Your cart is currently empty!
Reformisme of revolutie?
In 1848 verscheen het Communistisch Manifest van Karl Marx. Hierin beschrijft hij de staat als onderdrukkingsapparaat in handen van de burgerij. Daardoor kunnen de arbeiders dit apparaat niet gebruiken in hun belang: ze moeten het vernietigen om zo hun eigen regime van klassenheerschappij te kunnen vestigen – de zogenaamde “dictatuur van het proletariaat”.
Thierry Pierret
Dat is wat de Parijse arbeiders tijdens een opstand in 1871 deden. Ze vervingen het oude staatsapparaat door een regime waarbij alle verantwoordelijken verkozen en permanent afzetbaar zijn. Deze verkozenen kregen een loon dat gelijk was aan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider. De “dictatuur (destijds begrepen als “heerschappij”) van het proletariaat” berustte op maatregelen van de meest complete arbeidersdemocratie. Later bekritiseerden Marx en Engels, op basis van het Communistisch Manifest en de ervaring van de Parijse Commune, het programma van de Duitse Sociaal Democratische Partij.
Het laatste kwart van de 19e eeuw kende een tijdelijke economische ontwikkeling die gepaard ging met een aantal sociale verbeteringen. Hierdoor ontstond bij bepaalde socialisten de illusie dat je tot socialisme kon komen door geleidelijke hervormingen. Het reformisme werd geboren.
In de Duitse sociaal-democratie was het debat tussen revolutionairen en reformisten het hevigst. Aangezien deze laatsten naar Marx verwezen, legde Rosa Luxembourg zich toe op het in ere houden van de reële ideeën van het marxisme in haar boek “Reformisme of Revolutie”. De geschiedenis heeft haar uitvoerig gelijk gegeven: de droom van een lange rustige stroom van hervormingen die naar het socialisme leidt, ging stuk in 1914. Erger nog, de reformisten steunden hun nationale burgerij in de oorlog tussen de imperialistische machten, om zo de wereld onder hen te verdelen. Het is juist de revolutie in Rusland en Duitsland die een einde maakte aan deze slachtpartij.
De revolutie in Duitsland die, jammer genoeg, werd verslagen en het isolement van de Russische revolutie bracht het reformisme er weer bovenop, onder meer onder de stalinistische noemer van “socialisme in één land”. De Communistische Partijen moesten zich beperken tot het overnemen van de stalinistische Sovjet-diplomatie en gingen over tot akkoorden met hun nationale burgerij tegen de arbeiders.
De uitgerokken periode van economische groei die volgde op de Tweede Wereldoorlog gaf het reformisme een nieuwe basis. Het bestaan van de Sovjetunie als tegenmodel dwong de burgerij van de kapitalistische landen bovendien om toegevingen te doen aan de arbeiders. De crisis van het kapitalisme in de jaren ‘70 onderbrak echter de opgang van het klassieke reformisme. De sociaal-democratische partijen werden zelfs aanhangers van “tegenhervormingen”, door deel te nemen aan de neoliberale politiek die komaf maakte met alle sociale verworvenheden uit het verleden.
De val van het stalinisme was een uitgelezen kans voor hen om te breken met elke verwijzing naar socialisme en de arbeidersbeweging. De crisis van het kapitalisme geeft het reformisme geen enkele bewegingsruimte. Is het reformisme dan toch dood? Hoewel niemand nog de idee verdedigt om socialisme te bereiken door geleidelijke hervormingen, zag wel een soort “neo-reformisme” het licht. Dit toont zich in de voorstellen voor een “menselijk kapitalisme”.
Terwijl het klassieke reformisme tijdelijk een economische basis had, moet het neo-reformisme het vooral hebben van de afwezigheid van een revolutionair-socialistisch alternatief onder de massa’s. Voor de bouw van zo’n alternatief moeten we ons vandaag meer dan ooit inzetten.