Your cart is currently empty!
Uit de archieven van de klassenstrijd. De staking in de sardienenfabrieken van Douarnenez

Na de Eerste Wereldoorlog was Bretagne een arme katholieke regio met weinig industrie. De landbouw bleef traditioneel en voedde vooral boerenfamilies met veel kinderen. Thuis was de gebruikelijke taal Bretoens. Kinderen leerden alleen Frans als ze naar de basisschool gingen.
door Guy Van Sinoy
In Douarnenez, een haven in Finistère, werd voornamelijk op sardienen gevist. Er waren 21 conservenfabrieken die jaarlijks 40 miljoen blikken sardines produceerden. De vissers vertrokken ’s avonds en kwamen ’s ochtends met de vangst terug. De vrouwen maakten de sardienen schoon en bereidden ze voor op het inblikken. Ze wachtten de vissersboten op in de hoop tonnen sardienen te kunnen verwerken. Het werk van deze vrouwen was precair omdat het afhankelijk was van de resultaten van de visvangst. Als er sardienen in overvloed waren, daalde de prijs waaraan ze verkocht werden aan de fabriekseigenaars. De vrouwen werkten dan lange overuren: tot 70 uur aan één stuk zonder overloon of bonus.
Maar als de vangst mager was, verkochten de bazen van de vissers de vangst meteen aan groothandelaars. In dat geval hadden de vrouwen geen werk. De wachturen werden niet betaald. De zeelieden kregen een deel van de verkoop van de vangst. Het was dan ook duidelijk dat een staking van de vrouwen snel op protest van de zeelieden kon botsen.
Twee buitengewone communistische militanten
Twee uitstekende communistische activisten speelden een belangrijke rol in de staking van eind 1924: Charles Tillon (1), de plaatselijke CGTU-leider, en Daniel Le Flanchec, een libertaire communist die in oktober 1924 tot burgemeester van de stad was verkozen.
De stakingsbeweging begon in de conservenfabriek Carnaud. De burgemeester haastte zich naar de fabriek om de stakers te steunen. Zij wisten dat ze enkel konden winnen als ze iedereen meekregen. Ze trokken naar de verschillende fabrieken om de vrouwen te overtuigen. De staking verspreidde zich als een lopend vuurtje: duizenden vrouwen in de sardienenfabrieken legden het werk neer. Het stakingscomité kreeg de steun van de gemeente. De staking werd unaniem gedragen. Het werd een nationale kwestie en veel ambtenaren (ministers, communistische afgevaardigden) kwamen ter plaatse.
De aanval
De conservenbazen huurden vervolgens moordenaars in om degenen die ze als “leiders” beschouwden neer te schieten. Op nieuwjaarsdag werd burgemeester Le Flanchec in het openbaar neergeschoten. Hij werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht en overleefde de aanslag. De woede van de stakers was enorm. De politieversterkingen hadden meteen hun handen vol aan het beschermen van de huizen van de bazen.
Overwinning!
De zaak werd zo groot dat de fabrieksbazen noodgedwongen moesten toegeven. De lonen van de sardienenarbeiders stegen van 8 frank per dag (voor 10 uur) naar 12 frank (voor 8 uur), een stijging met 30%. Voortaan werden de wachturen betaald en werd voor overuren 50% toeslag betaald.
Laten we hieruit de essentie onthouden. Deze strijd onder leiding van vrouwelijke arbeiders in een kleine haven in een godvergeten plaatsje in Bretagne, ging niet alleen om een loonsverhoging maar ook om het respect voor de werkenden. Als je toevallig af en toe een blikje sardienen opent, denk dan eens aan de sardienenarbeiders van Douaernenez.
(1) In 1921 werkte Charles Tillon als mecanicien op een Frans oorlogsschip in de Zwarte Zee. Hij leidde een opstand van de bemanning uit verzet tegen de manoeuvres van de Franse vloot die de Witte Legers tijdens de Russische burgeroorlog steunde. Hij werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, werd vrijgelaten na een solidariteitscampagne en werd leider van de communistische vakbond CGTU