Op de internationale zomerschool volgden na een plenaire discussie over de wereldsituatie (zie het artikel dat we maandag publiceerden) vier afzonderlijke discussies over de neokoloniale wereld (Azië, Afrika, Latijns-Amerika en Midden-Oosten). Hierna was er op dinsdag een discussie over de politieke, economische en sociale situatie in Europa. We publiceren een samenvatting van de inleiding door Peter Taaffe.
De crisis van het kapitalisme heeft enorme gevolgen in het Europese continent. Alle landen voelen deze gevolgen, enkel Albanië kent nog een beperkte groei. Dit is de meest ernstige crisis sinds 80 jaar. Verschillende landen zitten in een depressie of kennen elementen van een depressie. Het Britse dagblad Times schreef bijvoorbeeld over Ierland dat dit land de sterkste economische neergang kende sinds de Grote Depressie.
Ook in de periferie van Europa slaat de crisis toe. Turkije bijvoorbeeld kende een daling van de productie met 40 tot 50% en een werkloosheid van 25% onder jongeren. De crisis in Turkije leidt tot een gelijkaardig fenomeen als in de VS in de jaren 1930 met een bevolkingsverplaatsing van het platteland naar de steden en terug. De ergst getroffen landen in West-Europa worden door burgerlijke commentatoren omschreven als de PIGS: Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje.
De productieve krachten kennen niet langer een uitbreiding, maar gaan achteruit. De Europese Commissie stelde vorige week nog dat Europa een permanent verlies aan potentiële output kent. Europa verliest terrein op de wereldmarkt. De inkomens van alle klassen stagneren of nemen af. Werkloosheid is niet langer cyclisch, maar steeds meer een structureel gegeven. Deze elementen deden Trotski begin jaren 1930 waarschuwen voor een langere periode van depressie, maar ze gaan even goed op voor de situatie in Europa vandaag.
Dit leidt tot een scherpere confrontatie tussen de klassen. Er waren stakingsacties en bewegingen in verschillende landen met belangrijke bewegingen in Ierland, Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Griekenland,… Dit zijn voorbodes van zeer intense strijdbewegingen van de arbeidersklasse. Dat intense karakter blijkt uit het feit dat sneller wordt overgegaan tot de bezetting van fabrieken. In Frankrijk is er ook een opmars van het fenomeen van zogenaamde “bosnapping”. Recent dreigden arbeiders om hun fabriek op te blazen als het patronaat niet toegeeft aan de eisen. Uiteraard zijn wij er geen voorstander van om fabrieken op te blazen, maar het geeft wel aan dat de strijd vandaag intensiever wordt.
Naast de economische factoren wordt de situatie van de arbeiders ook bepaald door politieke factoren. Het bewustzijn van de arbeidersklasse is een belangrijk onderdeel en daar zien we de grootste tekortkomingen. De arbeiders komen uit een periode van 30 jaar neoliberalisme. Dat ging gepaard met het verraad van de sociaal-democratie en tal van communistische partijen en het aanvaarden van de marktlogica door een deel van de vakbondsleiding. Die elementen zorgen ervoor dat het bewustzijn van de arbeiders achteroploopt op de objectieve situatie. Maar als het bewustzijn de objectieve situatie inloopt, kunnen we revolutionaire uitbarstingen zien.
Een aantal elementen van een prérevolutionaire situatie zijn aanwezig of kunnen snel ontwikkelen in diverse Europese landen. Paradoxaal genoeg komt dit in eerste instantie tot uiting onder de ideologen en de top van de burgerij. Om een voorbeeld te geven: voormalig Frans premier De Villepin verklaarde dat de mogelijkheid van revolutie in Frankrijk zeker reëel is. Dat was een kritiek op Sarkozy, maar het was ook een erkenning van de volatiele realiteit. Het ontbreken van een subjectieve factor is van groot belang in het bepalen van de actuele situatie in Europa en biedt ook belangrijke taken voor onze krachten.
Moest het kapitalisme in staat zijn om een nieuw economisch herstel te kennen, dan zou dat kunnen leiden tot een nieuw evenwicht en stabiliteit. Dat lijkt echter weinig waarschijnlijk: een herstel zal beperkt zijn waarbij de arbeidersklasse een hoge prijs zal moeten betalen voor dit beperkte herstel. Eén van de elementen die overal ter discussie wordt gesteld, is de pensioenleeftijd.
De crisis heeft als gevolg dat de natte droom van de Europese burgerijen om een grotere eenheid te creëren steeds meer wordt ondermijnd. De creatie van een eengemaakte markt staat al onder druk door de nationaliseringen en maatregelen van nationale regeringen die gericht zijn op de eigen nationale belangen en niet de Europese belangen. Alle Europese overheden hebben stimulusmaatregelen genomen om hun economie aan te moedigen. Ook Merkel die eerder kritiek gaf op stimuluspakketten van andere landen zag zich verplicht om zelf ook maatregelen te nemen.
De euro staat onder druk door deze economische crisis. In landen als Spanje, Ierland of Italië is het wegvallen van de mogelijkheid om de munt te devalueren als antwoord op de crisis. Andere landen zoals Duitsland betalen een hoge prijs voor het in stand houden van de Eurozone. Het behouden van een gemeenschappelijke muntzone zonder een gemeenschappelijke staat is echter absoluut niet evident. Er waren reeds in de negentiende eeuw voorbeelden van muntzones die een tijd stand hielden, maar steeds opnieuw na verloop van tijd opbraken. Toen de Euro werd gelanceerd, stelden wij dat deze munt het mogelijk een tijdlang zou volhouden maar dat het uiteindelijk tot een ineenstorting zou komen met het einde van de economische groei. We hadden niet verwacht dat de periode van groei zo lang zou duren, maar vandaag zien we effectief dat zaken als het stabiliteitspact probleemloos aan de kant worden geschoven.
Het is niet mogelijk om te voorspellen hoe en wanneer de euro in elkaar zal storten, maar alle elementen hiervoor zijn aanwezig. De EU is echter ook nuttig voor de burgerij die gebruik maakt van de EU om de aanvallen op de arbeidersklasse op te drijven, onder meer via Europese richtlijnen.
Dat zagen we bij de Lindsey-staking in Groot-Brittannië, een stakingsbeweging die van groot belang was voor de Britse arbeidersbeweging en ook voor onze Britse afdeling en het CWI. Het veranderen van de objectieve situatie en de opkomst van strijdbewegingen leidt tot een groei van de Socialist Party na een periode waarin het soms moeilijker was en het er eerder op aan kwam om te behouden wat we hadden. In de staking van Lindsey speelden leden van de Socialist Party waaronder de stakingsleider Keith Gibson een cruciale rol. Bovendien vormde Lindsey een katalysator voor andere bewegingen en ook voor een verduidelijking van de positie van verschillende linkse groepen.
Er waren natuurlijk elementen van verwarring met slogans als “British jobs for British workers”, maar wat kon er verwacht worden na jaren van weinig strijd? Een beweging moet ergens beginnen en linkse socialisten moeten rekening houden met het aanwezig bewustzijn om van daaruit de beweging vooruit te helpen. Er is in Rusland een spreekwoord van twee Russen waarbij de ene aan de andere vraagt hoe hij het best naar Moskou kan gaan, waarop de andere antwoordt: “Als ik van jou was, zou ik niet van hier vertrekken.” De staking bij Lindsey en de acties bij Visteon en Linamar zijn uitdrukkingen van een hernieuwde arbeidersstrijd in Groot-Brittannië en maken duidelijk dat onze organisatie in staat is om een centrale rol te spelen in deze acties. We maakten in al deze acties nieuwe leden onder de delegees en arbeiders. In Linamar werd de hoofddelegee op straat gezet en organiseerden we een strijd hiertegen. Deze hoofddelegee is een lid van de Socialist Party en slaagde er in om niet enkel de steun van onderuit te organiseren en om te zetten in acties, maar ook om een deel van de vakbondsleiding mee te krijgen in de acties.
De arbeiders worden gevraagd om een prijs te betalen voor de crisis met loonsverlagingen, aanvallen op de pensioenen,… Een aantal bedrijven zet de arbeiders op non-actief terwijl de lonen wel worden uitbetaald, andere bedrijven gaan over tot afdankingen. Ondanks de schaal van de crisis wordt in veel landen geprobeerd om de gevolgen wat te verzachten door relatief hoge werkloosheidsuitkeringen. Dat kan de strijd wat uitstellen of afremmen. Pogingen om de economie te stimuleren door de productie aan te moedigen, bijvoorbeeld met schrootpremies voor de autosector, verzachten eveneens de neergang. Maar dit volstaat niet om de economie terug aan te zwengelen.
Indien het tot een herstel komt, valt het nog af te wachten in welke mate de werkloosheid zal afnemen. Bij een zwak herstel zou dit wel eens bijzonder beperkt kunnen zijn. De crisis vandaag treft vooral de jongeren hard. Jongerencampagnes voor werk winnen aan belang. In Spanje staat de jongerenwerkloosheid al op een zelfde niveau als in de jaren 1930. Jongerenwerkloosheid op zich is niet nieuw, maar het feit dat een groot deel van de jonge werklozen hoog opgeleid zijn kan een gevaar betekenen voor de burgerij. Zonder een duidelijke politieke en organisatorische leiding kan dit leiden tot gewelddadige uitbarstingen die de jongeren isoleren van bredere lagen, onze organisatie kan een cruciale rol spelen om dat te voorkomen. Een radicalisering onder jongeren is een voorloper van de stemming in de arbeidersklasse.
Terwijl er een groeiend ongenoegen is onder bredere lagen van de bevolking komt dat nog niet tot uiting op politiek vlak. De Europese verkiezingen vormden niet de grote overwinning van centrum-rechts die een deel van de media ervan maakten. Wel was er sterke achteruitgang van de sociaal-democratische partijen en zelfs een aantal nieuwere arbeiderspartijen. De overwinning van Joe Higgins in Ierland valt op tegenover de andere linkse formaties in Europa. Voor het CWI is dit een voorbode voor een nieuwe periode en het zal wegen op de discussie over nieuwe linkse formaties.
Met uitzondering van de Ierse Socialist Party en het Portugese Linkse Blok haalden radicaal-linkse formaties ontgoochelende resultaten. Het Franse NPA haalde met 5% minder dan verwacht, het Griekse Syriza bleef steken op minder dan 5%, Die Linke stagneerde rond 8%. Deze resultaten zijn vooral een gevolg van het feit dat deze formaties vaak blijven steken in dubbelzinnige posities en standpunten.
In Groot-Brittannië namen we deel aan een Europese lijst rond de transportbond RMT. Dat was een nuttig initiatief om het idee te vestigen van politieke stappen vanuit syndicale hoek. We hopen deze ervaring verder te kunnen zetten met de RMT en mogelijk ook met andere vakbonden en syndicale figuren. Onze syndicale en politieke werking oefent een aantrekkingskracht uit op verschillende figuren in de vakbonden, afgelopen week nog vroeg de algemeen secretaris van de Britse cipiersvakbond om lid te worden van de Socialist Party.
Wij willen bouwen en deelnemen aan nieuwe linkse formaties en lijsten. Dat zal niet in een rechte lijn verlopen, soms worden stappen achteruit gezet. Als we deelnemen aan nieuwe linkse formaties beperken we ons nooit tot het werk binnen deze partijen. We blijven onze eigenheid behouden en voeren waar nodig campagnes naast en buiten de nieuwe linkse partijen. Wij strijden en komen op voor nieuwe arbeiderspartijen en behouden tegelijk de nodige flexibiliteit om ook buiten nieuwe linkse formaties activiteiten te ontplooien.
Bij de Europese verkiezingen zijn een aantal extreem-rechtse partijen vooruit gegaan, onder meer in Groot-Brittannië en Oost-Europa. Er waren opstoten van racistisch geweld tegen onder meer Roma-zigeuners in Italië of Noord-Ierland. In onze anti-racistische campagnes moeten we proberen om het extreem-rechts moeilijker te maken om zich te organiseren door middel van straatprotest en acties. Maar om kiezers van extreem-rechts te bereiken, is er vooral nood aan een politiek antwoord. Doorheen onze interventies en betrokkenheid in de arbeidersbeweging pleiten wij voor arbeiderseenheid en willen we dat gebruiken om stappen vooruit te zetten, ook op politiek vlak. Via die weg kunnen we extreem-rechtse kiezers overwinnen.
Tegenover een opgang van wanhoop moeten wij de basisargumenten voor hoop op een andere samenleving en toekomst naar voor brengen. Historisch gezien is de positie van de burgerij hopeloos, iedere regio van Europa wordt geraakt door de crisis. De burgerij houdt enkel stand omwille van de zwakke organisatie van de arbeidersbeweging en het gebrek aan een sterk gedragen politiek programma voor socialistische verandering. Daarin moeten onze afdelingen en leden een rol spelen om effectief tot verandering te kunnen komen.