Your cart is currently empty!
Italië. Metaalarbeiders verwerpen chantage van Fiat
De afgelopen weken werd in de Italiaanse FIAT-fabriek te Pomigliano hard strijd geleverd. Ondanks de moeilijke omstandigheden was er een grote actiebereidheid. In de acties kwam ook de noodzaak van een politiek verlengstuk naar voor. Marco Veruggio van ControCorrente (Tegenstroom) beschrijft de gebeurtenissen en hun belang.
In de nasleep van de grote migratiegolven van het zuiden van Italië naar Turijn om daar in de jaren 1950 en 1960 werk te vinden, besefte automobielbedrijf Fiat – nog steeds het grootste private bedrijf van het land – dat het winstgevend zou zijn om een aantal fabrieken in het zuiden op te zetten. Pomigliano d’Arco in de buurt van Napels was daar een onderdeel van. De laatste nieuwe vestiging was deze van Melfi in de jaren 1990. Het bedrijf kon hierdoor goedkopere arbeidskrachten uit het zuiden inzetten.
Na de jaren 1990 was de discussie eerder over het verplaatsen van productie naar Oost-Europa of Zuid-Amerika omdat daar goedkope arbeidskrachten voorhanden waren en er tevens nieuwe markten waren. Er bestonden al sinds de jaren 1920 vestigingen van Fiat in Polen, maar het was pas op het einde van de stalinistische periode dat de familie Agnelli (de eigenaars van Fiat) massaal auto’s begonnen te produceren in het Oostblok.
Het leek er even op dat de machtige familie Agnelli afstand zou doen van haar automobielactiviteiten om meer te investeren in sectoren waar sneller winst kon worden gemaakt (zoals de energiesector). Maar met de komst van topman Sergio Marchionne in 2004 werd de boodschap gegeven dat de groep zich op de automobielsector zou blijven richten. Het samenwerkingsakkoord met Chrysler vorig jaar maakte dit verder duidelijk.
Er waren even onderhandelingen met Opel, maar dat mislukte. Tijdens die onderhandelingen was er het gerucht dat twee Italiaanse fabrieken de deuren zouden moeten sluiten. Marchionne beloofde toen dat het bedrijf ook in Italië zou blijven investeren. Er kwam zelfs de belofte dat de Panda niet langer in Polen maar wel in Pomigliano zou worden geproduceerd. Daartoe zou 700 miljoen euro worden geïnvesteerd. Dat moest dienen als compensatie voor de sluiting van een andere fabriek in het zuiden, deze in Termini Imerese (Sicilië).
Enkele jaren geleden bracht Marchionne zichzelf naar voor als een manager die bereid was om tegen de stroom in te gaan. Hij stelde dat hij jobs wou redden en hij kreeg zelfs lof van Fausto Bertinotti (de voormalige leider van Rifondazione Comunista) die verklaarde: “We hebben een Marchionne nodig in de Italiaanse politiek”. Vandaag vraagt Marchionne een hoge prijs voor de investeringen in Pomigliano. De uitbuiting wordt opgedreven (er wordt overgegaan tot 18 shiften per week, een beperking van de pauzes, verplicht overwerk) en de meest elementaire democratische rechten van de Italiaanse arbeiders worden onder vuur genomen. Fiat eist een drastische beperking van het stakingsrecht waarbij de vakbonden zware boetes zouden krijgen indien ze de voorwaarden niet naleven en waarbij arbeiders die alsnog in staking gaan omwille van deze reden aan de deur kunnen worden gezet. Bovendien wil de directie een maatregel waardoor geen ziektevergoeding wordt betaald indien er teveel arbeiders afwezig zijn.
Chantage
Marchionne ging naar de onderhandelingen met de mededeling dat er geen ruimte voor toegevingen was. Ofwel zouden de vakbonden instemmen met wat hij vroeg, ofwel kwamen er geen investeringen en zou de Panda in Polen blijven. Hierdoor zouden 10.000 jobs op directe en indirecte wijze op de helling komen te staan. Alle vakbonden verwierpen de positie van de directie, maar enkel de metaalbond FIOM (dat deel uitmaakt van Cgil) was bereid om ook effectief de strijd aan te gaan. De vakbond stelde bereid te zijn om te onderhandelingen over veranderingen aan de ploegen en hoe het werk werd georganiseerd. Er kwamen tegenvoorstellen voor verbeteringen en er werd aan toegevoegd dat de nationale wetten en collectieve overeenkomsten moesten worden gerespecteerd. De andere bonden sloten evenwel een afzonderlijk akkoord met de directie en kondigden aan dat er samen met de directie een referendum zou komen onder de arbeiders. FIOM telt het grootste aantal leden in de fabriek en besloot om niet aan het referendum deel te nemen. De vakbond stelde dat dit chantage was en dat de wettelijke rechten van de arbeiders niet aan een referendum kunnen worden onderworpen. Het gaat zelfs om grondwettelijke rechten aangezien het individuele stakingsrecht in de grondwet is omschreven. Omwille van de druk van de directie op de arbeiders riep FIOM echter niet op om het referendum te boycotten.
De nationale leiding van Cgil nam een dubbelzinnige positie in. Enerzijds durfde ze niet in te gaan tegen de positie van FIOM maar anderzijds verklaarde de nationale vakbondsvoorzitter Epifani dat FIOM eerst overleg met de Cgil-leiding had moeten plegen en dat het referendum een democratisch feit was waarbij de arbeiders wellicht massaal “ja” zouden stemmen.
Vlak voor de stemming stelden journalisten dat mogelijk 85% en meer voor het akkoord zou stemmen en dat dit een forse nederlaag voor de FIOM zou betekenen. Uiteindelijk stemde slechts 62% voor.
De gebeurtenissen in Pomigliano toonden aan dat het argument dat de arbeiders zwak staan en daarom ook slechte akkoorden moeten aanvaarden, slechts een uitdrukking is van de zwakke positie van de vakbondsleiders. De FIOM heeft zich de afgelopen jaren sterk opgebouwd omdat deze vakbond ook “neen” durft te zeggen indien voorstellen ingaan tegen de belangen van de leden. In Pomigliano vertegenwoordigt FIOM 17% van de arbeiders, maar 36% zei “neen” aan Marchionne in het referendum.
Tijdens de discussies in Pomigliano waren er sociale verkiezingen in de fabriek van Fiat en Melfi. Daar haalden de “extremisten” van Fiom een duidelijke overwinning. Ze gingen van 950 stemmen in 2007 naar 1.377 stemmen. De bonden die met de werkgevers samenwerkten verloren: FIM (Cisl) ging van 951 naar 866 stemmen, UILM (Uil) van 1.376 naar 1.357 en FISCMIC van 803 naar 598.
Politieke vertegenwoordiging
“Op wie kunnen we politiek rekenen? Het probleem vandaag is dat arbeiders niet meer voor links stemmen omdat ze daar geen politieke vertegenwoordigers vinden. De politieke partijen zouden moeten zeggen dat de strijd bij Pomigliano van breder belang is. Dat zou vroeger gebeurd zijn.” Deze uitspraak komt niet uit een pamflet van ControCorrente, maar wel van FIOM-leider Maurizio Landini. Het feit dat hij de kwestie van politieke vertegenwoordiging voor de arbeiders zo sterk naar voor brengt, toont het belang aan van onze campagne voor een arbeiderspartij die we hebben opgestart aan het Cgil-congres in Rimini in mei dit jaar. Deze discussie vindt vandaag een bredere echo. “Jammer genoeg hangt er een schaduw boven de arbeiders: de politiek heeft enkel oog voor de consumenten en niet voor de producenten” (Cofferati, voormalige leider van de Cgil). Deze en andere commentaren over de zwakte van centrum-links maken duidelijk dat er heel wat vragen zijn op politiek vlak. De opbouw van een strijdbare linkerzijde is vandaag niet enkel een vage doelstelling voor groepen als ControCorrente, het is een mogelijkheid die steeds meer wordt bediscussieerd.
Van de zelfverklaarde linkerzijde kwamen er geen antwoorden op de gebeurtenissen in Pomigliano. Een aantal linkse leiders werden plots wakker geschud door het verzet en schreven harde verklaringen tegen Fiat terwijl ze zich naar de fabriekspoorten haastten. Maar dat kreeg geen vervolg in hun dagelijkse politieke werking. Het is problematisch dat Nichola Nicolosi, de nieuw verkozen secretaris van Cgil (en lid van de Rifondazione Comunista), met geen woord heeft gerept over Pomigliano. Nicho Vendola (ex-Rifondazione) betuigde zijn verbale steun aan FIOM, maar dezelfde dag werd hij door Emma Marcegalia, het hoofd van de patroonsfederatie Confindustria, omschreven als “de beste regionale gouverneur van het zuiden” waar de patroons in de regio erg tevreden over zijn. Alle traditionele politici denken enkel na hoe ze opnieuw in het parlement kunnen geraken. Hun verbale steun aan de arbeiders heeft enkel die doelstelling op het oog.
Politiek vacuüm
Er is vandaag geen echt alternatief op de politici die de arbeiders willen laten betalen voor de crisis. Er is geen politieke vertegenwoordiging voor de arbeiders en er moeten stappen op dat vlak worden ondernomen. FIOM kan een rol daarin spelen aangezien deze vakbond wordt gezien als de enige grote linkse kracht op syndicaal maar ook op politiek vlak.
Tijdens de “symbolische” algemene staking van Cgil in juni kwamen veel arbeiders uit verschillende sectoren naar de delegatie van de metaalarbeiders en vroegen ze of ze bij FIOM konden aansluiten. Maar FIOM kan op zichzelf het vacuüm ter linkerzijde niet vullen.
Marchionne reageerde woedend op FIOM en ontsloeg delegees in twee andere fabrieken. Er werd ook aangekondigd dat 20 andere arbeiders hun job kunnen verliezen wegens “betwiste ziekte”. In Genua is een onderzoek gestart naar 19 leden van FIOM, waaronder leden van ControCorrente, wegens schade die werd aangebracht aan een slagboom tijdens de bezetting van de scheepswerf van Financtieri in december.
FIOM en de rest van de vakbondsbeweging heeft nood aan een politiek verlengstuk, een referentiepunt op politiek vlak. Dit geldt ook voor de anti-kapitalistische strijd, het verzet van intellectuelen tegen Berlusconi of de vele jongeren die een andere wereld willen maar zich vaak afkeren tegenover de “politiek”. Om tot een politieke stem te komen, kunnen we niet rekenen op Bertinotti of andere van de huidige “linkse” leiders. Vanuit de vakbonden moeten initiatieven worden genomen. De anti-kapitalistische linkerzijde in het land moet zich naar de arbeidersbeweging richten.