Onderwijs. Protest tegen financieringsmodel hoger onderwijs

Het financieringsmodel van minister Vandenbroucke (SP.a) blijft op verzet stuiten. Het nieuwe model zorgt namelijk voor besparingen in de humane wetenschappen. Aan de Antwerpse universiteit moet de faculteit letteren 6% inleveren, dankzij de solidariteit vanuit andere faculteiten kon de oorspronkelijk voorziene besparing van 38% worden beperkt. Maar de humane wetenschappen moeten dus zowat overal inleveren wegens niet economisch genoeg.

[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

Maart 2006. Betoging tegen de hervormingsplannen van Vandenbroucke in het hoger onderwijs
[/box]

De onderwijsminister heeft de afgelopen maanden en jaren al meermaals protest gezien tegen zijn beleid. Velen stellen zich de vraag wat er “socialistisch” is aan de onderwijsbesparingen van Vandenbroucke, maar de minister-opvoeder trekt zich niets aan van het protest van het gewone volk. In Oxford heeft hij geleerd wat de voordelen van een hard neoliberaal beleid zijn en dat wil hij nu ten volle gebruiken bij zijn hervormingsplannen. Of het nu om de aanpak van de werklozen gaat, de besparingen in het onderwijs, of de regionalisering van de arbeidsmarkt, Frank Vandenbroucke moet en zal aantonen dat hij met zijn partij een doorgedreven neoliberaal beleid kan voeren waar sommige andere partijen enkel van durven dromen.

De hervormingen in het hoger onderwijs vormen daar een onderdeel van. Het financieringsmodel zorgt ervoor dat de letteren en wijsbegeerte het moeilijk krijgen aan de universiteiten. In Antwerpen kwam er protest van de decaan van deze faculteit, Jef Verschueren. Die stelde dat de logica van het financieringsmodel zou betekenen dat zijn faculteit 38% van haar middelen moet inleveren. Dat zou een heus sociaal bloedbad betekenen en bovendien de werkingsmiddelen ernstig ondermijnen.

Vanuit de faculteit letteren en wijsbegeerte aan de Antwerpse universiteit is een open brief verschenen om te protesteren tegen het nieuwe financieringsmodel. Deze open brief kreeg de steun van meer dan 200 ondertekenaars van alle universiteiten. Bij de nieuwe financiering wordt gekeken naar een reeks prestaties die vooral van toepassing zijn in de exacte wetenschappen. Voor de humane wetenschappen zal het financieringsmodel tot problemen leiden. Ondanks de solidariteit van andere faculteiten, moeten de letteren en wijsbegeerte in Antwerpen zo’n 6% besparen. Er zullen zes professoren niet vervangen worden als ze op pensioen gaan. In Leuven moet een equivalent van 14 professoren verdwijnen.

De open brief tegen het financieringsmodel werd reeds ondertekend door enkele honderden personeelsleden van verschillende universiteiten en hogescholen. Wij menen dat dit standpunt de discussie terecht opentrekt en vragen stelt bij de groeiende impact van het marktdenken op het onderwijs. Verschillende militanten van onze organisatie hebben dan ook reeds de open brief ondertekend.


Open brief vanop www.decreethogeronderwijs.be

Onderzoekers in de geesteswetenschappen formuleren voortdurend vragen die uitnodigen tot reflectie over onze maatschappij. Zo wijst recent taalkundig onderzoek uit dat westerse opvattingen over taal en taalkeuze voor ernstige communicatieproblemen zorgen in interviews met pas gearriveerde asielzoekers. Filosofische analyse van de relatie tussen rationaliteit en terreur toont aan dat het ongegrond is om terrorisme in een domein van prerationaliteit, godsdienstwaanzin en onbeschaafde impulsen te situeren. Een studie van het waterbeheer in de middeleeuwen onthult verbazend actuele inzichten met betrekking tot het spanningsveld tussen economische ontwikkeling en ecologische duurzaamheid. Een nauwkeurige analyse van een ogenschijnlijk banaal verhaal over een camping legt machtsverhoudingen en irritaties bloot die een vluchtige lectuur over het hoofd zou zien.

Door het nieuwe financieringsmodel voor het hoger onderwijs komen de faculteiten die dat soort onderzoek verrichten echter onder druk te staan. Ze scoren namelijk pover volgens de parameters van dat model. Als gevolg daarvan moeten ze stevig bezuinigen en komen ze terecht in een vicieuze cirkel: minder mensen moeten instaan voor hetzelfde (en almaar meer) werk, zodat er minder tijd is voor onderzoek. Het is niet moeilijk te voorspellen wie bij een volgende berekening volgens die parameters opnieuw moet inleveren, al zal het financieringsmodel op termijn ook binnen de exacte wetenschappen zijn tol eisen.

Op het eerste gezicht lijkt het nochtans toe te juichen dat het financieringsmodel nu eveneens op onderzoeksprestaties is gebaseerd. Voor de geesteswetenschappen valt dat echter nadelig uit. Dat heeft weinig te maken met eventuele belabberde prestaties van de betrokken onderzoekers, want het ministerie van Onderwijs heeft het gehele geesteswetenschappelijke onderzoek eenvoudigweg niet meegerekend. De resultaten van dat onderzoek zijn niet telbaar op de manier die gangbaar is binnen de exacte wetenschappen, waar bijvoorbeeld citatie-indexen bijhouden hoe vaak een artikel wordt aangehaald. Ze zijn dan ook onzichtbaar in een model dat kwaliteit aan de hand van cijfers wil meten. Het ministerie is zich goed bewust van die ‘vergetelheid’. Meer nog, het hoopt geesteswetenschappers ertoe aan te zetten hun onderzoek telbaar te maken, wellicht omdat tellen sneller gaat dan lezen.

Er zijn verschillende redenen om de aansporing van het ministerie weinig enthousiast te verwelkomen. Inderdaad kan het zinvol zijn om onderzoeksresultaten te tellen. Zo krijg je een eerste indruk van de prestaties van een wetenschapper of onderzoeksgroep. Wat je precies telt, waarom en met welke effecten, is echter belangrijker.

Als we kijken naar wat het model in rekening brengt, dan valt op dat enkel publicaties in internationale hooggespecialiseerde ‘A1’-tijdschriften meetellen. Publiceren in andere, lager scorende, tijdschriften is volgens het nieuwe financieringsmodel dus tijdverlies. Die redenering raakt in conflict met wat excellente geesteswetenschappers doen. Ook zij publiceren over gegevens en methodes in internationale toptijdschriften, maar ze bestuderen tevens feiten en probleemstellingen die aanzetten tot reflectie over de maatschappij in het algemeen en de Vlaamse samenleving in het bijzonder.

Het onderwijs weerspiegelt die benadering: studenten leren niet enkel een taal spreken, of leren niet louter data en namen uit het hoofd, maar leren, idealiter, nadenken over hoe taal functioneert, hoe een literaire tekst werkt, hoe je historische bronnen aanwendt, en hoe het denken op zich verloopt. In een wereld die drijft op taal, tekst en overleg is dat geen overbodige luxe. Daarom schrijven geesteswetenschappers naast Engelstalige toppublicaties ook boeken, essays of recensies in lokale tijdschriften. Ze zorgen op die manier voor synthese, kritiek en nieuwe denkpistes in de gemeenschap die hun onderzoek bekostigt. Hoewel veel van die, vaak Nederlandstalige, publicaties hoogstaand zijn, gaan meer en meer geesteswetenschappers dat soort opdrachten uit de weg. Of ze doen het op eigen risico, net zoals hun investering in bevlogen en inspirerende colleges ten koste gaat van werken aan wat meetbaar is.

De reden waarom er zoveel geteld wordt, is ongetwijfeld te zoeken in de toenemende vanzelfsprekendheid dat beheer en bestuur op een managerachtige, ‘rationele’ manier moeten gebeuren. Dat veelal zakelijke en commonsensediscours schakelt modernisering en professionalisme in zowel de geestes- als exacte wetenschappen gelijk aan deugden als accountability en internationalisering, en verwart kwaliteit met kwantiteit.

Eén van de effecten van dat haast cijferdronken managerisme is dat universiteiten financieel worden beloond voor het aantal afgeleverde doctoraten, niet voor de kwaliteit ervan. Universiteiten dreigen bijgevolg hun doctorandi onder druk te zetten om snel en daarom twijfelachtig te promoveren, terwijl ze zeker de geesteswetenschappers geen enkel vooruitzicht kunnen bieden op een carrière binnen of buiten de academische wereld. Ook professoren komen door de macht van het getal in een keurslijf terecht. Men excelleert pas als men méér internationale publicaties heeft dan een ander, méér onderzoeksprojecten heeft aangevraagd en gekregen, méér internationale congressen heeft bezocht (en wellicht ook méér burn-outs heeft getrotseerd). Die druk is ten langen leste voor iedereen onhoudbaar, en gaat ten koste van de kwaliteit. Niemand kan aan de lopende band vernieuwende, doordachte en bevlogen projecten schrijven en artikelen publiceren, daar is tijd voor nodig. Bovendien overleven in dat klimaat, net als op de arbeidsmarkt, alleen zij die minder energie hoeven te besteden aan opvoeding en huishoudelijke taken.

Daarnaast zet het managersideaal het fundamentele onderzoek zwaar onder druk, in de humane maar evenzeer in exacte wetenschappen als wiskunde en theoretische fysica. In een klimaat van snelheid, competitie en return on investment is weinig plaats voor twijfel, het zuivere weten, stilstaan bij wat niet onmiddellijk toepasbaar is, kortom, voor de academische vrijheid van de universitaire onderzoeker. Integendeel, als de overheid al een verhoging van onderzoeksbudgetten aankondigt, dan meestal voor toegepast onderzoek en voor projecten waarvan de resultaten vooraf goed te voorspellen zijn.

Het nieuwe financieringsplan leidt met andere woorden tot een aantal interessante paradoxen. Het is zozeer gericht op het meten van een beperkte set gegevens dat het een hectisch professioneel klimaat creëert dat kansongelijkheid tussen onderzoekers doet toenemen terwijl het gelijke kansen voor studenten bepleit. Het lijkt professionalisering te beschouwen als een extreme specialisering en (Engelstalige) internationalisering die de afstand tussen universiteit en maatschappij veeleer vergroot dan verkleint. Ten slotte heeft het plan de mond vol van innovatief onderzoek, maar genereert het een tijdsdruk die uiteindelijk leidt naar brave voorspelbaarheid.

Natuurlijk draait deze discussie rond de mogelijke rol en de betekenis van een universiteit en de vraag of die universiteit zich dient te conformeren aan maatschappelijke noden, dan wel nadenkt over wat die noden zijn. Wij geloven in ieder geval in een universiteit die volop deelneemt aan het maatschappelijke debat en die tevens de vrijheid krijgt om afstand te nemen, te reflecteren, en op andere manieren over kennis en leren na te denken dan gangbaar is op de arbeidsmarkt en in de structuren van de Europese Unie. Een dergelijke vrijheid impliceert een kwaliteitsbeoordeling die niet op parameters is gestoeld die de universiteit veranderen in een bedrijf dat voornamelijk handige technici aflevert, het liefst zo goed mogelijk aangepast aan de vragen van de privésector. Technici zijn belangrijk, maar het spaart bedrijven wellicht veel geld uit aan dure motivatiebevorderende activiteiten wanneer universitaire afgestudeerden hun technische vaardigheden weten te combineren met een zin voor waarheid, rechtvaardigheid, liefde, en schoonheid.

Marktgerichte principes en een al te boekhoudkundige visie lijken ons moeilijk te rijmen met het soms trage en wispelturige proces van kennisgaring en culturele vorming. Het is daarom vanzelfsprekend noch ‘rationeel’ om die principes zo sterk te laten doorwegen in het nieuwe onderwijsfinancieringsbeleid. Zeker niet wanneer een dergelijke aanpak uiteindelijk naar een universiteit leidt die gericht is op kant-en-klaar laden en lossen, op alle vlakken. Zinvoller lijkt het ons om die of-of-aanpak (of het is telbaar, of het telt niet mee) te vervangen door een en-en-beleid, dat onderzoek verrekent én ruimte maakt voor wat smaak geeft aan een samenleving, zoals verwondering, eruditie, bevlogenheid, en zelfstandig denken.


0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop