Linkse modellen in Latijns-Amerika falen, maar geen enthousiasme voor rechts

De inleiding in de sessie over Latijns-Amerika werd gedaan door André Ferrari uit Brazilië.
De inleiding in de sessie over Latijns-Amerika werd gedaan door André Ferrari uit Brazilië.

Tot voor enkele jaren werd door de internationale linkerzijde naar Latijns-Amerika uitgekeken. Daar zagen we de opkomst van nieuwe linkse krachten en regeringen. Er was discussie over verschillende mogelijkheden voor links met het model van het Chavisme in Venezuela aan de ene kant en dat van het Lulaïsme in Brazilië aan de andere kant. Vandaag blijft er van het enthousiasme niet veel over, zowel Maduro als Dilma zijn onpopulair en krijgen te maken met groeiende oppositie.

Verslag vanop het 11de Wereldcongres van het CWI

Het model van Lula met een gematigde politiek werd door de burgerij als de beste weg voorgesteld. In Venezuela werd een radicalere weg opgegaan onder Chavez. Ook in de Braziliaanse linkerzijde werd naar Venezuela uitgekeken als alternatief op de aanpassingen aan het kapitalisme onder Lula. Maar ook in Venezuela werd niet met het kapitalisme gebroken.

Zowel Brazilië als Venezuela worden geconfronteerd met een erg slechte economische situatie, beide landen staan in de frontlijn van de economische crisis. Dat komt niet omdat er een ‘links beleid’ gevoerd werd, maar wel omdat de positieve hervormingen enkel bereikt werden door hoge grondstoffenprijzen waardoor ruimte ontstond voor een beperkte mate van sociale hervormingen. Door de economische achtergrond van wereldwijde crisis met een vertraging in China en dalende olieprijzen is die ruimte vandaag grotendeels verdwenen. De beperkingen van het beleid in de vorige periode, namelijk de weigering om volledig met het kapitalisme te breken, eisen nu hun tol.

De ontwikkeling van de industrie en het groeiende belang van grondstoffen zorgden voor een gecombineerde en ongelijke ontwikkeling. Er waren zowel achtergebleven elementen als voorbeelden van snelle vooruitgang, waarbij beiden op elkaar inspeelden. Er was de illusie dat landen uit de regio zich zouden opwerken, maar in het beste geval konden ze een sub-imperialistische rol spelen zoals in het geval van Brazilië. Maar toch was de illusie dat sommige landen in Latijns-Amerika de zogenaamde ‘Eerste Wereld’ zouden vervoegen breed verspreid, ook onder linkse krachten.

De afgelopen jaren zorgden hoge grondstoffenprijzen voor een versnelde groei. China was goed voor 36% van de wereldwijde aankoop van olie. Het is de grootste consument ter wereld van zink, koper, aluminium en soja, en de tweede grootste consument van olie en suiker. Veel van die grondstoffen komen uit Latijns-Amerika, de export van grondstoffen naar China was in 2013 goed voor 72% van de totale export vanuit het continent. Tegelijk werden afgewerkte goederen uit China geïmporteerd, wat leidde tot een proces van desindustrialisering in Argentinië, Brazilië en Mexico.

Maar de grondstoffenexport zorgde voor ademruimte. Mobilisaties van onderuit zorgden voor druk om een zekere herverdeling van de rijkdom te bekomen, zonder evenwel de fundamentele verhoudingen te veranderen. Dit kon in een erg specifieke situatie, door de vraag vanuit China, maar die is nu voorbij. De recessie wordt bovendien versterkt door een kapitaalvlucht uit deze landen als gevolg van de volatiliteit.

Venezuela heeft wellicht het ergste geleden. Daar was er niet alleen de impact van de dalende olieprijzen. Er was ook een vrij openlijke sabotage door de burgerij. President Maduro gebruikt dat als excuus voor de huidige rampzalige situatie, maar als de burgerij tot deze sabotage kon overgaan was dit omdat het revolutionaire proces niet werd doorgezet en de economische macht van de kapitalisten gewoon in stand bleef. Overigens gebruikt Maduro zijn terechte verwijzingen naar de sabotage niet om de kapitalisten voortaan harder aan te pakken.

Met de rechterzijde die de parlementsverkiezingen in Venezuela won en een massabeweging tegen Dilma in Brazilië die steeds minder populair is, wordt al eens gesproken over een bocht naar rechts in Latijns-Amerika. We moeten voorzichtig zijn met zo’n omschrijving. Begin jaren 1990 was er een proces van verrechtsing, er waren rechtse regeringen die extreem neoliberale maatregelen doorvoerden en een zekere sociale basis hadden. Tegen eind jaren 1990 ontstonden er massabewegingen die voor een verandering in de situatie zorgden. Er waren elementen van revolutionaire en prérevolutionaire situaties. Er ontstonden nieuwe radicale regeringen die tegen het neoliberaal beleid ingingen, denk maar aan Venezuela, Bolivia, Ecuador, … Doorheen de massabewegingen verloren de gevestigde instellingen en partijen aan steun, soms verloren ze zelfs de volledige controle. Dat was bijvoorbeeld het geval met de explosie in Argentinië in 2001, waarna zelfs burgerlijke formaties ene radicaal standpunt moesten innemen. We zagen het met Kirchner.

De crisis van de linkse regeringen en bewegingen leidt vandaag niet tot een terugkeer naar het begin van de jaren 1990. Tegen de achtergrond van een wereldwijde crisis van het kapitalisme ontstaat een volatiele politieke situatie waarbij een stem voor een rechtse partij niet zozeer een roep is naar een rechts beleid, maar wel een afstraffing van het vorige beleid. Er is geen toename van steun voor een neoliberaal beleid. Zelfs onder de honderdduizenden die in Brazilië op straat kwamen tegen de regering-Dilma in betogingen die door rechts georganiseerd waren, was er vooral protest tegen het besparingsbeleid van de regering-Dilma. In 2014 kon Dilma de presidentsverkiezingen enkel winnen omdat ze inging tegen het neoliberale beleid dat door rechts werd voorgesteld, maar daarna voerde ze zelf een hard besparingsbeleid. Het zorgde ervoor dat haar populariteit compleet in elkaar stortte.

De rechterzijde wint verkiezingen in Latijns-Amerika, maar er is geen grote historische nederlaag door de arbeidersklasse geleden. Er blijft ruimte voor de uitbouw van een links alternatief. Als links zich niet organiseert, dreigt er wel een gevaar van een hardere rechtse politiek. We zien het al in Argentinië waar een rechtse president aan de macht kwam en het nieuwe bewind een reeks asociale maatregelen wil doorvoeren, onder meer de intrekking van de subsidies voor elektriciteit wat de levensstandaard van de bevolking ondermijnt. Dit kan tot protest leiden, er zijn ook linkse krachten aanwezig. Zo haalde FIT, een alliantie van trotskistische groepen, een miljoen stemmen in de parlementsverkiezingen en 800.000 in de presidentsverkiezingen. Het model-K (Kirchner) is ineengestort, de presidentsverkiezingen werden verloren door de ‘gematigde’ aanhanger van Kirchner die kandidaat was.

De rechtse parlementsoverwinning in Venezuela is een symbolische overwinning voor rechts op het continent. Sinds Chavez in 1998 aan de macht kwam, waren er 20 verkiezingen waarin de Chavista’s 18 keer wonnen. De alliantie rond de PSUV verloor twee miljoen stemmen sinds de vorige verkiezingen, rechts won 400.000 stemmen en werd daarmee afgetekend de grootste. Het is vooral een nederlaag voor de Chavista’s met een proteststem tegen de chaos en de desintegratie in het land, het is geen steun voor een rechts beleid. De rechterzijde is dan ook voorzichtig in de aanvallen op de sociale maatregelen, zo zwijgt de rechtse leider Caprilis over de sociale maatregelen en het terugtrekken ervan. Maduro riep de ‘economische noodtoestand’ uit, officieel om hardere maatregelen tegen de kapitalisten te kunnen nemen. Het geeft aan dat er geen vooruitzicht op verzoening is, maar eerder een verderzetting van strijd tussen de verschillende krachten. De economische crisis is zo diepgaand dat de verworvenheden van onder Chavez bedreigd zijn. Dat leidt tot discussie over wat er gebeurd is, het biedt een zekere ruimte voor kritische stemmen. Maar de uitkomst zal vooral afhangen van de vraag hoeveel energie en dynamiek de massa’s nog hebben om hun traditie van strijd terug op te nemen.

In Bolivia lijkt de regering-Morales nog relatief stabiel te zijn, maar het karakter van de regering is wel veranderd. Dit regime kwam aan de macht op basis van revolutionaire bewegingen, onder meer met een wateroorlog en een gasoorlog in 2001-2003. De rechterzijde ging over tot frontale aanvallen op de regering van Morales, zeker de grootgrondbezitters uit Santa Cruz speelden daar een rol in. Maar onder Morales kwam er met de uitvoer van grondstoffen, waaronder lithium, een spectaculaire groei van de economie. De armoede werd aangepakt, tussen 2005 en 2013 nam de armoede af van 63% tot 25%. Maar tegelijk werd niets gedaan om tot een landhervorming te komen en kwamen er belangrijke toegevingen aan grootgrondbezitters. Rechtse politici werden in de regering opgenomen. In feite ging Morales van het Chavisme naar het Lulaïsme over. Omdat er tegen de achtergrond van groei een relatieve stabiliteit was, werd dit door de burgerij steeds meer gesteund. Nu dreigt wel discussie te ontstaan over de opvolging van Morales. Hij overweegt een referendum om een extra termijn te kunnen bekomen, maar de uitkomst hiervan is niet zeker.

Ook in Ecuador schoof de regering-Correa naar rechts op. Hier leidde dit tot een scherpe breuk met de sociale basis die de regering genoot onder de inheemse bevolking. Er is het begin van een nieuwe linkse formatie, opgezet vanuit de inheemse bevolking met de steun van linkse vakbondsmilitanten en andere linkse krachten. Met 3% in de verkiezingen bleef het resultaat nog beperkt, maar het kan de basis vormen voor een nieuwe formatie.

In Chili leidden massamobilisaties tot een nederlaag voor de rechtse regering. Er kwam een nieuwe regering met socialisten en ook leden van de communistische partij. Ze probeert zich voor te doen als een linkse regering, maar het beleid ligt eerder in de lijn van een neoliberaal model.

De dreiging van rechtse regeringen is reëel en brengt de kwestie van het ‘minste kwaad’ terug op de agenda. Moeten we ondanks alle beperkingen toch niet eerder steun geven aan Maduro, al was het maar om rechts te stoppen? De vrees dat rechts de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking nog verder zal ondermijnen is aanwezig en terecht. Maar formaties zoals zowel de Chavista’s als diegenen die eerder op het Lulaïsme teruggaan, zullen er geen antwoorden op bieden. Hun modellen hebben gefaald, er is nood aan nieuwe linkse formaties die volledig breken met het kapitalisme.

Ook waar er linkse krachten bestaan, is er druk voor het ‘minste kwaad’. In Brazilië zijn er verschillende linkse bewegingen, zo zijn er strijdbewegingen zoals die van de daklozen (MTST) naast partijen als PSOL dat een te electorale benadering heeft en het eerder sectaire PSTU dat wel een een belangrijke kracht heeft in zijn vakbondsfront CSP-Conlutas. Bij het rechtse voorstel in het parlement om Dilma af te zetten met een procedure van impeachment. Het leidde tot acties en betogingen om de regering te ondersteunen. Onder meer bij de MTST en het front van ‘mensen zonder vrees’, een front van sociale bewegingen, was er druk om daaraan deel te nemen. Wij zijn daar tegen ingegaan en haalden het pleit, niet door onze aantallen maar door onze politieke autoriteit. We verzetten ons tegen een impeachment door rechts, maar geven tegelijk geen steun aan regeringsgezinde betogingen. Er is nood aan een derde kracht, tegen zowel de rechterzijde als het regeringsbeleid.

De PT kent een diepe crisis en zal mogelijk onder een andere naam opkomen. Zelfs Lula neemt afstand van Dilma en probeert het voor te stellen alsof alles goed ging zolang hij aan de macht was en dat het fout liep onder Dilma. Het is echter geen kwestie van personen, het gaat om de gebreken van het beleid. Bij lokale verkiezingen dit jaar kan PSOL het mogelijk goed doen en in een aantal steden de grootste, tweede of derde grootste worden in de burgemeestersverkiezingen. De partij kan een aantrekkingskracht hebben, maar de vraag is natuurlijk steeds wat PSOL met de verworven posities zal doen.

In Argentinië is er FIT, het front van trotskistische krachten dat werd deels omwille van electorale regels werd opgezet. FIT had een grote impact, er ging een dynamiek van uit. In de aanloop naar de laatste verkiezingen veranderden de verhoudingen binnen FIT enigszins, in plaats van de PO werd de PTS een dominantere kracht. FIT haalde 3,2% in de presidentsverkiezingen, 4 nationale parlementsleden, 20 provinciale verkozenen en een hele reeks gemeenteraadsleden. Het succes van FIT leidt ook tot veranderingen in de opstelling van deelnemende organisaties, zo schuift de Braziliaanse groep van PTS op van een sectaire opstelling naar een vraag om PSOL te vervoegen.

De situatie in Centraal-Amerika is anders dan in Zuid-Amerika. Zo is Mexico sterk afhankelijk van de Amerikaanse economie. In Centraal-Amerika waren er enkele grote bewegingen, Guatemala kende de grootste mobilisaties sinds lang. In Honduras werd een Chavez-gezinde president met een staatsgreep van de macht gehaald, maar zijn er nu grote mobilisaties tegen de rechtse regering. In Haïti is er een toename van repressie door de VN met steun van de VS, maar ook van Brazilië en Chili.

Er is een nieuwe situatie in Latijns-Amerika aangebroken. Er zijn ervaringen opgedaan met diverse linkse stromingen en de beperkingen ervan die duidelijker naar voor komen nu het continent een crisis kent. In deze nieuwe periode zal het verzet tegen het neoliberale beleid niet verdwijnen. Het failliet van zowel het Chavisme als het Lulaïsme kunnen voor een grotere verwarring zorgen, maar doorheen strijd zal het mogelijk zijn om te bouwen aan sterke revolutionaire socialistische organisaties.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop