november beschikte de officiële regering over geen enkele politieke macht meer. De dagelijkse gang van zaken werd volledig geregeld door de arbeiders- en soldatenraden. De dagen van het Duitse kapitalisme leken geteld. Keizer Wilhelm zag zich gedwongen om de gastvrijheid van Nederland te aanvaarden.

    Vanaf november ’18 brak, kortom, voor Duitsland een periode aan waarover de Duitse – en niet alleen de Duitse – scholieren maar weinig leren in hun geschiedenislessen. Tussen het einde van 1918 en 1924 bevond Duitsland zich in de greep van revolutie en contrarevolutie. Elke poging van de generaals om met de hulp van ingehuurde privé-milities (de zogenaamde Vrijkorpsen, de onmiddellijke voorlopers van Hitlers Stormtroepen) de arbeidersbeweging een nekslag te geven, liep te pletter op stakingsbewegingen en op de massale mobilisatie van de arbeidersbeweging.

    In december ‘18 verzamelde generaal Groener honderdduizend oorlogsveteranen om de arbeidersraden van de straat te vegen, maar toen zijn troepen in Berlijn aankwamen bleef van zijn machtige colonne nog een contingent van … driehonderd uitgehongerde sukkels over. De rest had zich aangesloten bij de arbeiders of was naar huis teruggekeerd.

    In januari ’19 brak een opstand uit onder de Berlijnse arbeiders. Het verzet werd door de besluiteloosheid van de communistische leiders echter gemakkelijk neergeslagen. Het was de sociaaldemocratische (!) minister Gustav Noske die aan de Vrijkorpsen het bevel gaf om de opstand genadeloos te onderdrukken. Het gebrek aan een vastbesloten en voorbereide leiding maakte dat pogingen van de Duitse arbeiders om het kapitalisme omver te werpen de volgende jaren telkens op bloedige nederlagen uitliepen.

    Anderzijds slaagde de Duitse burgerij er pas vanaf ’24 (toen een nieuwe periode van ekonomische bloei intrad) in haar heerschappij volledig te herstellen. De Duitse revolutie werd pas volledig genekt in het begin van de jaren ’30, toen het grootkapitaal Hitler aan de macht bracht. De nazi’s mobiliseerden massaal de geruïneerde middenklasse om de georganiseerde arbeidersbeweging de genadeslag te geven.

    Waarom mislukte de Duitse revolutie?

    Aan de strijdwil van de Duitse arbeiders lag het niet. Aan hun politieke ontwikkeling ook niet.

    De Duitse arbeiders waren zonder twijfel de best georganiseerde ter wereld, nog beter dan de Russische. Ook de voorwaarden voor het overnemen van de macht waren in Duitsland veel rijper. In Rusland bestond het overgrote deel van de bevolking , 90 procent, uit boeren die meestal ongeletterd waren en dus onbereikbaar voor de politieke propaganda uit de steden.

    Maar de Duitse arbeiders misten iets dat hun Russische lotgenoten wel hadden: een groep energieke, theoretisch voorbereide en door de dagelijkse strijd voor de lotsverbetering van de arbeiders gestaalde mensen, die in staat waren om op elke politieke gebeurtenis op een aangepaste manier – d.w.z. met het juiste programma – te reageren: de bolsjewistische partij.

    De burgerij geeft zich nooit zonder slag of stoot gewonnen. De heersende klassen in de maatschappij hebben zich altijd wanhopig vastgeklampt aan hun macht en hun privileges op de ogenblikken dat deze in gevaar kwamen. Ook de Duitse burgerij heeft zich geweerd als een dolgeworden duivel in een wijwatervat. Het was juist de taak van de leiding van de arbeidersbeweging om de akties zo te organiseren dat het verzet van de burgerij gebroken werd. Verschillende keren tussen ’18 en ’24 hebben de Duitse arbeiders hun bazen op de knieën gedwongen, maar telkens ontbrak het aan een organisatie die de overwinning kon vervolledigen en de arbeiders naar de definitieve machtsovername wou leiden.

    De rol van de sociaaldemocratische leiding

    Een weinig fraaie rol in heel deze geschiedenis spelen de traditionele leiders van de arbeiders, de sociaaldemocratische partij- en vakbondsbonzen. In 1912 telde de SPD meer dan een miljoen leden, had de partij 15.000 voltijdse werkkrachten, voor meer dan 21 miljoen goudmarken aan eigendom, 90 dagbladen en 62 drukkerijen. Ze kon rekenen op 4,3 miljoen kiezers en de vakbonden verbonden met de SPD telden 2,5 miljoen leden. De Duitse SPD was ontzettend veel sterker dan de bolsjewieken. Maar heel dit apparaat vermocht niets vanwege het reformisme van de leiding.

    Eerst weigerden de sociaal-demokratische leiders van de SPD en de inmiddels opgerichte, linksere Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij (USPD) de radenregering uit te roepen tot een nieuwe regering voor heel Duitsland, hoewel zij door de raden verkozen waren in de raad van volkscommissarissen, de socialistische ministerraad. Vervolgens traden ze toe tot de regering die door de burgerij begin ’19 was opgericht te Weimar (veilig ver weg van het «rode Berlijn »). Sommige sociaaldemocratische ministers aarzelden niet de Vrijkorpsen in te zetten tegen de arbeiders. Tijdens de opstand in Berlijn werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht op bevel van de regering beestachtig vermoord door ingehuurde knokploegen. Dit was het dankwoord van de sociaaldemocratische leiders voor de jarenlange trouwe inzet van Luxemburg en Liebknecht in de sociaaldemocratische partij en de vakbonden! De sociaaldemocratie zette dit verraderlijke beleid de volgende jaren met grote vasthoudendheid verder. Een eerste koude douche voor de arbeiders…

    De blunders van de communistische leiders

    De leiders van de in december ’18 opgerichte Communistische Partij waren te onervaren om hun opdracht tot een goed einde te brengen. Ze hadden zich, zonder zich eerst van een massabasis onder de arbeiders te verzekeren, veel te haastig van de sociaaldemocratie afgescheurd. In plaats van geduldig te werken aan een meerderheid in de raden en dan pas op te roepen tot het overnemen van de macht, grepen ze bij elke gelegenheid naar de wapens en provoceerden onnodig de sociaaldemocratische arbeiders door systematisch te weigeren met hen samen te werken.

    Toen in april ’20 een nieuwe militaire staatsgreep (de Kapp-putsch) tegen de zwakke en door sociaaldemocraten geleide Weimar-regering dreigde, weigerde de communistische leiding aanvankelijk de sociaaldemocratische arbeiders te ondersteunen in hun strijd tegen de coup. Pas toen de communistische arbeiders uit eigen beweging – dus tegen hun leiders in – tot de actie overgingen, herzagen de leiders hun positie.

    Bij een gelijkaardige coup in augustus ’17 in Rusland twijfelden Lenin en Trotski geen seconde om hun achterban in het verweer te roepen, ook al ondersteunden zij daarmee tijdelijk de Voorlopige Regering, wiens val zij aan het plannen waren. Het gaf de bolsjewieken de gelegenheid aan de arbeiders van Moskou en St. Petersburg te bewijzen dat de bolsjewistische partij de beste strijders voor democratie en tegen de militaire dictatuur bevatte. Zo legden de bolsjewieken de basis voor hun machtsovername.

    De Duitse communistische leiding deed niets anders dan verwarring kreëren onder de arbeiders en legde daarmee de basis voor de tweedracht tussen sociaaldemocratische en communistische arbeiders.

    Dit liet Hitler in ’33 toe zonder noemenswaardige tegenstand de macht te grijpen in het land dat de sterkste georganiseerde arbeidersbeweging ter wereld had! Terwijl de – stalinistische – KP en de sociaaldemocratie elkaars bijeenkomsten uit elkaar knuppelden, verpletterden de nazi’s elke oppositie.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop