Tag: Berlijnse Muur

  • Oost-Europa 1989. Revolutionaire beweging met contrarevolutionaire gevolgen

    Analyse door Rob Jones – Sotsialisticheskaya Alternativa (Rusland)

    In Polen kwam op 13 september 1989 een regering onder leiding van de vakbond ‘Solidarnosc’ aan de macht: de eerste ‘niet-communistische’ regering in het voormalige Sovjetblok sinds 1948. Twee maanden later werd de Berlijnse Muur afgebroken. De spectaculaire gebeurtenissen van 1989 in Oost-Europa, althans op dat ogenblik, inspireerden de arbeidersklasse van de hele wereld, ook al eindigde het jaar met de live op televisie uitgezonden executie van de gehate Roemeense dictator, Nicolae Ceau?escu, en zijn vrouw Elena.

    In slechts twee jaar tijd werd het voormalige Oost-Duitsland overgenomen door het Westen, Joegoslavië werd opgedeeld en na de mislukte staatsgreep in augustus 1991 viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Het kapitalisme werd in de hele regio hersteld. De Koude Oorlog eindigde toen het ‘Warschaupact’, het militaire blok dat was opgericht tegen het Amerikaanse imperialisme, instortte. De burgerlijke filosoof Francis Fukuyama kondigde het ‘einde van de geschiedenis’ aan.

    Ramp na 1989

    De massabewegingen werden gedreven door de hoop dat het leven drastisch beter zou worden indien de gruwelijke bureaucratieën die het Sovjet-blok beheersten aan de kant geschoven werden. De regio bracht het daaropvolgende decennium echter in een verschrikkelijke economische depressie door, erger dan die van de jaren 1930. De voorheen centraal geplande economie werd vervangen door de chaos van de vrije markt. Zelfs de Wereldbank, een van de belangrijkste architecten van de overgang, meldde dat het BBP in Midden- en Oost-Europa tussen 1989 en 2000 met 15% was gedaald en in de voormalige USSR met 40%. Het aantal mensen in absolute armoede steeg van 4% tot 20%.

    Voor het eerst sinds 1945 braken er oorlogen uit in Europa en Centraal-Azië. Wrede etnische conflicten hebben naar schatting 140.000 mensen het leven gekost en 4 miljoen mensen ontheemd omdat de imperialistische mogendheden en de nieuwe nationale elites vochten om de verdeling van het voormalige Joegoslavië. Minstens 150.000 mensen stierven in de twee Russisch-Tsjetsjeense oorlogen en nog eens 60.000 in de Tadzjiekse burgeroorlog. De conflicten in Moldavië, Georgië, tussen Armenië en Azerbeidzjan en in Oost-Oekraïne blijven onopgelost.

    Eerste tekenen van Sovjet-ontevredenheid

    De voormalige stalinistische staten waren autoritaire regimes met grootschalige controle op de bevolking en onderdrukking van tegenstanders. De eerste tekenen van ontevredenheid in de Sovjet-Unie volgden vaak op toevallige gebeurtenissen of secundaire kwesties. De explosie en de brand in de kerncentrale van Tsjernobyl in 1987 deden de bezorgdheid over het milieu toenemen. In de drie Baltische staten, waarvan de opname in de Sovjet-Unie als onderdeel van het Hitler-Stalin-pact in 1939 een zeer bittere nasmaak achterliet, ontwikkelden zich in eerste instantie nationalistische protesten rond milieukwesties. In Estland was dit rond plannen om te beginnen met de fosfaatwinning; in Letland tegen de bouw van een waterkrachtcentrale. Mensen begonnen ‘vaderlandslievende liederen’ te zingen na officiële muziekfestivals. In de Kaukasische republieken bleek uit een aardbeving die 50.000 doden veroorzaakte in een gebied in de buurt van een kerncentrale dat er een gebrek aan medische voorzieningen was en dat de woningen niet goed gebouwd waren. Dit leidde tot een massale escalatie van nationalistische sentimenten en het begin van de Nagorno-Karabach oorlog.

    Oost-Europese ervaring

    In de rest van Oost-Europa bouwden de protesten eind jaren tachtig voort op eerdere ervaringen van verzet tegen het stalinistische bewind. In de voormalige DDR (Oost-Duitsland) nam de arbeidersklasse in 1953 en vervolgens in Hongarije in 1956 deel aan algemene stakingen om de terugtrekking van de Sovjet-troepen en vrije verkiezingen te eisen, met behoud van de socialistische eigendom van de industrie, maar geleid door arbeidersraden met vrije vakbonden, het stakings- en vergaderingsrecht, persvrijheid en godsdienstvrijheid, enzovoort.

    Deze eisen, basisvereisten in een democratische arbeidersrepubliek, waren voor Moskou onaanvaardbaar. Beide opstanden werden brutaal neergeslagen door Sovjet-tanks. Werkenden bleven verbitterd achter, terwijl het Sovjetsysteem internationaal in diskrediet werd gebracht. De communistische partijleden werden bekend als ‘tankies’.

    De wortels van het stalinisme

    De acties van de toenmalige Sovjetleiding die door Stalin en zijn opvolger, de zogenaamde hervormer Chroesjtstjov, werd gecreëerd, stonden ver af van de idealen van Lenin, Trotski en de bolsjewieken in 1917. De Russische Revolutie had als doel om een echte democratische en socialistische samenleving op te bouwen waarin de rijkdom en de middelen van het land in publiek bezit werden genomen met productie en distributie gepland door gekozen arbeiderscomités. De bolsjewieken waren internationalistisch en garandeerden het zelfbeschikkingsrecht van de naties van het voormalige Russische keizerrijk, terwijl ze pleitten voor een vrijwillige federatie van socialistische staten. De bolsjewieken waren ervan overtuigd dat de nieuwe arbeidersrepubliek alleen kon overleven en naar het socialisme toe kon groeien als in de meer ontwikkelde landen revoluties ontwikkelden.

    De revolutionaire golf die een einde maakte aan de oorlog en aan de Duitse monarchie, waarbij in Hongarije en Beieren Sovjetrepublieken werden hervormd en in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije sovjets, mislukte helaas. De nieuwe Russische republiek werd aangevallen door 15 imperialistische legers die bij de ondersteuning van de reactionaire witte legers een ravage aanrichtten. Veel van de beste arbeiders werden bij de gevechten betrokken en kwamen om het leven. Anderen moesten de fabrieken verlaten om de nieuwe staat te beheren. Het revolutionaire Rusland was uitgeput, verwoest en geïsoleerd aan het einde aan de burgeroorlog.

    Een laag van bureaucraten, van wie velen zich tegen de revolutie hadden verzet en die zich door het uitblijven van een internationale revolutie gesterkt wisten, vond in Jozef Stalin een leider. Deze laag nam de politieke macht over van de arbeidersklasse. Het consolideerde zijn macht door middel van een nieuwe burgeroorlog met massale arrestaties, terreur en executies van oude bolsjewieken. Het internationalisme werd vervangen door de ideologie van ‘socialisme in één land’. In feite was dit een politieke contrarevolutie die een bureaucratisch staatsapparaat vestigde waarin heel wat elementen van de tsaristische en zelfs kapitalistische samenleving toezicht hielden op de genationaliseerde planeconomie. Zoals Trotski verklaarde, was er voor het herstel van een echte Sovjetdemocratie geen sociale revolutie nodig om de economische basis van de samenleving te veranderen, maar een politieke revolutie om de bureaucratie omver te werpen.

    Verspreiding van het stalinisme in Oost-Europa

    Ondanks de incompetentie van de stalinistische bureaucratie en dankzij de planeconomie en de vastberadenheid van het sovjetvolk, kwam de Sovjet-Unie als winnaar uit de Tweede Wereldoorlog. Oost-Europa, waaronder een deel van Duitsland, werd gecontroleerd door het Sovjetleger. Naarmate het vorderde, stortten de oude burgerlijke staten in en, vooral in Tsjecho-Slowakije, ontwikkelde zich een ontluikende revolutionaire beweging. Aanvankelijk wilde Stalin het kapitalisme in de regio in stand houden met marionettenregeringen als buffer tussen Oost en West. Maar deze positie bleek niet houdbaar. Uit angst voor de ontwikkeling van onafhankelijke socialistische republieken waarmee het idee van ‘socialisme in één land’ werd ondermijnd, ontbond het Sovjetleger de protestbewegingen. De bureaucratische planeconomie werd

    uitgebreid tot de hele regio. Waar de Russische Revolutie een ontaarding kende, zouden de nieuwe regimes in Oost-Europa vanaf het begin misvormd zijn.

    De planeconomie had te lijden onder vreselijk bureaucratisch wanbeheer en verspilling, maar bleek toch een tijdlang efficiënter te zijn dan de markteconomie van het Westen. In de Sovjet-Unie zelf groeide de economie. In de jaren zeventig bereikte de levensstandaard bijna het westerse niveau. In de verwoeste economieën van Oost-Europa was de groei per hoofd van de bevolking in de twintig jaar na de oorlog ongeveer 2,4 keer hoger dan in Europa als geheel.

    Dit verklaart voor een groot deel waarom de opstanden in de DDR en Hongarije, waar de arbeiders zich de vooroorlogse fascistische regimes herinnerden, geen antisocialistisch karakter kregen. De voornaamste eisen waren de terugtrekking van het Sovjetleger en de eis dat arbeidersdemocratie een einde moest maken aan de bureaucratische overheersing.

    Toen Stalin aan de macht kwam, telde de bureaucratie een paar honderdduizend mensen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was het een 20 miljoen sterk en alomvattend monster geworden. De bureaucratie verspilde niet alleen een deel van de maatschappelijke rijkdom door diefstal en omkoping, maar ook door bureaucratische incompetentie die ervoor zorgde dat tot 30% van de industriële en landbouwproductie verloren ging. Zelfs om begraven te worden, was er omkoping nodig. Aan het hoofd stond een kleine elite met een bijzonder luxueuze levensstijl. Denk maar aan de collectie luxewagens van Brezjnev.

    Praagse Lente

    In Oost-Europa was de situatie moeilijker. De stalinisten eisten dat deze landen enorme herstelbetalingen zouden doen voor de oorlogsschade op het grondgebied van de Sovjet-Unie. Er ontstonden onevenwichtigheden doordat het Sovjetregime grote nadruk legde op de ontwikkeling van de zware industrie, vooral in de defensiesector, ten koste van de consumptiegoederen.

    Deze onevenwichtigheden troffen vooral Tsjecho-Slowakije, dat voor de oorlog een relatief ontwikkelde industriële economie had. In 1953 gaf het Kremlin opdracht tot een devaluatie van de munt, waardoor de levensstandaard met 11% daalde. De economie had het volgende decennium moeite om te groeien. Toen Alexander Dubcek in 1968 voorzitter van de Tsjechische Communistische Partij werd, lanceerde hij een programma om de economie te liberaliseren en beperkte democratische rechten in te voeren: ‘socialisme met een menselijk gezicht’. Tijdens de Praagse Lente van 1968 kreeg zijn programma massaal steun.

    Aanvankelijk probeerde het Kremlin Dubcek ervan te overtuigen om van deze hervormingen af te zien. Onder druk van de naburige stalinistische staten werd in augustus tot repressie overgegaan: de Praagse Lente werd verpletterd door Sovjet-tanks.

    Solidarnosc

    In het naburige Polen maakte de dramatische stijging van de voedselprijzen het leven moeilijk voor de arbeidersklasse. In 1976 werd dit ongenoegen met geweld de kop ingedrukt. Maar ondergronds vormden oppositiekringen een nieuwe onafhankelijke vakbond. Toen in 1980 stakingen uitbraken op de iconische Lenin-werf in Gdansk, werd de vakbond ‘Solidarnosc’ opgericht. In 1981 organiseerde zij een succesvolle vier uur durende algemene staking met 14 miljoen arbeiders, waaronder veel gewone communisten. In december werd de staat van beleg afgekondigd en kwam het tot grootschalige repressie.

    Solidarnosc werd opgericht om het recht te verdedigen van werkenden om zich te organiseren tegen prijsstijgingen, voor fatsoenlijke lonen en in belangrijke mate ook tegen de Poolse bureaucratie. Aangezwengeld door de lange geschiedenis van tsaristische onderdrukking van Polen voerde ‘Solidarnosc’ ook campagne tegen de Sovjet-aanwezigheid in het land. Maar de invloed van intellectuelen rond de ‘KOR’-groep en in toenemende mate van de katholieke kerk, op onder meer vakbondsleider Lech Walesa, duwde de vakbond niet alleen in een anti-stalinistische richting, maar in toenemende mate ook in verzet tegen het socialisme in het algemeen.

    Dit was niet onvermijdelijk. Op het eerste congres van Solidarnosc, dat voor de staat van beleg werd gehouden, positioneerde de leiding de vakbond als een instrument om te onderhandelen over toegevingen van de regering. Het stelde zelfs voor dat de leden op vrijwillige basis op zaterdag zouden werken om het land uit de economische crisis te helpen. Een radicale minderheid, misschien 40% van de afgevaardigden, argumenteerde dat “het zelfbestuur van arbeiders de basis zal vormen voor een zelfbesturende republiek.” Dit werd opgenomen in het programma van Solidarnosc.

    Verkeerde positie

    Hoewel het bedoeld was als meer radicale weg, maakte het zelfbeheer dat door deze groep voorgesteld werd de weg vrij voor ondernemingen die economisch onafhankelijk waren en onderhevig aan de markt. Het zou uiteindelijk, zoals in Joegoslavië, tot kapitalistisch herstel geleid hebben. De radicale minderheid stelde geen programma voor om de stalinistische bureaucratie aan te pakken.

    Generaal Jaruzelski, die de staat van beleg afkondigde, beweerde later dat het Kremlin hem niet wilde helpen, en dat de VS zijn machtsovername steunde. Zijn probleem was dat de wind van verandering zich in de Sovjet-Unie aan het opbouwen was. Na de dood van Brezjnev nam Joeri Andropov, die de onderdrukking van de Hongaarse opstand had geleid en ook de KGB leidde, over. Hij had geconcludeerd dat er verandering nodig was om de heerschappij van de Sovjet-bureaucratie te kunnen handhaven. Zijn korte heerschappij, gevolgd door de nog kortere termijn van de bejaarde Viktor Tsjernenko, maakte in 1985 de weg vrij voor Michail Gorbatsjov.

    De hardliners waren op hun retour in de Sovjet-Unie. Jaruzelski kon het niet riskeren dat er een openlijke opstand tegen zijn autoritair bewind kwam. Hij begon een dialoog met Solidarnosc, waar de radicalen na verloop van tijd geïsoleerd waren geraakt en plaats maakten voor openlijke verdedigers van het kapitalisme. Er was een belangrijk keerpunt in 1988 toen Margaret Thatcher een bezoek bracht aan Gdansk om eerst met de communistische leiding te spreken en vervolgens met Solidarnosc. Amper tien maanden later kwamen er vrije verkiezingen die Solidarnosc overtuigend won.

    Oorsprong van etnische conflicten

    In Joegoslavië ontwikkelde zich een andere crisis. Na zijn botsing met Stalin in 1948 had Josip Tito de bureaucratie in stand gehouden, maar met een zekere onafhankelijkheid van Moskou. Tito gebruikte zijn gezag als partizanenleider tijdens de Tweede Wereldoorlog en slaagde erin een evenwicht te bewaren tussen de zeven naties in Joegoslavië. Dit was mee mogelijk omdat de economie een sterke groei kende. Tegen zijn dood in 1980 kampte het model van ‘marktsocialisme’ gebaseerd op ‘zelfbeheer’ echter met toenemende buitenlandse schulden en een werkloosheid van 20%. Er kwam hulp van het IMF die gepaard ging met ‘hervormingen’ om de economie te openen voor het Westen.

    Tito was weg en de economische situatie leidde tot ongenoegen. De nieuwe Servische leider, Slobodan Milosevic, probeerde hiervan gebruik te maken om de Servische overheersing te versterken. Hij botste daarbij op hevig verzet van de leiders van andere republieken, die elk hun deel van de koek wilden naarmate het land uiteenviel. Toen Milosovic de Kosovaarse autonomie in Servië probeerde op te heffen, gingen de Kosovaarse mijnwerkers in staking. De basis was gelegd voor de etnische conflicten van de jaren 1990.

    ‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ veroorzaken chaos

    Nu kwam er in de Sovjet-Unie zelf een ernstige crisis op gang. Gorbatsjov vertegenwoordigde de bureaucraten die de noodzaak zagen om de economie nieuw leven in te blazen. Hij begon met een verbod op alcohol, dat als

    een boemerang terugkeerde toen er een suikertekort ontstond doordat mensen eigen sterke drank distilleerden. Vervolgens leidde zijn hervormingsprogramma van ‘glasnost’ (openheid) en ‘perestrojka’ (wederopbouw) tot toenemende economische chaos. De Sovjetmassa’s zagen dat de heersende elite in een crisis verkeerde. Dit gaf hen vertrouwen om zich uit te spreken. De heersende elite had de massa’s zestig jaar lang buiten de politiek gehouden. De terugkeer gebeurde eerst voorzichtig, maar kende een explosieve ontwikkeling naarmate het vertrouwen groeide.

    Zoals reeds opgemerkt, hadden de eerste protesten betrekking op het milieu. De lucht in veel steden was zo vervuild dat de levensverwachting daalde. Het Baikalmeer en de Kaspische Zee waren vervuild door industrieel afval. Het Aralmeer in Centraal-Azië, ooit het op drie na grootste meer ter wereld, was vrijwel verdwenen door Brezjnev’s gedwongen katoenteelt in Oezbekistan.

    Deze protesten toonden een enorme ontevredenheid in de Sovjetmaatschappij, ook rond de nationale kwestie. Toen de bolsjewieken in 1917 aan de macht kwamen, hadden ze een zeer geavanceerde en gevoelige benadering van nationale minderheden. De kapitalistische voorlopige regering die van februari tot oktober 1917 in Rusland aan de macht was, beloofde vrijheid voor de nationale minderheden maar kon dit niet waarmaken. De Bolsjewieken daarentegen hadden minder dan een week nodig om het recht op onafhankelijkheid van Finland te erkennen. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland. Onder Stalin en zijn opvolgers werd daarentegen alles beslist in het belang van de gecentraliseerde staatsbureaucratie.

    De opgekropte frustraties kregen de vrije loop toen nationale minderheden vochten om aan de repressieve, gecentraliseerde controle te ontsnappen. Terwijl de massa’s vochten voor nationale bevrijding, trokken grote delen van de heersende elite, die het einde van de Sovjet-Unie voelden naderen, de nationalistische kaart om de roep naar nationale bevrijding in hun eigen belang te gebruiken.

    In 1988 was er een bloedige waarschuwing voor latere gebeurtenissen. Om een einde te maken aan een massabeweging voor de overdracht van Nagorno-Karabach van Azerbeidzjan naar Armenië, organiseerde de communistische partij een bloedige pogrom: honderden Armeniërs werden vermoord. De daaruit voortvloeiende etnische oorlog duurde jaren en is nog steeds niet opgelost.

    De val van de Berlijnse Muur

    De gebeurtenissen in Oost-Europa versnelden de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, die op hun beurt de processen elders versnelden. Toen Oost-Duitsers de toename van het publieke debat in Moskou zagen, iets waartegen de DDR-leiding zich probeerde te verzetten, en de Hongaarse en Tsjechoslowaakse regeringen beslisten om reizen naar West-Europa toe te laten, ontstonden wekelijkse betogingen die in november uitmondden in een miljoen mensen tellende optocht in Oost-Berlijn.

    Aanvankelijk wilde men geen hereniging met het kapitalistische West-Duitsland. De eisen van de betogers waren: “vrije verkiezingen, vrije media, vrijheid van reizen en democratisch socialisme.” Er was echter geen georganiseerde kracht die deze eisen concreet opnam. De West-Duitse burgerij zag een kans om het land onder haar controle te herenigen. Na de val van de Berlijnse Muur werd een ‘schoktherapie’ toegepast met een snelle en brute herinvoering van het kapitalisme.

    Mijnwerkersstaking in de Sovjet-Unie

    De doodsklok van het Sovjetregime luidde in juli 1989 toen een massale staking van mijnwerkers uitbrak in het Kuzbass-kolenveld in Siberië, Donbass in Oekraïne, Vorkuta in de poolcirkel en Karaganda in de Kazachse steppe.

    De heersende elite beweerde dat de Sovjet-Unie een “ontwikkelde socialistische samenleving” was die in het belang van de arbeidersklasse werd geleid. De realiteit was heel anders. Veel arbeiders kenden vreselijke leef- en werkomstandigheden. De mijnwerkers in Siberië en de poolcirkel hadden relatief hoge lonen, maar er was niets om hun geld aan uit te geven. Vaak woonden meerdere gezinnen samen in houten barakken van voor de revolutie.

    Toen de zeep op was in de douches van de mijnen, barstte de beweging helemaal los. Honderdduizenden mijnwerkers staakten en eisten betere levensomstandigheden en minder bureaucratie. De mijnwerkers stonden voor een keuze. Met een eigen politieke partij hadden ze de bureaucratie kunnen omverwerpen om een echt socialistische samenleving op te bouwen. Het had kunnen leiden tot arbeiderscontrole en –bestuur op alle niveaus. Het had kunnen leiden tot vrijheid van vakbonden en politieke partijen, vrijheid om te reizen en vrijheid van protest. Het recht op zelfbeschikking had kunnen leiden tot een echte unie van vrije, gelijkwaardige socialistische staten. De middelen die vrijkwamen door het einde van de verspilling en overconsumptie van de bureaucratie, zouden de levensomstandigheden van de werknemers drastisch verbeteren.

    De arbeiders waren echter politiek onvoorbereid. Bovendien had een groeiende laag van de bureaucratie eigen plannen. De partijbazen werden aangetrokken door de westerse levensstijl, dit was vooral zo onder de bevoorrechte Jonge Communisten en leden van de KGB die thuis westerse mode droegen en naar geïmporteerde muziek luisterden. Veel van deze parasitaire bureaucraten zagen hun systeem spartelen en keken naar het kapitalisme om hun eigen vel te redden.

    Zij pleitten steeds vaker voor markthervormingen. Om “een beschaafde samenleving” te herstellen, moest de industrie in private handen komen, dat wil zeggen in hun handen. De arbeidersklasse kwam niet met een alternatief, waardoor deze ideeën terrein wonnen in de hele samenleving.

    De ‘perestrojka’ van Gorbatsjov was bedoeld om de verspilling en het wanbeheer van de bureaucratie te verminderen zonder de macht van hen over te nemen: hervormingen van bovenaf om revolutie van onderuit te voorkomen. Het opende echter de deur naar kapitalistisch herstel in de Sovjet-Unie en Oost-Europa.

    Inspiratie maar teleurstelling

    Al wie bij deze gebeurtenissen betrokken was, moest wel onder de indruk zijn van de vastberadenheid en het initiatief van degenen die voor een betere samenleving opkwamen. Er waren de werkenden van Boedapest die slechts enkele dagen nodig hadden om een nationaal politiek systeem te organiseren gebaseerd op gekozen arbeidersraden en een arbeidersparlement. Degenen die alle wegwijzers veranderden om de Sovjet-tanks die Tsjecho-Slowakije binnenvielen in verwarring te brengen. De Poolse vrouwen die tijdens de staat van beleg het ondergrondse verzet organiseerden. Arbeiders in Berlijn die geen printer hadden, maakten er een van een oude wasmachine. De Azeris in Nagorno-Kharabach die hun Armeense buren voor de stalinistische geïnspireerde pogroms verborgen hielden. De Siberische mijnwerkers die in staking gingen en de hele stad onder controle kregen. De lijst is eindeloos.

    Het is ook opvallend hoe snel de gebeurtenissen zich ontvouwden, vaak veroorzaakt door schijnbaar onschuldige kwesties, of het nu ging om de bouw van een nieuwe fosfaatmijn of de manipulatie van lokale verkiezingen, verwoesting veroorzaakt door een aardbeving of het gebrek aan zeep in douches. Boris Popovkin, een mijnwerker uit Vorkuta (en later lid van het CWI), toonde in juli 1989 de noodzaak van doortastende actie toen hij zijn werkmakkers op een massabijeenkomst overtuigde om het compromisvoorstel van het stedelijke stakerscomité af te wijzen. Hij waarschuwde dat “op compromissen gerichte tactieken nooit tot succes leiden.” De beweging groeide van daaruit en bracht binnen twee jaar de almachtige stalinistische bureaucratie ten val.

    Naarmate de gebeurtenissen zich in een razend tempo voltrekken, groeit ook het bewustzijn. Maar zoals de gebeurtenissen van 1989 aantonen, is er een ideologische strijd om de politieke leiding van de beweging. Wat begon als een potentieel revolutionaire beweging tegen het stalinisme in Oost-Europa, leidde uiteindelijk tot het overdragen van de macht aan contrarevolutionairen. Als werkenden niet willen dat vijandige klassenkrachten winnen, moeten ze een eigen politiek alternatief opzetten: een partij met een socialistisch programma. Het werk om een dergelijk alternatief op te bouwen kan niet worden uitgesteld totdat de beweging van start gaat, socialisten moeten zich nu organiseren om voorbereid te zijn.

    Het waren natuurlijk in de eerste plaats de werkenden en de jongeren die het slachtoffer waren van het etnisch geweld en de vluchtelingenstroom waarbij miljoenen Oost-Europeanen uit hun land wegtrokken op zoek naar werk. Zij betaalden de prijs voor de afwezigheid van een socialistisch alternatief op het stalinisme. Maar de ineenstorting van het stalinisme had ook internationaal een diepgaand effect op de arbeidersbeweging. Sinds de overwinning van de bolsjewieken in 1917, zelfs tijdens de donkere dagen van Stalins zuiveringen en vervolgens de koude oorlog, toonde het bestaan van het Sovjetblok aan dat het mogelijk was om een alternatief voor het kapitalisme te hebben. Eens dit schijnbare alternatief verdwenen was, zagen we hoe voormalige linkse partijen doorheen de wereld zelfs in woorden de socialistische oriëntatie opgaven. Pas nu, na dertig jaar, is er een begin van een heropleving van steun voor socialistische ideeën, vooral onder de jongeren.

    De revolutionaire linkerzijde was niet immuun voor dit proces. Er was theoretische onrust met hevige interne controverses. Het CWI (Committee for a Workers’ International) had het verval van het stalinisme onderschat en dacht zelfs in de jaren zeventig en tachtig dat het herstel van het kapitalisme onmogelijk was. Collectieve discussies tijdens deze periode, verrijkt door de ervaring van nieuwe leden uit de regio, droegen bij tot het rechtzetten van deze fout. Toch bleek een conservatieve laag binnen het CWI rond Ted Grant en Alan Woods niet in staat zich aan te passen aan deze scherpe verandering in de wereldsituatie. Ze klampten zich vast aan de oude ‘fundamentele’ formules, alvorens af te splitsen om een eigen organisatie (de IMT) te vormen, die jarenlang weigerde te aanvaarden dat er een kapitalistische restauratie had plaatsgevonden.

    De gebeurtenissen van 1989 toonden de kracht van de georganiseerde arbeidersklasse. Het is nu onze taak om ervoor te zorgen dat we de volgende keer klaar zijn om die energie te kanaliseren om een werkelijk democratische en internationalistische socialistische samenleving tot stand te brengen.

  • 30 jaar na het IJzeren Gordijn. Hoe het uitzicht van de wereld hertekend werd

    30 jaar na het IJzeren Gordijn. Hoe het uitzicht van de wereld hertekend werd

    Het artikel door Tanja Niemeier over de val van de Muur (een artikel uit onze archieven dat we eergisteren op deze site herpubliceerden) weerlegt de interpretatie van de overwinnaar. Die stelt de toenmalige beweging verkeerdelijk voor als een bewuste keuze, van het begin af aan, voor herstel van het kapitalisme. In werkelijkheid maakte deze beweging deel uit van een proces van revolutie en contrarevolutie. In de loop van dit proces werd het uitzicht van de wereld grondig dooreen geschud. Artikel door Eric Byl uit onze archieven.

    Het IJzeren Gordijn

    Voor wie leefde in de naoorlogse periode, was de verandering als gevolg van het instorten van het Oostblok oneindig veel groter dan de overstap van de Olivetti typemachine naar het internet. Het Oostblok, dat was die andere wereld achter het IJzeren Gordijn. Men moest al lid zijn van de communistische partij, professor wiskunde of fysica, of deelnemen aan een georganiseerde reis, om in die wereld voet aan wal te zetten.

    Ondergetekende herinnert zich zo een reis in de zomer van 1982, op het einde van het Brezjnev-tijdperk. Dat was met een tussenstop in het Poolse Warschau, vlak nadat de leiders van de onafhankelijke vakbond Solidarnosc waren opgepakt en Jaruzelski de staat van beleg had afgekondigd. We werden er verwelkomd door een haag machinegeweren. Een toertje door de luchthaven hoorde er niet bij. Als eerste blik achter het Gordijn mocht dat tellen. Het werd een indrukwekkende reis, met bezoeken aan het Winterpaleis, het Rode Plein en het Moskous circus. Een propagandatocht voor het communisme was het echter niet. Toen al liep het regime op zijn laatste benen. Pas in 1985, tijdens mijn legerdienst, kreeg ik het Gordijn nog eens te zien, liggend in camouflage met een verrekijker vanop honderden meters afstand. We konden geen paal van een mens onderscheiden, maar toch wilden we allen om beurten eens zien hoe het er daar uit zag.

    Is de mens wel geschikt voor een genationaliseerde planeconomie?

    Vanuit het Westen leek het Oostblok een onbeweeglijk monolithisch geheel. Eerdere pogingen tot verandering in Oost-Duitsland in ’53, Hongarije ’56, Tsjecho-Slowakije ’68 en Polen in ’70 en ’80 waren allemaal met de tanks, Russische als het moest, de kop ingedrukt. Maar het was niet enkel, zelfs niet vooral, de repressie en de eenpartijstelsels die ernstige commentatoren ertoe deden besluiten dat het Oostblok ongevoelig was voor revoluties. Het was ook de indrukwekkende economische ontwikkeling van de genationaliseerde planeconomieën.

    Reeds in “De Verraden Revolutie” (1936) schrijft Leon Trotski, die toen al lang verbannen was, maar pas in 1940 door Stalins agenten werd vermoord: “Het socialisme heeft haar recht op de overwinning bewezen…. Zelfs als de Sovjet Unie, als gevolg van interne problemen, externe klappen en de fouten van de leiding, ineen zou storten – waarvan we hevig hopen dat het niet gebeurt – dan nog ligt er als voorproefje voor de toekomst dit onweerlegbare feit dat alleen dankzij een proletarische revolutie een onderontwikkeld land in minder dan tien jaar successen heeft geboekt, die ongeëvenaard zijn in de geschiedenis.”

    Linkse socialisten worden in discussies dikwijls geconfronteerd met ongeloof. “Een genationaliseerde planeconomie kan toch niet werken”, luidt de redenering. De mens heeft van nature uit toch “incentives” nodig om productief te zijn. “Als mensen zeker zijn van hun inkomen, voeren ze geen slag meer uit” etc. Het kapitalisme is niet het eerste systeem dat zich voorstelt als de natuurlijke orde, dat deden slavenhandelaars en feodale adel hen al voor.

    Het kostte de kapitalisten trouwens decennia vooraleer ze “de mens” konden aanpassen aan hun productiesysteem. Voordien werkten de boeren “als dat nodig was”. Als ze hun loon ontvangen hadden, bleven de arbeiders dagenlang weg, tot het geld op was. Dagelijks een vast aantal uren presteren op vaste tijdstippen, dat ging er niet in. We stellen leer- en/of schoolplicht niet in vraag, maar willen erop wijzen dat toen Pruisen in 1819 als eerste land de schoolplicht invoerde, het dat deed “om uniformiteit en gehoorzaamheid” te creëren. Kortom, ieder maatschappelijk systeem, iedere productiewijze, past de mens aan haar behoeften aan. Niet onze ideeën bepalen hoe onze omgeving eruit ziet, maar onze omgeving stuurt onze opvattingen.

    Socialisering van de arbeid, individualisering van de toe-eigening

    Ondanks die moeilijkheden was het kapitalisme aanvankelijk zeer productief. Tot dan was arbeid hoofdzakelijk een individuele bezigheid geweest. De producent creëerde zijn product van concept tot eindproduct. Waar arbeidsdeling bestond, was die toevallig of eerder marginaal. Het kapitalisme perfectioneerde de arbeidsdeling. Het vereenvoudigde de handelingen van elkeen en gaf iedereen een specifieke plaats in het arbeidsproces. Spinners werden gescheiden van wevers, ingewikkelde ambachtelijke handelingen herleid tot een reeks eenvoudige ingrepen die later met machines nagebootst werden. Arbeid was niet langer hoofdzakelijk een individuele, maar werd een sociale bezigheid. Op die manier slaagde het kapitalisme erin wetenschap en techniek tot ongekende hoogten te ontwikkelen.

    Maar terwijl de arbeid een sociale bezigheid werd, bleef de toe-eigening van het resultaat ervan individueel. De toename van de productiekrachten diende slechts één doel: de uitbuiting verhogen om nog meer winst te maken. Vroeg of laat komen de enorme productieve mogelijkheden van gesocialiseerde arbeid in conflict met de beperkingen van individuele toe-eigening van het resultaat ervan. In “moderne” termen: de markt is niet langer in staat de geproduceerde goederen op te slorpen. Kapitaalbezitters investeren niet langer in productie, maar verkiezen speculatieve beleggingen. Consumenten worden aangespoord niet enkel hun loon van vandaag, maar ook wat ze in de toekomst nog moeten verdienen, nu al te spenderen. Dat zorgt voor uitstel van de crisis, niet voor afstel, en als de crisis toeslaat, is hij des te heviger.

    Tijdens de Grote Depressie van ’29 stortte de productie in de VS met 25% in elkaar, die van Frankrijk met meer dan 30%. Tussen ’29 en ’36 groeide de Britse productie met slechts 4% en die van Duitsland bereikte ondanks de oorlogsinspanningen pas in ’36 het niveau van voor ’29. Japan, het kapitalistische land met de grootste groei, kon de productie dankzij oorlogsinspanningen opdrijven met 40%. Maar zelfs die groei verdween in het niets vergeleken bij de Sovjetunie waar in diezelfde periode de industriële productie met maar liefst 250% toenam.

    Twee machtsblokken en de welvaartsstaat

    Hoewel Stalin tijdens de zuiveringsprocessen van ’36 en ’38 zowat de hele bolsjewistische top en de legerleiding had laten uitmoorden, was de overwinning van de geallieerden in WOII hoofdzakelijk te danken aan het Rode Leger. Dat slaagde erin uiteindelijk het overwicht te behalen, weliswaar ten koste van 20 miljoen mensenlevens. Het was enkel mogelijk doordat de belegerde Sovjetunie met haar genationaliseerde planeconomie alle in de maatschappij aanwezige productieve krachten kon mobiliseren.

    Tijdens de jaren ‘50 groeide de Russische economie gemiddeld met 12% per jaar, meer dan zowat ieder kapitalistisch land in volle expansieperiode. In Geary Khamis Purchasing Power Parity (GK PPP, een internationaal aanvaarde muntstandaard waarmee men economieën kan vergelijken) bedroeg het BBP/hoofd van de bevolking in de Sovjetunie dankzij de genationaliseerde planeconomie in 1950 reeds 2.841 $, het viervoudige van India (619$) dat tot voor WOI nochtans een met de Sovjetunie vergelijkbare productie had gekend. Tien jaar later, in 1960 bedroeg het BBP/hoofd van de bevolking in de Sovjetunie reeds een kwart meer (3.945 $).

    Na WOII vormden zich twee fundamenteel tegengestelde machtsblokken: het imperialistische Westen gebaseerd op privaat bezit van de productiemiddelen en het Oostblok gebaseerd op een genationaliseerde planeconomie. Door de aantrekkingskracht van het communisme was de heersende klasse in West-Europa verplicht tot belangrijke toegevingen aan de arbeidersbeweging. Dat ging van de nationalisatie van energievoorziening en transport, over de creatie van een nationale gezondheidsdienst in Groot-Brittannië en het instellen van sociaal overleg en de sociale zekerheid via een sociaal pact in België. Het was de basis voor wat we later de “welvaartsstaat” zouden noemen. Jaarlijkse loonsverhogingen van bij de 10% en vervangingsinkomens die écht aanleunden bij het inkomen verloren door werkloosheid, ziekte of ouderdom, vormden toen de regel.

    Deze hervormingen moesten revoluties voorkomen. De sociaal-democratie en in sommige gevallen de communistische partijen speelden daarbij een sleutelrol. Zo werd in België al in ’44 een regering van nationale éénheid met socialisten, liberalen en communisten gevormd, nog voor de eerste na-oorlogse verkiezingen van 1945. Zowat alle sociaal-democratische partijen verklaarden zich op één of andere manier voorstander voor een nieuwe, klassenloze socialistische maatschappij, zij het dan wel ergens in een verre toekomst. De Belgische Werklieden Partij nam voor het eerst expliciet “socialisme” op in haar naam. De na-oorlogse economische groei was de materiële basis voor het succes van de sociaal-democratie, net zoals het wegvallen van die groei haar uitgerokken teloorgang inluidde.

    Koloniale revolutie

    Geen van beide machtsblokken stoorde zich om militair tussen te komen wanneer hun belangen bedreigd werden. Dikwijls keerde men aan de andere kant van het IJzeren Gordijn gewillig de blik af. Het Westerse imperialisme bracht militaire dictaturen aan de macht of ondersteunde ze in Europa, Afrika, Azië en Latijns-Amerika, het stalinistische blok bootste dat na.

    Toch garandeerde het bestaan van twee machtsblokken die verwikkeld waren in een wapenwedloop, een toevluchtsoord voor dissidente regimes. Lagere officieren of guerrillaleiders die de macht grepen, sloten zich aan bij het Oostblok om uit de greep te blijven van het imperialisme en kopieerden meteen het stalinistisch staatsmodel. Omgekeerd konden dissidente regimes uit het Oostblok, zoals Tito van Joegoslavië, vrij gemakkelijk aan Westerse leningen geraken. Bovendien speelden nationale leiders de tegenstellingen tussen de twee machtsblokken uit om tot op zekere hoogte een onafhankelijke politiek te voeren. Zo slaagde de Egyptisch president Nasser erin het Suezkanaal te nationaliseren in 1956.

    De bureaucratie wordt een absolute rem op de ontwikkeling van de productie De “systeemcrisis” van het kapitalisme illustreert dat de zogenaamde “onzichtbare hand” van de markt waarmee investeringen worden beloond of afgestraft heel wat tekortkomingen vertoont. In een genationaliseerde planeconomie bestaat er echter niet zoiets als een “onzichtbare hand” die de economie, hoe chaotisch ook, reguleert. Wanneer linkse socialisten de noodzaak benadrukken van arbeidersdemocratie in een genationaliseerde planeconomie, dan is dat niet alleen uit democratische overwegingen, maar ook vanuit economische noodzaak. Het zijn de arbeiders zelf die als enigen in staat zijn in te schatten welke producten, aan welke kwaliteit en in welke hoeveelheid voldoen aan de behoeften. Met de huidige communicatiemiddelen en de wetenschappelijke en technische mogelijkheden zou dat bijna onbeperkte mogelijkheden bieden.

    De bureaucratie die na de stalinistische contrarevolutie van 1924 de macht naar zich toe trok in de Sovjetunie, had er echter alle belang bij haar parasitaire rol in de productie te verbergen. In tegenstelling tot de burgerij in het westen was ze van bij haar ontstaan een rem op de productie. Daar waar ze het gebrek aan arbeidersdemocratie aanvankelijk kon opvangen via een centraal geleid planbureau, werd ze naarmate de economie ontwikkelde en gecompliceerder werd een absolute, in plaats van een relatieve, rem op de voordelen van de planeconomie. In 1963 kende de economie van de Sovjetunie een eerste krimp, daarna in ’72, ’75 en dan sneller nog in 1980, ’81 en ’85. De bureaucratie hield de economie steeds meer in een wurggreep.

    Hervormingen van bovenaf om revolutie van onderaf te vermijden

    Om haar positie te vrijwaren, wisselde de stalinistische bureaucratie periodes van centralisatie, waarbij de excessen in de regio’s aan banden gelegd werden, af met periodes van “decentralisatie” waarbij de regio’s meer “inspraak” kregen. In marxistische terminologie noemt men dat “bonapartisme”, de eigen positie vrijwaren door te surfen op de tegenstellingen. Eigenlijk was het invoeren van “Perestroika” (economische hervorming) en “Glasnost” (politieke openheid) door Gorbatsjov in 1986 niet anders, een zoveelste poging om revolutie van onderuit tegen te gaan door hervormingen van bovenaf. In “De Verraden Revolutie” legt Trotski uit dat de bureaucratie de genationaliseerde planeconomie zal verdedigen, zolang die de basis is voor haar macht en inkomen. Is ze dat niet meer, dan zal de bureaucratie nog liever opteren voor restauratie van het kapitalisme dan voor arbeidersdemocratie.

    Hoe dan ook, Gorbatsjov wekte heel wat illusies op, ook en vooral in het Westen. Hij is een goed betaald en gewaardeerd conferencier in de Westerse media geworden. Ter linkerzijde wist men niet wat ermee aan te vangen. Sommigen beweerden dat de Sovjetunie onder Gorbatsjov de weg van het socialisme was ingeslagen, later maakten ze een bocht van 180 graden. Anderen noemden Boris Jeltsin en Daniël Ortega, de Sandinistische president van Nicaragua, de hoop van het socialisme. En toen de militaire vleugel van de bureaucratie in de Sovjetunie via een mislukte coup op 19 augustus 1991 haar deel van de koek opeiste, dachten nog anderen dat de coupplegers kritische steun verdienden omdat ze de “genationaliseerde planeconomie” zouden verdedigen. LSP, het CWI en haar Russische afdeling hadden niet de minste illusies in de hervormingen van Gorbatsjov, noch in de coupplegers rond Janajev of in Boris Jeltsin. Alle drie de fracties waren tegen dan overtuigde verdedigers van de vrije markt en van herstel van het kapitalisme. Als ze ergens van mening verschilden, ging het over het tempo en de juiste verdeling van de buit. De Russische afdeling van het CWI nam met een onafhankelijk programma deel aan de beweging tegen de coup, maar legde meteen uit dat Jeltsin en Janajev de keerzijde waren van dezelfde medaille.

    Een nederlaag voor de arbeidersbeweging

    Hoewel met het verdwijnen van het stalinisme een afschrikwekkende karikatuur van het socialisme verdween, heeft het CWI het herstel van het kapitalisme steeds als een nederlaag voor de arbeidersbeweging beschouwd. In de Sovjetunie en Oost-Europa zou men de volgende jaren ondervinden wat dat in de praktijk betekende. Tussen 1989 en 1996 kromp het BBP/hoofd van de bevolking in de Sovjetunie ineen van 7.109$ (nog steeds volgens de eerder vermelde GK PPP) naar 3.912 $. Ter vergelijking: in diezelfde periode steeg dat van India van 2.361$ tot 3.613$. In 2001 bedroeg de levensverwachting in Rusland 71,8 jaar voor vrouwen en 58,9 jaar voor mannen, tegen respectievelijk 74,5 en 63,6 jaar tien jaar eerder. Het duurde tot 2007 vooraleer het BBP/hoofd van de Russische federatie het niveau haalde van 1989 en dat was dan nog vooral te wijten aan de historisch hoge olie- en gasprijzen. De politiek van beperking van de huur tot maximaal 4% van het inkomen (met uitzondering van Rusland, waar dat 10% bedroeg), van gratis geneeskunde en onderwijs moest wijken voor de private belangen van de tot kapitalisten omgedoopte voormalige bureaucraten. Het aantal armen liep op tot 150 miljoen voor heel het Oostblok.

    Het stalinisme zoals we dat gekend hadden na WOII behoorde voortaan tot de geschiedenis. Daar waar stalinisten nog aan de macht zouden komen, zoals in Nepal bijvoorbeeld, zouden ze het voortaan op een akkoordje trachten te gooien met het imperialisme. In de voormalige koloniale wereld viel met het wegvallen van de Sovjetunie meteen de mogelijkheid weg om te manoeuvreren tussen de twee machtsblokken. Het regime van de Afghaanse president Najibullah die na ’79 door het Rode Leger aan de macht was gebracht, stortte als een kaartenhuisje ineen. De mogelijkheid om zich te verschuilen voor het imperialisme door aan te leunen bij het Oostblok viel weg. In plaats van een bipolaire wereld bevonden we ons voortaan in een nieuwe, nog brutaler, imperialistische wereldorde.

    Hoewel veel arbeiders in het Westen niet de minste illusies hadden in het Oostblok, bevestigde het bestaan ervan het vermoeden dat het kapitalisme niet het enig mogelijke systeem was. De instorting van het stalinisme ging gepaard met een enorm ideologisch offensief in het Westen. “Het kapitalisme had gewonnen”. De sociaal-democratische leiders boden niet de minste weerstand, integendeel alle verwijzingen naar socialisme werden zorgvuldig weggefilterd. Voortaan spraken de “sociaal-democraten” zich zonder schaamte uit voor de markt. Ze liepen elkaar voor de voeten om toch maar te bewijzen dat ze geschikt waren om te regeren. In de loop van dat proces haakte de arbeidersbasis steeds meer af en werd ze vervangen door een meer bevoorrechte laag in de maatschappij. De arbeidersbasis werd overgeleverd aan rechtse populisten en de sociaal-democratie modelleerde zich steeds meer naar het voorbeeld van de Democratische Partij in de VS. Dat maakte de weg vrij voor een neoliberaal offensief van liberalisering, privatiseringen en ontmanteling van sociale voorzieningen.

    De val van het stalinisme betekende onbetwistbaar een nederlaag voor de arbeidersbeweging. Die kwam vooral hard aan in de voormalige Oostbloklanden en in de neokoloniale wereld. Het opende de weg voor een hard neoliberaal offensief dat uiteindelijk zou uitmonden in globalisering, hoofdzakelijk een politiek regime van onbeperkte bewegingsvrijheid van kapitaal. Die nederlaag was echter geenszins vergelijkbaar met het aan de macht komen van het fascisme in de jaren ’30 en WOII. De potentiële kracht van de arbeidersbeweging, hoofdzakelijk in de ontwikkelde kapitalistische landen, maar ook wereldwijd, bleef zo goed als intact. De crisis van het kapitalisme en pogingen om de gevolgen ervan af te wentelen op de arbeidersbeweging zullen eens te meer leiden tot klassenstrijd en een zoektocht naar alternatieven op het kapitalisme. Het tijdperk breekt aan voor democratisch socialisme.

  • DDR 1989: Bestond er een alternatief op de kapitalistische restauratie?

    Muur van Berlijn. Foto: Wikimedia Commons

    Over het belang van een programma van politieke revolutie en een marxistische organisatie. 4 november 1989, centrum Berlijn: 500.000 tot 1 miljoen mensen verzamelen op de Alexanderplatz en in de aangrenzende straten. Groepen arbeiders, families, enorme groepen jongeren – en boven hun hoofd: een zee van zelfgemaakte spandoeken. Artikel door Rene HENZE (geschreven in 2009).

    De angst voor de staatsmacht was vervlogen, overal werd open en vrij gesproken. Een hoopvolle en optimistische stemming heerst in het centrum van Oost-Berlijn. Om 11u25 word de meeting geopend. De mensen worden stil. Dan galmt over deze enorme mensen-en spandoekenzee een klare vrouwenstem: “Lieve collega’s en vrienden, gelijkgezinden en wie hier is gebleven! Wij, de werknemers van het Berlijnse Theater, heten jullie van harte welkom. De straat is de spreektribune van het volk. Overal waar het uitgesloten wordt om op de tribune te kunnen plaats nemen. Hier vindt geen betoging plaats, maar een socialistische massabetoging.” Zo opende Marion van de Kamp de grootste betoging in de Herfst van 1989 in de DDR. Deze woorden waren nog niet helemaal uitgesproken of er klonk een gigantisch applaus.

    Vandaag vertellen de woordvoeders van het kapitalisme dat er voor de ontwikkeling van de DDR geen andere weg mogelijk was dan de hereniging met West-Duitsland en de invoering van de markteconomie in Oost-Duitsland. Maar het verloop van de geschiedenis is niet iets dat op voorhand vast staat. Karl Marx schreef: “De mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij maken die niet uit vrije wil, niet onder zelfgekozen, maar onder rechtstreeks aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden.” (uit: De 18e Brumaire van Louis Bonaparte, 1852)

    De beweging begon als pro-socialistisch

    In de herfst van 1989 was er de mogelijkheid om een andere richting te nemen, weg van zowel het stalinisme als van de herinvoering van het kapitalisme. Dit was geen wensdroom van ons, linkse socialisten. Er waren 20 jaar geleden vele aanzetten hiervoor aanwezig. Dat blijkt ook als we kijken naar enkele toenmalige verklaringen.

    De grootste en meest prominente oppositiegroep van dat moment, Neues Forum, gaf op 1 oktober 1989 een verklaring met de volgende inhoud: “Voor ons is de hereniging geen thema, daar wij uitgaan van twee staten in Duitsland en geen kapitalistische samenleving nastreven.” Eén van hun leidinggevende figuren, professor Jens Reich, verklaarde in een interview met de Frankfurter Rundschau op 15 november 1989: “dat de meerderheid van onze aanhangers tegen een kapitalistische samenleving is. Ze hadden liever een heropbouw, een hervorming van het socialisme, zodat deze voor de meerderheid van de bevolking aanvaardbaar is.”

    En zelfs de meer rechtse oppositiegroep “Demokratische Breuk (DA)”, dat later bij de CDU aansloot, verklaarde op 2 oktober, dat een “hervorming en vernieuwing van het socialistisch systeem in de DDR onvermijdelijk werd.”

    De toenmalige burgemeester van West-Berlijn, Walter Momper (SPD) erkende de op dat moment heersende stemming binnen de massabeweging in de DDR: “De beweging voor meer democratie in de DDR streeft niet naar vrijheid om te dienen onder het patronaat van een ééngemaakte Duitse Staat. De kritische oppositiegroepen willen veel meer sociale democratie, een derde weg van democratisch socialisme.”

    Met geen enkel woord of spandoek werd op de maandagbetogingen in Leipzig tijdens de maand oktober of de massabetoging van 4 november in Berlijn de afkeer van het socialistisch ideaal of de aansluiting bij West-Duitsland uitgesproken.

    Het uitgangspunt

    De Russische revolutionair en tegenstander van Stalin, Leon Trotski, vroeg in zijn analyse over het tot stand komen en mechanismes van het stalinisme: “Zal de bureaucraat de arbeidersstaat opeten, of zal de arbeider de bureaucraat bedwingen?” (Trotski, Verraden Revolutie, 1936)

    Eind jaren 1980 werd in het volledige Oostblok duidelijk dat de stalinistische bureaucratie met haar totale controle over de samenleving de planeconomie wegvrat. De productie stagneerde, economische, sociale en ecologische problemen namen toe. In de herfst van 1989 brak het ongenoegen los. Van het moment de massa’s de straat opgingen, hing de SED-bureaucratie in de touwen. In het kapitalisme hebben de patroons hun wortels in de samenleving via hun bezit van kapitaal, bedrijven en grond. De stalinistische bureaucraten daarentegen konden hun heerschappij enkel via de partij en de staat uitoefenen en dat zolang de massa’s stil bleven.

    Vanaf het moment waarop men in bijna elke stad de straat op ging om democratische rechten, als de vrijheid om te reizen en vrije meningsuiting te eisen (“Privilegiën für alle” stond op spandoeken op 4 november) en een einde aan de corruptie eisten, werd de zwakte van de stalinisten zichtbaar.

    Een Stasi-officier gaf een voorbeeld uit Leipzig: “Op 9 oktober oversteeg het aantal betogers voor het eerst wat men had verwacht. Wat wij met de ons beschikbare informatie verwachtten, werd op een indrukwekkende en voor ons zelfs beangstigende manier overstegen. Nog nooit zag men in de DDR zoveel mensen met een zo duidelijke oriëntatie tegen het systeem. “

    Raden, vakbonden en burgercomités

    Nadat de massa’s aanvoelden dat “de vensters werden opengegooid na al die jaren van stagnatie in de economie, de samenleving, de politiek, de geesten, van muffe lucht, holle frasen, domheid en bureaucratische willekeur” (Stefan Heym, speech op 4 november 1989), begon men initiatieven te nemen. Ontelbare initiatieven ter initiatief ter oprichting van een initiatief ontstonden.

    Als paddenstoelen na regen werden niet enkel oppositiegroepen opgericht, maar ook onafhankelijke initiatieven in de bedrijven. In het ziekenhuis van Rostock werd bijvoorbeeld een ziekenhuisraad opgericht waarin dokters en verpleegkundigen samenkwamen, omdat ze “een gebrek aan vertrouwen bij de collega’s vaststelden tegenover de bedrijfs-, vakbonds, en partijleiding” (verklaring oktober 1989). Gelijkaardige ontwikkelingen deden zich voor in vele bedrijven en instellingen. Op veel plaatsen werden initiatieven genomen voor het oprichten van fabrieksraden (die zich eerder naar de West-Duitse ondernemingsraden en het model van medebeheer oriënteerden). Maar er ontstonden ook onafhankelijke vakbonden, zoals ten zuiden van Berlijn, bij de vrachtwagenhersteller IFA en de aangrenzende toeleveringsbedrijven.

    Het waren de arbeiders in de zoo van Berlijn en bij Bergmaan-Borsig in Berlijn-Pankow, in enkele grote bedrijven in Leipzig en in het ziekenhuis van Rostock waar het proces van onafhankelijke organisatie het verst ontwikkelde. Daar ontstonden aanzetten tot arbeidersraden, die in de richting van arbeiderscontrole over de bedrijven ontwikkelden. Daarnaast probeerden stagairs in Berlijn om in de bedrijven waar ze werkten tot “leerlingenraden” te komen en deze in de volledige stad te verbinden.

    Maar niet enkel in de bedrijven werden mensen actief. Scholieren en studenten richtten ook raden op. Via deze structuren streden scholieren bijvoorbeeld om van de zaterdag een schoolvrije dag te maken in de DDR en tot op vandaag heeft het orgaan van de studentenvertegenwoordiging aan de universiteiten van Rostock en Leipzig nog deezelfde naam: Studentenraad.

    Zelfs bij onderdelen van de staatsorganen werden onafhankelijke comités opgericht. Bij het eliteregiment van de Stasi, “F. Dziershinsky”, in Berlijn werden bijvoorbeeld in oktober 1989 de stalinistische officieren van de “harde lijn” ontslaan en werd een vertegenwoordiging vanuit het personeel verkozen. In januari 1990 werd een soldatenraad opgericht voor de volledige DDR.

    Naast deze directe comités en initiatieven waren er ook ontelbare burgercomités in alle steden (ter bestrijding van corruptie, machtsmisbruik, tegen de Stasi, …). En tenslotte ontstonden in vele steden zogenaamde wijkraden, waar bewoners samenkwamen, om mee lokale beslissingen te kunnen nemen.

    Alle ingrediënten voor een “socialisme met een menselijk gezicht” waren aanwezig. Het ging om de directe destalinisering en democratisering van de samenleving in de DDR en het behoud van de “volkseigen” bedrijven.

    Deze stemming is één van de redenen, waarom in de herfst/winter van 1989/90 bijna niet werd gestaakt. De arbeidersgemeenschappen wilden “hun” bedrijven en “hun” economie niet nog meer schade toebrengen. Het ging niet om de invoering van de private eigendom van productiemiddelen, marktconcurrentie en winstmaximalisatie – dat was geen onderdeel van de door de volksmassa’s, initiatieven en oppositiegroepen, geuite wensen en eisen.

    De massa’s betraden het toneel van de geschiedenis, verbraken het zwijgen en begonnen de eerste initiatieven van zelforganisatie te ontwikkelen. De heersende elite werden in het defensief gedwongen en wankelde – doch wie had hen ten val kunnen brengen? En hoe had een nieuwe, niet-stalinistische samenleving er kunnen uitzien?

    Trotski’s programma van politieke revolutie

    In “De Verraden Revolutie”, zijn zeer belangrijke werk over het stalinisme, schetst Trotski een val van de stalinistische machtskliek als volgt: “Bij energieke druk van de volksmassa’s en in dit geval het onvermijdelijke uiteenvallen van het regeringsapparaat kan het verzet van de heersende elite veel zwakker uitvallen, dan het vandaag zou lijken. Maar hierover zijn enkel vermoedens mogelijke. Wel zeker is dat de bureaucratie enkel door een revolutionaire kracht kan opgeheven worden, wanneer we zoals altijd zo weinig als mogelijk slachtoffers willen, moet deze aanval zo stoutmoedig en vastberaden mogelijk zijn. (…

    ) ‘De revolutie, die bureaucratie tegen zichzelf voorbereidt, zal niet zoals de Oktoberrevolutie van 1917 een sociale van karakter zijn. In deze gaat het niet om de economische basis van de samenleving te veranderen en de bestaande eigendomsvormen door andere te vervangen. De geschiedenis toont ons niet enkel voorbeelden van sociale revoluties, die het feodaal regime vervangen door een burgerlijk, maar ook politieke revoluties, die, zonder de economische basis van de samenleving aan te tasten, de oude heersende elite wegvegen (1830 en 1848 in Frankrijk, februari 1917 in Rusland, …) De val van de bonapartistische kaste zal uiteraard diepe sociale gevolgen hebben, maar op zich zal het binnen het kader van een politiek omwenteling blijven. (…)

    ‘Het gaat er niet om, een heersende kliek door een andere te vervangen, maar daarom, de methodes te veranderen, hoe de economie en cultuur geleid wordt. De bureaucratische heerschappij moet plaats maken voor de radendemocratie. Het herstellen van het recht op kritiek en echte vrije keuzes zijn noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van het land. Dit betekent, dat de Sovjetpartijen, te beginnen met de Boljsewistische Partij terug hun vrijheid bekomen en de vakbonden terug worden opgericht. Op de economie toegepast betekent dit de democratische controle van de planeconomie ten diensten van de werkende klasse. Vrije discussies over economische problemen zal de kosten voor de bureaucratische fouten en zigzags drukken. De dure speelgoedjes – Sovjetpaleizen, nieuwe theaters, opschepperige metro’s – worden teruggeschroefd ten voordele van de betaalbare arbeiderswoningen. De “burgerlijke verdelingsnormen” worden tot het absoluut noodzakelijke terug gedrongen, en in de mate waarin de gemeenschappelijke rijkdom groeit, moet deze plaats maken voor socialistische gelijkheid. Alle voordelen worden direct afgeschaft, de rommel aan eretitels moeten plaats maken voor een smeltkroes. De jeugd moet vrij kunnen ademen, bekritiseren, zich vergissen en rijpen kunnen. Tenslotte moet de buitenlandpolitiek naar de tradities van het revolutionaire internationalisme terugkeren.”

    Een revolutionair programma voor de DDR

    De massabeweging ging exact in de door Trotski geschetste richting. Privileges en corruptie werden aan de kaak gesteld, de almacht van de SED-bureaucratie werd in vraag gesteld en democratische discussie over de economie, cultuur en samenleving werden opgeëist. Tegelijkertijd waren er aanzetten tot de zelforganisatie van de arbeiders.

    De taken voor een linkse en socialistische oppositie zou daaruit hebben bestaan een perspectief te ontwikkelen over hoe de bevolking de stalinistische partijfunctionarissen in de bedrijven, in de stad, in de cultuur en in de regering afgezet konden worden – zonder dat dit ervoor zou zorgen dat er gewoonweg een nieuwe kliek zich in de functies zou nestelen.

    Daarvoor was een programma, een strategie en een revolutionaire leiding voor de beweging nodig.

    Criteria voor socialistische democratie

    Het bovenstaande citaat van Trotski schetst enkele belangrijke aspecten van een programma voor het doorvoeren van een socialistische democratie. In navolging van de principes van de Commune van Parijs in 1871, zijn de permanente verkies- en afzetbaarheid van alle staatsfunctionarissen en het beperken van hun lonen en vergoedingen tot het gemiddelde arbeidersloon, de centrale hoekstenen van een socialistische democratie ofwel een democratische arbeidersstaat. De rotatie van ambten en het vervangen van het staand leger en politie door democratisch verkozen en gecontroleerde gemeenschapsgroepen zijn twee volgende hoekstenen. Binnen dit kader had zich de vrijheid van kritiek en meningsuiting, persvrijheid, afschaffing van privileges, de ontbinding van de Stasi en alle andere onderdrukkingsstructuren van de staat kunnen ontwikkelen.

    Ook hadden democratisch verkozen onderzoekscommissies vanuit de werkende bevolking om onderzoek te kunnen voeren naar corruptie, machtsmisbruik en het breken met de stalinistische periode geëist moeten worden. In een socialistische democratie zou een democratisch verkozen justitiewezen over al deze gevallen kunnen oordelen.

    Tegenover de in DDR enkel op papier bestaande verschillen tussen de partijen en vrije vakbonden, had de eis naar coalitievrijheid, de vrije organisatie van partijen, vakbonden en andere organisaties – met uitzondering van de fascistische organisaties en andere die de socialistische democratie met de wapens ten val wou brengen – een belangrijke rol gespeeld.

    Het doorvoeren van zo’n programma stond diametraal tegenover de belangen van alle onderdelen van de SED-bureaucratie. Zo’n volledige verlies aan macht en zelfstandige democratische samenleving met daarbij uitsluitend het complete afschaffen van alle materiële privileges was ook voor de zogenaamde “hervormers” in de SED, rond Modrow, een grote bedreiging. Zo’n programma kon zich niet binnen de SED ontwikkelen en kon ook niet met de SED (of ook de in december 1989 de van naam veranderde “hervormde” SED-PDS) doorgevoerd worden. Het was dus noodzakelijk op te roepen dat de verschillende initiatieven, raden, comités, vakbondsinitiatieven en oppositiegroepen zich over de volledige DDR zouden verbinden en democratische controle en de leiding over de bedrijven, instellingen, steden en aansluitend de regering overnemen.

    De auteur van dit artikel, schreef toen in het marxistisch oppositieblad “Wat te doen!” dat de arbeiders in de bedrijven algemene vergaderingen moesten eisen om daar de SED-partijsecretaris en de door de SED benoemde bedrijfsleider te vragen aan het personeel uit te leggen waar de investeringen naartoe gegaan waren en hoe de stand van de productie er uit zag. Het nut van deze oproep aan de werknemers bestond daarin de ongeschiktheid van de bedrijfsleiders duidelijk te maken en op die manier aan de collega’s de noodzakelijkheid te kunnen beargumenteren dat ze uit hun eigen middens een leiding voor het bedrijf moesten kiezen. We beargumenteerden toen ook dat de werknemers contact moesten opnemen met de collega’s van de toeleveringsbedrijven en andere eenheden van het bedrijf om deze te betrekken in dit proces.

    Op basis van een coördinatie van de arbeiders stelden we voor een lijst op te stellen van noden en behoeften. Daarin zou kunnen worden vastgesteld, wat er nodig is voor een zinvolle en vlotte productie– en wat er door de stalinistische desorganisatie aan onzinnige productie plaats vindt. Met zo’n “lijst van noden” in de bedrijven zou de mogelijkheid hebben ontstaan om een vernieuwing van de planeconomie door te zetten. Dit is een voorbeeld hoe de vraag naar een volledige wijziging van de machtsverhoudingen concreet in de dagdagelijkse praktijk van de arbeidersklasse kan opgeworpen worden.

    Helaas zag de overgrote meerderheid van de DDR-oppositie deze weg niet en daar er velen uit eerder intellectuele of kunstkringen kwamen en geen oriëntatie op de arbeidersklasse hadden, ontbrak het hen ook aan toegang tot de arbeidersklasse. Zo werd meer belang gehecht aan het zetten van druk op de heersende stalinistische SED. Zelfs de meeste linkse groep, “Verenigde Linksen”, die gedeeltelijk beroep deden op Trotski’s programma van politieke revolutie, riep wel op tot het verenigen van de verschillende bedrijfsinitiatieven, maar tegelijkertijd steunden ze de – onder de druk van de massa’s – vernieuwde Modrow regering, vanuit een links perspectief.

    Veel elementen van zo’n programma van politieke revolutie voor een socialistische radendemocratie waren terug te vinden in de eisen van de betogers en de verschillende oppositiegroepen. Maar geen enkele heeft het tot een volwaardig programma kunnen uitwerken en een strategisch plan kunnen ontwikkelen voor het doorvoeren van zo’n programma. Werkelijk niemand? In verschillende trotskistische groepen waren er overwegingen in die zin. Het CWI (committe for a workers international) en zijn in de herfst van 1989 opgericht groep ‘marxisten voor een radendemocratie’ ontwikkelde wel voorstellen. Tot een materiële kracht konden deze ideeën niet ontwikkelen, gezien de te zwakke krachten van het trotskisme, dat geïsoleerd stond zonder inplanting in de oppositiegroepen van de arbeidersklasse. Het implementeren van zo’n programma en strategie was mogelijk geweest indien er een revolutionaire, trotskistische organisatie was met minstens een sterke verankering in enkele van de grootste bedrijven en bewegingen en indien deze een effectief netwerk van activisten bezat. Enkel met zo’n georganiseerd netwerk van activisten kon een programma van politieke revolutie georiënteerd op de revolutionaire massabeweging gedragen worden. Op verschillende plaatsen konden dan de nodige praktische stappen worden gezet voor het opzetten van raden, maar daarvoor was een programma, strategie en een revolutionaire leiding voor de beweging nodig geweest. Zo’n organisatie, zo’n netwerk, bestond niet en kon in het heetst van de strijd vanaf oktober 1989 niet meer worden opgebouwd. Dit betekent niet dat de gebeurtenissen van de herfst 1989 in de DDR niet anders hadden kunnen verlopen.

    De oppositie had noch concrete concepten, noch charismatische persoonlijkheden, die deze had kunnen verdedigen. Stefan Heym vatte dit dilemma als volgt samen: “(…) de revolutie werd door mensen zonder concepten gevoerd, door amateurs. In feite hadden we in deze situatie een nieuwe Lenin nodig, waarbij ik niet zozeer aan de Lenin van de politieke theorie denk, maar aan de man, die een politiek concept had en deze duidelijk kon formuleren. Dan was de geschiedenis anders verlopen. Wij hadden daarentegen niemand – toch niemand van dat niveau. We hadden wel een de Maizière, die dan nog onder druk stond, en een Krause … god help ons! Daarmee is de DDR dan echt naar de vaantjes geholpen.”

    Indien in de plaats van Bärbel Bohleys van het “Neues Forum” een kern van gevormde, georganiseerde en in de arbeidersklasse ingeplante marxisten de leiding had van de oppositiebeweging, dan waren de Mazière en Krause mogelijkerwijs nooit in staat geweest de DDR aan het kapitalistische Westen uit te verkopen. Dan zag de wereld er vandaag misschien anders uit. Dan zou een succesvolle anti-stalinistische en werkelijk socialistische revolutie in de DDR een kettingreactie teweeg gebracht in de andere stalinistische staten. En het had daarmee via de algemene staking in Tjechoslowakije en de opstand in Roemenië de basis kunnen leggen voor een nieuwe internationale socialistische ontwikkeling.

     

  • 30 jaar na de val van de Muur. De geschiedenis van een gefaalde revolutie

    In het algemeen wordt de geschiedenis door de overwinnaars geschreven. Vandaar dat talloze reportages, televisieprogramma´s en krantenartikels de handtekening dragen van de heersende kapitalistische klasse. Ze hebben het over het einde van een brutale dictatuur, de overwinning van de democratie, de gewonnen vrijheden en het samenkomen van een volk dat 40 jaar gescheiden leefde. Wat was de echte betekenis van de beweging in Duitsland 30 jaar geleden?

    Dossier door Tanja Niemeier, geschreven bij de 20ste verjaardag van de val van de Berlijnse Muur

    Ze hebben het over het einde van een brutale dictatuur, de overwinning van de democratie, de gewonnen vrijheden en het samenkomen van een volk dat 40 jaar gescheiden leefde. Ongetwijfeld zullen ze het ook hebben over de moed van de toenmalige DDR-bevolking om op te staan en het bureaucratische regime ten val te brengen. De hereniging van Duitsland op kapitalistische basis zal klinken als het logische gevolg van deze – inderdaad moedige en indrukwekkende – massabeweging.

    Voor de heersende klasse komt dit goed van pas nu de kapitalistische economie in een zware crisis verkeert. De gevolgen zijn nog niet voor iedereen voelbaar. Een groot deel van de arbeidende bevolking en de jongeren is er zich wel van bewust dat zij zullen opdraaien voor deze kapitalistische crisis. De woede stijgt en zal leiden tot een legitimiteitscrisis van het systeem. Ook de stalinistische versie van het socialisme kende eind de jaren ’80 een zware legitimiteitscrisis. De bevolking wou meer democratie, meer vrijheid,… Maar wat is het alternatief? Zowel in 1989 als in 2009 is dit de centrale vraag die moet beantwoord worden.

    “Het socialisme heeft gefaald”, “Marx is dood, Jezus leeft”. Deze uitspraken, die onmiddellijk na de val van de muur de ronde deden, hebben een stempel nagelaten op het bewustzijn van de internationale arbeidersklasse. De val van de Berlijnse Muur staat symbool voor de val van het socialisme (lees: stalinisme) in het algemeen. Het heeft de wereld veranderd. Het heeft geleid tot frustratie en demotivatie ter linkerzijde. Het heeft de koers naar rechts binnen de sociaaldemocratie en de vakbondsleiding versneld. Een correcte schets van deze gebeurtenissen is cruciaal voor iedereen die vandaag en morgen de zoektocht begint naar een economisch en ideologisch alternatief op het kapitalisme.

    Glasnost en Perestroika

    Het ontstaan van de protestbeweging die leidde tot de revolutionaire ontwikkelingen in de DDR van oktober 1989 tot januari/februari 1990 kaderde in een internationale context.

    In de Oostbloklanden werkte de economie niet volgens de principes van de vrije markt, maar op basis van een geplande economie. De productiemiddelen bevonden zich niet in privé-eigendom, winstmaximalisatie was niet de drijfveer van de productie. Openbaar vervoer, huisvesting, onderwijs, boeken, eten en zelfs speelgoed en bloemen werden goedkoop ter beschikking gesteld aan de bevolking. De bureaucratische planeconomie kende weinig directe inbreng, inspraak en controle van arbeiders en gebruikers. Alles werd centraal gepland. Het gebrek aan democratie leidde tot starre en bureaucratische planning, wat op zijn beurt leidde tot tekorten (zoals bvb wachttijden van 10 jaar voor een auto of 8 jaar voor een telefoon) en soms tot slechte kwaliteit van producten. In de jaren ‘80 ontwikkelde de bureaucratie in de meeste landen tot een totale rem op de planeconomie, werden de tekorten groter en daalde het BBP.

    In 1985 kwam Michail Gorbatsjov aan de macht in de Sovjetunie. Zijn programma van Glasnost (opening) en Perestroika (hervorming) was in feite een eerste aanzet tot kapitalistische restauratie. Maar het werd door veel mensen als “een nieuwe frisse wind” ervaren. Er bestonden heel wat illusies in de verandering van koers in de Sovjetunie. Het tolereren van een zekere mate van publieke discussie had ook gevolgen in Oost-Duitsland.

    Mensen durfden op café opeens openlijk kritisch te zijn. De kritiek ging vooral over het gebrek aan democratische rechten, de vrijheid om te reizen en bezorgdheid over de economische toestand. De eerste kleine protestacties vonden plaats. Meestal diende de kerk, die een speciaal statuut genoot, als “onderdak” voor de oppositie. De bureaucratie was alert en gebruikte repressie als wapen.

    Ongenoegen komt tot uiting

    In mei 1989 waren er twee belangrijke gebeurtenissen in de aanloop naar de revolutionaire massabeweging die later zou volgen.

    Op 2 mei opende Hongarije zijn grens met Oostenrijk. Voor het eerst sinds lang bood dit ook de mogelijkheid om de DDR te verlaten zonder grote moeilijkheden.

    Even belangrijk waren de gemeenteraadsverkiezingen van 7 mei. Aangezien er meer openlijk kritiek werd gegeven op het regime, wist de bevolking dat de reële steun voor het regime beperkt was. Weinigen hechtten enig geloof aan de officiële verkiezingsresultaten die stelden dat 98,77% van de kiezers voor de regeringskandidaten hadden gestemd. Het provoceerde een diepe woede en dezelfde avond nog trokken 1.500 mensen de straat op.

    Ook elders komt het ongenoegen tot uiting. Op 4 juni eindigde de protestbeweging van Chinese studenten en arbeiders in het bloedbad op Tien An Men. Die gebeurtenissen werden wereldwijd gevolgd. In Oost-Duitsland kreeg Tien An Men een bitter nasmaak. Her regime keurde de repressie officieel goed. Neue Deutschland, het propagandablad van de bureaucratie, schreef: “het [de repressie] was een noodzakelijk antwoord op de oproer van een minderheid”. Het scenario van een gelijkaardig optreden tegen de beweging in eigen land leek een reële optie.

    De Exodus – “wir wollen raus”

    In augustus en september 1989 beslisten steeds meer mensen om de DDR via Hongarije en Tsjecho-Slowakije te verlaten. Eind september hadden reeds 25.000 mensen, waaronder veel jongeren, het land verlaten. In oktober volgden 57.000 anderen en in de eerste week van november liep het op tot 9.000 mensen per dag.

    Dit bracht onvermijdelijk discussie met zich mee in de beweging. “Wat gaat er gebeuren als iedereen wegloopt? Gaat de economie in elkaar storten vanwege een gebrek aan arbeidskrachten? Wij willen niet weglopen. Dit is onze thuis. Maar we willen verandering. We willen dat er iets gebeurt.” Terwijl steeds meer mensen vertrokken, was er ook een toenemend aantal deelnemers aan de protestbetogingen.

    De bureaucratie probeerde het tij nog te keren. In de eerste week van oktober waren er feestelijkheden om “40 jaar DDR” te vieren. Met een bombastisch feest moest de macht en de dominantie van de bureaucratie worden aangetoond. De betogingen aan de vooravond van het feest werden onderdrukt: 1.300 betogers werden opgepakt.

    Maar ook binnen het regime ontstonden de eerste meningsverschillen. Er werd vol spanning uitgekeken naar de eerstvolgende, intussen de zesde, maandagbetoging in Leipzig. Daarbij kwamen er maar liefst 70.000 betogers op straat, de grootste mobilisatie tot dan toe. Het regime reageerde niet, ook niet met repressie. Dat werd op zich gezien als een overwinning en een teken van zwakte bij de bureaucratie. Het zelfvertrouwen nam toe en de beweging werd offensiever.

    Erich Honecker, de toenmalige minister-president en de vertegenwoordiger bij uitstek van het regime, werd het eerste slachtoffer. Het regime offerde hem op in een poging om de beweging te kalmeren. Op 17 oktober nam hij ontslag wegens “gezondheidsredenen”.

    Maandagbetogingen: “Wir bleiben hier – Wir sind das Volk”

    De beweging liet zich echter niet zomaar kalmeren. Integendeel! De hoofdslogan was intussen aangepast tot “wij blijven hier” en “wij zijn het volk”. De maandagbetogingen bleven verder aangroeien. Op 9 oktober waren er 70.000 betogers, op 16 oktober 120.000, op 23 oktober 250.000 en op 30 oktober waren het er al 300.000. De beweging kende ook een geografische uitbreiding.

    De massa’s betraden het politieke toneel en het regime vertoonde interne barsten. Dat zijn twee wezenlijke kenmerken van een revolutie. Op dat ogenblik was er geen enkele eis die wees op een verlangen naar een terugkeer van het kapitalisme of een eenmaking met het andere Duitse buurland.

    De centrale eisen gingen over meer democratie, vrije verkiezingen en het einde van de in de grondwet gebetonneerde positie van de regimepartij SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands). Op alle betogingen werd de Internationale gezongen. In een interview met BBC stelde Jens Reich, een leidinggevende figuur van het Neues Forum: “Volgens mij kan en zou de DDR als onafhankelijke eenheid binnen Europa moeten blijven bestaan. We zijn een socialistisch land en willen dit ook blijven. Natuurlijk zijn er hervormingen en veranderingen nodig, maar toch is de Duitse hereniging niet aan de orde. Ik denk niet dat dit realistisch of wenselijk zou zijn.”

    “Dit is een socialistische betoging”

    De doorbraak en het hoogtepunt van de revolutionaire beweging kwam er met een betoging op 4 november. Naargelang de bron waren er 500.000 tot 1 miljoen betogers in Berlijn. Ook deze betoging liet geen twijfel bestaan over het pro-socialistische karakter van de beweging. Het klopt dat er voor het eerst spandoeken waren met slogans als “Duitsland, Vaderland”, maar dat bleef geïsoleerd.

    De betoging werd geopend met de slogan: “Dit is een socialistische betoging”. Eén van de sprekers was de schrijver Stefan Heym. Hij riep op om eindelijk te beginnen aan de uitbouw van het echte socialisme, een socialisme dat deze naam waardig was. Anderen hadden het over een socialisme met een menselijk gezicht.

    Onder de sprekers waren er ook vertegenwoordigers van de SED, onder meer Gregor Gysi (die vandaag mee aan de leiding staat van Die Linke), die begrip toonden voor de betogingen en de eisen voor hervormingen. Deze sprekers vroegen tegelijk begrip voor de fel bekritiseerde opvolger van Honecker, Egon Krenz.

    Opvallend op de betoging was dat niemand een terugkeer van het kapitalisme eiste. De spandoeken op de betoging benadrukten dit. Er waren verwijzingen naar de socialistische Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland: “Lang lebe die Oktoberrevolution von 1989”, maar vooral veel eisen die bewust of onbewust een politieke revolutie eisten: “DDR – Direkte Demokratische Reformen”, “Weg met alle privileges”, “Privileges voor iedereen”, “Gebruik jullie macht – richt arbeidersraden op”, “Tegen monopoliesocialisme, Voor een democratisch socialisme”, “Vrije verkiezingen. Nu!”

    Het regime was op dit ogenblik niet meer functioneel en stond volledig geïsoleerd in de samenleving. De macht lag op straat. Beslissende en concrete ordewoorden op deze betoging hadden het begin kunnen vormen om een programma van politieke revolutie in de praktijk om te zetten. Helaas riepen de sprekers op het einde van de betoging alleen op om naar huis te gaan en bepaalde metro- en tramstations te mijden om zo de overlast te beperken.

    De betoging van 4 november toonde de sterktes en de zwaktes van de revolutie aan. De beweging was in staat om de massa´s te mobiliseren en het oude regime te doen wankelen. De massa´s voelden hun eigen kracht en kregen zelfvertrouwen. Het karakter van de beweging was spontaan, de organisatiestructuur los. Geen enkele van de grotere oppositiestructuren had een duidelijk programma en strategie om de eis van “een humaan en democratisch” socialisme in de praktijk om te zetten. De zelforganisatie van de mensen om het dagelijkse leven in hun bedrijven, school, universiteit, wijk,… zelf in handen te nemen door raden op te richten, bleef abstract. Waar er raden of comités ontstonden, was er meestal een gebrek aan coördinatie om deze op nationaal niveau te laten functioneren. Een echte machtsstructuur die de oude structuren kon vervangen ontstond niet. Dit had zware gevolgen voor het resultaat van de revolutie.

    De Muur valt

    De betoging van 4 november was een echt machtsvertoon van de massa´s. De oppositie werd officieel erkend en er werden verkiezingen uitgeroepen voor mei 1990. Onder druk van de betoging werd het onmogelijke mogelijk. Op 9 november dwong de Oost-Duitse bevolking de vrijheid van reizen af. De Berlijnse Muur viel.

    Tussen 9 en 19 november bezochten 9 miljoen mensen (bijna de helft van de inwoners van de DDR) West-Duitsland of West-Berlijn. Slechts 50.000 kozen ervoor om niet terug te keren. In een opiniepeiling gaf 87% van de bevraagden aan dat ze in de DDR wilden blijven wonen.

    De West-Duitse regering en de kapitalistische elite hadden de gebeurtenissen aandachtig geobserveerd. Op 22 augustus stelde de toenmalige CDU-kanselier Helmut Kohl dat hij geen belang had bij onstabiliteit in Oost-Duitsland. Vanaf november kwam de West-Duitse regering wel naar voor met het idee van kapitalistische hereniging. Er werd immers gevreesd dat een socialistische massamobilisatie in het Oosten ook gevolgen zou hebben voor het bewustzijn van de arbeidersklasse in het Westen.

    Ronde Tafels

    De SED-bureaucratie was volledig verzwakt en stond geïsoleerd, maar ook de zwakte van de oppositie kwam tot uiting. Ondanks alle kritiek op het regime verklaarde de grootse oppositiestructuur Neues Forum : “(…) het is niet goed als de SED ten onder gaat. Het Neues Forum is niet in staat om de regering over te nemen, daarom is het best dat de rgering eindelijk samen werkt met de oppositie”.

    Zo ontstonden de ronde tafels. Deze hielpen het regime om te overleven op een ogenblik dat de afkeer bij de bevolking tegen dit regime enkel maar toenam. Dat werd versterkt door het einde van de censuur, waardoor tot dan toe geheim gehouden feiten aan het licht kwamen over onder meer de levensstandaard van de elite of de omvang van de afluister- en verkliktechnieken van de Stasi (staatsveiligheid).

    De arbeidersklasse

    De eis “Weg met het regime, weg met de SED” werd een vaste waarde op de betogingen. De woede over de decadente levensstijl van de elite zorgde ervoor dat de rol van de arbeidersklasse als georganiseerde kracht veranderde. Tot dan toe waren er vooral avond- en weekendbetogingen. De arbeiders waren massaal aanwezig, maar zagen de acties als iets voor ’s avonds terwijl overdag werd gewerkt.

    Die houding was een uitdrukking van het bewustzijn van de arbeiders. Ondanks alle kritiek bestond er een loyaliteit en een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de economische productie. Omdat er geen privé-eigendom bestond, zouden stakingen alleen maar de eigen bevolking treffen. Op een moment dat de economie moeilijkheden kende en met een tekort aan arbeidskrachten kampte, zou dit bijzonder hard aankomen.

    De bekendmaking van de enorme verspilling van middelen door de elite, die een vergelijkbare levensstandaard kende als de hebzuchtige kapitalistenklasse, was een klap in het gezicht. De arbeiders gingen nu wel over tot stakingsacties om het regime verder te destabiliseren.

    Er werden discussies opgezet over de nood aan een nieuwe, democratische en strijdbare vakbond. Er werd een algemene staking aangekondigd voor 11 december, maar deze vond nooit plaats. Zowel regering als oppositie spraken zich uit tegen een algemene staking. Een algemene staking had een breed en open debat op nationaal niveau kunnen uitlokken onder arbeiders van verschillende bedrijven. Het had een begin kunnen vormen van de democratisering van de planning en de productie. Het gebrek aan een consequente leiding zorgde er evenwel voor dat het pro-kapitalistische kamp van de situatie kon profiteren.

    Het begin van de contrarevolutie

    De aarzelende houding van de oppositiebeweging en het blijven vasthouden aan de ronde tafel gesprekken, zorgde ervoor dat de West-Duitse regering van Kohl zich kon profileren als de meest consequente tegenstander van het DDR-regime. Dat leidde tot een toename van het aantal Duitse vlaggen op de betogingen. Ook de eis naar een hereniging met West-Duitsland werd prominenter.

    Op de ronde tafel van eind september werd bekend gemaakt dat 59.000 van de oorspronkelijk 85.000 Stasi-werknemers nog steeds in dienst waren en dat het centraal computersysteem nog steeds in gebruik was. Dat leidde tot grote betogingen en een bestorming van de gebouwen van de Stasi. Deze gebeurtenissen verdiepten verder de haat tegenover het regime. De hoofdvijand bleef echter de bureaucratische elite. Op de volgende betogingen werden spandoeken meegedragen die de intussen tot PDS (Partei des Democratisches Sozialismus) vervelde SED omschrijven als “Partei der Stalinisten”, “Partei der Stasi” of als “Priviligien, Dominanz, Stagnation”.

    Om de gemoederen te bedaren en ook uit schrik voor een dreigende algemene staking werd beslist om de verkiezingen te vervroegen naar 18 maart. Onder druk van een verslechterende economische situatie zagen de oppositiegroepen geen alternatief op de invoering van kapitalistische elementen in de economie. De verkiezingen zorgden voor een onverwacht sterke overwinning van de door Kohl opgerichte Alliantie voor Duitsland. Die haalde 42,8%. De PDS kreeg nog 16,4% van de stemmen.

    Dit resultaat en de propaganda vanuit de West-Duitse elite waarin een sociale markteconomie werd beloofd, openden de deuren voor een hereniging van Duitsland op kapitalistische basis op 3 oktober 1990.

    20 jaar later is voor de overgrote meerderheid van Oost-Duitsers duidelijk dat de beloofde “bloeiende landschappen” er niet meer zullen komen. Een jaar na de hereniging was de werkloosheid al gestegen van 7,2% tot 30%. Er kan snel een balans worden opgemaakt van wie won en wie verloor bij de hereniging.

    De Oost-Duitse arbeidersklasse houdt na 20 jaar ervaring met het kapitalisme nog altijd goede herinneringen over aan de positieve elementen van de geplande economie. In september 2005 bracht Der Spiegel een opvallende opiniepeiling. Daaruit bleek ondermeer dat 73% van de ondervraagde Oost-Duitsers “de kritiek van Karl Marx op het kapitalisme vandaag nog steeds zinvol vindt” en dat 66% “het socialisme een goed idee vindt dat in het verleden echter fout is uitgevoerd”.

  • Boek PVDA en LSP. Uittreksel: “De Muur valt”

    We publiceerden het boek ‘PVDA en LSP. Verschillen en mogelijke raakvlakken in de opbouw van een politiek alternatief’ door Eric Byl. Je kan dit boek in onze webshop bestellen. Hieronder een uittreksel uit dit boek.

    [divider]

    De Muur valt

    muurIn april 1987 publiceerde Vonk een dossier over “De USSR, hervorming of politieke revolutie”. We schreven daarin “Gorbatsjov is niet van plan de controle van de bureaucratie over de Russische maatschappij te ontnemen …. Om een revolutie van onderaan te vermijden, is hij begonnen met hervormingen aan de top.” (Vonk nr 73). In mei 1989 volgde een artikel “USSR: hervormingen zullen bureaucratie niet redden.” Daarin schreven we: “De massa’s staan echter ver links van Jeltsin, die bepaalde misbruiken aanklaagt, maar geenszins de heerschappij van de bureaucratie in vraag stelt.” Op dat ogenblik leek een kapitalistische restauratie ons (en veel anderen) nog uitgesloten. Gorbatsjov of Jeltsin steunen, heeft Vonk echter nooit gedaan.

    Vonk bleef nog tot eind 1988 groeien, tot maximaal een 200-tal militanten. We deden dat onder minder gunstige condities dan die waarin de PVDA en haar voorlopers dat hadden gedaan. Of die waarin de vroegere RAL, nu SAP, dat had gekund. Toch waren we erin geslaagd een coherente strekking te distilleren en een paar honderd kaders bijeen te brengen. We liepen nog ver achter op de PVDA, de SAP of de KP, maar de scholierenbeweging van 1986 had ons getoond hoe snel dat kon veranderen zodra de objectieve voorwaarden aanwezig waren. Die beweging was niet vergelijkbaar met de studentenrevoltes van 1966 en 1968 of zelfs niet met 1993 (tegen VdB), het was hooguit een voorsmaakje, maar op onze schaal was het een belangrijke test.

    De beurscrash in oktober 1987 leidde, tegen onze verwachtingen in, niet tot een recessie in de reële economie. Enerzijds werden de kredietkranen opengedraaid op een schaal die we nooit tevoren hadden meegemaakt en anderzijds overschaduwden de gebeurtenissen in het Oosten de economische moeilijkheden in het Westen. In een aantal wingewesten die tot dan dienst hadden gedaan als ideologisch tegengewicht tegen stalinistisch Rusland en stalinistisch China, kon men de uitbuitingsgraad door de crisis in het Oosten bijna onbeperkt opdrijven. Dat gold voor de vier draakjes, Taiwan, Singapore, Zuid-Korea en Hong Kong, maar breidde daarna uit naar een hele reeks Aziatische groeilanden. Ze zouden er in 1996 en 1997 zwaar voor boeten met een muntcrisis. (Zie onze congrestekst van 2006: ‘Toenemende klassenstrijd bedreigt fragiele evenwichten’ op marxisme.be)

    Heel links heeft in de klappen gedeeld toen het Chinese 27ste leger met tanks en machinegeweren het plein van de Hemelse Vrede op 4 juli 1989 ontruimde. De arbeiders reageerden met stakingen, betogingen, barrikades en gevechten die alle belangrijke industriële centra door elkaar schudden. Het Westen stelde de beweging voor als een poging tot kapitalistische restauratie en ook het Chinese regime deed dat, met vertraging bijgetreden door de PVDA. Er bestaat geen twijfel over dat er verwarring was en dat sommigen in die verwarring naar Westerse symbolen grepen. Dat werd op zijn beurt zowel in Westerse als in Chinese media enorm uitvergroot. Dominant waren echter diegenen die de Internationale zongen, met de rode vlag manifesteerden en een meer democratisch communisme nastreefden. De geleidelijke restauratie van het kapitalisme in China, werd nadien niet door hen, maar door de CCP zelf doorgevoerd.

    In “Een kwarteeuw mei ’68” schrijven Martens en Merckx over de studentenrevolte in Leuven in 1966: “De meerderheid van de betogers waren democratisch en Vlaamsgezind, maar er liepen ook behoudsgezinden en zelfs uiterst rechtse flaminganten tussen. Hoe moesten de linkse studenten zich opstellen tegenover zulke beginnende massabeweging? Moesten ze eerst de zaak vanop de stoep in ogenschouw nemen om dan, geschrokken door een paar dwaze slogans en door de bonte politieke mengelmoes waarin zich ook wat ongure individuen bewogen, naar hun studeervertrek hollen om daar voor een ongelezen blaadje een grootse ‘marxistische kritiek’ van de massabeweging uit hun geleerde pen te puren?” In “Van Tien An Men tot Timisoara, strijd en debatten binnen de PvdA (1989 – 1991)”, uitgegeven door de PVDA in 1994, is er echter geen ruimte meer voor dat inzicht.

    Revolutie is een proces dat steeds gepaard gaat met tegenkrachten, met elementen van contrarevolutie. Dat was ook zo in het revolutionaire proces in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, tijdens de zogenaamde Arabische Lente in het begin van dit decennium. Dat proces is nog steeds niet uitgeraasd. Het verklaart juist het belang van een revolutionaire partij. Als die afwezig is, zullen allerlei reactionaire krachten zowel uit het binnenland als uit het buitenland uiteindelijk de beweging recupereren. Dat was ook wat gebeurde in het proces dat uiteindelijk het Sovjetblok ten val bracht. Het begon met de opname van Solidarnosc in de Poolse regering door het regime van Jaruzelksi in 1989.

    Vonk (nr. 93) schreef in september 1989 in haar edito: “De intrede van Solidarnosc geeft het regime tijdelijk geloofwaardigheid bij de bevolking. De gelegaliseerde Solidarnosc is echter niet dezelfde organisatie als deze van ’80 – ’81. Toen telde ze 10 miljoen leden en bevatte haar programma alle elementen van de politieke revolutie. Vandaag kan de vrije vakbond nog slechts op 1 miljoen leden rekenen. Zijn leiders en raadgevers hebben de politieke visie van reformistische bureaucraten en niet zelden de levensstijl van miljonairs. Walesa belooft nu in Polen ’het Amerika van Oost-Europa’ op te bouwen.”

    In de nacht van 8 en 9 november 1989 begon de sloop van de Berlijnse muur. De beweging was ontstaan rond slogans voor arbeidersdemocratie en de vorming van arbeidersraden. Ook in die beweging ageerden naast linkse krachten die streefden naar een democratisch socialisme, reactionaire figuren die gewonnen waren voor kapitalistische restauratie. Aanvankelijk waren die laatste slechts een minderheid. In Vonk nr 96 van december 1989 schreven we nog: “Vandaag spreekt de overgrote meerderheid van Oostduitsers zich echter uit tegen hereniging.” Maar die meerderheid beschikte niet over een eigen organisatie, laat staan een revolutionaire partij. De voorstanders van restauratie daarentegen konden rekenen op machtige bondgenoten, van protestantse geestelijken tot West-Duitsland.

    In september 1989 was “Neues Forum” opgericht, een club van intellectuelen waartoe weinig arbeiders zich aangetrokken voelden. Neues Forum verzamelde 7.000 handtekeningen in 12 steden met de vraag voor een dialoog over hervormingen. Onder die 7.000 waren ook heel wat leden van de SED, de partij van het regime. De autoriteiten vonden Neues Forum echter subversief en in strijd met de grondwet. De organisatoren riskeerden tot 12 jaar gevangenisstraf. Het bezorgde de groep, slechts een handvol mensen, zowel nationaal als internationaal bekendheid. Toen de massa’s in beweging kwamen, was Neues Forom de enige oppositie die ze kenden. Op een paar weken tijd groeide het uit naar 200.000 leden. De leiders ervan hadden echter geen flauw benul wat ze met de beweging aan moesten. Die impasse deed uiteindelijk de illusies in hereniging groeien tot op het moment waarop het onomkeerbaar werd.

    De wankele regimes in Oost-Europa hadden het inzetten van de troepen tegen de protesterende massa’s overwogen, maar zagen er uiteindelijk van af. De enige uitzondering daarop was Roemenië, eerst in Timisoara en dan in Boekarest werd het leger ingezet. Op kerstdag 1989 zouden Nicolae Ceaucescu, het ‘Genie van de Karpaten’, en zijn vrouw Elena er met hun leven voor betalen. Maar volgens Michel Mommencery in Solidair van 3 januari 1990 werd Ceaucescu “door antikommunistische krachten vermoord, niet om de reële fouten die hij kan begaan hebben, maar om de revolutionaire stellingen die hij ondanks alles heeft gehandhaafd”.

    Op 19 augustus 1991 werd Gorbatsjov onder huisarrest geplaatst. De noodtoestand werd uitgeroepen door vice-president Janajev met steun van de ministers van defensie, van binnenlandse zaken en de KGB-chef. Het zou de laatste stuiptrekking worden van enkele oude krokodillen die de overgang naar een markteconomie niet fundamenteel betwistten, maar dat deel van de bureaucratie vertegenwoordigen dat vreest bij de overgang uit de boot te vallen. De bevolking van Moskou kwam massaal op straat op en richtte barrikades op. Jeltsin begreep het momentum en liet zich op een van de door de bevolking buitgemaakte tanks hijsen. De poging tot staatsgreep stortte als een pudding ineen en Jeltsin kwam er als ontbetwiste overwinnaar uit.

    Effect op links

    De ontwikkelingen in het voormalige Oostblok bleven niet zonder gevolgen. Het aantal armen in die landen explodeerde, net zoals de rijkdom van de nieuwe machthebbers, bijna allen oudgedienden van de gevallen regimes. De levensverwachting zou in de jaren die volgden fors achteruitlopen. Het kapitalisme dat de massa’s te verduren kregen, was niet dat van West-Europa waarop ze gehoopt hadden, maar zoals Vonk voorspeld had, een veel brutalere versie. Alles werd verhandeld, inclusief menselijke organen. Er is geen twijfel mogelijk, het uiteindelijke resultaat was een enorme overwinning van de contrarevolutie. Het maakte bovendien de weg vrij voor de globalisering zoals we die vandaag kennen.

    De verwarring ter linkerzijde was totaal. Strekkingen die er destijds van overtuigd waren dat er in Oost-Europa geen arbeidersstaten bestonden, ook niet in een gedeformeerde versie, zoals het Franse Lutte Ouvrière, konden de draagwijdte van de gebeurtenissen niet inschatten. Andere, zoals de Britse Socialist Workers Party (SWP), die de Sovjetunie hadden beschouwd als staatskapitalisme, een bijzondere vorm van kapitalisme, al evenmin. De SAP ging zelfs zover op de achterpagina van de krant‘Rood’ Jeltsin en Ortega uit te roepen tot de hoop voor het socialisme en publiceerde in 1993 de brochure “De hoop doen herleven”, waarvan de titel alleen al boekdelen spreekt.

    De PVDA had nog een bijkomend probleem. Tot het aantreden van Gorbatsjov had ze de pro-Chinese buitenlandlijn aangehouden. Maar tussen oktober 1987 en begin 1989 greep in Solidair een debat plaats: “Van de Oktoberrevolutie tot de Glasnost.” Leden en niet-leden gaven hun mening. Damien Robert (Analyse de l’évolution idéologique et politique du PTB, 1979-1990. Louvain-la-Neuve, 2001) beweert dat dit geen radicale ommekeer was, maar een progressieve evolutie. Enerzijds wegens de Chinese kwestie waar “onder Deng Xiaopeng een soortgelijk proces plaats vond als onder Chroesjstjov. Corruptie, desinteresse van de massa voor het socialisme en het opheffen van bepaalde marxistisch-leninistische principes”. Anderzijds omdat “het Amerikaanse imperialisme onder leiding van Reagan nu veel gevaarlijker was dan het Sovjetrussisch imperialisme, hoewel dat laatste ook nog steeds op de loer lag.”

    In Solidair nr. 733 (januari ’88) mocht Gorbatsjov zelfs in een polemiek tegen het Trotskisme, twee bladzijden lang (blz. 14 en 15) de balans opmaken van de Sovjetunie in WOII. Tot in 1989 stond in het vast kader van Solidair, dat omschrijft waar de PVDA voor staat: «Gorbatsjov heeft een groot aantal van deze negatieve fenomenen [de opportunistische lijn van Chroestsjov etc.] bekritiseerd en een aantal positieve hervormingen ingeluid.» De grote verdedigers van Gorbatsjov in België vond men bij de PVDA. Het regime van de Sovjetunie was nu geen fascisme meer, haar economie geen (staats-)kapitalisme en haar buitenlandpolitiek geen sociaal imperialisme meer. De PVDA had het reëel bestaand socialisme ontdekt, maar niet voor lang. Na de gebeurtenissen op Tien An Men, de val van de muur, de ontwikkelingen in Roemenië en de restauratie in de Sovjetunie, kwam aan die evolutie bruusk een einde.

    Wim de Neuter vertelt (geciteerd door Jan Buelinckx in ‘Radicaal-links in België en de val van de Muur’): “Op het moment van de studentenopstand op het Tien An Men-plein in Peking was ik chef buitenland van Solidair. Toen op 4 juni het protest genadeloos werd onderdrukt moest er natuurlijk direct een standpunt uitgewerkt worden. Voorzitter Ludo Martens was daarbij niet aanwezig. De repressie werd veroordeeld. Diezelfde nacht nog komt Ludo Martens binnen met een drie bladzijden tellend kant en klaar artikel over de gebeurtenissen in China. Daarin werd de houding van de Chinese regering goedgekeurd. Kris Merckx verzette zich niet. Ikzelf vond dit onbegrijpelijk.”

    “De druppel die de emmer deed overlopen was het standpunt over de gebeurtenissen in Roemenië, eind 1989. Er was een partijdelegatie vanuit Charleroi naar Roemenië geweest naar aanleiding van de Roemeense dorpen-campagne. Het verslag dat één van hen van de reis maakte en dat in Solidair verscheen, was ronduit verschrikkelijk. Het regime van Ceaucescu werd de hemel in geprezen… Ik schreef een cynische ontslagbrief en op 2 januari 1990 verliet ik definitief de partij.”

    In “Van Tien An Men tot Timisoara, strijd en debatten binnen de PVDA” schrijft Martens in de inleiding: “De definitieve verdwijning van het communisme had in België naar alle logica moeten leiden tot de ontbinding van de PVDA. Toen de Sovjetdissidenten de CPSU ten grave hadden gedragen, stonden ook binnen de PVDA twee dissidenten op om de liquidatie te organiseren. Uiteindelijk zouden er acht of negen de stap zetten naar die stralende en schitterende toekomst zonder communistische partij, waar de hele wereld begin 1990 zo naar verlangde.” In “USSR, de fluwelen contrarevolutie” (1991) komt Martens tot de conclusie dat Gorbatsjov de Sovjetunie op de rand van de afgrond heeft gebracht. In “Een andere kijk op Stalin” (1994) tenslotte, vindt hij het nog maar eens nodig het onverdedigbare goed te praten.

    Heksenjacht tegen Vonk

    Ook de voorlopers van LSP zouden hun prijs betalen voor de contrarevolutie in het Oosten. In 1986 waren we erin geslaagd ons ledenaantal meer dan te verdubbelen, van 50 naar 130, en daarna groeiden we door naar 200. Dat betekent dat de meeste leden op het ogenblik van de val van de Muur hoogstens drie jaar activiteit achter de rug hadden. Slecht is dat niet, maar bij velen onvoldoende om stand te houden als het socialisme in de verdrukking komt zoals dat toen het geval was.

    Heel wat arbeiders, nochtans meestal zonder illusies in het stalinisme, hadden in het Oostblok het bewijs gezien dat een alternatief systeem op het kapitalisme wel degelijk mogelijk was. Die hoop werd de grond ingeboord. Velen haakten af. De leiding van de SP maakte van hun afwezigheid gebruik om alle socialistische ‘ballast’ overboord te gooien. Organisatorisch werd orde op zaken gesteld door de zogenaamde baronieën die op basis van een sterke achterban over een zekere autonomie beschikten, aan de leiband te leggen. Onvermijdelijk zou nu ook komaf gemaakt worden met de marxistische vleugel rond Vonk.

    De eerste plaats waar orde op zaken gesteld werd, waren de Jongsocialisten. In aanloop naar het congres van 17 februari 1990 werd door het nationaal bureau de afdeling Antwerpen ontbonden en de federatie Brussel niet langer erkend. Persmoties daartegen door de afdelingen Boom en Schoten, solidariteitsverklaringen van het Onafhankelijksheidsfront en LRB Antwerpen en een steunadvertentie in De Morgen waren niet meer dan achterhoedegevechten. De beslissing was genomen en zonder mandaten van Brussel en Antwerpen lag de uitslag van het congres bij voorbaat vast.

    Op het congres bleken als bij wonder 100 afdelingen te bestaan met in totaal 250 mandaten. Het congres tevoren waren het er nog maar 40 met 130 mandaten. De samenstelling van het congrespraesidium, dat het congres leidt, werd zelfs op het Nationaal Bureau geheim gehouden. Daar zaten immers pottenkijkers van de federaties. Het bestond uitsluitend uit vrienden van de uittredende ploeg. Er waren 17 kandidaten voor 8 posities. Pascal Smet was kandidaat voorzitter van een ploeg van 8. Miguel Chevalier, die later zou overlopen naar de VLD, en Zohra Othman, nu districtsschepen voor de PVDA in Borgerhout, maakten er deel van uit. Eric Byl was kandidaat voorzitter van een ploeg van 7 vonkisten met Erik De Bruyn (later Rood), Jo Coulier (nu hoofddelegee van ACOD-VUB) en Peter Ghijselbrecht (één van de 22 vonkisten van Oostende die wat later uit de partij werden gezet).

    Smet haalde het met 150 mandaten tegen 60, bij 40 onthoudingen. Dat was eigenlijk onder zijn verwachtingen, maar heel wat ‘gewone’ JS-ers waren gescandaliseerd door het ondemocratische verloop. Het congres werd in opdracht van het SP-bureau professioneel gefilmd en later vertoond op het SP-bureau. De tekst “Revolutionair Socialistische Arbeidersbond; Belgische afdeling van het Committee for a Workers’ International, alias Vonk, een kennismaking” werd aan alle SP-afdelingen gestuurd. Dirk Vander Maelen kreeg de boodschap in Geraardsbergen, waar Eric Byl SP-ondervoorzitter was, orde op zaken te stellen, maar het raakte nooit voorbij het uitvoerend bestuur van die afdeling, dat Eric bleef steunen.

    In de zomer van dat jaar stapte het Oostends parlementslid Alfons Larridon uit de partij omdat de partijdiscipline hem verbood tegen het lentedecreet van onderwijsminister Coens te stemmen. Op basis van de voorkeurstemmen was de logische opvolger van Larridon de Oostendse Vonkist Yves Miroir. Om dat te vermijden parachuteerde het nationaal bureau van de SP Johan Vande Lanotte, toen kabinetchef van minister Louis Tobback. Vande Lanotte was echter geen lid van de afdeling en dus moest eerst orde op zaken gesteld worden. De volledige SP-afdeling van 900 leden werd ontbonden en 22 Vonkisten werden uit de partij gezet. Willy Claes, die later wegens een fraudezaak ontslag moest nemen als algemeen secretaris van de NAVO, zei op het partijbureau: “Miroir moet niet proberen uit te halen met de nieuwe kandidaat Vande Lanotte, wat hij gedaan heeft met Larridon – het spel van de afdeling Oostende is uit.”

    Desillusie, verwarring en splitsing

    Het echte probleem waren echter niet de bureaucratische manoeuvers. Die wogen niet op tegen de desillusie en de verwarring die was ingetreden met de contrarevolutie in het Oosten. Zoals we in de eerste hoofdstukken uitlegden, was het de sociale samenstelling van de sociaaldemocratie, haar overgang van een burgerlijke arbeiderspartij naar een zuiver burgerlijke partij die ons parten speelde. Heel links was op dat moment in crisis. De PVDA kende een splitsing en verloor wellicht ook heel wat militanten die de moeite niet namen om er nog een strijd rond op te zetten. De SAP liep terug naar nog 160 leden, de KP was haar laatste parlementaire verkozenen kwijt.

    Voor Vonk kwam daar nog bij dat haar belangrijkste werkterrein, de Jongsocialisten, een verzamelplaats voor yuppies werd. De klassenstrijd weerspiegelde zich niet langer binnen de SP, die op sociaal vlak werd omgevormd naar een woestijn. Het duurde enige tijd voor de marxistische vleugels georganiseerd in het Committee for a Workers International, die werkten in de sociaaldemocratie, deze ontwikkeling ten volle begrepen. Tegen midden 1990 was het aantal leden van Vonk al teruggelopen tot minder dan 130.

    Een minderheid van het CWI dacht dat het stalinisme zich zou herstellen. Dat het door het Sovjetleger geïnstalleerde regime in Afghanistan van Mohammed Nadjiboellah stand zou houden en dat de Apartheid in Zuid-Afrika enkel door een revolutie ten einde zou komen. Ze dachten ook dat de verrechtsing van de sociaaldemocratie slechts een tijdelijk verschijnsel was, dat uiteindelijk door een revolte aan de basis ongedaan gemaakt zou worden.

    De meerderheid van het CWI was integendeel van oordeel dat het stalinisme zoals we dat gekend hadden na WOII definitief ten grave gedragen was. Ze sloot niet uit dat in een aantal landen, zoals Peru, de Filipijnen of Nepal, maoïstische guerrilla’s aan de macht zouden komen, maar dacht dat die het, zoals later bleek in Nepal, snel op een akkoord zouden gooien met de elite. Het Afghaanse regime van Nadjiboellah was zonder steun van de Sovjetunie ten dode opgeschreven en werd in 1992 onder de voet gelopen. Het Westerse imperialisme vond dat Mandela moest vrijgelaten worden voor hij stierf in de gevangenis, hetgeen ongetwijfeld massabewegingen van de zwarte arbeidersklasse geprovoceerd zou hebben. Nu de Sovjetunie van de baan was, zou het ANC niet langer een bedreiging vormen voor het kapitalisme in Zuid-Afrika. Het imperialisme kon met vertrouwen haar steun aan apartheid laten varen.

    Voor het CWI kwam de nadruk meer en meer te liggen op onafhankelijk werk, buiten de traditionele burgerlijke arbeiderspartijen van de sociaaldemocratie. Toen de Schotse afdeling van het CWI als eerste voorstelde om een onafhankelijke partij te vormen, kreeg dit de steun van de meerderheid van het CWI. Een nieuwe situatie vergt immers nieuwe tactieken. Voor de minderheid kwam dit neer op het verlaten van methodes die 40 jaar lang uitgeprobeerd en uitgetest waren. Ze verliet het CWI om hetgeen later de IMT (International Marxist Tendency) zou worden op te richten. Dat was niet onbelangrijk, want internationaal stond dat toch voor 15% van het CWI en bovendien ging ook grondlegger Ted Grant mee met die stroming. In België namen beide stromingen elk een dertigtal militanten mee, terwijl de overgrote meerderheid er definitief de brui aan gaf.

    Op het eerste gezicht hadden de Vonkisten meer nog dan de andere linkse partijen klappen gekregen. Achteraf bekeken, was dat vanuit het standpunt van LSP echter een noodzakelijke breuk die ons bevrijdde van het dogmatisch vasthouden aan een achterhaalde analyse en bijhorende tactiek. De 60 overblijvers, ongeacht welke positie ze kozen, waren niet de minste. Ze hadden hun opvattingen tot coherente visies gesmeed in confrontatie en debat met andere stromingen, in het bijzonder door hun jarenlange werking in de Jongsocialisten en de SP. Numeriek moesten ze onderdoen voor de Vonkisten in de jaren 1980 en voor de meeste andere linkse strekkingen. Maar ze wisten wel hoe ze een kader moesten opbouwen, hoe ze bredere lagen konden benaderen en hoe ze iedere kans, tot de kleinste toe, politiek en organisatorisch konden benutten.

    Zeker de meerderheid, die achteraf LSP zou vormen, was politiek beter voorbereid dan de meeste linkse groepen om in de nieuwe situatie tussen te komen. In zijn boek “Wat het Vlaams Blok Verzwijgt” uit 2000, schrijft Marc Spruyt: “Blokbuster is een kleine organisatie met een grote dadendrang. Ze organiseert tientallen protestacties tegen Blok-bijeenkomsten en groeit op korte tijd uit tot de militantste anti-fascistische organisatie. Extreemrechts kan het bloed van de Blokbusters wel drinken.” Heel wat van de huidige kaders van LSP zijn in die strijd gewonnen en gevormd. Het dynamisme en de wil om een strijdbare marxistische organisatie te bouwen, werkte ook aanstekelijk. In 1995 en 1997 wonnen we telkens Franstalige groepen, waarmee we voor het eerst ook een Franstalige editie van onze krant uitgaven en onze eerste stappen zetten in Brussel en later Wallonië.

    In Gent en Luik slaagden we er met wijkcampagnes in om een benadering te vinden naar arme lagen die de meesten verloren zouden wanen voor linkse politiek. We begonnen dan ook te experimenteren met verkiezingsdeelnames. Tegen de eeuwwisseling hadden we SAP en KP ingehaald, misschien niet noodzakelijk in ledenaantal, we zijn dan nog maar met een 100-tal, maar zeker in zichtbaarheid en activiteit. In volle anti-globaliseringsbeweging en daarna in de anti-oorlogsbeweging speelde onze strekking, onder meer via de campagne Internationaal Verzet een rol die haar numerieke sterkte ver oversteeg. Op een paar jaar tijd verdriedubbelde het aantal leden.

  • 20 jaar geleden. De val van de Berlijnse Muur

    Dit dossier door Tanja Niemeier verscheen in ons maandblad in 2009

    18valmuurIn het algemeen wordt de geschiedenis door de overwinnaars geschreven. Vandaar dat talloze reportages, televisieprogramma´s en krantenartikels de handtekening dragen van de heersende kapitalistische klasse. Ze hebben het over het einde van een brutale dictatuur, de overwinning van de democratie, de gewonnen vrijheden en het samenkomen van een volk dat 40 jaar gescheiden leefde. Wat was de echte betekenis van de beweging in Duitsland 20 jaar geleden?

    Ze hebben het over het einde van een brutale dictatuur, de overwinning van de democratie, de gewonnen vrijheden en het samenkomen van een volk dat 40 jaar gescheiden leefde. Ongetwijfeld zullen ze het ook hebben over de moed van de toenmalige DDR-bevolking om op te staan en het bureaucratische regime ten val te brengen. De hereniging van Duitsland op kapitalistische basis zal klinken als het logische gevolg van deze – inderdaad moedige en indrukwekkende – massabeweging.

    Voor de heersende klasse komt dit goed van pas nu de kapitalistische economie in een zware crisis verkeert. De gevolgen zijn nog niet voor iedereen voelbaar. Een groot deel van de arbeidende bevolking en de jongeren is er zich wel van bewust dat zij zullen opdraaien voor deze kapitalistische crisis. De woede stijgt en zal leiden tot een legitimiteitscrisis van het systeem. Ook de stalinistische versie van het socialisme kende eind de jaren ’80 een zware legitimiteitscrisis. De bevolking wou meer democratie, meer vrijheid,… Maar wat is het alternatief? Zowel in 1989 als in 2009 is dit de centrale vraag die moet beantwoord worden.

    “Het socialisme heeft gefaald”, “Marx is dood, Jezus leeft”. Deze uitspraken, die onmiddellijk na de val van de muur de ronde deden, hebben een stempel nagelaten op het bewustzijn van de internationale arbeidersklasse. De val van de Berlijnse Muur staat symbool voor de val van het socialisme (lees: stalinisme) in het algemeen. Het heeft de wereld veranderd. Het heeft geleid tot frustratie en demotivatie ter linkerzijde. Het heeft de koers naar rechts binnen de sociaaldemocratie en de vakbondsleiding versneld. Een correcte schets van deze gebeurtenissen is cruciaal voor iedereen die vandaag en morgen de zoektocht begint naar een economisch en ideologisch alternatief op het kapitalisme.

    Glasnost en Perestroika

    Het ontstaan van de protestbeweging die leidde tot de revolutionaire ontwikkelingen in de DDR van oktober 1989 tot januari/februari 1990 kaderde in een internationale context.

    In de Oostbloklanden werkte de economie niet volgens de principes van de vrije markt, maar op basis van een geplande economie. De productiemiddelen bevonden zich niet in privé-eigendom, winstmaximalisatie was niet de drijfveer van de productie. Openbaar vervoer, huisvesting, onderwijs, boeken, eten en zelfs speelgoed en bloemen werden goedkoop ter beschikking gesteld aan de bevolking. De bureaucratische planeconomie kende weinig directe inbreng, inspraak en controle van arbeiders en gebruikers. Alles werd centraal gepland. Het gebrek aan democratie leidde tot starre en bureaucratische planning, wat op zijn beurt leidde tot tekorten (zoals bvb wachttijden van 10 jaar voor een auto of 8 jaar voor een telefoon) en soms tot slechte kwaliteit van producten. In de jaren ‘80 ontwikkelde de bureaucratie in de meeste landen tot een totale rem op de planeconomie, werden de tekorten groter en daalde het BBP.

    In 1985 kwam Michail Gorbatsjov aan de macht in de Sovjetunie. Zijn programma van Glasnost (opening) en Perestroika (hervorming) was in feite een eerste aanzet tot kapitalistische restauratie. Maar het werd door veel mensen als “een nieuwe frisse wind” ervaren. Er bestonden heel wat illusies in de verandering van koers in de Sovjetunie. Het tolereren van een zekere mate van publieke discussie had ook gevolgen in Oost-Duitsland.

    Mensen durfden op café opeens openlijk kritisch te zijn. De kritiek ging vooral over het gebrek aan democratische rechten, de vrijheid om te reizen en bezorgdheid over de economische toestand. De eerste kleine protestacties vonden plaats. Meestal diende de kerk, die een speciaal statuut genoot, als “onderdak” voor de oppositie. De bureaucratie was alert en gebruikte repressie als wapen.

    Ongenoegen komt tot uiting

    In mei 1989 waren er twee belangrijke gebeurtenissen in de aanloop naar de revolutionaire massabeweging die later zou volgen.

    Op 2 mei opende Hongarije zijn grens met Oostenrijk. Voor het eerst sinds lang bood dit ook de mogelijkheid om de DDR te verlaten zonder grote moeilijkheden.

    Even belangrijk waren de gemeenteraadsverkiezingen van 7 mei. Aangezien er meer openlijk kritiek werd gegeven op het regime, wist de bevolking dat de reële steun voor het regime beperkt was. Weinigen hechtten enig geloof aan de officiële verkiezingsresultaten die stelden dat 98,77% van de kiezers voor de regeringskandidaten hadden gestemd. Het provoceerde een diepe woede en dezelfde avond nog trokken 1.500 mensen de straat op.

    Ook elders komt het ongenoegen tot uiting. Op 4 juni eindigde de protestbeweging van Chinese studenten en arbeiders in het bloedbad op Tien An Men. Die gebeurtenissen werden wereldwijd gevolgd. In Oost-Duitsland kreeg Tien An Men een bitter nasmaak. Her regime keurde de repressie officieel goed. Neue Deutschland, het propagandablad van de bureaucratie, schreef: “het [de repressie] was een noodzakelijk antwoord op de oproer van een minderheid”. Het scenario van een gelijkaardig optreden tegen de beweging in eigen land leek een reële optie.

    De Exodus – “wir wollen raus”

    In augustus en september 1989 beslisten steeds meer mensen om de DDR via Hongarije en Tsjecho-Slowakije te verlaten. Eind september hadden reeds 25.000 mensen, waaronder veel jongeren, het land verlaten. In oktober volgden 57.000 anderen en in de eerste week van november liep het op tot 9.000 mensen per dag.

    Dit bracht onvermijdelijk discussie met zich mee in de beweging. “Wat gaat er gebeuren als iedereen wegloopt? Gaat de economie in elkaar storten vanwege een gebrek aan arbeidskrachten? Wij willen niet weglopen. Dit is onze thuis. Maar we willen verandering. We willen dat er iets gebeurt.” Terwijl steeds meer mensen vertrokken, was er ook een toenemend aantal deelnemers aan de protestbetogingen.

    De bureaucratie probeerde het tij nog te keren. In de eerste week van oktober waren er feestelijkheden om “40 jaar DDR” te vieren. Met een bombastisch feest moest de macht en de dominantie van de bureaucratie worden aangetoond. De betogingen aan de vooravond van het feest werden onderdrukt: 1.300 betogers werden opgepakt.

    Maar ook binnen het regime ontstonden de eerste meningsverschillen. Er werd vol spanning uitgekeken naar de eerstvolgende, intussen de zesde, maandagbetoging in Leipzig. Daarbij kwamen er maar liefst 70.000 betogers op straat, de grootste mobilisatie tot dan toe. Het regime reageerde niet, ook niet met repressie. Dat werd op zich gezien als een overwinning en een teken van zwakte bij de bureaucratie. Het zelfvertrouwen nam toe en de beweging werd offensiever.

    Erich Honecker, de toenmalige minister-president en de vertegenwoordiger bij uitstek van het regime, werd het eerste slachtoffer. Het regime offerde hem op in een poging om de beweging te kalmeren. Op 17 oktober nam hij ontslag wegens “gezondheidsredenen”.

    Maandagbetogingen: “Wir bleiben hier – Wir sind das Volk”

    De beweging liet zich echter niet zomaar kalmeren. Integendeel! De hoofdslogan was intussen aangepast tot “wij blijven hier” en “wij zijn het volk”. De maandagbetogingen bleven verder aangroeien. Op 9 oktober waren er 70.000 betogers, op 16 oktober 120.000, op 23 oktober 250.000 en op 30 oktober waren het er al 300.000. De beweging kende ook een geografische uitbreiding.

    De massa’s betraden het politieke toneel en het regime vertoonde interne barsten. Dat zijn twee wezenlijke kenmerken van een revolutie. Op dat ogenblik was er geen enkele eis die wees op een verlangen naar een terugkeer van het kapitalisme of een eenmaking met het andere Duitse buurland.

    De centrale eisen gingen over meer democratie, vrije verkiezingen en het einde van de in de grondwet gebetonneerde positie van de regimepartij SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands). Op alle betogingen werd de Internationale gezongen. In een interview met BBC stelde Jens Reich, een leidinggevende figuur van het Neues Forum: “Volgens mij kan en zou de DDR als onafhankelijke eenheid binnen Europa moeten blijven bestaan. We zijn een socialistisch land en willen dit ook blijven. Natuurlijk zijn er hervormingen en veranderingen nodig, maar toch is de Duitse hereniging niet aan de orde. Ik denk niet dat dit realistisch of wenselijk zou zijn.”

    “Dit is een socialistische betoging”

    De doorbraak en het hoogtepunt van de revolutionaire beweging kwam er met een betoging op 4 november. Naargelang de bron waren er 500.000 tot 1 miljoen betogers in Berlijn. Ook deze betoging liet geen twijfel bestaan over het pro-socialistische karakter van de beweging. Het klopt dat er voor het eerst spandoeken waren met slogans als “Duitsland, Vaderland”, maar dat bleef geïsoleerd.

    De betoging werd geopend met de slogan: “Dit is een socialistische betoging”. Eén van de sprekers was de schrijver Stefan Heym. Hij riep op om eindelijk te beginnen aan de uitbouw van het echte socialisme, een socialisme dat deze naam waardig was. Anderen hadden het over een socialisme met een menselijk gezicht.

    Onder de sprekers waren er ook vertegenwoordigers van de SED, onder meer Gregor Gysi (die vandaag mee aan de leiding staat van Die Linke), die begrip toonden voor de betogingen en de eisen voor hervormingen. Deze sprekers vroegen tegelijk begrip voor de fel bekritiseerde opvolger van Honecker, Egon Krenz.

    Opvallend op de betoging was dat niemand een terugkeer van het kapitalisme eiste. De spandoeken op de betoging benadrukten dit. Er waren verwijzingen naar de socialistische Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland: “Lang lebe die Oktoberrevolution von 1989”, maar vooral veel eisen die bewust of onbewust een politieke revolutie eisten: “DDR – Direkte Demokratische Reformen”, “Weg met alle privileges”, “Privileges voor iedereen”, “Gebruik jullie macht – richt arbeidersraden op”, “Tegen monopoliesocialisme, Voor een democratisch socialisme”, “Vrije verkiezingen. Nu!”

    Het regime was op dit ogenblik niet meer functioneel en stond volledig geïsoleerd in de samenleving. De macht lag op straat. Beslissende en concrete ordewoorden op deze betoging hadden het begin kunnen vormen om een programma van politieke revolutie in de praktijk om te zetten. Helaas riepen de sprekers op het einde van de betoging alleen op om naar huis te gaan en bepaalde metro- en tramstations te mijden om zo de overlast te beperken.

    De betoging van 4 november toonde de sterktes en de zwaktes van de revolutie aan. De beweging was in staat om de massa´s te mobiliseren en het oude regime te doen wankelen. De massa´s voelden hun eigen kracht en kregen zelfvertrouwen. Het karakter van de beweging was spontaan, de organisatiestructuur los. Geen enkele van de grotere oppositiestructuren had een duidelijk programma en strategie om de eis van “een humaan en democratisch” socialisme in de praktijk om te zetten. De zelforganisatie van de mensen om het dagelijkse leven in hun bedrijven, school, universiteit, wijk,… zelf in handen te nemen door raden op te richten, bleef abstract. Waar er raden of comités ontstonden, was er meestal een gebrek aan coördinatie om deze op nationaal niveau te laten functioneren. Een echte machtsstructuur die de oude structuren kon vervangen ontstond niet. Dit had zware gevolgen voor het resultaat van de revolutie.

    De Muur valt

    De betoging van 4 november was een echt machtsvertoon van de massa´s. De oppositie werd officieel erkend en er werden verkiezingen uitgeroepen voor mei 1990. Onder druk van de betoging werd het onmogelijke mogelijk. Op 9 november dwong de Oost-Duitse bevolking de vrijheid van reizen af. De Berlijnse Muur viel.

    Tussen 9 en 19 november bezochten 9 miljoen mensen (bijna de helft van de inwoners van de DDR) West-Duitsland of West-Berlijn. Slechts 50.000 kozen ervoor om niet terug te keren. In een opiniepeiling gaf 87% van de bevraagden aan dat ze in de DDR wilden blijven wonen.

    De West-Duitse regering en de kapitalistische elite hadden de gebeurtenissen aandachtig geobserveerd. Op 22 augustus stelde de toenmalige CDU-kanselier Helmut Kohl dat hij geen belang had bij onstabiliteit in Oost-Duitsland. Vanaf november kwam de West-Duitse regering wel naar voor met het idee van kapitalistische hereniging. Er werd immers gevreesd dat een socialistische massamobilisatie in het Oosten ook gevolgen zou hebben voor het bewustzijn van de arbeidersklasse in het Westen.

    Ronde Tafels

    De SED-bureaucratie was volledig verzwakt en stond geïsoleerd, maar ook de zwakte van de oppositie kwam tot uiting. Ondanks alle kritiek op het regime verklaarde de grootse oppositiestructuur Neues Forum : “(…) het is niet goed als de SED ten onder gaat. Het Neues Forum is niet in staat om de regering over te nemen, daarom is het best dat de rgering eindelijk samen werkt met de oppositie”.

    Zo ontstonden de ronde tafels. Deze hielpen het regime om te overleven op een ogenblik dat de afkeer bij de bevolking tegen dit regime enkel maar toenam. Dat werd versterkt door het einde van de censuur, waardoor tot dan toe geheim gehouden feiten aan het licht kwamen over onder meer de levensstandaard van de elite of de omvang van de afluister- en verkliktechnieken van de Stasi (staatsveiligheid).

    De arbeidersklasse

    De eis “Weg met het regime, weg met de SED” werd een vaste waarde op de betogingen. De woede over de decadente levensstijl van de elite zorgde ervoor dat de rol van de arbeidersklasse als georganiseerde kracht veranderde. Tot dan toe waren er vooral avond- en weekendbetogingen. De arbeiders waren massaal aanwezig, maar zagen de acties als iets voor ’s avonds terwijl overdag werd gewerkt.

    Die houding was een uitdrukking van het bewustzijn van de arbeiders. Ondanks alle kritiek bestond er een loyaliteit en een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de economische productie. Omdat er geen privé-eigendom bestond, zouden stakingen alleen maar de eigen bevolking treffen. Op een moment dat de economie moeilijkheden kende en met een tekort aan arbeidskrachten kampte, zou dit bijzonder hard aankomen.

    De bekendmaking van de enorme verspilling van middelen door de elite, die een vergelijkbare levensstandaard kende als de hebzuchtige kapitalistenklasse, was een klap in het gezicht. De arbeiders gingen nu wel over tot stakingsacties om het regime verder te destabiliseren.

    Er werden discussies opgezet over de nood aan een nieuwe, democratische en strijdbare vakbond. Er werd een algemene staking aangekondigd voor 11 december, maar deze vond nooit plaats. Zowel regering als oppositie spraken zich uit tegen een algemene staking. Een algemene staking had een breed en open debat op nationaal niveau kunnen uitlokken onder arbeiders van verschillende bedrijven. Het had een begin kunnen vormen van de democratisering van de planning en de productie. Het gebrek aan een consequente leiding zorgde er evenwel voor dat het pro-kapitalistische kamp van de situatie kon profiteren.

    Het begin van de contrarevolutie

    De aarzelende houding van de oppositiebeweging en het blijven vasthouden aan de ronde tafel gesprekken, zorgde ervoor dat de West-Duitse regering van Kohl zich kon profileren als de meest consequente tegenstander van het DDR-regime. Dat leidde tot een toename van het aantal Duitse vlaggen op de betogingen. Ook de eis naar een hereniging met West-Duitsland werd prominenter.

    Op de ronde tafel van eind september werd bekend gemaakt dat 59.000 van de oorspronkelijk 85.000 Stasi-werknemers nog steeds in dienst waren en dat het centraal computersysteem nog steeds in gebruik was. Dat leidde tot grote betogingen en een bestorming van de gebouwen van de Stasi. Deze gebeurtenissen verdiepten verder de haat tegenover het regime. De hoofdvijand bleef echter de bureaucratische elite. Op de volgende betogingen werden spandoeken meegedragen die de intussen tot PDS (Partei des Democratisches Sozialismus) vervelde SED omschrijven als “Partei der Stalinisten”, “Partei der Stasi” of als “Priviligien, Dominanz, Stagnation”.

    Om de gemoederen te bedaren en ook uit schrik voor een dreigende algemene staking werd beslist om de verkiezingen te vervroegen naar 18 maart. Onder druk van een verslechterende economische situatie zagen de oppositiegroepen geen alternatief op de invoering van kapitalistische elementen in de economie. De verkiezingen zorgden voor een onverwacht sterke overwinning van de door Kohl opgerichte Alliantie voor Duitsland. Die haalde 42,8%. De PDS kreeg nog 16,4% van de stemmen.

    Dit resultaat en de propaganda vanuit de West-Duitse elite waarin een sociale markteconomie werd beloofd, openden de deuren voor een hereniging van Duitsland op kapitalistische basis op 3 oktober 1990.

    20 jaar later is voor de overgrote meerderheid van Oost-Duitsers duidelijk dat de beloofde “bloeiende landschappen” er niet meer zullen komen. Een jaar na de hereniging was de werkloosheid al gestegen van 7,2% tot 30%. Er kan snel een balans worden opgemaakt van wie won en wie verloor bij de hereniging.

    De Oost-Duitse arbeidersklasse houdt na 20 jaar ervaring met het kapitalisme nog altijd goede herinneringen over aan de positieve elementen van de geplande economie. In september 2005 bracht Der Spiegel een opvallende opiniepeiling. Daaruit bleek onder meer dat 73% van de ondervraagde Oost-Duitsers “de kritiek van Karl Marx op het kapitalisme vandaag nog steeds zinvol vindt” en dat 66% “het socialisme een goed idee vindt dat in het verleden echter fout is uitgevoerd”.

    Lees ook

    • 1989: Val van de Muur van Berlijn
    • DDR 1989: Bestond er een alternatief op de kapitalistische restauratie?
    • 20 jaar na het IJzeren Gordijn. Hoe het uitzicht van de wereld hertekend werd
0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop