Op 25 mei kwamen militaire vliegtuigen van de VS met hulp voor het Libanese leger aan op de luchthaven van Beiroet. Dit gebeurde na een oproep van de regering naar aanleiding van zware gevechten tegen islamistische krachten in het vluchtelingenkamp Nahr al-Bared in het noorden van Libanon. Duizenden mensen zijn het kamp ontvlucht, er vielen reeds meer dan 50 doden onder de soldaten en wellicht meer dan 100 burgerslachtoffers.
Artikel door Aysha Zaki vanuit Beiroet
Het conflict begon vorige week toen Libanese troepen een gebouw bestormden in het naburige Tripoli naar aanleiding van een bankoverval. De krachten van Fatah al-Islam vielen hierop legerposten aan in de buurt van het kamp Nahr al-Bared. Resultaat: het Libanese leger bombardeert het vluchtelingenkamp.
Libanon bevindt zich in een diepe politieke crisis: de huidige premier Fouad Siniora blijft aan de macht met zijn coalitie die werd gevormd na de moord op ex-premier Hariri twee jaar geleden. De regering krijgt de steun van het Westen. Hezbollah en de Vrije Patriottische Beweging eisen dat de regering aftreedt.
Bij de intense gevechten tussen het Libanese leger en Fatah El Islam, een netwerk zoals Al Qaeda, heeft geleid tot een dodentol van zowat 100 mensen en er vielen honderden andere gewonden. Heel wat onschuldige Palestijnse vrouwen, kinderen en ouderen kwamen in het vuurgevecht terecht.
De Soennietische islamitische terreurgroep viel het Libanese leger aan vanuit het Palestijns vluchtelingenkamp Nahr al-Bared (in de buurt van Tripoli). Er wordt beweerd dat de groep Palestijnse vluchtelingen gebruikt als “menselijke schilden”. Het leger versterkt haar posities rond het kamp met zwaarder materieel en het bombardeert meer vermeende schuilplaatsen van aanhangers van Fatah al-Islam. Er kwam een beperkte opening toen de Palestijnse regering ging discussiëren met premier Siniora in Beiroet om humanitaire organisaties toe te laten om de gewonden te evacueren.
Het is geen toeval dat deze Soennitisch Islamistische groep haar basis heeft in een Palestijns kamp in de buurt van het door Soennieten gedomineerde Tripoli. In deze regio vind je de eerste economische en sociale omstandigheden van Libanon. De Palestijnen in Libanon, met een meerderheid onder hen die hier al de tweede of derde generatie vormen, hebben geen basisrechten zoals het recht om te werken of om privaat bezit te hebben. Ze moeten apart leven in overbevolkte en armzalige kampen.
In het kamp Nahr al-Bared bevinden zich naar schatting 40.000 vluchtelingen. Sinds het begin van de gevechten zijn duizenden Palestijnen gevlucht. In andere kampen waren er al protestacties om een onmiddellijke wapenstilstand te eisen en humanitaire hulp met de voorziening van water, elektriciteit,… Dat is sinds het begin van de gevechten immers allemaal afgesloten. Volgens bepaalde verslagen zouden inwoners uit de buurt van het kamp mee de wapens hebben opgenomen om samen met het leger te vechten.
Fatah al-Islam vecht terug met machinegeweren en granaten. De groep dreigt ermee om haar aanvallen op te drijven als het leger verdergaat met haar aanvallen op het kamp. Er wordt zelfs gedreigd dat hierdoor Tripoli en Beiroet in vuur en vlam zouden kunnen staan. Fatah al-Islam heeft wellicht zo’n 200 leden in Nahr al-Bared, maar de groep heeft banden met andere groepen in andere vluchtelingenkampen. Eén van de militanten die omkwam bij de gevechten in het kamp was Saddam Hajj Dib, een verdachte bij de plannen om een aanslag te plegen in Duitsland vorige zomer. Een andere militant die omkwam was Abu Yazan die verdacht werd van betrokkenheid bij een aanslag op een bus in Ain Alaq in februari van dit jaar. Bij die aanslag vielen er drie doden en 20 gewonden. Fatah al-Islam zou ook in Irak gevochten hebben tegen de Amerikaanse troepen en er zouden voormalige soldaten uit het Jordaanse en Syrische leger haar rangen vervoegd hebben.
Woede in de vluchtelingenkampen
Er wordt gevreesd dat de gevechten in Nahr al-Bared navolging zullen krijgen in andere Palestijnse kampen. Leden van de Jund al-Sham groep in het kamp Ain al-Hilweh in Sidon toonden enkele dagen geleden nog hun gewapende kracht aan het Libanese leger. Militanten van die groep gingen een confrontatie aan met leden van Fatah op 7 mei, daarbij kwamen twee Fatah-leden om.
Vertegenwoordigers van de belangrijkste Palestijnse fracties bieden hun steun aan voor de strijdende islamisten, maar ze zien zich tegelijk verplicht om hun bezorgdheid te uiten over onschuldige burgerslachtoffers. De Libanese regering overweegt inmiddels om het leger ook in het vluchtelingenkamp Nahr al-Bared te sturen. Die mogelijkheid is alleszins sterk toegenomen.
De kwestie van de Palestijnse vluchtelingen staat alleszins terug op de politieke agenda. Er kwam daarbij ook kritiek op het akkoord van Caïro uit 1969 waarin werd bepaald dat de Libanese veiligheidstroepen niet in de kampen mochten optreden en waarin het bewapenen van Palestijnse groepen werd aanvaard. Commentatoren wijzen erop dat gelijkaardige confrontaties in 1975 uiteindelijk mee hebben geleid tot de 15 jaar durende burgeroorlog. Een vertegenwoordiger van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) in Libanon, Abbas Zaki, stelde dat de “gewone” Palestijnen niet in deze discussie moeten worden betrokken aangezien ook zij Fatah al-Islam zien als een gevaarlijke terroristische groep.
Michael Aoun, de leider van de Vrije Patriottische Beweging (samen met Hezbollah de belangrijkste oppositiekracht), stelde dat de regering van Siniora verantwoordelijk is voor de gevechten. Hij stelde dat de gevechten kunnen uitbreiden naar andere delen van het land met een toename van terroristische aanslagen tegen burgers. Aoun beschuldigde de regering van “schuldig verzuim” en van “totale incompetentie”. Aoun verklaarde dat niet het leger, maar de regering moet verantwoordelijk gesteld worden. Die kritiek werd door anderen gevolgd en er kwam het verwijt aan de regering dat wel werd opgeroepen aan de Sjiietische verzetsgroep Hezbollah werd gevraagd om te ontwapenen, maar niet aan de Soennietische groepen. Een dergelijke verdeeldheid is natuurlijk in het belang van de VS.
In Libanon wordt steeds vaker gesproken over een zogenaamde “Irakisering” van het land. Zeker na de recente bomaanslagen in Beiroet duikt die term vaak op. De dieper wordende crisis en de chaos worden langs beide kanten gebruikt om verdeeldheid te zaaien en op die basis de eigen positie te versterken. De regering van Siniora beschuldigt Syrië dat het Soennietische gewapende groepen toelaat om de grens over te steken. Een aantal regeringsvertegenwoordigers gaat zelfs zo ver dat ze Syrië ervan beschuldigen gewapende groepen te financieren en te bewapenen. Delen van de oppositie beschuldigen de regering ervan de gewapende groepen te financieren om de Amerikaanse belangen te dienen. Er wordt ook gespeculeerd over de mogelijkheid van een staatsgreep door het Libanese leger.
Alleszins is het duidelijk dat de situatie niet meer onder controle wordt gehouden. Zowel de regering als de oppositie proberen daar gebruik van te maken. Nochtans zijn het in heel het land onschuldige Palestijnen en Libanezen die de hoogste prijs betalen voor het conflict. Op het ogenblik dat deze verdeeldheid wordt versterkt, blijft bovendien de Israëlische oorlogsdreiging bestaan.
Arbeiders hebben nood aan verenigde beweging
Er is nood aan een verenigde arbeidersbeweging om in te gaan tegen het conflict en om over religieuze grenzen heen voor de belangen van de werkenden op te komen. Socialisten verzetten zich tegen de willekeurige legeraanvallen van het leger op het vluchtelingenkamp Nahr el-Bared waarbij veel burgerslachtoffers vallen. We eisen een einde aan de imperialistische bemoeienissen in het land en de regio en we verzetten ons ook tegen een interventie van het onderdrukkende Syrische regime.
We verzetten ons tegen de standpunten en de methoden van Fatah al-Islam en andere soortgelijke groepen. De politieke islam en het terrorisme verdelen de arbeidersklasse en vormen geen antwoord op de problemen van de arme Palestijnen en Libanezen.
De werkende bevolking in dit land heeft nood aan een eigen krachtige stem in het verzet tegen de heersende partijen. Hezbollah heeft na de oorlog met Israël vorig jaar heel wat steun gewonnen, maar dit is geen beweging die de arbeiders en armen over de religieuze grenzen heen kan verenigen. Deze groep komt ook niet op voor een breuk met het kapitalisme.
De huidige crisis maakt het moeilijk voor de arbeidersklasse. Er is een sterk verzet tegen de corrupte pro-kapitalistische partijen en hun neoliberaal beleid. De arbeidersklasse moet zich verzetten tegen een versterking van de sectaire en religieuze conflicten. Verkozen arbeiderscomités op de werkvloer en in de wijken kunnen een stap vormen in de ontwikkeling van onafhankelijke arbeidersorganisaties. Dat is nodig als antwoord op de corrupte elite en om een einde te maken aan de omstandigheden waarin religieuze en sectaire verdeeldheid en terreur kan opleven.