Recensie. ‘De toekomst van het sociaal overleg’

[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]

RECENSIES op SOCIALISME.be

  • The Miners’ Hymns
  • Seksisme bediscussieerd in Italiaanse documentaire ‘Il Corpo delle donne’
  • "Oorlog & zwijgen". Het zwijgen doorbreken om diegenen die willen vergeten de mond te snoeren!
  • “Moesson. De Indische Oceaan en de toekomstige wereldmachten” door Robert D Kaplan
  • Film. ‘Inside Job’ brengt een beeld van de corrupte wereld van het financiekapitalisme
  • Film: “También la lluvia” (“Zelfs de regen”)
  • “Route Irish”, nieuwe film van Ken Loach
  • Een kritische blik op het nieuwe boek van Eric Hobsbawm, “How to change the World"
  • "Marx Reloaded": originele documentaire op ARTE
  • “Beulen van Breendonk”. Een portret van de nazi-beulen en hun handlangers
  • De eerste stappen van de Amerikaanse linkerzijde. “James P Cannon and the origins of the American revolutionary left, 1890-1928”
  • “Een reis door Pakistan. De lont aan de wereld”
  • “Uw sociale zekerheid in gevaar”
  • "Made in Dagenham." Vrolijke film over historische staking voor gelijke rechten
  • “It doesn’t have to be like this – women and the struggle for socialism” door Christine Thomas

[/box]

Het boek ‘De toekomst van het sociaal overleg’ is voortgekomen uit een studiedag georganiseerd door de faculteiten politieke wetenschappen en sociaal recht van de Gentse universiteit. Het resultaat is een nuttig boek dat soms onder de academische inslag gebukt gaat, maar tegelijk een aantal interessante bijdragen bevat. Een jaar voor de sociale verkiezingen en na een bewogen IPA-onderhandelingsronde is het goed om een breder beeld op het sociaal overleg te hebben.

Recensie door Geert Cool

Het boek is samengesteld door Carl Devos, Manu Mus en Patrick Humblet van de UGent. Het omvat bijdragen van verschillende auteurs in drie delen. Er wordt begonnen met algemene beschouwingen, vervolgens worden enkele specifieke punten besproken en tenslotte komen vertegenwoordigers van vakbonden en patroonsorganisaties aan bod. Een aantal bijdragen zijn minder to the point en eerder theoretische beschouwingen (onder meer over het Europese of het regionale niveau). Maar andere bijdragen zijn zeer de moeite: het historische overzicht van het federale overleg in België, de praktische “polaroid van het sociaal overleg (voor dummies)”, het hoofdstuk over de juridisering van het sociaal overleg en de bijdrage van ACV’er Chris Serroyen over de individualisering en flexibilisering.

Het boek wil een beeld brengen van de wijze waarop aan conflictbeheer wordt gedaan op sociaal-economisch vlak. Er wordt terecht vastgesteld dat ons land gekenmerkt wordt door enkele traditionele scheidingslijnen: arbeid versus kapitaal, katholiek versus niet-katholiek en Nederlandstalig versus Franstalig. Het is niet omdat deze laatste breuklijn momenteel sterk naar voor wordt geschoven dat dit betekent dat de tegenstelling arbeid-kapitaal niet meer zou bestaan. Integendeel, alle peilingen naar wat kiezers belangrijk vinden brengen steeds opnieuw sociaal-economische thema’s naar voor. Het “sociaal-economische conflictbeheer” krijgt vorm in het sociaal overlegmodel dat vaak wordt geroemd maar dat ook een aantal problemen kent. Over de belangrijkste uitdaging voor de komende jaren, de gevolgen van de economische crisis die leiden tot een grotere tegenstelling en hardere confrontatie tussen arbeid en kapitaal, wordt niet ingegaan.

Overleg en strijd

Een interessant hoofdstuk is dat over de historiek van het federale sociaal overleg. Daaruit blijkt hoe strijdbewegingen organen van collectief overleg hebben afgedwongen, maar tegelijk hoe die organen werden gebruikt om strijd te stoppen of af te remmen. Er kwam een doorbraak na de Eerste Wereldoorlog op basis van de radicalisering binnen de arbeidersbeweging. Om die radicalisering binnen de perken te houden, kwamen er heel wat collectieve overeenkomsten waarbij onder meer een vorm van indexering van de lonen werd overeengekomen. De paritaire comités zagen het levenslicht na de stakingsacties van 1918, een nationaal overlegorgaan volgde na de algemene staking van 1936. De radicalisering na de Tweede Wereldoorlog werd opgevangen met het Sociaal Pact waarin elementen van sociale zekerheid verder werden uitgewerkt, maar waarbij ook ‘sociale vrede’ werd geëist.

Auteur Dirk Luyten (SOMA/Ugent) wijst er terecht op dat het neoliberalisme het sociaal overleg onder druk heeft gezet: het patronaat stelt haar eisen en wil steeds verder gaan in de sociale afbraak. In de plaats van sociaal overleg om strijd af te remmen door middel van beperkte toegevingen, wordt het stilaan een instrument om de sociale afbraak een beetje af te remmen.

Doorgaans wordt een onderscheid gemaakt tussen strijdsyndicalisme en overlegsyndicalisme. Uiteraard is de keuze niet eenduidig het ene en dus tegen het andere, op basis van strijd kan door middel van overleg tot toegevingen worden gekomen. De vraag is welk element doorweegt en waarop vertrouwen wordt gesteld. Vanuit de arbeidersbeweging kan dat enkel de eigen kracht zijn, de strijd van de arbeiders en hun gezinnen. De neoliberale vloedgolf van de afgelopen jaren heeft het karakter van het sociaal overleg veranderd, een groot deel van de vakbondsleiding is amper bestand tegen deze vloedgolf en stapt mee in de logica van sociale afbraak. Dat ondermijnt de positie van de vakbondsleiders die steeds meer worden gezien als deel van het establishment. Dit leidt tot nieuwe uitdagingen voor strijdbare syndicalisten die een aantal basistradities van syndicale strijd opnieuw moeten vestigen in een complexe context.

Polaroid van het sociaal overleg

Het hoofdstuk onder de titel “Een polaroid van het sociaal overleg (voor dummies)” door Guy Cox, Patrick Humblet en Marc Rigaux biedt een overzicht in vogelvlucht van de organen van het sociaal overleg: van de nationale arbeidsraad over de paritiaire comités tot de ondernemingsraad en het CPBW (Comité Preventie en Bescherming op het Werk) alsook de vakbondsafvaardiging. Dit hoofdstuk is vrij juridisch opgebouwd maar het blijft kernachtig en leesbaar voor wie al enige kennis ter zake heeft. En een goede voorbereiding voor wie wil deelnemen aan de sociale verkiezingen.

Enkele interessante cijfers: bij de sociale verkiezingen van 2008 werden CPBW’s verkozen in 6500 bedrijven (of technische bedrijfseenheden) die samen goed zijn voor 1.113.000 werknemers en in 3.300 bedrijven werd een ondernemingsraad verkozen die 992.000 werknemers vertegenwoordigen. Het ACV haalde 53,4% van de stemmen (en 59,5% van de zetels), het ABVV 36,7% van de stemmen (34,3% van de zetels) en het ACLVB 9,8% (6,2% van de zetels).

Op het einde van dit hoofdstuk pleiten de auteurs voor een hertekening van de sociale dialoog op bedrijfsniveau met een voorstel om Ondernemingsraad, Comité PBW en vakbondsafvaardiging te versmelten in één orgaan. Bovendien wordt ervoor gepleit om de zetelverdeling niet via sociale verkiezingen te doen maar op basis van het aantal aangeslotenen per organisatie. Hier zijn wij het niet mee eens. Het afschaffen van de verkiezing van afgevaardigden maakt het moeilijker voor strijdbare delegees om hun autoriteit op te bouwen en tot uiting te laten komen bij verkiezingen. Het vergroot de macht van de secretarissen die zouden bepalen wie delegee is en wie niet. De vakbondsafvaardiging is een apart orgaan en dat blijft ook best zo, zelfs indien verkozenen in de ondernemingsraad en het comité vaak ook in de afvaardiging zitten. De vakbondsafvaardiging staat los van de structuur van het bedrijf en is een orgaan om de vakbondswerking te bediscussiëren en te organiseren. Dat omvat meer dan enkel het werknemersstandpunt in de ondernemingsraad of het comité bepalen!

Neen aan de inmenging van rechters in collectieve verhoudingen

Het hoofdstuk ‘De juridisering van het sociaal overleg. Kan de klok nog worden teruggedraaid?’ door Patrick Humblet (Ugent) en André Leurs (ACV) brengt een interessant beeld van de opmars van gerechtelijke tussenkomsten in de collectieve arbeidsverhoudingen. Stakingsacties krijgen te maken met deurwaarders die op basis van eenzijdige verzoekschriften met dwangsommen afkomen.

Dit kan niet enkel worden verklaard door de grote economische belangen of de grotere omvang van multinationale bedrijven en bijhorende structuren. Het kan ook niet enkel worden verklaard door de rol van de magistratuur, advocatuur en de media. Het is een uitdrukking van een hardere confrontatie tussen arbeid en kapitaal. Tenzij vanuit de arbeidersbeweging voldoende antwoord wordt geboden op iedere aanval vanuit het patronaat om via rechtbanken collectieve acties onmogelijk te maken of het stakingsrecht de facto te beperken, zullen de werkgevers uiteraard steeds verder proberen te gaan. Rond deze kwestie is een nationaal offensief vanuit de vakbonden noodzakelijk.

Een slordigheid in het boek: er wordt verwezen naar de “staking” bij Inbev begin 2010 terwijl het eigenlijk technisch gezien niet om een stakingsactie ging. Er was een poortblokkade waardoor niet kon worden geproduceerd, maar het personeel was niet in staking.

Neen aan het Duitse model van sociale dumping

Het hoofdstuk “Knelt het sociaal overleg? Over individualisering en flexibilisering’ door Chris Serroyen (ACV) biedt een interessante analyse van wat stilaan algemeen bekend staat als het Duitse model van lage lonen, mini-jobs en bijhorende individualisering van de arbeidsverhoudingen. Dit laatste element gaat vrij ver in Duitsland: in 2005 waren 67% van de West-Duitse arbeiders door een cao gedekt tegenover 76% in 1998. In Oost-Duitsland nam dit af van 63% tot 53%. De syndicalisatiegraad nam evenzeer af: tot 21,2% in het westen en 17,8% in het oosten (in 1990 was dat nog 30,8% en 50,1%).

De cijfers van wat het Duitse model betekenen inzake lage lonen en armoede blijven schokkend: tussen 2005 en 2009 nam het aantal personen met risico op armoede in Duitsland met 26,4% toe! In ons land ging het in dezelfde periode om een stijging met 1,2%. Vandaar dat sommige politici de achterstand tegenover Duitsland willen inlopen?

Welke toekomst voor het sociaal overleg?

Het boek wordt afgesloten met bijdragen van verschillende kopstukken van werkgevers- en werknemersorganisaties. Dat is interessant om vast te stellen hoe weinig ideologisch de bijdragen van de vakbondsleiders zijn. Er worden uiteraard sociale klemtonen gelegd en er wordt op een aantal terechte eisen gewezen. Maar hoe de vakbondsleiders denken te antwoorden op de wereldwijde crisis van het kapitalistische systeem en de bijhorende poging van de werkgevers om de meerderheid van de bevolking (de werkende klasse) te laten opdraaien voor die crisis, die vraag wordt niet beantwoord.

Uit het historisch overzicht van het sociaal overleg bleek hoe periodes van intensieve strijd werden gevolgd door pogingen om strijd aan te banden te leggen door het overleg te institutionaliseren op verschillende niveau’s. Dat kan een tijdlang standhouden, maar het komt onder druk te staan als de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal opnieuw scherper wordt. De toekomst van het sociaal overleg zal uiteindelijk bepaald worden en vorm krijgen op basis van de strijd die van onderuit wordt gevoerd.

‘De toekomst van het sociaal overleg’ door Carl Devos, Manu Mus en Patrick Humblet (red.). Academia Press. 2011. 164 pagina’s. 18 euro

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop