Your cart is currently empty!
De beurscrach van 1929
Hoogconjunctuur op de beurs, oneindige winst, onbeperkte groei, rijk worden op korte termijn door speculatie, een wildgroei aan beleggingsmaatschappijen én een onbuigzaam optimisme aan de kant van de kapitalisten over de duurzaamheid van deze ontwikkeling. Dat waren allemaal kenmerken van de jaren 1920. Het was ook een periode van aanzienlijke productiviteitsstijgingen in de industrie, vooral voor de ontwikkelde kapitalistische landen, de VS in het bijzonder.
Met zwarte vrijdag, 25 oktober 1929, eindigde het kapitalistische sprookje met een abrupte en pijnlijke landing in de realiteit. Na de crash op de beurs kwam er een zware crisis (depressie), die met wisselende hevigheid 10 jaar duurde. Ook nadien was er slechts een korte periode van herstel. Eind jaren ‘30 eindigde de zoektocht naar nieuwe afzetmarkten en de concurrentiestrijd tussen de machtige kapitalistische landen in de Tweede Wereldoorlog.
De pil voor de kapitalisten is bitter
United Founders, één van de grootste beleggingsmaatschappijen, leed eind 1935 een vermogensverlies van 301.385.504 dollar. Haar aandelen waren in 1929 75 dollar waard en vielen terug tot minder dan 0,75 dollar. In 1929 gingen 346 banken failliet met een totale waarde van 115 miljoen dollar.
Maar het was de werkende klasse, de ouderen en de jongeren, die de bitterste pil moesten slikken. Het aantal werklozen steeg razendsnel tot 14 miljoen in 1933 (1 miljoen in 1929 – 4 miljoen in 1930), een kwart van de totale werkende bevolking. Het vertrouwen in de “vrije markt” en het optimisme over de toekomst daalde even snel als de waarde van de beursaandelen. De beurs werd gezien als een “goktent”.
Wereldeconomische crisis
De crisis bleef niet beperkt tot de VS. Verschillende onderdelen van de wereldeconomie waren reeds zodanig met elkaar verweven dat de gevolgen ook voor de arbeidersklasse in andere landen zwaar wogen. De wereldhandel stortte in tot nog slechts 1/3 van het voorgaande volume. In Duitsland ging de industriële productie in de periode 1929-1933 met 40% achteruit. Uiteraard had dit zware gevolgen voor de tewerkstelling en de levensstandaard van de arbeidersklasse. Midden jaren ‘30 stond het looniveau in de VS op 40% van dat uit 1925.
Deze gebeurtenissen bleven niet zonder reactie van de arbeidersklasse. In juni 1934 vond in San Francisco gedurende vier dagen een succesvolle algemene staking plaats. Delen van de vakbondsbeweging radicaliseerden naar links en kregen een grotere invloed. In de autoindustrie waren er stakingen en zitblokkades.
Politieke radicalisering en de New Deal
De radicalisering kende zelfs een weerspiegeling binnen de Democratische Partij. De jaren ‘20 stonden gekend als de periode van liberalisme op economisch vlak. Staatsinterventionisme was uit den boze. Naarmate de conjunctuur afzwakte, de koopkracht daalde, de winsten van de kapitalistenklasse bedreigd werden én er vooral binnen de arbeidersbeweging een radicalisering was, gingen er ook bij de vertegenwoordigers van de heersende klasse stemmen op om de staat te laten ingrijpen.
Soms zorgde deze dynamiek voor onrust. In 1928 won de Democraat Huey Long de gouverneursverkiezingen in Louisiana. Hij introduceerde o.a. gratis schoolboeken en verhoogde de belastingen voor de plaatselijke bedrijven. Hij stelde dat het niet normaal is dat als er tien mensen naar een barbecue gaan, één van hen opeet wat voor negen aanwezigen was bedoeld. Zijn conclusie: die ene persoon dwingen om terug te geven wat niet voor hem bestemd was. Huey Long was geen revolutionair en geen socialist. Hij wou binnen het kapitalisme een grotere gelijkheid instellen, met bijvoorbeeld een plafond voor privébezit tussen 4 en 5 miljoen dollar. Dat moest voldoende middelen opleveren om een jaarlijks minimumloon van 2.000 dollar te garanderen en een publiek pensioenstelsel te financieren.
President Roosevelt, eveneens een Democraat, ging niet zo ver. Maar met zijn New Deal kwamen er beperkte sociale hervormingen. Trotski stelde eind jaren 1930 over de New Deal: “De diepe crisis van het economische systeem maakte een ingrijpen, door de staat noodzakelijk om een volledig inéénstorten te voorkomen. De prijzen voor agrarische producten werden door de staat vastgelegd. Het kredietsysteem werd van een volledig instorten gered door staatsgaranties te verlenen. Minimumlonen werden vastgelegd, de lengte van de werkweek ingekort. Dit is uiteraard geen duurzame oplossing voor de crisis, maar een verschuiving van het probleem. Staatsschulden stapelen zich op en moeten op een bepaald moment terug betaald worden – meestal door belastingsverhogingen en/of sociale afbraak op de rug van de arbeidersklasse.”