Your cart is currently empty!
De eerste stappen van de vakbonden in Congo
Uit de archieven van de klassenstrijd
De afgelopen maanden was er veel aandacht voor de wreedheden in Congo toen dit gebied de persoonlijke eigendom van Leopold II was. Zo waren er de verminkingen (afgehakte handen) die bedoeld waren om de Congolezen te straffen als ze onvoldoende rubber binnenbrachten. Toen Congo een Belgische kolonie werd in 1908, rustte de koloniale overheersing op drie pijlers: de land- en bosbouwbedrijven, de koloniale staat (administratie, justitie, leger) en de katholieke missies die ideologisch toezicht op de bevolking uitoefenden. Vanaf de jaren 1940 kwam daar een vierde pijler bij: een door de overheid opgezette vakbond.
door Guy Van Sinoy (1)
Zwarte arbeiders in strijd tegen koloniale macht
Het tekort aan Europese arbeidskrachten en de behoeften van de oorlogsproductie zorgden reeds in 1940 voor een beweging met eisen en stakingen onder de Europese werknemers van Union Minière. De acties gaven aanleiding tot het ontstaan van een vakbond die uitsluitend uit witte werknemers bestond: de CGS (Centrale Générale Syndicale). De Congolese arbeiders organiseerden op hun beurt protestacties. Dit werd bijzonder gewelddadig onderdrukt: in Lumumbashi alleen vielen er 60 doden (2)!
Geconfronteerd met deze opleving van strijd besloot de koloniale macht in 1946 om zelf vakbonden voor zwarte arbeiders op te zetten. Van vrije vakbonden was er geen sprake! De beslissing om een vakbond op te richten en te organiseren, was afhankelijk van de toelating van de koloniale gouverneur. Gemengde vakbonden met zowel zwarte als witte arbeiders waren bovendien verboden.
Het ABVV in België weigerde dergelijk ‘syndicalisme’ opgezet door de autoriteiten te ondersteunen. Er was een poging tot samenwerking met de CGS. Deze vakbond stelde wel eisen, maar zwarte arbeiders mochten geen lid worden. Het ACV daarentegen stemde ermee in om banden aan te gaan met de door de koloniale overheden opgezette vakbonden. Het deed dit met de stelling dat de vakbond wilde ‘samenwerken’ met de missies, de koloniale macht en de ‘sociale’ bazen.
Ondanks het gebrek aan vakbondsvrijheid slaagden zwarte arbeiders er in de jaren 1950 in om enkele legale Congolese vakbonden op te zetten. Zo was er de APIC (Association du Personnel Indigène de la Colonie), die in 1957 een eerste congres hield. Verschillende belangrijke politieke leiders van de Congolese nationale beweging zetten hun eerste stappen binnen de APIC: Patrice Lumumba, Pierre Mulele, Cyrille Adoula. In 1957 waren er drie vakbonden in Congo: de UTC (Union des Travailleurs Chrétiens), gesteund door het ACV; de FGTK (Fédération Générale des Travailleurs du Kongo), gesteund door het ABVV; en de APIC.
Na de onafhankelijkheid
In de vijf jaar na de onafhankelijkheid in 1960 kwam de vakbeweging op gang in Congo. In 1962 was er een golf van stakingen, hoewel de drie bonden in verspreide slagorde optraden: post- en telecommunicatiestaking (APIC), bankstaking (FGTK), algemene staking gelanceerd door de UTC. Bij de sociale verkiezingen van 1964-1965 werden de ondernemingsraden bevolkt door nationalistische militanten die zich verzetten tegen het buitenlandse bestuur. De UTC had een grote meerderheid (2/3 van de stemmen), de CISL (dat de APIC, de SNTC en een lerarenvakbond samenbracht) vertegenwoordigde ± 20% van de stemmen, het FGTK minder dan 10%.
Na de staatsgreep van 24 november 1965 verklaarde kolonel Mobutu de oorlog aan de vakbonden. De leiders werden gearresteerd, de bezittingen van de vakbonden werden in beslag genomen en vakbondskranten werden verboden. Mobutu verordende dat de rol van de vakbond was om het overheidsbeleid te ondersteunen…
- Dit artikel is gebaseerd op een dossier geschreven door Paul Doyen (Contribution à l’histoire du syndicalisme au Congo-Zaïre), gepubliceerd in 1982 door het Patrice Lumumba Comité.
- Dat wil zeggen een aantal doden dat hoger is dan het aantal arbeiders dat in België is gedood door de repressieve krachten in de 19e en 20e eeuw!
