Your cart is currently empty!
Tag: 1989
-
Roemenië 30 jaar later: kapitalistisch herstel en de noodzaak van een socialistisch alternatief
Dertig jaar geleden gingen de mensen de straat op tegen het stalinistische regime van Ceausescu, na jaren van ontbering, bureaucratische controle op de samenleving en een gebrek aan vrijheden. Nicolae en Elena Ceausescu werden berecht, schuldig bevonden aan genocide en op dezelfde dag, 25 december 1989, geëxecuteerd. De opstand die vooral door arbeiders en jongeren van onderaf werd gedreven, werd echter niet gevolgd door de vrijheid en welvaart waar men op hoopte.
Door Vlad B van Mâna de Lucru, het CWI in Roemenië
De herinvoering van het kapitalisme, die volgde op de opstand van december 1989, leidde tot een grootschalige ineenstorting van de industrie en de landbouw, waardoor miljoenen mensen gedwongen werden te emigreren. De meerderheid van de overgeblevenen wordt geconfronteerd met armoede, lage lonen, werkonzekerheid, onzekere openbare diensten en een politieke kaste die uitsluitend in dienst staat van de kapitalistische elites.
Na dertig jaar neoliberaal beleid is de levensstandaard in Roemenië zeer ver verwijderd van de glimmende beloften van de “vrije markt”-ideologie van de jaren negentig. Vandaag de dag loopt ongeveer een derde van de bevolking het risico om in armoede te vervallen, terwijl 20% van de actieve beroepsbevolking onder de armoedegrens leeft. Ongeveer 40% van de mensen die in de particuliere sector werken, hebben een minimumloon dat – ondanks verhogingen in de afgelopen jaren – slechts 446 euro per maand bedraagt, meer dan 100 euro minder dan een loon dat nodig is om te overleven. Dat gaat gepaard met een daling van het aantal vaste banen na 1990 van 12 naar 6 miljoen.
Ondertussen bestaat de heersende klasse enerzijds uit oligarchen en bureaucratische netwerken die vaak uit de ruïnes van de vroegere stalinistische nomenclatuur zijn ontstaan en anderzijds uit een zogenaamde ‘comprador’ elite die de belangen van het buitenlands kapitaal verdedigt. De staatsinstellingen en de belangrijkste politieke partijen staan ten dienste van de verschillende fracties van deze heersende klasse. Roemenië is dus een sterk gepolariseerde samenleving, de op twee na meest ongelijke in de hele EU, na Bulgarije en Litouwen, met extreme niveaus van rijkdom en armoede die kenmerkend zijn voor een neokoloniaal land. Tussen deze uitersten ligt een kwetsbare middenklasse, geconcentreerd in enkele stedelijke centra zoals Boekarest, Cluj en Timisoara.
Veel Roemenen zijn van mening dat deze schrijnende situatie niet zozeer het gevolg is van het kapitalisme op zich, maar van het “verkeerde” soort kapitalisme dat in Roemenië wordt toegepast. Zij geloven dat een voor het overige eerlijk en efficiënt systeem is geperverteerd door inheemse corruptie en cliëntelisme. Dit is een illusie. Waar het kapitalisme de gewone mensen welvaart en rechten heeft verschaft, deed het dat ondanks zichzelf, onder de druk van onderaf van mensen die zich organiseren en vechten tegen bazen en hun politieke trawanten. De afwezigheid of de zwakte van een dergelijke collectieve druk van onderaf laat het kapitalisme toe zijn ongehinderde uitbuiting en onderdrukking voort te zetten, waarbij fatsoenlijke lonen, waardige werkplekken of overheidsinvesteringen hindernissen zijn die worden vermeden. Dit is precies wat er sinds 1989 in Roemenië is gebeurd, waar politiek links en de arbeidersbeweging te zwak was om effectief verzet te kunnen bieden. Met andere woorden, het Roemeense kapitalisme is in feite een zeer authentieke vorm van kapitalisme, aangezien het maximaliseren van de winst hier minder wordt belemmerd dan in de meeste Europese landen.
Koloniale status en corruptie
De winstmaximalisatie komt vooral ten goede aan buitenlandse bedrijven, met name uit Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Nederland en de VS. Zij betalen niet alleen zeer lage lonen aan een grotendeels goed gekwalificeerde beroepsbevolking, maar er is ook een van de laagste, forfaitaire vennootschapsbelastingen in de EU: 16%. Daar komt nog bij dat zij vaak hun werkelijke winsten onderschatten – een vorm van structurele corruptie die het gangbare anticorruptiebeleid gemakshalve heeft genegeerd. Het huidige beleid tegen corruptie bestaat vaak uit maatregelen van de ene fractie van de heersende klasse tegen de andere.
Roemenië is dus ook een goede illustratie van een ander belangrijk kenmerk van het kapitalisme: de ondergeschiktheid van ontwikkelingslanden aan ontwikkelde landen. Niet minder dan 85% van de top-100 bedrijven in Roemenië zijn multinationals, die een verpletterende dominantie hebben over de belangrijkste sectoren van de economie, waaronder energie, handel, het bankwezen, de zware industrie, de auto-industrie, de voedingsindustrie, enz. In 33 van de 41 provincies van het land is het meest succesvolle bedrijf er één dat door buitenlandse investeerders wordt gecontroleerd.
Voor de West-Europese heersende klassen is Roemenië geen arm familielid, dat ze willen helpen de achterstand in te lopen, zoals het naïeve pro-Europeanisme beweert. Zelfs de Nationale Bank van Roemenië, die zich gewoonlijk plichtsgetrouw aan de richtlijnen van het IMF en de EU-instellingen houdt, verklaarde in 2018 dat grote buitenlandse banken Roemenië bewust in een staat van financiële onderontwikkeling houden en weigeren om voldoende krediet te verstrekken aan lokale bedrijven. Dit toont eens te meer aan dat het land een ondergeschikte plaats inneemt in het internationale economische systeem. Want in een systeem dat gebaseerd is op gewetenloze concurrentie zullen de sterkere landen altijd proberen te profiteren van de zwakkere landen en zo hun ontwikkeling te beperken of te sturen in overeenstemming met hun eigen belangen. De relatief succesvolle gevallen van onderontwikkelde landen die erin geslaagd zijn het Westen gedeeltelijk en ongelijkmatig in te halen, hebben dat gedaan door middel van zware staatsinterventie in de economie, hoewel ze zelf niet immuun zijn voor de ongelijkheden en tegenstrijdigheden van het kapitalisme.
In het geval van Roemenië probeert de staat echter niet eens op noemenswaardige wijze in te grijpen in de dominantie van het buitenlands kapitaal, ondanks enkele demagogische verklaringen van de onlangs afgezette regering onder leiding van de sociaaldemocratische partij (PSD). In feite heeft de PSD tussen 2016 en 2019 verdere maatregelen in dienst van de rijken en de bazen genomen, waaronder de verlaging van de forfaitaire inkomstenbelasting tot 10%, de overdracht van sociale bijdragen van de werkgever naar de werkenden en de intrekking van de werkloosheidsuitkering van mensen die om het even welke job weigeren. De nieuwe openlijk neoliberale regering van de Nationale Liberale Partij (PNL) – gesteund door een parlementaire coalitie van rechtse krachten tegen PSD – wil het gaspedaal nog verder induwen ter verdediging van de winsten, met inbegrip van een mogelijke verlaging van het minimumloon.
Natuurlijk komt dit beleid niet alleen ten goede aan buitenlandse bedrijven, maar ook aan binnenlandse kapitalisten en oligarchen, die niet minder meedogenloos zijn in de uitbuiting van hun arbeidskrachten. De illusie dat we ons moeten verzetten tegen de dominantie van het buitenlandse kapitaal door het nationale kapitaal te helpen, moet dan ook resoluut worden verworpen. Alleen omdat ze Roemeens zijn, worden kapitalisten geen betere vrienden van de rechten en belangen van de werkenden. De strijd tussen kapitaal en arbeid blijft van het grootste belang in de huidige samenleving, en Roemeense werkenden moeten hun bazen uitdagen, ongeacht hun nationaliteit.
Sommige van deze oligarchen hebben vaak de politieke macht in eigen handen genomen, zoals de voormalige PSD-leider Dragnea, die nu in de gevangenis zit voor corruptie. Het is door dit te begrijpen dat we het brandende probleem van de corruptie kunnen vatten. Het is niet een soort culturele of nationale ziekte, maar een essentieel onderdeel van het kapitalisme – een vehikel voor de primitieve accumulatie van kapitaal door een beginnende, post-1989 kapitalistische klasse die zowel heeft moeten concurreren met, als parasiteren op, een veel sterker buitenlands kapitaal, zowel economisch als politiek, gesteund door EU-verdragen en -richtlijnen die zijn gevormd op basis van hun belangen. Met andere woorden, corruptie is bedoeld om het tekort aan kapitaal en markttoegang te compenseren dat de nieuwe Roemeense burgerij (of elke andere opkomende nationale burgerij in de geschiedenis van het kapitalisme) bij aanvang had – als een voetbalteam dat het spel begint met een achterstand van 5-0 en moet vals spelen om dit in te halen, wat uiteraard niet echt lukt.
Ontgoocheling onder de bevolking
Het onvermijdelijke effect van deze post-1989-realiteit is een toenemende politieke ontreddering. Het feit dat de opkomst bij de parlementsverkiezingen sinds 2004 nooit boven de 50% kwam, vat het samen. Alle belangrijke partijen, zowel de oude als de nieuwe, hebben ondanks de talrijke herschikkingen steeds bewezen dat zij alleen de elites vertegenwoordigen, zowel die uit eigen land als uit het buitenland. Bij gebrek aan een echt links alternatief blijft de PSD de populairste partij van het land, de enige die enkele minimale sociale toegevingen biedt. Zijn rivalen, PNL in het bijzonder, zitten vast in een dogmatische neoliberale agenda die buitenlandse investeringen, deregulering, lage overheidsuitgaven en privatiseringen verheerlijkt.
Zoals hierboven geïllustreerd is de PSD zelf een groot voorstander van een dergelijk beleid, dat gepaard gaat met een toenemend sociaal conservatisme, zoals blijkt uit de goedkeuring van het referendum tegen het homohuwelijk in 2018. Dit plaatst de partij in hetzelfde ideologische kamp als Recht en Rechtvaardigheid uit Polen of Fidesz uit Hongarije. Daarom maakt Roemenië, ondanks wat sommige liberale commentatoren beweren, de laatste jaren deel uit van de brede regionale trend van rechts populisme, dat zwakke sociale toegevingen mengt met een demagogisch beroep op “traditionele waarden” en “natie” om te profiteren van de breed aanwezige ontgoocheling in het westerse, neoliberale model van de democratie.
Maar noch deze rechtse populisten, noch de verdedigers van het pro-westerse, neoliberale model hebben haalbare oplossingen voor de echte problemen van de Roemeense samenleving. Noch groei op basis van hogere lonen, noch extreme maatregelen om buitenlandse investeringen (d.w.z. winsten) te vergemakkelijken, kunnen het land uit zijn structurele onderontwikkeling en economische ondergeschiktheid halen. Steeds meer mensen worden zich bewust van het onvermogen van het kapitalisme en zijn politieke vertegenwoordigers om het probleem van de lage lonen, van de onzekere werkgelegenheid, van de ontoereikende openbare diensten, van de onbetaalbare huisvesting, van een economie die te afhankelijk is van buitenlandse industrieën, van de vernietiging van het milieu, van de onderdrukking van vrouwen en andere groepen op te lossen. In tegenstelling tot de eerste twee decennia van het kapitalistische herstel zijn we de afgelopen tien jaar getuige geweest van een toenemende verwerping van de voorheen onbetwiste ideologie van de vrije markt, met name bij de industriële arbeiders en de jongeren.
Op zoek naar een alternatief
Deze veranderingen in het bewustzijn zijn begonnen met de crisis van 2007-2008 en de daaropvolgende besparingen in binnen- en buitenland. Deze legden in het laatste decennium de basis voor de opkomst van een onafhankelijk linkerzijde in Roemenië, aanvankelijk verzameld rond redactionele projecten zoals “CriticAtac” of de “Gazet van politieke kunst”, die enkele van de eerste antikapitalistische boodschappen in post-1989 Roemenië brachten. Zij hielpen op hun beurt bij de ontwikkeling van activistische groepen die deelnamen aan campagnes over belangrijke onderwerpen zoals huisvesting, zoals het “Gemeenschappelijk Front voor het Recht op Huisvesting en Sociale Huizen Nu”.
Meer recentelijk zijn we ook getuige geweest van de relatieve verjonging of de oprichting van expliciet linkse politieke organisaties, zoals de Socialistische Roemeense Partij (PSR) en Demos. Hoewel dit de bewustzijnsverschuiving in sommige lagen van de samenleving bevestigt, vertonen beide organisaties enorme ideologische beperkingen: in het ene geval neostalinistisch, in het andere geval sociaaldemocratisch. Ondanks het feit dat er recentelijk enkele nieuwe jonge activisten zijn aangetrokken, wordt PSR nog steeds gekenmerkt door nostalgie naar het regime van Ceausescu – een van de ergste uitingen van bureaucratisch bestuur in Midden- en Oost-Europa, waarvan het late economische beleid neerkwam op een brutale bezuiniging die het IMF zelf destijds heeft geprezen. PSR combineert dit met een oproep tot “een socialistische markteconomie”, waarbij het hedendaagse kapitalistische en imperialistische China als model wordt gebruikt en de kwestie van vrouwenrechten of discriminatie van de Roma volledig wordt genegeerd.
Aan de andere kant gelooft Demos in een kapitalisme met “een menselijk gezicht”, wat lijkt op de visie van de Keynesiaanse sociaaldemocratie van na de Tweede Wereldoorlog. Het soort hervormingen dat dit met zich mee zou brengen, is echter eenvoudigweg niet haalbaar in de context van een diepe systeemcrisis van het kapitalisme die zeer weinig ruimte laat voor toegevingen, zeker niet in het geval van een zwakke staat als Roemenië, die ondergeschikt is aan het buitenlands kapitaal en aan het Europese institutionele kader. De leiding van Demos ziet dat niet in en onderschrijft in plaats daarvan een soort naïef Europeanisme dat lijkt op dat van de Britse liberaal-democraten.
Daarom is een realistisch links alternatief in feite een radicaal, socialistisch alternatief dat ervoor opkomt om het systeem gebaseerd op winst te vervangen door een systeem gebaseerd op de behoeften – wat nu, met de milieuramp die steeds gevaarlijker wordt, nog noodzakelijker is. Het soort socialisme waar Mana de Lucru (CWI-sympathisanten in Roemenië) voor vecht, is kwalitatief anders dan het ontaarde, bureaucratische systeem dat vóór 1989 bestond. Een economie die gericht is op het vervullen van de behoeften van alle mensen en de bevolking kan niet werken tenzij je mensen en de bevolking vraagt wat hun behoeften zijn! Democratie is dus onontbeerlijk voor het socialisme, dat anders voorbestemd is om opnieuw gegijzeld en vervormd te worden door een nieuwe bevoorrechte kaste.
Tegelijkertijd kunnen socialisten het zich niet veroorloven om sektarisch te zijn. Mana de Lucru staat open voor principiële samenwerking met andere echte linkse krachten die zich willen oriënteren op de massa van arbeiders en jongeren. Daarom roepen we de andere linkse groepen en de vakbonden op om een gestructureerde vorm van discussie en samenwerking op te bouwen die ons in staat stelt om nieuwe lagen van arbeiders en jongeren aan te trekken die in de strijd komen. Dit zou de basis kunnen vormen voor de oprichting van een nieuwe massale arbeiderspartij die de belangen van onze klasse zou vertegenwoordigen, die op de werkplek, op straat en in de instellingen zou strijden voor betere lonen, waardige banen, hoogwaardige openbare diensten, betaalbare huisvesting voor iedereen en, in het algemeen, voor een economie onder democratische controle die ten dienste staat van de mensen en het milieu, en niet andersom.
Er zijn meer mogelijkheden om in Roemenië een politiek alternatief te creëren dan in de afgelopen dertig jaar van het kapitalisme. In 2019 waren we getuige van de belangrijkste stakingsgolf in decennia. Arbeidsconflicten zoals die bij Astra in Arad, waar Roemeense en Indiase arbeiders de handen ineen sloegen om betere lonen voor iedereen te vragen, of die bij Electroaparataj in Targoviste, die meer dan drie maanden duurden, laten zien welk enorm potentieel er is. De honger naar strijd van de Roemeense arbeidersklasse is zichtbaar toegenomen en politiek links moet samen met de vakbonden het enige echte alternatief voor de status-quo opbouwen: een strijdende, massale arbeidersbeweging die een democratisch en socialistisch alternatief kan voorstellen.
-
Polen. De extreemrechtse en reactionaire ideeën in Centraal- en Oost-Europa

In de laatste drie maanden van 1989 kende Polen een overgang van een stalinistisch regime naar een land onder leiding van een regering van ‘Solidarnosc’. In plaats van te leiden tot een stabiele ontwikkeling van het kapitalisme, wordt Polen nu geregeerd door de rechtse populistische partij ‘Recht en Rechtvaardigheid.’ Elk jaar op 11 november is er in Warschau de grootste extreemrechtse betoging van Europa.
Paul Smith van Alternatywa Socjalistyczna, het CWI in Polen, legt uit waarom extreemrechtse en reactionaire ideeën zo sterk konden ontwikkelen.
De racistische slogans en nazi-groeten tijdens de recente Euro 2020 kwalificatiewedstrijd tussen Engeland en Bulgarije herinneren eraan dat in veel van de voormalige stalinistische landen van Centraal- en Oost-Europa extreemrechts in opkomst is. Maar racisme is niet alleen een probleem van een paar voetbalhooligans – in Bulgarije, Hongarije, Roemenië, Slowakije en Tsjechië maken racistische mishandeling en fysieke aanvallen tegen de Roma deel uit van het dagelijks leven. De zondebokken in de regio zijn homo’s, communisten, joden, moslims, immigranten of gewoon buitenlanders.
In sommige landen, zoals de Baltische landen, voedt het anti-Russische sentiment de opkomst van rechts-nationalisme, in andere landen is dit minder het geval en is het meer een reactie op het neoliberaal beleid. Dit krijgt een uitdrukking als een anti-liberaal en anti-EU sentiment.
Tot voor kort werd Polen opgevoerd als een voorbeeld van een succesvolle omvorming naar een liberale democratie. Nu kent het land een autoritaire, rechts-populistische regering.
Elk jaar op 11 november mobiliseren de Poolse nationalisten tienduizenden mensen in de straten van Warschau om de Poolse onafhankelijkheid te vieren. Het is de grootste demonstratie van extreemrechts in Europa. Vlaggen en spandoeken dragen racistische en xenofobe leuzen en de falanga – het symbool dat door de Poolse fascisten uit het interbellum werd gebruikt. Demonstranten roepen “Vluchtelingen buiten” en “Zuiver Polen, wit Polen”. Velen dragen t-shirts met de boodschap: “Dood aan de vijanden van het vaderland”.
Net zoals Donald Trump haat en vooroordelen aanwakkert met zijn xenofobe toespraken, zo doen ook de rechtse populistische politici in Oost-Europa dat. De leiders van Polen, Hongarije en Tsjechië – Jaros?aw Kaczy?ski, Victor Orban en Andrej Babiš – hebben allemaal de anti-moslim- en anti-vluchtelingenkaart gespeeld, waarbij ze gebruik maken van de angst onder een deel van hun bevolking. In het geval van Orban en Babiš hebben ze ook anti-Roma-gevoelens aangemoedigd. Onlangs heeft de Poolse regeringspartij, de Partij voor Recht en Rechtvaardigheid (PiS), de angst aangewakkerd voor de dreiging van een “genderideologie” en de LGBT-beweging.
Maar terwijl deze leiders de vlammen van de reactie hebben aangewakkerd, zijn de wortels van de groei van de reactionaire ideeën en het rechtspopulisme veel ouder en zijn ze terug te vinden in de erfenis van het tsarisme, de regimes tussen de Twee Wereldoorlogen, de katholieke kerk en het stalinisme.
Tsarisme en het interbellumregime
Antisemitisme was vóór de Eerste Wereldoorlog in heel Europa wijdverbreid, en in het tsaristische rijk, dat zowel Oost-Europa als Polen omvatte, werd het gebruikt als een verdeel- en heerstactiek. Na de eerste Russische revolutie in 1905 richtte het tsarisme de ‘Zwarte Honderden’ op om pogroms uit te voeren tegen Joden en andere minderheden en om arbeidersorganisaties te vernietigen. Als reactie daarop organiseerden arbeiders en de joodse gemeenschap zelfverdediging.
Tijdens de revolutionaire omwentelingen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en na de ineenstorting van de tsaren en de Oostenrijks-Hongaarse rijken probeerde de arbeidersklasse de macht te grijpen in verschillende landen in de regio en zich aan te sluiten bij Sovjet-Rusland. Het mislukte, niet vanwege een gebrek aan vastberadenheid, maar omdat er geen revolutionaire leiding was opgebouwd die de revolutie tot een succes kon brengen. In plaats daarvan won de burgerij de overhand en werden onafhankelijke kapitalistische landen opgericht.
De ontwikkelingen verschilden van land tot land, maar vroeg of laat kwam het overal tot de oprichting van nationalistische en conservatieve regimes. In Polen werd de herovering van de onafhankelijkheid in 1918 na 123 jaar door de Poolse arbeiders gezien als een stap voorwaarts, ondanks het kapitalistische karakter van de nieuwe staat. Dit zette de revolutie op een zijspoor door de vaderlandslievende gevoelens van de arbeiders te versterken. Na een korte periode van parlementaire democratie en chaos, vestigden Pi?sudski en zijn beweging “Sanacja” (‘genezing’) een autoritaire regime in 1926.
In Hongarije vestigde Horthy zijn autoritaire nationalistische regime op de rug van de pogroms die werden uitgevoerd om de arbeidersbeweging te vernietigen nadat de kortstondige Hongaarse Sovjet Republiek in 1919 was ingestort. De nationale conflicten die de regio vóór de eerste oorlog hadden gedomineerd, bleven onopgelost en er ontstonden nieuwe conflicten, terwijl de nationale burgerij in deze landen te zwak was en de economieën te onderontwikkeld waren om de problemen van de arbeiders in de regio op te lossen.
In de jaren dertig van de vorige eeuw nam het reactionaire bonapartistische Poolse regime steeds meer toevlucht tot antisemitisme als methode van verdeel en heers. Het stond het bestaan van segregatie in de Poolse universiteiten toe in de vorm van de zogenaamde getto ?awkowe (“gettobanken”). De nog meer rechtse nationaaldemocraten en de katholieke kerk propageerden het idee van ?ydokomuna (“Judeo-Communisme”).
Net als in andere landen in de regio in die tijd, was er druk van zowel de ontwikkeling van het stalinisme in de Sovjet-Unie als van het fascisme in Duitsland. Dit maakte de organisatie van het verzet tegen deze giftige ideeën zowel moeilijk als gevaarlijk. Maar er zijn veel voorbeelden van hoe vakbonden en linkse organisaties, evenals de Joodse gemeenschap zelf, zich organiseerden om zich te verdedigen tegen de aanvallen.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, waren er Polen die samenwerkten met de nazi-bezetters, die de ondergedoken Joden chanteerden en uiteindelijk verraden. Maar er waren ook talrijke voorbeelden van Polen die hun leven riskeerden om Joden te verbergen en te redden. Veel Joden weigerden hun lot eenvoudigweg te accepteren, tienduizenden in Oost-Europa vormden partizaneneenheden en vochten terug. In 1943 was er in het getto van Warschau een heroïsche opstand tegen de nazi-plannen om de Joodse bevolking naar de concentratiekampen te deporteren. Later organiseerde de Poolse ondergrondse de opstand van Warschau in 1944, die schandalig genoeg werd verraden door het Rode Leger, dat weigerde het verzet te hulp te komen en wachtte tot het Duitse leger het verzet had vernietigd.
Erfenis van het stalinisme
De stalinistische regimes in Oost-Europa die na de Tweede Wereldoorlog werden gevormd, waren noch socialistisch, noch communistisch, maar waren vanaf het begin vervormd. In de landen die bezet waren door het zegevierende Rode Leger werd het kapitalisme en het grootgrondbezit afgeschaft, maar er werd een economisch systeem opgezet naar het beeld van het ontaarde Sovjet-Rusland – een bureaucratisch geplande, genationaliseerde economie met een meedogenloos, repressief staatsapparaat in handen van partijbureaucraten.
Helaas zijn de traumatische ervaringen met repressie onder deze wrede regimes en het feit dat zij er soms niet in slagen om zelfs de basisbehoeften te garanderen, de reden waarom veel Polen en andere mensen uit Centraal- en Oost-Europa vandaag nog steeds sterke anticommunistische gevoelens hebben. De anti-joodse campagne van de stalinisten in Rusland zelf, ondersteund door het feit dat enkele prominente leden van de Poolse communistische partij tijdens de stalinistische tijd van joodse afkomst waren, hebben de steun voor deze reactionaire ideeën gevoed. De impact hiervan is tot op vandaag voelbaar in Polen.
Aanvankelijk groeiden de economieën in deze landen snel, ondanks de enorme verspilling als gevolg van de rol van de bureaucratie. Nadat de eerste wederopbouw van deze door oorlog verscheurde landen was voltooid, werden de taken van de economische ontwikkeling complexer. Het was nodig om over te schakelen van uitgebreide (kwantitatieve) ontwikkeling – bestaande uit het verhogen van de productie door bijvoorbeeld het bouwen van meer fabrieken en het in dienst nemen van meer mensen van het platteland – naar intensieve (kwalitatieve) ontwikkeling, die een groei van de arbeidsproductiviteit vereiste door het toepassen van nieuwe technieken en technologie. Zoals Trotski echter zei: “In een genationaliseerde economie vereist kwaliteit een democratie van producenten en consumenten, vrijheid van kritiek en initiatief – omstandigheden die onverenigbaar zijn met een totalitair regime van angst, leugens en vleierij.”
En zo begon de economie tot stilstand te komen omdat de opgeblazen bureaucratie niet in staat was de economie verder te ontwikkelen. Zonder de noodzakelijke zuurstof van arbeidersdemocratie werd de planning steeds meer het tegenovergestelde: chaos met willekeurige bureaucratische beslissingen, diefstal, maar vooral grootschalige corruptie onder de partijfunctionarissen.
De ontevredenheid nam toe en massale protesten en bewegingen probeerden de stalinistische bureaucratieën in Polen, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en andere landen in de regio omver te werpen. Zie: https://nl.socialisme.be/80348/
Kapitalistisch herstel
In Polen werd in 1981 de Krijgswet ingevoerd na het falen van de Solidarnosc-beweging om het regime omver te werpen. De militaire politiedictatuur slaagde er echter niet in de economie uit het moeras te halen. In plaats daarvan verergerde de economische ineenstorting, waren er tekorten voor zelfs de meest elementaire zaken die nodig waren voor het dagelijks leven, en enorme urenlange rijen bij vrieskou. Deze ervaring versterkte de anticommunistische gevoelens en heeft nog steeds een invloed op het bewustzijn in Polen.
Zowel de oppositie als de bureaucratie, maar ook de arbeidersklasse zagen steeds marktoplossingen steeds meer als een uitweg uit de ramp. Tegen het einde van de jaren tachtig zag de bureaucratie in dat zij niet in staat was de crisis op te lossen en zag zij in markthervormingen een oplossing. Maar het ontbrak aan steun in de samenleving en er werd besloten tot een overeenkomst voor machtsdeling met ‘Solidarnosc’. Dit bracht echter gebeurtenissen op gang die buiten de controle van de bureaucratie vielen.
In 1989 werd een ‘Solidarnosc’-regering gevormd die onmiddellijk met schoktherapie het kapitalisme herstelde. De hyperinflatie greep het land met maar liefst 600 procent, de productie stortte in toen de fabrieken werden gesloten en de werkloosheid steeg tot 20 procent. De bezittingen van de staat werden geplunderd door het internationale kapitaal, door de voormalige stalinistische bureaucratie, die zichzelf heruitvond als een nieuwe kapitalistische klasse, en door een deel van de top van ‘Solidarnosc’. Wat geacht werd winst te kunnen maken, werd geprivatiseerd en de rest werd als onrendabel afgeschreven en gesloten.
Het Poolse BBP daalde in het eerste jaar van het herstel van het kapitalisme met 10% en in het tweede jaar met nog eens 7%. De gevolgen van het kapitalistische herstel waren vergelijkbaar en in sommige gevallen nog dramatischer in de andere landen van de regio.
Pas in de tweede helft van de jaren negentig begon de economie te groeien en herstelde zij zich langzaam tot het niveau van voor het kapitalisme. De kosten waren echter enorm. Met de kapitalistische groei namen ongelijkheid en uitsluiting toe, vooral in het oosten van het land werden deze bijzonder acuut.
Ontwikkeling van het Poolse kapitalisme
Het kapitalisme was niet in staat om alle economieën van de voormalige stalinistische landen te ontwikkelen. Sommige, zoals in het voormalige Joegoslavië, werden door nationale verdeeldheid verscheurd en raakten in een bloedige burgeroorlog verzeild, waarbij gangster-‘zakenlieden’ enorme fortuinen maakten. Anderen maakten jaren van economische crisis en stagnatie door of werden geclassificeerd als “mislukte staten”.
De landen die gunstiger gelegen waren ten opzichte van de West-Europese en vooral Duitse economie, zoals Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije en Hongarije, begonnen zich vanaf het midden tot het einde van de jaren negentig te ontwikkelen. Naarmate deze nieuwe kapitalistische economieën groeiden, werden ze meer geïntegreerd in het wereldwijde kapitalisme, en in het bijzonder in de toeleveringsketen van de Duitse industrie.
In Polen ontwikkelde zich vooral het westen van het land, terwijl het oosten stagneerde. Er werden speciale economische zones ingesteld die het buitenlandse kapitaal ten goede kwamen en goedkope, geschoolde arbeidskrachten en belastingvoordelen vlak aan de grens met Duitsland boden. Hoewel niet officieel, werden de vakbonden in de praktijk in veel van deze fabrieken verboden, iets wat tot op vandaag het geval is.
Het buitenlandse kapitaal stroomde naar Polen en begon al snel de banksector te domineren. In 2015 had buitenlands kapitaal een aandeel van 70% in de Poolse banksector. Ter vergelijking: het EU-gemiddelde bedraagt slechts 30%. De dominantie van het buitenlandse bankkapitaal is in de hele regio vergelijkbaar.
Groeiende onrust
Tussen 2001 en 2007 zijn Polen en de andere opkomende economieën van de regio vrij snel gegroeid, waarbij de groei van het BBP in Polen maar liefst 7% bedroeg. In die periode zijn vele landen tot de Europese Unie toegetreden en hebben zij een verdere impuls gekregen in de vorm van EU-fondsen, die voornamelijk zijn besteed aan de verbetering van de weg- en spoorweginfrastructuur ten behoeve van westerse kapitalisten die in de regio investeren.
De wereldwijde economische crisis van 2007-2008 was echter bijzonder ernstig voor Centraal- en Oost-Europa. De economieën van Roemenië, Hongarije en Tsjechië zijn sterk teruggelopen. Besparingsmaatregelen leidden tot grote straatprotesten en in Letland zelfs tot rellen.
Omdat geen enkele arbeiderspartij in staat was een socialistisch alternatief te bieden voor de kapitalistische crisis, kon de rechtervleugel in sommige landen aan de macht komen. In Hongarije kwam in 2009 de autoritaire rechts-populistische Fidesz-partij onder leiding van Victor Orban aan de macht. Tegelijkertijd won de extreemrechtse Jobbik-partij, met fascistische elementen en een paramilitaire organisatie, 16% van de stemmen bij de parlementsverkiezingen, en vervolgens 20 en 19% bij de verkiezingen van 2014 en 2018.
Terwijl alle andere economieën van de regio zijn gekrompen, was Polen het enige land in Europa dat een recessie heeft voorkomen. Desalniettemin heeft Polen te lijden gehad onder een sterke vertraging, en de Poolse werkenden werden ook gedwongen de broekriem aan te halen. De lonen werden bevroren en de regering van het neoliberale burgerplatform van Donald Tusk verhoogde de pensioenleeftijd. Flexibel werken met zogenaamde ‘vuilniscontracten’ werd de norm voor miljoenen Poolse werknemers.
In het najaar van 2013 organiseerden de drie belangrijkste vakbondsfederaties een gezamenlijke betoging van meer dan 250.000 tegen het beleid van de regering. Er was een boze stemming tegen de regerende partij – het Burgerplatform – maar ondanks de brede steun voor het idee van een 24-uurs algemene staking, slaagden de vakbondsleiders er niet in om de beweging vooruit te helpen.
Rechtspopulisme
De gemiste kans om de actie te escaleren en de afwezigheid van een arbeiderspartij die een politieke leiding kon geven, hebben een politiek vacuüm gecreëerd. Dit stelde Jaros?aw Kaczy?ski’s ‘Recht en Rechtvaardigheid’ in staat om deze stemming achter haar nationalistische, rechtse populistische agenda te kanaliseren, door gebruik te maken van de oppositie tegen het neoliberalisme, de woede over de manier waarop de transformatie was uitgevoerd en de rol die het westerse kapitaal had gespeeld.
Vanwege de geschiedenis van Polen en de neokoloniale aard van de aanwezigheid van het Europese kapitalisme in de economieën van de voormalige stalinistische landen van Centraal- en Oost-Europa, viel deze nationalistische propaganda op vruchtbare bodem, met name onder de jongeren, de gefrustreerden en de uitgeslotenen, maar ook onder veel werkenden.
Deze vruchtbare bodem werd ook voorbereid door de ideologische aanval van de afgelopen dertig jaar. Vanaf het begin van de transformatie injecteerde het kapitalisme in de Poolse samenleving een giftige mix van nationalisme en religieus fundamentalisme om de onderliggende oorzaken van de sociale problemen als gevolg van het kapitalistische herstel te verbergen. De katholieke kerk kreeg een sleutelrol toebedeeld en deze rol werd versterkt toen in het begin van de jaren negentig godsdienstonderwijs (meestal onderwezen door een katholieke priester of non) in de scholen werd geïntroduceerd.
Maar ondanks de nationalistische kaart en het uitbuiten van anti-immigrantengevoelens, was een van de belangrijkste factoren achter het electorale succes van ‘Recht en Rechtvaardigheid’ in 2015 de belofte van hervormingen ten gunste van de Poolse arbeiders. Sinds de machtsovername heeft ‘Recht en Rechtvaardigheid’ zijn steun versterkt door de invoering van een nieuwe kinderbijslag, die de levensstandaard van veel arbeidersgezinnen aanzienlijk heeft verbeterd, en door het verlagen van de pensioenleeftijd. Bovendien heeft de zogenaamde ‘repolonisatie’ van de banksector, bestaande uit de overname van buitenlandse banken in Polen door overheidsinstanties en het Nationaal Ontwikkelingsfonds, het belang van het Poolse kapitaal in de banksector verhoogd tot meer dan 50%.
Dit jaar heeft de regering, geconfronteerd met een vertraging van de belangrijkste exportmarkt van Polen – de EU – en met parlementsverkiezingen medio oktober, een fiscale stimulans ter waarde van ongeveer 10 miljard euro (2% van het BBP) doorgevoerd. Deze bestaat uit een uitbreiding van de kinderbijslag en extra betalingen voor gepensioneerden. Daarnaast heeft de regering onlangs beloofd het minimumloon geleidelijk te verhogen, vanaf begin volgend jaar, om tegen 2023 een aanzienlijk beter bedrag van 4.000 zloty per maand (ongeveer 900 euro) te bereiken.
Maar ondanks de invoering van sociale hervormingen die de arbeidersklasse ten goede komen, is ‘Recht en Rechtvaardigheid’ nog steeds pro-kapitalistisch en fel anticommunistisch. Het probeert te leunen op een deel van de ongeorganiseerde en landelijke arbeidersklasse, om de krachtsverhouding tussen nationaal kapitaal enerzijds en internationaal kapitaal anderzijds in evenwicht te brengen.
Autoritarisme
Tegelijkertijd evolueert ‘Recht en Rechtvaardigheid’ in de richting van meer autoritaire vormen van heerschappij. Het heeft de ‘onafhankelijkheid’ van de rechtbanken ondermijnd, ngo’s en particuliere media aangevallen (onder het voorwendsel dat zij onder controle van buitenlands kapitaal staan) en het gebruikt de staatstelevisie- en radiostations als doorgeefluik voor de partijstandpunten.
In een reeks van anticommunistische aanvallen zijn delen van links door de autoriteiten lastiggevallen en zijn enkele linkse websites gesloten. Nadat een particuliere televisiezender berichtte dat een fascistische groep Hitlers verjaardag had gevierd in een bos in Polen, reageerde de regering door “communisten” aan te vallen met het argument dat het noodzakelijk was om het totalitarisme aan beide zijden te bestrijden. Als gevolg daarvan zijn er nu plannen om het bezit van marxistische literatuur te verbieden.
Stakende vakbondsleden werden het slachtoffer geworden van represailles en zijn door de regerende partij en de staatsmedia belasterd. Tegelijkertijd werd de vakbond ‘Solidarnosc’, waarvan de leiding de regering steunt, gebruikt om stakingen te breken, zowel bij de lerarenstaking als die bij vliegtuigmaatschappij PLL LOT was dit het geval. In het geval van de lerarenstaking namen honderden leraren ontslag uit ‘Solidarnosc’ en sloten zich aan bij ZNP, de vakbond die de staking organiseerde.
De plannen om een totaal verbod op abortus in te voeren en de toegang tot voorbehoedsmiddelen te bemoeilijken, leidden drie jaar geleden tot grote protesten. Hoewel de regering de plannen moest intrekken, werden vrouwenrechtenactivisten het slachtoffer van repressie wegens “het beledigen van religieuze gevoelens.”
Als gevolg van de aanvallen op abortus en andere reproductieve rechten en de massabeweging om deze te stoppen, schuiven vrouwen steeds meer naar links op. Dit is met name het geval bij jonge vrouwen, die vrezen dat zij de controle over hun lichaam verliezen en dat Polen een theocratische staat aan het worden is. Aan de andere kant zullen jonge mannen op dit moment eerder bezwijken voor reactionaire propaganda en de rechtse populisten of extreemrechts steunen.
Opgang van extreemrechts
In Polen was extreemrechts al enkele jaren aan het groeien voordat ‘Recht en Rechtvaardigheid’ aan de macht kwam. Dit kwam als gevolg van de jaren van nationalistisch vergif en religieus fundamentalisme, de groeiende ontevredenheid in de samenleving en het ontbreken van een echte linkse arbeiderspartij die een alternatief kon bieden voor het kanaliseren van die boosheid tegen het kapitalisme.
In de afgelopen periode hebben de retoriek tegen migranten, de homofobie en het seksisme van politici van ‘Recht en Rechtvaardigheid’ en de katholieke bisschoppen dit proces versneld. Het aantal aanvallen op buitenlanders en LGBT-activisten neemt toe. Dit jaar keek de politie gewoon toe hoe extreemrechts verschillende Pride-marsen aanviel. Tegelijkertijd zijn antifascistische demonstranten op brute wijze door de politie aangevallen.
Net als in Hongarije en andere landen in de regio is antisemitisme vrij wijdverbreid en historisch diepgeworteld in de Poolse samenleving. Het afgelopen jaar hebben Kaczy?ski en ‘Recht en Rechtvaardigheid’ echter gebruik gemaakt van deze diepgewortelde vooroordelen om het antisemitisme meer ingang te doen vinden.
Er is ook een cultus ontstaan rond de zogenaamde “vervloekte soldaten” – de reactionaire, anticommunistische Poolse partizanen die na het einde van de Tweede Wereldoorlog tegen de nieuwe Poolse autoriteiten vochten en daarbij vaak burgers vermoordden. Dit jaar legde premier Morawiecki zelfs bloemen op de graven van extreemrechtse partizanen die tijdens de oorlog met de nazi’s hebben samengewerkt! Tegelijkertijd probeerde de regering de vrijheid van meningsuiting in te perken met een nieuwe wet die iedereen die suggereert dat Polen misdaden tegen de menselijkheid begingen of medeplichtig waren aan de Holocaust, met een gevangenisstraf kunnen worden bestraft.
In Polen geniet extreemrechts niet zo’n sterke electorale steun als het Hongaarse Jobbik. Dit is deels te danken aan de populistische hervormingen van de regering van ‘Recht en Rechtvaardigheid’, die de ontevredenheid heeft gekanaliseerd, en ook aan het ultraliberale programma dat extreemrechts steunt. Toch heeft Konfederacja – een coalitie van fascisten en ultraliberalen – 6,8% van de stemmen en 11 zetels in het parlement gehaald. Het grootste gevaar van extreemrechts in Polen op dit ogenblik is dat het als hulpwapen van de staat gebruikt wordt om links te verpletteren, arbeiders te verdelen en mogelijk in de toekomst de arbeidersbeweging aan te vallen.
Onlangs eiste de VN van Polen een gedetailleerd verslag over wat het doet in de strijd tegen racisme en riep het Polen op om groepen die racistische en nationalistische discriminatie bevorderen, zoals de ONR en de Al-Poolse Jongeren, te verbieden. Ondertussen geeft de kerk juist deze groepen haar zegen. Dit jaar heeft zij speciale missen en pelgrimstochten georganiseerd voor leden van deze groepen. Bovendien prijzen vele bisschoppen en priesters extreemrechtse groepen in het openbaar en moedigen ze agressie, homofobie en discriminatie aan.
‘Recht en Rechtvaardigheid’ heeft bewust de ontwikkeling van extreemrechts aangemoedigd. De extreemrechtse organisaties waarvoor de Verenigde Naties waarschuwen, worden als “goede patriotten” behandeld en in de scholen toegelaten om zich onder de jeugd te bewegen. Extreemrechts krijgt steeds meer invloed in het staatsapparaat, vooral bij de politie en de strijdkrachten. Een nieuw territoriaal leger is opgericht door het Ministerie van Defensie, voornamelijk gebaseerd op “patriottische” groepen en individuen. Zij worden nu opgeleid, bewapend en betaald door de staat. Naast de taak om het Poolse grondgebied te verdedigen, kondigde het ministerie van Defensie aan dat ze in de toekomst ook kunnen worden gebruikt om betogers uit elkaar te verdrijven, mogelijk met behulp van scherpe munitie.
Klassenstrijd
Met brede electorale steun dankzij de sociale hervormingen laat ‘Recht en Rechtvaardigheid’ momenteel extreemrechts op de zijlijn staan. Maar met de wereldwijde economische crisis in het verschiet zal de klassenstrijd de komende periode waarschijnlijk intensiever worden. De protesten van leraren en van de zorgsector worden dit najaar voortgezet. In het nieuwe jaar zullen er nieuwe arbeidersprotesten en stakingen uitbreken.
Ondanks de fiscale stimulans van de regering zal het voor Polen moeilijk zijn om de komende storm te doorstaan. Zelfs als het erin slaagt een recessie te voorkomen, zoals de vorige regering van het Burgerplatform in 2009, zal ‘Recht en Rechtvaardigheid’ gedwongen worden om te besparen. Het verminderen of afschaffen van het “500 plus” kinderbijslagprogramma zou de steun van de regering ondermijnen. Evenzo zou het herstel van de pensioenleeftijd naar het vorige hogere niveau leiden tot een terugslag die aanleiding kan zijn tot een algemene beweging van de arbeidersklasse.
Tegelijkertijd bestaat het gevaar dat, zonder een arbeiderspartij die een alternatief voor het kapitalisme verdedigt, extreemrechts blijft groeien. Daarom moet de antifascistische beweging campagne voeren rond de sociale kwesties die de ontevredenheid creëren die het fascisme en nationalisme voeden en deze campagnes verbinden met werkenden in de strijd. Het gebruik van morele argumenten volstaat niet in de strijd tegen extreemrechts. Alternatywa Socjalistyczna stelt dat er een alternatief voor privatisering en werkloosheid moet worden verdedigd, een alternatief dat opkomt voor jobs en betaalbaar wonen in plaats van nationalisme en haat. We hebben een programma nodig dat een fatsoenlijke en gratis gezondheidszorg en onderwijsstelsel kan garanderen, en een grootschalig programma van bouw van sociale woningen. Op die manier kunnen werkenden en jongeren van de verkeerde weg van het nationalisme worden afgewend. Vooral in Polen en in heel Centraal- en Oost-Europa heeft de arbeidersklasse wanhopig behoefte aan een partij die haar belangen behartigt, een partij van de werkenden gebaseerd op een strijdbaar socialistisch programma.
-
De macht lag op straat. De “halve” revolutie in de DDR 1989/90

Maandagbetoging in Berlijn 1989 “Beste vrienden, medeburgers, het is alsof men de ramen heeft geopend na al die jaren van stagnatie, van geestelijke, economische, politieke, spirituele en politieke stagnatie, de jaren van saaiheid en muffe lucht, van herhaling en bureaucratische willekeur, van officiële blindheid en doofheid. Wat een verandering!” Met deze woorden begon schrijver Stefan Heym zijn toespraak op 4 november 1989 voor meer dan een half miljoen mensen op de Alexanderplatz in Oost-Berlijn.
Door Ingmar Meinecke, Berlijn. Ingmar is lid van SAV, onze Duitse zusterorganisatie, en nam als scholier deel aan de protestacties van 1989.
Tussen de grote demonstraties in de DDR (Duitse Democratische Republiek, Oost-Duitsland) begin oktober 1989 en de annexatie van de DDR bij de BRD (Bondsrepubliek Duitsland, West-Duitsland) op 3 oktober 1990 lag slechts een jaar. In deze periode werden de leiders van de DDR omvergeworpen, de Muur werd geopend en de D-Mark werd ingevoerd. Aanvankelijk was een heel land met passie bezig met het creëren van een nieuwe samenleving, een echt socialisme. Slechts een paar maanden later ging de nieuwe DDR-regering onder leiding van de CDU van start met de kapitalistische hereniging en de DDR van de kaart te laten verdwijnen. Hoe kon de revolutionaire trein op het spoor van het herstel van het kapitalisme komen?
Groeiend ongenoegen
Zelfs na de opstand van 1953 was de DDR nooit helemaal rustig. In de jaren tachtig vielen de nieuwe geluiden van de perestrojka en glasnost uit de Sovjet-Unie op vruchtbare grond. In Polen vonden er massale stakingen plaats onder leiding van de vakbond Solidarno?? . Dat was anders in de DDR: toen het Sovjet-tijdschrift Spoetnik kritiek uitte op de goedkeuring van de KPD van het Hitler-Stalin Pact door de KPD, werd het in de DDR zonder meer verboden.
Drie gebeurtenissen in 1989 hebben de stemming nog verder aangewakkerd: de reactie van de regerende SED op de repressie in China, de vervalsing van de lokale verkiezingen en ten slotte de toenemende vlucht uit de DDR. Eind september hadden al 25.000 mensen het land verlaten. Deze vluchtelingengolf begon een discussie: waarom vertrekken er zoveel mensen? Wat voor land is het waaruit mensen gewoon weglopen, hun bezittingen, vrienden en familie achterlaten? De officiële reactie dat men “geen traan laat” voor deze mensen, leidde tot weerzin.
De oppositie vormt zich
Op maandag 4 september kwamen 1200 mensen na een vredesgebed in de Nikolaikerk in Leipzig bijeen om te demonstreren. De slogans waren: “We willen eruit” en “We willen een nieuwe regering.” De veiligheidstroepen grepen in. Dit werd de maandag nadien herhaald. Op 25 september waren er al 8000 mensen bij elkaar. Nu was het niet langer “We willen eruit!”, maar “We blijven hier!”
In september werden de eerste oppositiegroepen opgezet. Het ‘Neue Forum’ (Nieuw Forum) deed een oproep met de vraag tot democratische dialoog in de samenleving. Deze oproep werd op twee weken tijd door 4.500 mensen ondertekend. Medio november waren er 200.000 handtekeningen verzameld. Maar partijleider Honecker en de SED-leiding wilden geen dialoog. De vraag van het Nieuwe Forum werd afgewezen. Maar dat maakte de groep nog populairder.
De massa’s op straat
Toen in oktober verzegelde treinen vluchtelingen door Dresden naar het westen reden, waren er ernstige confrontaties tussen demonstranten en politie. Op 7 oktober, op de 40e verjaardag van de DDR, kwamen rond 17.00 uur enkele honderden jongeren bijeen op de Alexanderplatz in Berlijn. Tegen 20 na vijf bewoog de menigte zich naar het Paleis van de Republiek, waar Honecker en co. de verjaardag van de DDR vierden. De 2000 tot 3000 mensen riepen “Gorbi, Gorbi!” (een verwijzing naar Gorbatsjov) en “Wij zijn het volk”! Rond middernacht begonnen speciale eenheden van de Volkspolitie en de Staatsveiligheid toe te slaan. Meer dan 500 mensen werden gearresteerd.
Twee dagen later, op maandag 9 oktober, waren alle ogen gericht op Leipzig. Zou de DDR zijn “plein van de hemelse vrede” ervaren? Drie dagen eerder verscheen een dreigement in de Leipziger Volkszeitung: “Wij zijn bereid (….) om deze contrarevolutionaire acties eindelijk en effectief te stoppen. Indien nodig, gewapenderhand.”
Maar er verschenen scheuren in de staatsmacht. Drie secretarissen van de districtsleiding van de SED in Leipzig namen deel aan een oproep tot de-escalatie, die ‘s middags op de stadsradio werd uitgezonden. Zo beleefde Leipzig met 70.000 mensen de grootste demonstratie tot nu toe. De roep “Wij zijn de mensen” klonk krachtig over de stadsring. De Internationale werd gezongen. Op dezelfde avond demonstreerden 7000 mensen in Berlijn en nog eens 60.000 mensen in de rest van het land.
Nu versnelde de ontwikkeling. De demonstraties gingen door tot het volgende weekend: telkens 20.000 in Halle en Plauen, 10.000 in Maagdenburg, 4000 in Berlijn. De volgende maandag bracht een nieuw record: 120.000 in Leipzig alleen al. Nu berichten de kranten van de DDR voor het eerst op een objectieve toon over de demonstranten, die de week ervoor nog relschoppers, hooligans en contrarevolutionairen waren. Op dezelfde dag verlieten de werknemers van het Teltower Geräte- und Reglerwerk de FDGB, de eengemaakte vakbond van de DDR, en richtten zij de onafhankelijke ondernemingsgroep Reform op en riepen zij op tot de oprichting van onafhankelijke vakbonden. Zij eisten “het stakingsrecht, het recht om te demonstreren, de persvrijheid, het einde van de reisbeperkingen en officiële voorrechten.”
Erich Honecker nam op 18 oktober ontslag. Zijn opvolger was Egon Krenz. Maar deze stap kalmeerde de massa’s niet. Die gingen meer en meer de straat op. Krenz botste op wantrouwen. Bij de maandagdemonstratie in Leipzig op 23 oktober met 250.000 deelnemers waren er slogans als: “Egon, wie heeft onze mening gevraagd”, “Vrije verkiezingen”, “Visumvrij naar Hawaï” of “Het volk moet de hoofdrol spelen.” Maar het bleef niet bij demonstreren. Bij de oproerpolitie van de kazerne in Maagdenburg kozen de dienstplichtigen een raad van soldaten. Scholieren dwongen de afschaffing af van disciplinerende nota’s over gedrag, zorgvuldigheid en orde. Ook de lessen op zaterdag werden afgeschaft.
De doorbraak
De demonstraties bleven maar aangroeien. In Leipzig bijvoorbeeld: 20.000 op 2 oktober, 70.000 op 9 oktober, 120.000 op 16 oktober, 250.000 op 23 oktober, 300.000 op 30 oktober en tenslotte 400.000 op 6 november. Ondertussen was er ook de manifestatie van meer dan 500.000 (sommigen spreken van een miljoen) in Oost-Berlijn op 4 november. Eind oktober hadden de protesten heel het land in hun greep: zuid en noord, grote en kleine steden, arbeiders en intellectuelen. De centrale thema’s waren: vrij reizen, onderzoek naar het politiegeweld van 7/8 oktober, bescherming van het milieu, een einde aan de privileges en de aanspraak op de macht van de SED. Op 7 november nam de regering uiteindelijk ontslag. Op 8 november volgde het hele Politburo.
Op 9 november in de avond verscheen politbureaulid Günter Schabowski voor de pers. Kort voor het einde, om 19.07 uur, kondigt hij aan dat de DDR de grenzen had geopend. De opwinding verspreidde zich. Hij legde uit dat vanaf de volgende dag om acht uur iedereen zijn visum kon ophalen. De bevolking wachtte niet op een visum, maar begon de grensovergangen naar West-Berlijn te belegeren. De grenswachters waren verbaasd. Om middernacht besloten individuele commandanten onder druk van de massa’s de grensovergangen te openen. De muur was gevallen. In de weken die volgden ging een heel land op reis.
Touwtrekken en aarzelende oppositie
Nu was er een touwtrekkerij tussen de massa’s op straat, de oppositiegroeperingen en de staatsbureaucratie. De vraag die niemand echt luidkeels stelde, maar die boven alles zweefde, was: ‘Wie heeft de macht’? Het staatsapparaat en het partijapparaat waren steeds minder aan de macht, maar de oppositiegroepen waren dat ook niet. Aanvankelijk keken de massa’s naar de leiders van de oppositiegroeperingen, die vaak per ongeluk van de ene op de andere dag in de schijnwerpers kwamen te staan, evenals naar enkele SED-hervormers zoals de nieuwe regeringsleider Hans Modrow en bekende kunstenaars en intellectuelen.
Toen begin december de volledige omvang van de corruptie aan het licht kwam, waren de de werkenden vastbeslotener dan voorheen om zich te ontdoen van de hele oude top. Ze hadden net in Tsjecho-Slowakije gezien dat een algemene staking van twee uur de KP daar tot redelijkheid dwong. Nu eiste het Nieuwe Forum in Karl-Marx-Stadt ook een eendaagse nationale algemene staking voor 6 december. Deze oproep werd onmiddellijk unaniem veroordeeld door de officiële vakbondsfederatie FDGB, de officiële oppositiepartijen en Bärbel Bohley, een van de nationale leiders van het Nieuwe Forum. Iedereen vreesde dat de situatie uit de hand zou lopen. De oproep werd ingetrokken. Desalniettemin was er op 6 december in Plauen een twee uur durende politieke waarschuwingsstaking van werkenden in verschillende bedrijven en zijn er ook op andere plaatsen onafhankelijke stakingsacties gehouden.
De regering-Modrow probeerde nu de oppositie erbij te betrekken om de situatie te stabiliseren. Op 22 november sprak het Politbureau van de SED zich uit voor de vorming van een “ronde tafel” met de oppositie. Het kwam voor het eerst bijeen op 7 december. In de daaropvolgende verklaring staat: “Hoewel de ‘Ronde Tafel’ geen enkele parlementaire of regeringsfunctie kan uitoefenen, is het de bedoeling om het publiek aan te spreken met voorstellen om de crisis te boven te komen. (…) De Ronde Tafel ziet zichzelf als een onderdeel van de publieke controle in ons land.”
Maar controle betekent niet dat je moet regeren. Verrast door het tempo van de ontwikkelingen wilden de oppositiepartijen de dialoog met de SED en de overheid voortzetten in plaats van zelf de macht over te nemen. Rolf Henrich, mede-oprichter van het Nieuwe Forum, zei in een interview met de krant ‘Der Morgen’ op 28 oktober dat men het voorlopig zonder een uitgebreid programma wilde stellen. Hij pleitte voor een thematische dialoog die niet meer alleen op straat kon plaatsvinden.
Deze halfslachtige en besluiteloze houding van de oppositie had een inhoudelijke basis. Er rijzen twee fundamentele vragen. Ten eerste: hoe kunnen de oude top en de bureaucratie echt van de macht worden verdreven? Ten tweede: hoe moet de nieuwe samenleving er uitzien, met name het economisch systeem, en welke rol speelt het andere deel van Duitsland, de kapitalistische BRD? Deze vragen stonden nu permanent op de agenda en waren niet altijd duidelijk omschreven, maar met elkaar verweven.
Tot november was de DDR-revolutie duidelijk pro-socialistisch. Dit bleek uit de verklaringen van bijna alle oppositiegroepen, de spandoeken, slogans en toespraken bij de demonstraties. De schrijfster Christa Wolf zei op 4 november: “Stel je voor dat het socialisme is en niemand wegloopt” en kreeg er een groot applaus voor. “Onbeperkte macht voor de raden” was de slogan op een spandoek. Maar hoe moest dit “beter socialisme” of de heerschappij van de raden worden bereikt? Er waren geen antwoorden. De macht lag op straat. Maar de oppositie van de herfst van 1989 liet de macht daar achter totdat ze uiteindelijk door de West-Duitse premier Kohl en co. werd opgepakt om de weg naar kapitalistische hereniging op te gaan.
De economische situatie bleek doorslaggevend te zijn. Vanaf december begonnen de berichten over de kwakkelende toestand van de DDR-economie zich op te stapelen. Tot dan werden geheime cijfers en feiten over de lage productiviteit en de hoge schuldenlast van het land bekend. De bezoeken aan het Westen maakten de DDR-werkenden bewust van de hogere levensstandaard daar. De kloof tussen arm en rijk in West-Duitsland raakte op de achtergrond. De stemming groeide om na “het experiment van de DDR” geen nieuw ‘experiment’ te starten. Het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse werd ernstig aangetast door de slechte toestand van de staatsbedrijven. Daarbij kwam nog het hierboven beschreven gebrek aan leiderschap.
Vanaf december veranderden de West-Duitse regering en kapitalistische klasse hun standpunt. Tot dan toe waren ze terughoudend om te onbezonnen in de richting van hereniging te gaan. Een langzame overgang van de DDR naar het kapitalisme werd door hen als ongevaarlijker beschouwd. Vanaf december werd het hen geleidelijk duidelijk dat het bestaan van een open DDR de Bondsrepubliek kon destabiliseren. Tegelijkertijd erkenden zij de zwakte van de afbrokkelende SED-bureaucratie en de DDR-oppositie. Ze zagen een kans om in dit vacuüm te komen en de hele DDR onder controle van de Bondsrepubliek te brengen waarmee meteen een nieuwe markt geopend werd.
De meerderheid van de werkenden in de DDR wilde in 1990 geen experimenten meer. Maar toen werden ze blootgesteld aan het experiment van de kapitalistische contrarevolutie, de vernietiging van een staatseconomie die tot miljoenen werklozen leidde door de sluiting van fabrieken en privatiseringen, devaluatie, … Dit werd de permanente staat waarbij het Oosten tot vandaag in veel opzichten nog steeds benadeeld is ten opzichte van het westen.
De gemiste kans
Tot november 1989 en zelfs daarna waren er veel elementen van de politieke revolutie die de Russische revolutionair Leon Trotski noodzakelijk achtte tegen het stalinisme, deze bureaucratische vervorming van het socialisme. Maar uiteindelijk kwam de andere ontwikkeling, die ook door Trotski als mogelijk werd beschouwd: de kapitalistische restauratie. Doorslaggevend was dat er zich geen tegenkracht had ontwikkeld die verankerd was onder de werkenden en die de weg kon wijzen naar een levensvatbare concrete en werkelijk socialistische samenleving.
Stefan Heym vatte deze gemiste kans jaren later als volgt samen: “Vergeet niet, er was geen groep, geen georganiseerde groep die de macht wou overnemen. (…) Er waren alleen individuen die samen waren gekomen en een forum of een groep of iets dergelijks vormden, maar niets wat je nodig hebt om een revolutie te maken. Dat bestond niet. En zo is het allemaal geïmplodeerd en er was niemand om de macht te grijpen behalve het Westen. (…) Stel je voor dat we de tijd en de mogelijkheid hadden om een nieuw socialisme in de DDR te ontwikkelen, een socialisme met een menselijk gezicht, een democratisch socialisme. Dit had een voorbeeld kunnen zijn voor West-Duitsland en de gebeurtenissen hadden anders kunnen lopen.”
-
Oost-Europa 1989. Revolutionaire beweging met contrarevolutionaire gevolgen
Analyse door Rob Jones – Sotsialisticheskaya Alternativa (Rusland)
In Polen kwam op 13 september 1989 een regering onder leiding van de vakbond ‘Solidarnosc’ aan de macht: de eerste ‘niet-communistische’ regering in het voormalige Sovjetblok sinds 1948. Twee maanden later werd de Berlijnse Muur afgebroken. De spectaculaire gebeurtenissen van 1989 in Oost-Europa, althans op dat ogenblik, inspireerden de arbeidersklasse van de hele wereld, ook al eindigde het jaar met de live op televisie uitgezonden executie van de gehate Roemeense dictator, Nicolae Ceau?escu, en zijn vrouw Elena.
In slechts twee jaar tijd werd het voormalige Oost-Duitsland overgenomen door het Westen, Joegoslavië werd opgedeeld en na de mislukte staatsgreep in augustus 1991 viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Het kapitalisme werd in de hele regio hersteld. De Koude Oorlog eindigde toen het ‘Warschaupact’, het militaire blok dat was opgericht tegen het Amerikaanse imperialisme, instortte. De burgerlijke filosoof Francis Fukuyama kondigde het ‘einde van de geschiedenis’ aan.
Ramp na 1989
De massabewegingen werden gedreven door de hoop dat het leven drastisch beter zou worden indien de gruwelijke bureaucratieën die het Sovjet-blok beheersten aan de kant geschoven werden. De regio bracht het daaropvolgende decennium echter in een verschrikkelijke economische depressie door, erger dan die van de jaren 1930. De voorheen centraal geplande economie werd vervangen door de chaos van de vrije markt. Zelfs de Wereldbank, een van de belangrijkste architecten van de overgang, meldde dat het BBP in Midden- en Oost-Europa tussen 1989 en 2000 met 15% was gedaald en in de voormalige USSR met 40%. Het aantal mensen in absolute armoede steeg van 4% tot 20%.
Voor het eerst sinds 1945 braken er oorlogen uit in Europa en Centraal-Azië. Wrede etnische conflicten hebben naar schatting 140.000 mensen het leven gekost en 4 miljoen mensen ontheemd omdat de imperialistische mogendheden en de nieuwe nationale elites vochten om de verdeling van het voormalige Joegoslavië. Minstens 150.000 mensen stierven in de twee Russisch-Tsjetsjeense oorlogen en nog eens 60.000 in de Tadzjiekse burgeroorlog. De conflicten in Moldavië, Georgië, tussen Armenië en Azerbeidzjan en in Oost-Oekraïne blijven onopgelost.
Eerste tekenen van Sovjet-ontevredenheid
De voormalige stalinistische staten waren autoritaire regimes met grootschalige controle op de bevolking en onderdrukking van tegenstanders. De eerste tekenen van ontevredenheid in de Sovjet-Unie volgden vaak op toevallige gebeurtenissen of secundaire kwesties. De explosie en de brand in de kerncentrale van Tsjernobyl in 1987 deden de bezorgdheid over het milieu toenemen. In de drie Baltische staten, waarvan de opname in de Sovjet-Unie als onderdeel van het Hitler-Stalin-pact in 1939 een zeer bittere nasmaak achterliet, ontwikkelden zich in eerste instantie nationalistische protesten rond milieukwesties. In Estland was dit rond plannen om te beginnen met de fosfaatwinning; in Letland tegen de bouw van een waterkrachtcentrale. Mensen begonnen ‘vaderlandslievende liederen’ te zingen na officiële muziekfestivals. In de Kaukasische republieken bleek uit een aardbeving die 50.000 doden veroorzaakte in een gebied in de buurt van een kerncentrale dat er een gebrek aan medische voorzieningen was en dat de woningen niet goed gebouwd waren. Dit leidde tot een massale escalatie van nationalistische sentimenten en het begin van de Nagorno-Karabach oorlog.
Oost-Europese ervaring
In de rest van Oost-Europa bouwden de protesten eind jaren tachtig voort op eerdere ervaringen van verzet tegen het stalinistische bewind. In de voormalige DDR (Oost-Duitsland) nam de arbeidersklasse in 1953 en vervolgens in Hongarije in 1956 deel aan algemene stakingen om de terugtrekking van de Sovjet-troepen en vrije verkiezingen te eisen, met behoud van de socialistische eigendom van de industrie, maar geleid door arbeidersraden met vrije vakbonden, het stakings- en vergaderingsrecht, persvrijheid en godsdienstvrijheid, enzovoort.
Deze eisen, basisvereisten in een democratische arbeidersrepubliek, waren voor Moskou onaanvaardbaar. Beide opstanden werden brutaal neergeslagen door Sovjet-tanks. Werkenden bleven verbitterd achter, terwijl het Sovjetsysteem internationaal in diskrediet werd gebracht. De communistische partijleden werden bekend als ‘tankies’.
De wortels van het stalinisme
De acties van de toenmalige Sovjetleiding die door Stalin en zijn opvolger, de zogenaamde hervormer Chroesjtstjov, werd gecreëerd, stonden ver af van de idealen van Lenin, Trotski en de bolsjewieken in 1917. De Russische Revolutie had als doel om een echte democratische en socialistische samenleving op te bouwen waarin de rijkdom en de middelen van het land in publiek bezit werden genomen met productie en distributie gepland door gekozen arbeiderscomités. De bolsjewieken waren internationalistisch en garandeerden het zelfbeschikkingsrecht van de naties van het voormalige Russische keizerrijk, terwijl ze pleitten voor een vrijwillige federatie van socialistische staten. De bolsjewieken waren ervan overtuigd dat de nieuwe arbeidersrepubliek alleen kon overleven en naar het socialisme toe kon groeien als in de meer ontwikkelde landen revoluties ontwikkelden.
De revolutionaire golf die een einde maakte aan de oorlog en aan de Duitse monarchie, waarbij in Hongarije en Beieren Sovjetrepublieken werden hervormd en in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije sovjets, mislukte helaas. De nieuwe Russische republiek werd aangevallen door 15 imperialistische legers die bij de ondersteuning van de reactionaire witte legers een ravage aanrichtten. Veel van de beste arbeiders werden bij de gevechten betrokken en kwamen om het leven. Anderen moesten de fabrieken verlaten om de nieuwe staat te beheren. Het revolutionaire Rusland was uitgeput, verwoest en geïsoleerd aan het einde aan de burgeroorlog.
Een laag van bureaucraten, van wie velen zich tegen de revolutie hadden verzet en die zich door het uitblijven van een internationale revolutie gesterkt wisten, vond in Jozef Stalin een leider. Deze laag nam de politieke macht over van de arbeidersklasse. Het consolideerde zijn macht door middel van een nieuwe burgeroorlog met massale arrestaties, terreur en executies van oude bolsjewieken. Het internationalisme werd vervangen door de ideologie van ‘socialisme in één land’. In feite was dit een politieke contrarevolutie die een bureaucratisch staatsapparaat vestigde waarin heel wat elementen van de tsaristische en zelfs kapitalistische samenleving toezicht hielden op de genationaliseerde planeconomie. Zoals Trotski verklaarde, was er voor het herstel van een echte Sovjetdemocratie geen sociale revolutie nodig om de economische basis van de samenleving te veranderen, maar een politieke revolutie om de bureaucratie omver te werpen.
Verspreiding van het stalinisme in Oost-Europa
Ondanks de incompetentie van de stalinistische bureaucratie en dankzij de planeconomie en de vastberadenheid van het sovjetvolk, kwam de Sovjet-Unie als winnaar uit de Tweede Wereldoorlog. Oost-Europa, waaronder een deel van Duitsland, werd gecontroleerd door het Sovjetleger. Naarmate het vorderde, stortten de oude burgerlijke staten in en, vooral in Tsjecho-Slowakije, ontwikkelde zich een ontluikende revolutionaire beweging. Aanvankelijk wilde Stalin het kapitalisme in de regio in stand houden met marionettenregeringen als buffer tussen Oost en West. Maar deze positie bleek niet houdbaar. Uit angst voor de ontwikkeling van onafhankelijke socialistische republieken waarmee het idee van ‘socialisme in één land’ werd ondermijnd, ontbond het Sovjetleger de protestbewegingen. De bureaucratische planeconomie werd
uitgebreid tot de hele regio. Waar de Russische Revolutie een ontaarding kende, zouden de nieuwe regimes in Oost-Europa vanaf het begin misvormd zijn.
De planeconomie had te lijden onder vreselijk bureaucratisch wanbeheer en verspilling, maar bleek toch een tijdlang efficiënter te zijn dan de markteconomie van het Westen. In de Sovjet-Unie zelf groeide de economie. In de jaren zeventig bereikte de levensstandaard bijna het westerse niveau. In de verwoeste economieën van Oost-Europa was de groei per hoofd van de bevolking in de twintig jaar na de oorlog ongeveer 2,4 keer hoger dan in Europa als geheel.
Dit verklaart voor een groot deel waarom de opstanden in de DDR en Hongarije, waar de arbeiders zich de vooroorlogse fascistische regimes herinnerden, geen antisocialistisch karakter kregen. De voornaamste eisen waren de terugtrekking van het Sovjetleger en de eis dat arbeidersdemocratie een einde moest maken aan de bureaucratische overheersing.
Toen Stalin aan de macht kwam, telde de bureaucratie een paar honderdduizend mensen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was het een 20 miljoen sterk en alomvattend monster geworden. De bureaucratie verspilde niet alleen een deel van de maatschappelijke rijkdom door diefstal en omkoping, maar ook door bureaucratische incompetentie die ervoor zorgde dat tot 30% van de industriële en landbouwproductie verloren ging. Zelfs om begraven te worden, was er omkoping nodig. Aan het hoofd stond een kleine elite met een bijzonder luxueuze levensstijl. Denk maar aan de collectie luxewagens van Brezjnev.
Praagse Lente
In Oost-Europa was de situatie moeilijker. De stalinisten eisten dat deze landen enorme herstelbetalingen zouden doen voor de oorlogsschade op het grondgebied van de Sovjet-Unie. Er ontstonden onevenwichtigheden doordat het Sovjetregime grote nadruk legde op de ontwikkeling van de zware industrie, vooral in de defensiesector, ten koste van de consumptiegoederen.
Deze onevenwichtigheden troffen vooral Tsjecho-Slowakije, dat voor de oorlog een relatief ontwikkelde industriële economie had. In 1953 gaf het Kremlin opdracht tot een devaluatie van de munt, waardoor de levensstandaard met 11% daalde. De economie had het volgende decennium moeite om te groeien. Toen Alexander Dubcek in 1968 voorzitter van de Tsjechische Communistische Partij werd, lanceerde hij een programma om de economie te liberaliseren en beperkte democratische rechten in te voeren: ‘socialisme met een menselijk gezicht’. Tijdens de Praagse Lente van 1968 kreeg zijn programma massaal steun.
Aanvankelijk probeerde het Kremlin Dubcek ervan te overtuigen om van deze hervormingen af te zien. Onder druk van de naburige stalinistische staten werd in augustus tot repressie overgegaan: de Praagse Lente werd verpletterd door Sovjet-tanks.
Solidarnosc
In het naburige Polen maakte de dramatische stijging van de voedselprijzen het leven moeilijk voor de arbeidersklasse. In 1976 werd dit ongenoegen met geweld de kop ingedrukt. Maar ondergronds vormden oppositiekringen een nieuwe onafhankelijke vakbond. Toen in 1980 stakingen uitbraken op de iconische Lenin-werf in Gdansk, werd de vakbond ‘Solidarnosc’ opgericht. In 1981 organiseerde zij een succesvolle vier uur durende algemene staking met 14 miljoen arbeiders, waaronder veel gewone communisten. In december werd de staat van beleg afgekondigd en kwam het tot grootschalige repressie.
Solidarnosc werd opgericht om het recht te verdedigen van werkenden om zich te organiseren tegen prijsstijgingen, voor fatsoenlijke lonen en in belangrijke mate ook tegen de Poolse bureaucratie. Aangezwengeld door de lange geschiedenis van tsaristische onderdrukking van Polen voerde ‘Solidarnosc’ ook campagne tegen de Sovjet-aanwezigheid in het land. Maar de invloed van intellectuelen rond de ‘KOR’-groep en in toenemende mate van de katholieke kerk, op onder meer vakbondsleider Lech Walesa, duwde de vakbond niet alleen in een anti-stalinistische richting, maar in toenemende mate ook in verzet tegen het socialisme in het algemeen.
Dit was niet onvermijdelijk. Op het eerste congres van Solidarnosc, dat voor de staat van beleg werd gehouden, positioneerde de leiding de vakbond als een instrument om te onderhandelen over toegevingen van de regering. Het stelde zelfs voor dat de leden op vrijwillige basis op zaterdag zouden werken om het land uit de economische crisis te helpen. Een radicale minderheid, misschien 40% van de afgevaardigden, argumenteerde dat “het zelfbestuur van arbeiders de basis zal vormen voor een zelfbesturende republiek.” Dit werd opgenomen in het programma van Solidarnosc.
Verkeerde positie
Hoewel het bedoeld was als meer radicale weg, maakte het zelfbeheer dat door deze groep voorgesteld werd de weg vrij voor ondernemingen die economisch onafhankelijk waren en onderhevig aan de markt. Het zou uiteindelijk, zoals in Joegoslavië, tot kapitalistisch herstel geleid hebben. De radicale minderheid stelde geen programma voor om de stalinistische bureaucratie aan te pakken.
Generaal Jaruzelski, die de staat van beleg afkondigde, beweerde later dat het Kremlin hem niet wilde helpen, en dat de VS zijn machtsovername steunde. Zijn probleem was dat de wind van verandering zich in de Sovjet-Unie aan het opbouwen was. Na de dood van Brezjnev nam Joeri Andropov, die de onderdrukking van de Hongaarse opstand had geleid en ook de KGB leidde, over. Hij had geconcludeerd dat er verandering nodig was om de heerschappij van de Sovjet-bureaucratie te kunnen handhaven. Zijn korte heerschappij, gevolgd door de nog kortere termijn van de bejaarde Viktor Tsjernenko, maakte in 1985 de weg vrij voor Michail Gorbatsjov.
De hardliners waren op hun retour in de Sovjet-Unie. Jaruzelski kon het niet riskeren dat er een openlijke opstand tegen zijn autoritair bewind kwam. Hij begon een dialoog met Solidarnosc, waar de radicalen na verloop van tijd geïsoleerd waren geraakt en plaats maakten voor openlijke verdedigers van het kapitalisme. Er was een belangrijk keerpunt in 1988 toen Margaret Thatcher een bezoek bracht aan Gdansk om eerst met de communistische leiding te spreken en vervolgens met Solidarnosc. Amper tien maanden later kwamen er vrije verkiezingen die Solidarnosc overtuigend won.
Oorsprong van etnische conflicten
In Joegoslavië ontwikkelde zich een andere crisis. Na zijn botsing met Stalin in 1948 had Josip Tito de bureaucratie in stand gehouden, maar met een zekere onafhankelijkheid van Moskou. Tito gebruikte zijn gezag als partizanenleider tijdens de Tweede Wereldoorlog en slaagde erin een evenwicht te bewaren tussen de zeven naties in Joegoslavië. Dit was mee mogelijk omdat de economie een sterke groei kende. Tegen zijn dood in 1980 kampte het model van ‘marktsocialisme’ gebaseerd op ‘zelfbeheer’ echter met toenemende buitenlandse schulden en een werkloosheid van 20%. Er kwam hulp van het IMF die gepaard ging met ‘hervormingen’ om de economie te openen voor het Westen.
Tito was weg en de economische situatie leidde tot ongenoegen. De nieuwe Servische leider, Slobodan Milosevic, probeerde hiervan gebruik te maken om de Servische overheersing te versterken. Hij botste daarbij op hevig verzet van de leiders van andere republieken, die elk hun deel van de koek wilden naarmate het land uiteenviel. Toen Milosovic de Kosovaarse autonomie in Servië probeerde op te heffen, gingen de Kosovaarse mijnwerkers in staking. De basis was gelegd voor de etnische conflicten van de jaren 1990.
‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ veroorzaken chaos
Nu kwam er in de Sovjet-Unie zelf een ernstige crisis op gang. Gorbatsjov vertegenwoordigde de bureaucraten die de noodzaak zagen om de economie nieuw leven in te blazen. Hij begon met een verbod op alcohol, dat als
een boemerang terugkeerde toen er een suikertekort ontstond doordat mensen eigen sterke drank distilleerden. Vervolgens leidde zijn hervormingsprogramma van ‘glasnost’ (openheid) en ‘perestrojka’ (wederopbouw) tot toenemende economische chaos. De Sovjetmassa’s zagen dat de heersende elite in een crisis verkeerde. Dit gaf hen vertrouwen om zich uit te spreken. De heersende elite had de massa’s zestig jaar lang buiten de politiek gehouden. De terugkeer gebeurde eerst voorzichtig, maar kende een explosieve ontwikkeling naarmate het vertrouwen groeide.
Zoals reeds opgemerkt, hadden de eerste protesten betrekking op het milieu. De lucht in veel steden was zo vervuild dat de levensverwachting daalde. Het Baikalmeer en de Kaspische Zee waren vervuild door industrieel afval. Het Aralmeer in Centraal-Azië, ooit het op drie na grootste meer ter wereld, was vrijwel verdwenen door Brezjnev’s gedwongen katoenteelt in Oezbekistan.
Deze protesten toonden een enorme ontevredenheid in de Sovjetmaatschappij, ook rond de nationale kwestie. Toen de bolsjewieken in 1917 aan de macht kwamen, hadden ze een zeer geavanceerde en gevoelige benadering van nationale minderheden. De kapitalistische voorlopige regering die van februari tot oktober 1917 in Rusland aan de macht was, beloofde vrijheid voor de nationale minderheden maar kon dit niet waarmaken. De Bolsjewieken daarentegen hadden minder dan een week nodig om het recht op onafhankelijkheid van Finland te erkennen. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland. Onder Stalin en zijn opvolgers werd daarentegen alles beslist in het belang van de gecentraliseerde staatsbureaucratie.
De opgekropte frustraties kregen de vrije loop toen nationale minderheden vochten om aan de repressieve, gecentraliseerde controle te ontsnappen. Terwijl de massa’s vochten voor nationale bevrijding, trokken grote delen van de heersende elite, die het einde van de Sovjet-Unie voelden naderen, de nationalistische kaart om de roep naar nationale bevrijding in hun eigen belang te gebruiken.
In 1988 was er een bloedige waarschuwing voor latere gebeurtenissen. Om een einde te maken aan een massabeweging voor de overdracht van Nagorno-Karabach van Azerbeidzjan naar Armenië, organiseerde de communistische partij een bloedige pogrom: honderden Armeniërs werden vermoord. De daaruit voortvloeiende etnische oorlog duurde jaren en is nog steeds niet opgelost.
De val van de Berlijnse Muur
De gebeurtenissen in Oost-Europa versnelden de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, die op hun beurt de processen elders versnelden. Toen Oost-Duitsers de toename van het publieke debat in Moskou zagen, iets waartegen de DDR-leiding zich probeerde te verzetten, en de Hongaarse en Tsjechoslowaakse regeringen beslisten om reizen naar West-Europa toe te laten, ontstonden wekelijkse betogingen die in november uitmondden in een miljoen mensen tellende optocht in Oost-Berlijn.
Aanvankelijk wilde men geen hereniging met het kapitalistische West-Duitsland. De eisen van de betogers waren: “vrije verkiezingen, vrije media, vrijheid van reizen en democratisch socialisme.” Er was echter geen georganiseerde kracht die deze eisen concreet opnam. De West-Duitse burgerij zag een kans om het land onder haar controle te herenigen. Na de val van de Berlijnse Muur werd een ‘schoktherapie’ toegepast met een snelle en brute herinvoering van het kapitalisme.
Mijnwerkersstaking in de Sovjet-Unie
De doodsklok van het Sovjetregime luidde in juli 1989 toen een massale staking van mijnwerkers uitbrak in het Kuzbass-kolenveld in Siberië, Donbass in Oekraïne, Vorkuta in de poolcirkel en Karaganda in de Kazachse steppe.
De heersende elite beweerde dat de Sovjet-Unie een “ontwikkelde socialistische samenleving” was die in het belang van de arbeidersklasse werd geleid. De realiteit was heel anders. Veel arbeiders kenden vreselijke leef- en werkomstandigheden. De mijnwerkers in Siberië en de poolcirkel hadden relatief hoge lonen, maar er was niets om hun geld aan uit te geven. Vaak woonden meerdere gezinnen samen in houten barakken van voor de revolutie.
Toen de zeep op was in de douches van de mijnen, barstte de beweging helemaal los. Honderdduizenden mijnwerkers staakten en eisten betere levensomstandigheden en minder bureaucratie. De mijnwerkers stonden voor een keuze. Met een eigen politieke partij hadden ze de bureaucratie kunnen omverwerpen om een echt socialistische samenleving op te bouwen. Het had kunnen leiden tot arbeiderscontrole en –bestuur op alle niveaus. Het had kunnen leiden tot vrijheid van vakbonden en politieke partijen, vrijheid om te reizen en vrijheid van protest. Het recht op zelfbeschikking had kunnen leiden tot een echte unie van vrije, gelijkwaardige socialistische staten. De middelen die vrijkwamen door het einde van de verspilling en overconsumptie van de bureaucratie, zouden de levensomstandigheden van de werknemers drastisch verbeteren.
De arbeiders waren echter politiek onvoorbereid. Bovendien had een groeiende laag van de bureaucratie eigen plannen. De partijbazen werden aangetrokken door de westerse levensstijl, dit was vooral zo onder de bevoorrechte Jonge Communisten en leden van de KGB die thuis westerse mode droegen en naar geïmporteerde muziek luisterden. Veel van deze parasitaire bureaucraten zagen hun systeem spartelen en keken naar het kapitalisme om hun eigen vel te redden.
Zij pleitten steeds vaker voor markthervormingen. Om “een beschaafde samenleving” te herstellen, moest de industrie in private handen komen, dat wil zeggen in hun handen. De arbeidersklasse kwam niet met een alternatief, waardoor deze ideeën terrein wonnen in de hele samenleving.
De ‘perestrojka’ van Gorbatsjov was bedoeld om de verspilling en het wanbeheer van de bureaucratie te verminderen zonder de macht van hen over te nemen: hervormingen van bovenaf om revolutie van onderuit te voorkomen. Het opende echter de deur naar kapitalistisch herstel in de Sovjet-Unie en Oost-Europa.
Inspiratie maar teleurstelling
Al wie bij deze gebeurtenissen betrokken was, moest wel onder de indruk zijn van de vastberadenheid en het initiatief van degenen die voor een betere samenleving opkwamen. Er waren de werkenden van Boedapest die slechts enkele dagen nodig hadden om een nationaal politiek systeem te organiseren gebaseerd op gekozen arbeidersraden en een arbeidersparlement. Degenen die alle wegwijzers veranderden om de Sovjet-tanks die Tsjecho-Slowakije binnenvielen in verwarring te brengen. De Poolse vrouwen die tijdens de staat van beleg het ondergrondse verzet organiseerden. Arbeiders in Berlijn die geen printer hadden, maakten er een van een oude wasmachine. De Azeris in Nagorno-Kharabach die hun Armeense buren voor de stalinistische geïnspireerde pogroms verborgen hielden. De Siberische mijnwerkers die in staking gingen en de hele stad onder controle kregen. De lijst is eindeloos.
Het is ook opvallend hoe snel de gebeurtenissen zich ontvouwden, vaak veroorzaakt door schijnbaar onschuldige kwesties, of het nu ging om de bouw van een nieuwe fosfaatmijn of de manipulatie van lokale verkiezingen, verwoesting veroorzaakt door een aardbeving of het gebrek aan zeep in douches. Boris Popovkin, een mijnwerker uit Vorkuta (en later lid van het CWI), toonde in juli 1989 de noodzaak van doortastende actie toen hij zijn werkmakkers op een massabijeenkomst overtuigde om het compromisvoorstel van het stedelijke stakerscomité af te wijzen. Hij waarschuwde dat “op compromissen gerichte tactieken nooit tot succes leiden.” De beweging groeide van daaruit en bracht binnen twee jaar de almachtige stalinistische bureaucratie ten val.
Naarmate de gebeurtenissen zich in een razend tempo voltrekken, groeit ook het bewustzijn. Maar zoals de gebeurtenissen van 1989 aantonen, is er een ideologische strijd om de politieke leiding van de beweging. Wat begon als een potentieel revolutionaire beweging tegen het stalinisme in Oost-Europa, leidde uiteindelijk tot het overdragen van de macht aan contrarevolutionairen. Als werkenden niet willen dat vijandige klassenkrachten winnen, moeten ze een eigen politiek alternatief opzetten: een partij met een socialistisch programma. Het werk om een dergelijk alternatief op te bouwen kan niet worden uitgesteld totdat de beweging van start gaat, socialisten moeten zich nu organiseren om voorbereid te zijn.
Het waren natuurlijk in de eerste plaats de werkenden en de jongeren die het slachtoffer waren van het etnisch geweld en de vluchtelingenstroom waarbij miljoenen Oost-Europeanen uit hun land wegtrokken op zoek naar werk. Zij betaalden de prijs voor de afwezigheid van een socialistisch alternatief op het stalinisme. Maar de ineenstorting van het stalinisme had ook internationaal een diepgaand effect op de arbeidersbeweging. Sinds de overwinning van de bolsjewieken in 1917, zelfs tijdens de donkere dagen van Stalins zuiveringen en vervolgens de koude oorlog, toonde het bestaan van het Sovjetblok aan dat het mogelijk was om een alternatief voor het kapitalisme te hebben. Eens dit schijnbare alternatief verdwenen was, zagen we hoe voormalige linkse partijen doorheen de wereld zelfs in woorden de socialistische oriëntatie opgaven. Pas nu, na dertig jaar, is er een begin van een heropleving van steun voor socialistische ideeën, vooral onder de jongeren.
De revolutionaire linkerzijde was niet immuun voor dit proces. Er was theoretische onrust met hevige interne controverses. Het CWI (Committee for a Workers’ International) had het verval van het stalinisme onderschat en dacht zelfs in de jaren zeventig en tachtig dat het herstel van het kapitalisme onmogelijk was. Collectieve discussies tijdens deze periode, verrijkt door de ervaring van nieuwe leden uit de regio, droegen bij tot het rechtzetten van deze fout. Toch bleek een conservatieve laag binnen het CWI rond Ted Grant en Alan Woods niet in staat zich aan te passen aan deze scherpe verandering in de wereldsituatie. Ze klampten zich vast aan de oude ‘fundamentele’ formules, alvorens af te splitsen om een eigen organisatie (de IMT) te vormen, die jarenlang weigerde te aanvaarden dat er een kapitalistische restauratie had plaatsgevonden.
De gebeurtenissen van 1989 toonden de kracht van de georganiseerde arbeidersklasse. Het is nu onze taak om ervoor te zorgen dat we de volgende keer klaar zijn om die energie te kanaliseren om een werkelijk democratische en internationalistische socialistische samenleving tot stand te brengen.
-
25 jaar geleden: val van de Berlijnse Muur
De geschiedenis van een gefaalde revolutie.
In het algemeen wordt de geschiedenis door de overwinnaars geschreven. Vandaar dat talloze reportages, televisieprogramma´s en krantenartikels de handtekening dragen van de heersende kapitalistische klasse. Ze hebben het over het einde van een brutale dictatuur, de overwinning van de democratie, de gewonnen vrijheden en het samenkomen van een volk dat 40 jaar gescheiden leefde. Wat was de echte betekenis van de beweging in Duitsland 25 jaar geleden?Dossier door Tanja Niemeier, geschreven in 2009 bij de 20ste verjaardag van de val van de Muur
[divider]1989. Hoe het uitzicht van de wereld hertekend werd
Voor wie leefde in de naoorlogse periode, was de verandering als gevolg van het instorten van het Oostblok oneindig veel groter dan de overstap van de Olivetti typemachine naar het internet. Het Oostblok, dat was die andere wereld achter het IJzeren Gordijn. Men moest al lid zijn van de communistische partij, professor wiskunde of fysica, of deelnemen aan een georganiseerde reis, om in die wereld voet aan wal te zetten.Dossier door Eric Byl uit 2009
[divider]
DDR 1989: Bestond er een alternatief op de kapitalistische restauratie?Over het belang van een programma van politieke revolutie en een marxistische organisatie. 4 november 1989, centrum Berlijn: 500.000 tot 1 miljoen mensen verzamelen op de Alexanderplatz en in de aangrenzende straten. Groepen arbeiders, families, enorme groepen jongeren – en boven hun hoofd: een zee van zelfgemaakte spandoeken.
Dossier door René Henze, die in 1989 als linkse socialist in de DDR actief was

