Your cart is currently empty!
Tag: BWP
-
Strijd voor politieke rechten: oprichting BWP en strijd voor stemrecht
Fragmenten uit de geschiedenis van opstandige klassenstrijd in België

Repressie tegen stakers in Roux in 1886 
Dit dossier komt uit het boek ‘Fragmenten van de geschiedenis van opstandige klassenstrijd in België’ dat je via onze webshop kan kopen voor 7 € Deel 1: oprichting van de BWP en strijd voor stemrecht. Door Anja Deschoemacker
Vanaf 1800 doet het kapitalisme zijn intrede in wat later België zou worden en op dat moment onder het Franse keizerrijk valt. De traditionele nijverheid (steenkoolwinning, ijzerbewerking, laken- en katoenweverij en linnenindustrie) kende een enorme ontwikkeling door o.a. de Franse afscherming van de Britse concurrentie. Dit proces stopte niet wanneer na Napoleons nederlaag onze regio’s samengevoegd werden in het Koninkrijk der Nederlanden, dat de belangen diende van de handeldrijvende en koloniale burgerij. De grenzen werden opengesteld voor Engelse producten en de toenemende concurrentie zette een enorme druk op de arbeidsvoorwaarden: werkdagen van 14u waren niet meer ongewoon en kinderen vanaf 6 tot 7 jaar werden ingeschakeld. De lonen lagen beneden het levensminimum, gezien de patroons konden genieten van een nagenoeg onuitputtelijke arbeidsreserve op het platteland, naar de stad gestuwd door hongersnoden en lage prijzen voor landbouwproducten.
Naast de zich ontwikkelende industriële burgerij hadden de adel en de kerk als grootgrondbezitters nog een stevige vinger in de pap te brokken. Tijdens de volksopstand van 1830 nam de burgerij haar kans: ze leidde die beweging om tot een beweging “tegen de Hollandse bezetter”. Onder nauw toezicht van de toenmalige grootmachten wordt het onafhankelijke België opgericht, een bufferstaat tegen Frankrijk.
De wetgeving van deze staat blijft dezelfde als deze destijds ingevoerd door de Fransen: de brutale vrijheid van patronaat en landheer om het volk tot op het bot uit te buiten. Zo was er een wettelijk verbod op samenspanning. De baas kreeg bij betwisting over bedrag of uitbetaling van het loon automatisch gelijk volgens artikel 1781 van het burgerlijk wetboek. Het jonge koninkrijk België voerde ook het werkmansboekje terug in, dat in de Nederlandse tijd in onbruik was geraakt. De patroon kon bij ontslag het boekje inhouden, zodat de houder ervan geen ander werk kon vinden, en hij kon er een beoordeling in schrijven. Iedere beweging van de arbeiders werden bovendien onmiddellijk beantwoord met brute repressie vanwege de gewapende macht.
Het is dan niet overdreven als Karl Marx het België van 1869 in een tekst van de Algemene Raad van de Eerste Internationale als volgt beschrijft:
“Er is maar één land in de beschaafde wereld, waar men met begeerte en plezier iedere staking als voorwendsel aangrijpt om arbeiders te vermoorden. Dat unieke land is België, het modelland van het constitutionalisme, het knusse paradijs van de grondheer, de kapitalist en de priester…
“De Belgische kapitalist staat algemeen bekend om zijn vurige liefde voor de vrijheid van de arbeid. Hij is zo gesteld op de vrijheid van zijn arbeiders om gedurende heel hun leven voor hem te werken, zonder uitzondering van ouderdom of geslacht, dat hij iedere arbeidswet met verontwaardiging afwijst. (…)
Geef nu in handen van die bevende kapitalist, wreed uit lafheid, de onverdeelde en ongecontroleerde handhaving van de absolute heerschappij, wat het geval is in België, en gij zult er u niet langer over verwonderen, dat in dit land de sabel, de bajonet en geweer wettelijk en regelmatig functioneren als een instrument voor het neerdrukken van de lonen en het hooghouden van de winsten.”
(4 mei 1869, The Belgian Massacres).
Het leven van de arbeiders is als niets anders te beschrijven dan pure en uitzichtloze miserie. Periodieke economische crisissen, internationale concurrentie en de versnelde invoer van de machine lieten toe om lonen uit te betalen waarvan eigenlijk niet te leven viel, zelfs niet als het hele gezin werkte. Van de povere lonen ging zo’n 70% naar voedsel. Van de staat viel niets te verwachten. Hoewel de staat voortdurend tussenkwam in de economie ter ondersteuning van de ontluikende industriële burgerij, werd iedere interventie op het sociale vlak als uit den boze gezien. België liep op het einde van de 19e eeuw ver achter op andere kapitalistische landen op vlak van sociale rechten en arbeidswetgeving. De eerste arbeidersorganisaties namen dan ook de vorm aan van mutualiteiten, verzekeringen en coöperatieven, die – samen met liefdadigheid waarop enkel “gehoorzame” arbeiders konden rekenen – de plaats moesten innemen van een totaal ontbrekende sociale politiek vanwege de overheid.
Verzet bleef echter niet uit. Al in 1830 zien we op verschillende plaatsen spontane woede-uitbarstingen vanwege de arbeiders (in de Borinage, Lokeren, Brugge, Gent, Namen, Luik, Doornik,…), vaak gericht tegen de machines zelf en meestal leidend tot botsingen met de ordehandhavers. Een piek hierin was het “Katoenoproer” in Gent van 30 september tot 2 oktober 1839, waar het er bijzonder bloedig aan toeging met een dode en talrijke zwaargewonden. De mutualiteiten en hulpkassen allerhande, de enige arbeidersorganisaties die door de staat werden toegelaten, werden steeds meer gebruikt als verkapte strijdorganisaties.
Ondertussen maken ook socialistische ideeën hun intrede, vooral ontwikkeld binnen het kader van het burgerlijke radicalisme: liberalen die zich de noden van de arbeidersklasse aantrokken. Meer onder invloed van Saint-Simon en Fourier dan van Marx ontwikkelen ze een romantisch gevoelssocialisme dat zich vaak in dromerijen verloor. Ze waren pas gevaarlijk als ze ook in contact stonden met de massa van de arbeiders, wat voor het merendeel van hen niet het geval was. Een uitzondering was bijvoorbeeld Jakob Kats, onderwijzer-wever, ingeplant onder de Brusselse arbeiders, waar hij propaganda voerde voor gelijke rechten, algemeen stemrecht, progressieve belasting en veralgemeend onderwijs.
De voortschrijdende kapitalistische dominantie in België en het zich vanuit Parijs (waar Louis-Philippe werd afgezet) verspreidende oproer in 1848 maakte de Belgische burgerij echt klassenbewust. Vanaf 1848 probeert men de linksen en hun organisaties werkelijk te breken. In de bewegingen ontstaan nieuwe generaties leiders, die niet langer uit burgerlijke kringen kwamen, maar veeleer uit die van de ambachtelijke nijverheid. Vanaf 1870 begint het fabrieksproletariaat zelf de leidende rol te spelen in de beweging. Het arbeidersbewustzijn groeit, wat leidt tot een zoektocht naar nieuwe organisatievormen. Hierin toonden de Gentse textielarbeiders de weg vooruit met het ontstaan van de Broederlijke Wevers en de Maatschappij der Spinners. Onder de dekmantel van mutualiteiten vormden zij de eerste fabrieksvakbonden van het land. Ze organiseerden het arbeidersverzet dat tussen 1857 en 1861 uitbrak naar aanleiding van de crisis in de textielsector, die de patroons door loonsverlagingen op de arbeiders probeerden af te wentelen. Planning werd een onderdeel van de beweging en de solidariteit werd niet langer beperkt binnen één bedrijf. Ondanks de harde repressie, waarbij zware veroordelingen werden uitgesproken, de ordediensten provocatief optraden en steeds opnieuw de strijdkas in beslag werd genomen, ging de organisatie van de Gentse arbeiders met vallen en opstaan verder. In 1862 werd het Werkverbond afgesloten tussen wevers, spinners en metaalarbeiders.
Voor het eerst ontwikkelde de strijd ook rond politieke eisen, zoals de afschaffing van de wet op de samenspanning. Ook de eerste contacten tussen de arbeiderscentra van Gent, Antwerpen (de in 1862 opgerichte Algemene Werkersbond) en Brussel (de Association Générale Ouvrière), werden gelegd, waarbij een politiek minimumplatform werd ontwikkeld.
In het Vlaanderen van 1860 had de sociale beweging een diepere bedding geschapen, hoewel ook daar de prille arbeidersorganisaties door repressie en ontmoediging vaak tot niets werden herleid om opnieuw te moeten worden opgebouwd. Ook in Wallonië brak ondertussen de strijd uit, minder georganiseerd, maar zeer explosief. Henegouwen werd tussen 1860 en 1870 het toneel van gewelddadige strijd tegen de mijnbazen, die poogden een gemeenschappelijk werkreglement erdoor te duwen. De beweging kreeg ook steun vanuit arbeiders van andere sectoren en de staking breidde zich voortdurend uit – ondanks de doden die vielen in de strijd – om uiteindelijk een overwinning te boeken in de vorm van het intrekken van het reglement.
In 1864 vond de zoektocht naar eenheid in de arbeidersstrijd een internationaal platform: de Internationale Associatie van Arbeiders, dat alle arbeidersorganisaties wou samenbrengen om gezamenlijke actie en tactiek te bespreken. In België kreeg de Internationale invloed via de Brusselse vereniging Le Peuple, opgezet onder invloed van Proudhonistische ideeën, en haar leider César de Paepe, die in de meningsverschillen tussen enerzijds Marx en anderzijds de anarchisten in de Eerste Internationale een tussenpositie probeerde te ontwikkelen.
De invloed van het Proudhonisme remde het actievoeren af, maar de Internationalisten schoten wakker na nog een harde stakingsbeweging tegen ontslagen in de mijnen, de steeds verder dalende hongerlonen en de hoge voedselprijzen, waarbij het leger de streek bezette en verschillende doden vielen onder de arbeiders. Het principe van de staking werd vanaf dan erkend en de Internationalisten begonnen zich in te schakelen in de echte strijd. Ze ontwikkelden kernen in Gent, Antwerpen en Verviers.
In de economische groeiperiode van 1871 tot ’72 boekte de arbeidersstrijd haar eerste successen: in Verviers en Brussel dwongen de metaalarbeiders de 10-urendag af, in Brussel werd door de timmerlui en de marmerbewerkers na vijf maanden staking een ernstige loonsverhoging bekomen. Het bewustzijn onder de arbeiders en de solidariteit maakte reuzensprongen.
De nederlaag van de Parijse Commune (1871) leidde echter tot enorme spanningen tussen marxisten en anarchisten binnen de Eerste Internationale. In de Belgische afdeling was de anarchistische vleugel veruit het sterkste. Toen in 1872 de anarchistische leider Bakoenin uit de Internationale werd gestemd, volgde de Belgische afdeling hem. De economische crisis van ’72-’73 deed de rest en in 1874 was de Internationale feitelijk dood.
Met vallen en opstaan: de oprichting van een Belgische arbeiderspartij
Na de val van de Internationale werd de ervaring van de vorige periode nog slechts meegedragen door enkele kleine groepjes. Vooral in Vlaanderen probeerden de oud-Internationalisten de verspreide krachten opnieuw te bundelen en te organiseren. Gent beet zich vast in een neutrale coöperatieve de Vrije Bakkers. In Brussel werd de uitgesproken neutrale organisatie Chambre du Travail opgericht (1875), een voorbeeld dat in Antwerpen wordt gevolgd met de Federatie van Antwerpsche Werkliedenvereenigingen. Het kapotslaan van de Parijse Commune had het socialisme tijdelijk de kop ingedrukt en pragmatisme kenmerkte de meeste initiatieven.
Op het politieke vlak stonden de zaken echter niet stil. In Gent werd sterk uitgekeken naar de Duitse sociaaldemocratie, die in de verkiezingen enkele zetels had veroverd. Ook in Brussel werden aarzelend de eerste stappen op het politieke terrein gezet. In Wallonië bleven daarentegen anarchistische tendenzen, die een brede ingang hadden gevonden via het werk van de Eerste Internationale, de overhand houden.
De ongeduldige Vlamingen en Brusselaars hadden geen andere uitweg dan zich te organiseren in een Vlaamse Socialistische Partij en een Parti Socialiste Brabançon. In 1879 brachten beide partijen enkele Waalse kernen samen en in april voldeed zich een fusie in de Belgische Socialistische Partij. Het programma was dat van de VSP en de PSB: een kopie van het programma van Gotha van de Duitse sociaaldemocratie. De basis van de partij bleef echter beperkt tot een aantal propagandaclubs, studiekringen en wat vakverenigingen. In Wallonië bleef men er huiverachtig tegenover staan en de meer neutrale arbeidersorganisaties werden afgeschrikt door het etiket socialistisch. Ze bleven in hun actie dichter staan bij de progressistische vleugel van de Liberale Partij en haar strijd voor de uitbreiding van het stemrecht. De BSP raakte niet van de grond.
In de jaren ’80 vonden de verschillende stromingen elkaar o.b.v. een pragmatisch radicaal-democratisch programma. De kiesnederlaag van de liberaal-progressistische Ligue de la Réforme électorale, met heel wat steun vanuit de Brusselse ambachtelijke milieus, in 1884 maakte de weg vrij voor de oprichting van een onafhankelijke arbeiderspartij. In april 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij (BWP) een feit op een samenkomst in Brussel van 112 arbeiders die 59 basisgroepen vertegenwoordigden (zowel neutrale als socialistische vakbonden, coöperatieven en mutualiteiten).
Pragmatisme kenmerkt het programma en de acties van de BWP
Een zeer pragmatische geest was dominant in de partijleiding van in het begin. BSP-leider Anseele verdedigde op de samenkomst in Brussel wel het programma en de naam van de BSP, maar legde zich neer bij de schrik van de neutrale arbeidersorganisaties dat een radicaal programma en de term “socialistisch” de massa’s zou afschrikken. Theoretische discussies werden van de tafel geveegd en inzake doctrine vermelde het stichtingsdocument enkel dat de BWP zou trachten “door onderlinge verstandhouding het lot van de arbeidersklasse te verbeteren”.
Haar programma beperkte zich tot een radicaal-democratisch eisenpakket met o.a. eisen als algemeen stemrecht, verplicht en gratis neutraal onderwijs, gemeentelijke autonomie, afschaffing van de kinderarbeid onder 12 jaar, wetten i.v.m. arbeidsongevallen en veiligheid op de werkplaats, geleidelijke omvorming van de openbare weldadigheid tot een stelsel van sociale zekerheid, terugschroeven van alle privatisering van openbaar bezit (Nationale Bank, spoorwegen, mijnen, gemeentelijke goederen,…) en overdracht ervan naar de gemeenschap, vertegenwoordigd door gemeente en staat.
Het was niet zozeer een nieuwe organisatie, als wel een bundeling van bestaande organisaties. Het partijleven speelde zich hoofdzakelijk af rond de plaatselijke kernen, die grotendeels autonoom handelden. De eerste prioriteit was het lokaal uitbouwen van coöperatieven, mutualiteiten en vakbonden, naarmate de beweging groeide ook gevolgd door fanfares, turnclubs, cafés e.a. Slechts langzaamaan groeiden uit die basisgroepen federaties, die jaarlijks afgevaardigden stuurden naar het Congres, dat een Algemene Raad (AR) verkoos om de leiding van de partij in handen te nemen. Die AR verkoos op zijn beurt een bureau van 9 leden, waaronder de secretaris en afgevaardigden van vakbonden, mutualiteiten en coöperatieven.
Met steun in ambachtelijke kringen in Brussel en Antwerpen was het onbetwistbare bolwerk Gent, waar de militanten haast uitsluitend fabrieksarbeiders waren. In het industrieel meer ontwikkelde Wallonië was de partij enkel echt vertegenwoordigd in Verviers en dat ondanks de elkaar opvolgende spontane en ongeorganiseerde strijdbewegingen van de Waalse arbeiders. Pas wanneer in ’86 een enorme massabeweging op een bloedige nederlaag zou uitdraaien, zal de noodzaak tot een permanente organisatie diep in het bewustzijn inzinken.
Wanneer in ’86 een staking in Luik beantwoord werd met een brutale bezetting van de stad door het leger, breidde de strijd zich snel uit naar Charleroi, iets later naar de Borinage en de Centre en nog later naar de steengroeven van Lessines, Soignies, Doornik en Dinant. De arbeiders bewapenden zich, machines werden stukgeslagen, fabrieken en kastelen van de patroons werden in brand gestoken. De reactie van de regering was bloedig. Het leger kleurde de straten rood met het bloed van tientallen doden en zwaargewonden. De kopstukken van de socialistische beweging, o.a. Anseele, kregen celstraffen of zware boetes (willekeurig opgepakte arbeiders kregen straffen die opliepen tot levenslang). Nochtans stond de beweging niet onder leiding van de BWP, die in de streek geen enkele inplanting had. De BWP-leiding deed er alles aan om een uitbreiding naar Vlaanderen te voorkomen. In Gent kon ze de arbeiders slechts met zeer veel moeite tot kalmte aanmanen. De stakers ontvingen wel steun in de vorm van brood van de coöperatieven, het opnemen van de kinderen van de stakers in Vlaamse gezinnen en in de verdediging voor de rechtbank van de aangehouden arbeiders.
De staking had in Wallonië de nood aan een solide organisatie sterk doen voelen. In 1887 stapten reeds heel wat Waalse arbeiders naast hun Vlaamse kameraden in een betoging voor het algemeen stemrecht. Steeds meer van hen traden toe tot de BWP, waar het snel tot botsingen kwam tussen de revolutionaire, anarchiserende Waalse tendensen – o.l.v. A. Defuisseaux – en de gematigde, op het parlement (en dus op de strijd voor het stemrecht) gerichte coöperatieven. De BWP-leiding sloot op het congres in 1887 de gebroeders Defuisseaux uit, waarop de gehele Henegouwse arbeidersklasse hen volgde naar de uitgang. Hun revolutionaire, maar avonturistische houding dreef de arbeidersklasse in Henegouwen tot de massale “grève noire” (waarbij opnieuw machines en fabrieken werden verwoest en o.a. aanslagen met dynamiet werden gepleegd), die echter bij gebrek aan actieve steun van de BWP geen uitbreiding kende. Totaal geïsoleerd zakte de beweging ineen.
Later kwam aan het licht dat de stakingsleiding geïnfiltreerd was door de staatsveiligheid en dat deze verantwoordelijk was voor de dynamietontploffingen. De arbeidersbeweging reageerde ontzet en er kwam een verbroedering tot stand. De gematigde tactiek van de BWP-leiding haalde de bovenhand. En toch werd met de Henegouwse arbeiders een oppositionele stroming in de partij opgenomen, die zich in de latere periode steeds opnieuw zal laten horen in de verdediging van de algemene staking als strijdmiddel, in het propageren van strijdbaarheid tegen de gematigde leiding en haar bereidheid tot compromis met de patroons en samenwerking met de “progressieve” burgerij, in het verzet tegen de latere regeringsdeelnames van de BWP (voor de eerste maal in de – onverkozen – regering die werd opgezet tijdens de Eerste Wereldoorlog),…
Geen ideaal instrument, maar wel een enorme stap vooruit
Een zekere bureaucratisering van de vakbonden naarmate het sociale overleg ontwikkelde, de verwording van een aantal van de belangrijkste coöperatieven tot kapitalistische bedrijven, de druk voor een gematigde politiek vanuit de mutualiteiten én vanuit de eerste parlementaire vertegenwoordigers van de partij,… Het zijn zaken die in de kiem aanwezig waren in de BWP vanaf het begin. Op alle momenten van beslissende klassenstrijd bleken de arbeidersmassa’s steeds veel radicaler dan de BWP-leiding, die meestal achter de feiten van min of meer spontane uitbarstingen van arbeiderswoede aanliep om steeds opnieuw de beweging in veilige banen te leiden.
De BWP was wat Lenin omschreef als een arbeiderspartij met een burgerlijke leiding. Maar het bood de arbeidersbeweging wel een instrument om haar strijd nationaal te voeren en haar krachten zo te bundelen dat belangrijke overwinningen op het patronaat werden verworven. Dit zowel op het vlak van democratische rechten (stemrecht, maar ook recht op vereniging en stakingsrecht) als op het vlak van levensstandaard en werkomstandigheden (arbeidsduurvermindering, collectieve loononderhandelingen, minimumloon, sociale zekerheid …).
Deze realiteit, gekoppeld aan de fouten van de Communistische Partij, die na de Eerste Wereldoorlog wordt opgezet, leidde tot een grote loyaliteit onder de socialistische arbeiders, die tot grote opofferingen voor hun partij bereid waren. Hun leiding echter ging resoluut voor haar eigen carrière in het parlement en later de regering en bestreed iedere uiting van radicaal socialistische ideeën. Zelfs met het steeds terugkerende verraad van de partijleiding op beslissende momenten heeft het tot zeer kort geleden geduurd vooraleer de partij, ondertussen regionaal gesplitst en SP.a en PS geworden, niet langer onder de massa van arbeiders als “hun” partij werd aanzien (voor de PS blijft dat gevoel tot op zekere hoogte tot vandaag nog rechtop onder lagen van de arbeidersklasse). Ze stroomden er tot einde jaren ’80 steeds naar terug en deden steeds nieuwe pogingen om de partij naar links te stuwen.
Een arbeiderspartij biedt de enorme massa van arbeiders de mogelijkheid samen ideeën te bespreken, een strategie en tactieken uit te werken, een eisenpakket voor vandaag en een programma op langere termijn collectief te verdedigen. Zo’n partij organiseert de solidariteit en het lange bestaan van de BWP op nationaal vlak is zeker een element geweest in het voorkomen van meer gewelddadige uitbarstingen van de nationale kwestie. Het is mét een arbeiderspartij – zelfs met haar burgerlijke leiding – dat de Belgische arbeidersbeweging in staat is geweest een ruim stelsel van sociale zekerheid, openbare diensten en centraal loonoverleg af te dwingen.
STRIJD VOOR STEMRECHT
1902 en 1913 waren jaren van algemene stakingen voor het algemeen enkelvoudig stemrecht. In 1902 werd de beweging op gang getrokken, niet door de leiding, maar door de Henegouwse arbeiders, die op 8 april 1902 in staking gaan ter ondersteuning van het wetsvoorstel voor het algemeen stemrecht. Onmiddellijk kwam het tot gewelddadige botsingen, waarbij ettelijke doden vielen. Op 14 april ziet de BWP-leiding zich verplicht achter haar basis aan te hollen en ze roept de nationale algemene staking uit, die meteen wordt opgevolgd door 300.000 arbeiders. Het parlement verwerpt het voorstel echter (18 april) en diezelfde avond worden in Leuven zes arbeiders gedood en 14 gewond door de burgerwacht. De BWP-leiding stopt de staking op 20 april, wat binnen de partij tot heel wat woede leidt. Het congres van 1902 wijst de gewelddadige algemene staking af en beslist het pad van de wettelijkheid te bewandelen.
Het ongenoegen over het gebrek aan resultaten van die politiek borrelt en toen in de verkiezingen van 1912 de socialisten ter plaatse trappelden, gingen de mijn- en metaalwerkers van de Borinage, de Centre, Charleroi en Luik in staking, waarbij weer meerdere doden vielen. De roep voor een algemene staking groeide aan, wat de BWP-leiding ertoe aanzette om deze op een planmatige, en dus controleerbare, manier te organiseren. Op 14 april 1913, na een nieuwe weigering van het algemeen stemrecht in het parlement, roept de leiding de algemene staking uit, die na enkele dagen al werd opgevolgd door 400.000 stakers. Tien dagen later wordt de strijd opgedoekt toen er een vage toezegging van de eerste minister kwam – de BWP-leiding was bang van de kracht van haar eigen beweging. Het protest van de linkervleugel hiertegen wordt gesmoord door het groeiende patriottisme in de partij. Op 4 augustus 1914 wordt Vandervelde tot minister van staat benoemd. De weg naar integratie in het staatsapparaat ligt nu volledig open.
Het was slechts onder druk van revolutie dat het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen in 1919 werd toegekend. Vrouwen moesten tot na de Tweede Wereldoorlog wachten.
-
1885: oprichting BWP. Ontstaan uit strijd
In 1985 werd het 100-jarige bestaan de Belgische Werkliedenpartij (BWP) uitgebreid gevierd. In Vonk nummer 58, maart-april 1985, schreef François Bliki een dossier over het ontstaan en de eerste stappen van de BWP. De opstelling van de burgerij tegenover de eerste arbeidersorganisaties komt vandaag overigens bijzonder bekend en actueel voor.

De afgevaardigden op het eerste BWP congres in 1885. “Er is maar één land in de beschaafde wereld, waar men met begeerte en plezier iedere staking als voorwendsel aangrijpt om arbeiders te vermoorden. Dat unieke land is België (…). De Belgische kapitalist staat algemeen bekend om zijn vurige liefde voor de vrijheid van de arbeid. Hij is zo gesteld op de vrijheid van zijn arbeiders om gedurende heel zijn leven voor hem te werken, zonder uitzondering van ouderdom of geslacht, dat hij iedere arbeidswet met verontwaardiging afwijst. Hij huivert bij de gedachte alleen dat een vulgaire arbeider pervers genoeg zou zijn om een hogere lotbestemming te betrachten dan het verrijken van zijn meester, zijn natuurlijke overste (…). Vandaar zijn woeste haat tegen de stakingen. Voor hem is een staking een godslastering, de revolte van een slaaf, het signaal van de maatschappelijke ineenstorting. Geeft nu in handen van die bevende kapitalisten, wreed uit lafheid, de onverdeelde en ongecontroleerde handhaving van de absolute heerschappij, wat het geval is in België, en gij zult er u niet langer over verwonderen dat in dit land de sabel, de bajonet en het geweer wettelijk en regelmatig functioneren als het instrument voor het neerdrukken van de lonen en het hoog houden van de winsten.”
Karl Marx schreef dit in 1869, nadat de stakingen van de glas- en textielarbeiders in Vlaanderen en de mijnwerkers in Wallonië voor de zoveelste keer op bloedige wijze neergeslagen waren.
De geschiedenis van België, sinds haar ontstaan in 1830, is er een geweest van altijd weerkerende en steeds beter door de arbeiders georganiseerde klassengevechten. Daarvan lezen we echter heel weinig in geschiedenisboekjes. De door de burgerij dikbetaalde universiteitsprofessoren en “geleerden” die de schoolboekes volschrijven, zullen zich er wel voor hoeden hierover veel te vertellen. Ook bij de 100ste verjaardag van de BWP zullen we weer in iedere krant uitgebreide verhalen over de geschiedenis van het socialisme lezen, waar vooral veel over datums en grote (verantwoordelijke) persoonlijkheden zal gesproken worden. Maar één element zal hoogstens een paar keer vermeld worden: de dagelijkse strijd die door duizenden, miljoenen arbeiders (ook kinderen en vrouwen) op gevaar van hun leven, bedreigd door broodroof en hongersnood geleverd werd.
De BWP werd in april 1885 opgericht. Dit was niet zomaar een datum: het is een mijlpaal in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, een eindpunt van een langdurig proces waarin de Belgische arbeiders met vallen en opstaan naar de gepaste organisatievorm zochten om zich beter te kunnen verzetten tegen een klassenvijand die alle middelen van het staatsapparaat gebruikte om iedere organisatie van de arbeiders in de kiem te smoren.
1830 was een proletarische revolutie
Het kapitalisme is niet zomaar ontstaan. Het handelskapitalisme en later de manufactuur ontwikkelden zich sinds de middeleeuwen in de schoot van het feodalisme in de steden. Maar deze kapitalistische ontwikkeling kwam steeds meer in botsing met de feodale maatschappij. Een van de voornaamste belemmeringen was dat de lijfeigenen gebonden waren aan het land en dat om een beroep te mogen uitoefenen men meester moest zijn van een gilde. Dat maakte dat deze mensen dus niet “vrij” konden uitgebuit worden door het steeds groeiende aantal kapitalisten. Deze belemmeringen maakten het steeds moeilijker om de productiemogelijkheden verder te laten groeien. Als dit gebeurt komen we in een periode van sociale revolutie. De Franse Revolutie van 1789 is er het meest klassieke voorbeeld van. Maar samen met het kapitalisme was binnen de feodale maatschappij ook het proletariaat gegroeid.
De burgerlijke geschiedschrijvers spreken altijd over de decadentie van het Franse koningshuis, de adel van de kerk, maar weinig over de economische crisissen die de massa van de bevolking steeds weer in de grootste ellende bracht.
De Franse Revolutie werd vooral op de barricaden uitgevochten door het volk. In 1789 was het proletariaat echter nog een klein en ongeorganiseerd deel van de bevolking. Als er al een organisatie bestond was het meestal een geheim samenzweerdersgenootschap, maar nog geen massapartij van de arbeiders. De burgerij was als klasse nog jong en progressief. Hun maatschappij was de maatschappij van de toekomst. Het was dan ook betrekkelijk gemakkelijk voor hen om de leiding van de revolutie, eenmaal het vuile werk gedaan was, over te nemen.
Waar in 1789 nog moet gesproken worden van “het volk” zien we in de revoluties van 1830 dat de barricadenbouwers steeds meer kunnen geïdentificeerd worden met het industrieproletariaat dat 40 jaar later al veel sterker ontwikkeld was. In zijn boek: “De proletarische opstand van 1830 in België” beschrijft Maurice Bologne hoe de Belgische burgerij in feite helemaal niet van plan was zich van Nederland af te scheuren maar heel braaf een paar tegemoetkomingen van de Nederlandse koning vroeg. Toen ze zagen hoe de arbeiders, ten gevolge van de economische crisis en de ellende die hiervan het gevolg was, in opstand kwamen, vluchtten ze uit vrees voor represailles van de koning het land uit! Alleen toen bleek dat de revolutie een succes werd, kwamen ze terug en stelden ze zich aan het hoofd van de “nationale revolutie van de Belgen tegen de Nederlandse bezetter”.
Toen België onafhankelijk werd zat de burgerij wel met een zwaar probleem. De arbeiders waren nog steeds bewapend. In de inleiding uit 1891 bij “De Burgeroorlog in Frankrijk” van Marx, zegt Friedrich Engels “dat de ontwapening van de arbeiders het eerste gebod is voor de burgerij die na een door de arbeiders bevochten revolutie het roer van de staat in handen krijgt.” Daar had de Belgische burgerij wel moeite mee. Eerst had ze nog geprobeerd de wapens gewoon af te kopen, maar toen ging ze over tot de eerste grootse smeerlapperij die ze in haar geschiedenis uitgehaald heeft. De arbeidersmilities werden als de eerste geregelde Belgische troepen, compleet met de werkmanskiel als uniform, tegen de Hollands- Pruisische inval van augustus 1831 ingezet. Hendrik Concience, die als 17-jarige Antwerpenaar aan deze veldtocht deelnam geeft in zijn boek “De omwenteling van 1830” wel een klein detail: het Belgische bewind had dit arbeidersleger niet van munitie voorzien!
In zijn in 1885 uitgegeven historische roman “De omwenteling van 1830” trekt E. Anseele (toen nog marxist) de juiste les. Hij schrijft: “Werklieden, zo er in uw land of uw stad een oproer uitbreekt die u het bewind in handen geeft, laat dan uw eerste werk zijn: ontwapening der burgers en wapening van U en uwe zonen.”
Reactie
Het is zoals Marx zegt: bevende kapitalisten worden wreed uit lafheid. De Belgische burgerij had duidelijk het gevaar van een georganiseerde arbeidersklasse ingezien en deed dan ook alles wat in haar mogelijkheden lag om de organisatie van de arbeidersklasse te voorkomen. Dit was vooral duidelijk in het strafwetboek: leden van eenzelfde sociaaleconomische laag mochten niet in gemeenschappelijk overleg optreden met het doel de werkvoorwaarden te veranderen (art. 414 en 415). Met andere woorden: geen stakingsrecht. Erger nog: toen de Oostendse timmerlieden in 1857 eerbiedig om een kleine loonsverhoging verzochten werden ze, ondanks de tussenkomst van hun eigen bazen, tot drie maand gevangenis veroordeeld.
Tussen 1830 en 1860 werden 946 arbeiders tot gevangenisstraf en 149 tot boete veroordeeld omdat ze gestaakt hadden. Verder zei artikel 1781 van het Burgerlijk Wetboek dat bij iedere betwisting tussen arbeiders en patroon over het loon, de patroon automatisch gelijk kreeg. Bovendien werd het Werkmansboekje weer verplicht. Hier kon de patroon alles inschrijven om “weerbarstige” arbeiders na hun afdanking iedere kans op werk te ontnemen.
De eerste arbeidersorganisaties
Het was onder deze zeer moeilijke omstandigheden dat onze voorouders een socialistische partij uit de grond moesten stampen. Maar geen enkele wet, hoe repressief ook, heeft ooit kunnen beletten dat de arbeiders zich steeds opnieuw gingen verzetten tegen de uitbuiting van de kapitalisten.
Aangezien de burgerij d.m.v. het gerecht iedere poging tot organisatie van de arbeiders in de kiem probeerde te smoren, gingen de arbeiders zich vooral in beurzen, mutualiteiten of hulpkassen voor wederzijdse bijstand organiseren. Daarnaast ontstonden ook productiecoöperatieven (bakkerijen enz.) die hoopten op die manier iets fundamenteels in het voordeel van de arbeiders te veranderen. De burgerij zag wel toe dat deze organisaties zich alleen bezighielden met het lenigen van de ergste miserie. Van zodra de gelden van de hulpkassen gebruikt werden om een staking van de leden te ondersteunen werden de kassen direct in beslag genomen. Bovendien konden deze organisaties wel blijven bestaan zolang alles goed ging, bij een economische verslechtering en dus stijgende werkloosheid, gingen de kassen echter direct failliet en was het gedaan met de organisatie.
Verwoede klassenstrijd
Samen met de economische groei in België groeit ook dat deel van de bevolking dat in het industrieel productieproces opgenomen is. Samen met deze groei trekken de arbeiders ook hun lessen: in de praktijk werden de arbeiders steeds duidelijker politiek bewust. Waar de arbeidersstrijd in het begin tegen “de mekanieken” gericht was en men via coöperatieve de ergste ellende probeerde te lenigen, brak tussen 1857 en ’61 te Gent de textielstaking uit. Hierin werden duidelijke looneisen gesteld en werden niet alleen contacten tussen de verschillende fabrieken, maar ook met Brussel en Antwerpen gelegd.
In de jaren ’60 zagen we ook in Wallonië de ene mijnstaking na de andere uitbreken, een stakingsgolf die ondanks de enorme repressie (België had in die jaren een groter leger dan de VS of Engeland) en verschillende doden, jaren bleef aanhouden.
1864- ’72: De Eerste Internationale
Het is in deze periode van verhevigde klassenstrijd dat in Londen in 1864 de Eerste Internationale opgericht wordt. Hier worden door theoretische reuzen als Marx en Engels duidelijke perspectieven en een strategie voor de arbeidersstrijd uitgewerkt. In zijn adres aan de arbeidersklasse schrijft Marx in 1864: “De bevrijding van de arbeidersklasse kan enkel het werk zijn van de arbeidersklasse zelf.” Daarnaast wordt duidelijk gesteld dat de arbeiders niet via de productiecoöperatieven maar wel via de werkstaking en het zich organiseren in vakbonden en politieke partijen de staatsmacht moeten overnemen en de productiemiddelen moet doorvoeren. (Na de nederlaag van de Parijse Commune zou Marx hieraan toevoegen dat het niet voldoende is de staatsmacht over te nemen maar dat het kapitalistische staatsapparaat moet verbrijzeld worden). Daarbij werd de strijd voor het algemeen stemrecht als een (dus niet als enige) middel gezien om dit doel te bereiken.
Het feit dat de Eerste Internationale ook in België aan invloed won, was het niet het gevolg van het feit dat de ideeën van Marx en Engels zo schoon waren, maar omdat ze beantwoordden aan de objectieve noden van de arbeidersklasse in strijd.
In 1867 bereikten de prijzen van aardappelen en brood het hoogste punt van de 19e eeuw terwijl de metaalbazen de goedkopere Duitse steenkool gingen gebruiken, dus minder afzet voor Belgische kolen, afdankingen en lagere lonen. In Charleroi breekt in ’67 een staking uit. Het leger bezet de streek, drie doden. De lonen blijven dalen. In 1868 vallen bij de mijn “de l’ Empin” 6 doden. In 1869 breekt ook in Luik, mede onder invloed van de Internationale, een staking uit: 1 dode. Door haar engagement in deze stakingen kende de Internationale in België een reële invloed. Er werden kernen opgericht in Antwerpen, Gent en Verviers.
De nederlaag van de Parijse Commune in 1871 zou het einde van de Internationale in 1872 betekenen. In de periode van economische heropleving van 1871-72 hadden de Belgische arbeiders onder impuls van de Internationale, nog hun eerste successen geboekt. In Verviers en Brussel dwongen de metaalarbeiders de 10-urendag af, in Brussel konden de timmerlieden en de marmerbewerkers na 5 maanden staking een ernstige loonsverhoging afdwingen. Deze successen legden de basis voor het zelfvertrouwen, solidariteitsgevoel en geloof in de organisatie bij de arbeiders.
De Belgische sectie van de Eerste Internationale stond echter sterk onder invloed van de anarchistische ideeën van Bakoenin en Proudhon. Toen de marxistische standpunten in de Internationale de meerderheid haalden tegen die van Bakoenin, stapte de Belgische sectie er uit. Deze breuk met de duidelijke ideeën, perspectieven en de strategieën van het marxisme zou de Belgische arbeiderspartij van bij het begin hypothekeren.
Ondertussen was de Belgische burgerij wat meer zelfvertrouwd geworden. De herinnering aan de revolutie van 1830 was niet meer zo levendig. De progressieve liberale stroming (die sinds 1846 ontstond) voelde wel veel voor de afschaffing van het coalitieverbond (vooral om hun reeds bestaande productie- en prijsafspraken te kunnen voortzetten). Dit, samen met de massale stakingsbewegingen van de jaren 1860, maakte dat in het parlement in 1866 een “formele” toelating van het stakingsrecht gestemd werd. Alhoewel dit in de praktijk weinig veranderde (stakingen werden uiteindelijk nog even brutaal uit elkaar geschoten) was dit een enorme overwinning. De arbeidersklasse werd een factor waar rekening moest mee gehouden worden in deze kapitalistische maatschappij.
Het marxisme verliest terrein
De bloedige onderdrukking van de Parijse Commune in 1871, de ineenstorting van de Eerste Internationale, dit alles bovenop de economische crisis van 1872-73… dit alles maakte dat het eerste enthousiasme van de arbeiders snel weer afkoelde.
Als marxist trok Lenin echter juist revolutionaire lessen uit de nederlaag van de Parijse Commune. Dit stelde hem in staat zijn meesterwerk “Staat en Revolutie” te schrijven, de fouten van 1871 te voorkomen en de Russische Revolutie tot de overwinning te voeren.
De Belgische leiders trokken echter geen enkele les. Hun enige conclusie was: het revolutionair marxisme is dagdromerij, onrealistisch… Ondertussen haalden de socialisten in Duitsland bij de parlementsverkiezingen enkele zetels. Dit “realisme” sprak meer aan. In Gent werd in 1877 een Vlaamse Socialistische Partij en in Brussel in 1878 de Parti Socialiste Brabançon opgericht.
Samen met een paar Waalse kernen ontstond dan in 1879 de Belgische Socialistische Partij. Het programma was een kopie van het Duitse programma van Gotha. Het was echter vooral in Wallonië waar de anarchistische ideeën van Bakoenin een grote invloed hadden en dus een afkeer “tegen alles wat met politiek te maken had” meebrachten.
Andere, neutrale arbeidersorganisaties, hadden iets tegen de naam “socialist” en sloten liever aan bij de acties voor het algemeen stemrecht die door de progressieve liberalen gevoerd werden.
Zoals alle grote gebeurtenissen in de geschiedenis van de arbeidersbeweging zijn het niet de schone ideeën van een paar leiders, maar de massabeweging van de arbeiders zelf die iets tot stand brengen. Ondanks alle goede bedoelingen van Anseele, De Paepe enz…. kwam het niet tot de oprichting van een arbeiderspartij die overal in België ingeplant was.
De partij werd in strijd gevormd
De jaren 1880 waren weer crisisjaren. De ene staking na de andere liep op een nederlaag uit. Wanneer de arbeidersbeweging in de dagelijkse economische strijd de ene nederlaag na de andere lijdt zien we dat ze op zoek gaat naar een politiek alternatief. Dat zagen we ook in dit beginstadium gebeuren.
In de dagelijkse strijd werd het totale gebrek aan sociale wetgeving scherp aangevoeld. De burgerij kon “volledig volgens de wet” het leger inzetten en de arbeidersstrijd bloedig neerslaag. Voorlopig verwachtten vele arbeiders nog veel van de progressieve liberalen die in 1881 de “Ligue de la Réforme Electorale” oprichtten. Toen de liberalen in 1884 een verkiezingsnederlaag leden, begrepen de arbeiders dat ze van de liberalen niet te veel moesten verwachten en dat de “bevrijding van de arbeiders alleen het werk van de arbeiders zelf zou kunnen zijn.”
Theoretische onduidelijkheid
Daarmee hadden alle voorwaarden voor de oprichting van de Arbeiderspartij zich ontwikkeld. In april 1885 werd dan uiteindelijk in De Zwaan (daar waar K. Marx in 1848 het Communistisch Manifest schreef) de BWP opgericht. Het probleem bleef echter de theoretische onduidelijkheid van de leiding. Hun enige doelstelling was: alle arbeidersverenigingen in België nationaal groeperen.
De Waalse arbeiders stonden nog steeds onder invloed van het anarchisme, verschillende arbeidersverenigingen hadden nog maar pas hun hoop in de progressieve burgerij opgegeven om op zoek te gaan naar een eigen politieke uitdrukking.
Anseele had dan wel een duidelijker perspectief en meer strategisch inzicht maar toen hij voorstelde het programma en de naam van de reeds bestaande BSP over te nemen werd dit direct afgewezen. De naam “Socialistisch” en het radicale programma zou te veel arbeiders afstoten…. Bovendien maakte de vrees voor het direct weer uiteenvallen van de nationale eenheid dat iedere theoretische discussie uit de weg gegaan werd. In plaats van de Belgische Socialistische Partij werd de Belgische Werkliedenpartij opgericht. (Socialistisch betekende in die periode dat men zich duidelijk op het standpunt van de klassenstrijd stelde). In het stichtingsdocument stond enkel dat de BWP zou trachten “door onderlinge verstandshouding het lot van de arbeidersklasse te verbeteren”.
De BWP krijgt vorm op basis van de klassenstrijd
De BWP werd echter direct meegesleurd in de gebeurtenissen van 1886. Toen de Luikse arbeiders de 15e verjaardag van de Parijse Commune wilden vieren, werd de stad door het leger bezet. Het enige gevolg was dat de staking over gans Wallonië uitbreiding nam. Deze staking werd bloedig neergeslagen. Tientallen arbeiders werden vermoord. Willekeurig opgepakte arbeiders werden tot levenslang veroordeeld. E. Anseele die de soldaten opgeroepen had niet op hun broeders te schieten werd tot 6 maand gevangenisstraf veroordeeld! Ondertussen deed Anseele in Gent wel alles om de staking geen uitbreiding te laten nemen en organiseerde de BWP in Antwerpen, Verviers en Brussel meetings die opriepen tot kalmte. De Vlaamse coöperatieven stuurden wel brood naar Wallonië en de BWP nam de verdediging van aangehouden arbeiders op.
De nederlaag van deze stakingen versterkte ook in Wallonië de noodzaak van een politieke organisatie. De BWP werd de draagster van de verwachtingen van de arbeiders in een politieke oplossing. Het bereiken van het algemeen stemrecht en de politieke inbreng van de arbeiders werd gezien als de voor alles noodzakelijke voorwaarde wilden de stakingen nog kans maken. In betogingen van 1887 voor het algemeen stemrecht stapten reeds veel meer Waalse arbeiders mee op.
Revolutionair avonturisme
Maar waar de Waalse arbeiders dan wel hun allergie “voor de politiek” overwonnen hadden, op het gebied van actie vonden ze de strategie van de BWP te gematigd. Vooral de gebroeders Defuisseaux eisten dat de partij het middel van de directe algemene revolutionaire staking zou gebruiken. I.p.v. binnen de partij op politieke basis voor een meerderheid te vechten, gingen ze zo hard te keer dat de BWP-leiding hen op een congres van 1887 gemakkelijk kon isoleren en uitsluiten.
Dit scheen voor de gebroeders Defuiseaux geen probleem te zijn: praktisch gans de arbeidersklasse van Henegouwen verliet samen met hen de BWP en de Parti Républicain Socialiste werd opgericht die begin 1887 opriep tot de revolutionaire staking. De BWP-leiding kon de beweging tot Henegouwen isoleren terwijl de staatsveiligheid deze partij infiltreerde met provocateurs die door hun dynamietaanslagen het alibi gaven om deze staking weer eens bloedig neer te slaan.
Resultaat van deze eerste oppositiebeweging was dat de gematigde standpunten van de BWP-leiding nog meer steun kregen en ook in Wallonië meer invloed kregen. De strijd voor het algemeen stemrecht (die niet door de progressieve liberalen, maar wel door de arbeidersbeweging in verschillende algemene stakingen van 1893, 1902 en 1913 en uiteindelijk door de revolutionaire golf die op WO 1 volgde bereikt werd) maakte van de BWP de politieke uitdrukking van de arbeidersbeweging in België.
100 jaar later
Na 100 jaar zijn de arbeiders er via de socialistische partij er nog steeds niet in geslaagd blijvende veranderingen in het voordeel van de arbeiders door te voeren. Verhofstadt zou niets liever doen dan het stakingsrecht weer afschaffen en er zal nog harde strijd nodig zijn (zie naar Thatcher) om dat te voorkomen.
De rode draad die door de artikels (spijtig genoeg vooral uit linkse hoek) over 100 jaar BWP loopt is: de BWP was van bij het begin reformistisch, ze heeft altijd de strijd van de arbeiders verraden, de beweging afgeremd. Iedere oppositiebeweging (Defuisseaux 1887, De Man 1910, Spaak in de jaren 1930, Renard in de jaren 1950- ’60, De socialistisch jonge wachten, Mandel en La Gauche in 1964….) kon steeds door de leiding uitgesloten of gerecupereerd worden.
Zelfs de revolutionaire golf die na de Russische Revolutie ook België overspoelde en aanleiding gaf tot het ontstaan van de KPB, net zo min als de revolutionaire situatie na WO II waarbij de KBP 12,5% van de stemmen haalde, heeft hieraan niets veranderd. De BWP is en blijft de politieke uitdrukking van de arbeiders in België. Ze is organisatorisch gegroeid uit de massale strijd van de arbeiders in België en ze zal niet zomaar door een groepje “revolutionairen” uit het historisch bewustzijn van de arbeiders verdreven worden.
De huidige crisis van het kapitalistisme word steeds dieper. Dit zaal onvermijdelijk tot een vernieuwde radicalisering, en in de eerste plaats aan de basis van de SP aanleiding geven. 100 jaar geschiedenis van de BWP hebben dit keer op keer aangetoond. Het zou echter verkeerd zijn te zeggen: “dat hebben we al dikwijls zien gebeuren en het leidt toch tot niets”. Het komt er echter niet op aan te vertrekken van wat gebeurd is en de vraag te stellen: “Waarom hebben die verschillende radicaliseringsgolven en massale afsplitsingen de koers van de partij nooit fundamenteel doen veranderen?” Daaruit moeten we de lessen gehaald worden om actief en afhankelijk van politieke bewustzijn van brede lagen van de arbeidersbeweging een politieke rol in dit proces te gaan spelen.
Het marxisme werd bij de oprichting van de BWP in de minderheid gesteld. Het feit dat het geïsoleerd bleef, vooral omdat de vertegenwoordigers ervan zich lieten integreren of tot avonturisme lieten verleiden, heeft gemaakt dat de Belgische arbeiders tot nu toe geen fundamentele maatschappijverandering konden doorvoeren.
Ondertussen blijft het marxisme echter een onvervreemdbaar deel in België. In de radicaliseringsperiode die we nu zien ontwikkelen, zullen we deze ideeën weer steeds meer ingang vinden. De marxistische tendens wil aan deze radicaliseringsgolf een spreekbuis bieden om op die manier de lessen te trekken uit het verleden om de komende strijd met des te meer kans op slagen te kunnen voeren.
