Your cart is currently empty!
Kunst en revolutie
Wat is de verhouding tussen kunst, revolutie, kapitalisme en klassenstrijd? Afgelopen zomer was er op onze jaarlijkse internationale zomerschool een discussie over “kunst en revolutie”. De discussie werd ingeleid door Manny Thain en we publiceren een verslag van deze inleiding opgetekend door Suzanne Beishon.
We leven in een wereld waarin artiesten om “succesvol” te zijn hun kunst moeten verkopen op de commerciële kunstmarkt waar er een erg beperkte definitie wordt gehanteerd over wat “goede” kunst zou zijn. Dat wordt bepaald door hoeveel mensen ervoor willen betalen.
Wereldwijd heeft een meerderheid van de arbeiders geen toegang tot kunst. Musea en tentoonstellingen zijn vaak elitair en niet toegankelijk. Het kunstonderwijs is gecommercialiseerd met een grotere nadruk op vakken als productdesign aangezien alles moet opbrengen.
De economische crisis leidt tot een toename van de aanvallen op de arbeidersklasse met langere werktijden, laag betaalde en onzekere jobs. Kunst wordt vaak het eerst geraakt, met besparingen op musea en bibliotheken, aanvallen op het kunstonderwijs,… aangezien deze allemaal worden gezien als onnodige uitgaven. Langere arbeidsdagen zorgen er ook voor dat er minder tijd is om van kunst te genieten of er zelf te creëren.
Sociale rol van kunst
De eerste voorbeelden van kunst toonden aan dat het voortkwam uit collectieve activiteiten. De grotschilderingen van de jager-verzamelaarsamenlevingen, een vorm van primitief communisme, waren een manier voor de stam om het dagelijks proces van het jagen te illustreren en om de jager een gevoel van macht over de dieren te geven. In inheemse Amerikaanse dansen komt de volledige gemeenschap samen, waarbij een imitatie wordt gebracht van de dieren waarop werd gejaagd.
De eerste elementen van het kapitalisme begonnen zich te ontwikkelen onder de feodale samenleving en de toekomstige burgerij slaagde erin om een enorme hoeveelheid rijkdom en eigendom te verzamelen. Er werden scholen opgezet, ze traden op als beschermheren of patroons van kunstenaars en ontwikkelden hun eigen kunst vooraleer ze aan de macht kwamen.
De arbeidersklasse kent deze luxe niet omdat ze geen dergelijke rijkdommen bezit en geen controle heeft over de productiemiddelen. Maar het kan gebruik maken van de kapitalistische cultuur en daar haar eigen karakter aan toevoegen, bijvoorbeeld om strijd te promoten, te mobiliseren en het bewustzijn te versterken. Toen de Russische revolutionair Leon Trotski verwees naar burgerlijke of kapitalistische cultuur, zoals hij dit doet in zijn boek “Literatuur en revolutie”, heeft hij het over alles dat de kapitalistische samenleving vormt.
In 1937 schilderde Picasso Guernica waarin de nazi-bombardementen op de Baskische stad Guernica tijdens de Spaanse burgeroorlog worden afgebeeld. Dat beeld is uitgegroeid tot een veel belangrijker symbool dan een eenmalige afbeelding van een bombardement. Het is een symbool geworden van de volledige strijd van de arbeiders en boeren in Spanje, en van de tragedie van oorlog in het algemeen. In mei 1968 zagen we in Frankrijk de ontwikkeling van kunstwerken in postervorm. Ook hier zagen we dat de kunst tot een sterke ontwikkeling kwam op een ogenblik dat de samenleving dooreen geschud werd en dat kunst door de arbeidersklasse werd gebruikt om massabewegingen op te bouwen.
De heersende klasse kan proberen om kunst die vanuit strijd ontwikkelt over te nemen en er zelf geld mee te verdienen door het te ontdoen van haar politieke belang. Rap en blues bijvoorbeeld werden niet gecreëerd vanuit de heersende klasse, ze vormden beiden het resultaat van de levensvoorwaarden van de zwarte arbeidersklasse en de armen in de VS. Toch werden beiden overgenomen door de muziekindustrie.
Een spiegel van de samenleving
Net zoals de samenleving ontwikkelt kunst ook doorheen de geschiedenis. Er zijn periodes dat belangrijke stappen vooruit worden gezet, stagnatie, regressie, progressie,… Zoals Lenin stelde: “kunst en literatuur vormen een spiegel van de periode waarin ze worden gecreëerd”, het vormt een uitdrukking van de samenleving waarin ze werden geproduceerd. Dat is erg duidelijk als we kijken naar kunst onder dictaturen zoals deze van Stalin, Franco, Mussolini of Hitler. Onder de kapitalistische democratie die we vandaag kennen in het Westen, is de invloed van de overheid op de kunst veel subtieler en lijkt er een grotere vrijheid van expressie te zijn. Dat is nochtans niet het geval.
Het begin van de 20ste eeuw was een periode waarin er op wetenschappelijk en cultureel vlak enorme stappen vooruit werden gezet. De omvang van de vernielingen en verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog doorbraken de illusie dat wetenschap op zichzelf de samenleving automatisch zou vooruithelpen.
Belangrijke kunstbewegingen zoals het kubisme, futurisme en surrealisme ontwikkelden in deze periode. Het futurisme maakte deel uit van de revolutionaire golf die Rusland overspoelde na 1917. Een aantal jaren later keerden de Italiaanse futuristen zich naar de Italiaanse fascisten en Mussolini. Het surrealisme was een revolutionaire stromingen. De surrealisten wilden ingaan tegen de controle van het establishment op de kunst en het denken, ze verbonden hun kunst vaak aan het idee dat een samenleving enkel vrij kan zijn na een socialistische revolutie. Net zoals iedere beweging was dit echter geen homogene beweging en waren er verschillende stromingen. Salvador Dali creëerde vaak indrukwekkend vernieuwend werk, maar hij werd uit de surrealistische beweging uitgesloten omwille van zijn steun aan Franco in de Spaanse burgeroorlog.
Luis Aragon, één van de stichters van de beweging, ging over naar het kamp van Stalin in het “socialistisch realisme” waarbij kunst werd gereduceerd tot de rol van hulde brengen aan Stalin en zijn dictatoriaal systeem. André Breton, een andere leider van de surrealistische beweging, sloot zich samen met anderen aan bij Trotski en de Linkse Oppositie in de strijd tegen het fascisme en het stalinisme.
Het is belangrijk om, zoals Trotski dit deed, te erkennen dat “kunst eerst en vooral moet beoordeeld worden op artistiek vlak” en dat we geen oordeel vellen op basis van de politieke standpunten van de artiest, ook al is dat vaak een onderdeel van de context waarin de kunst wordt gemaakt en bijgevolg een nuttig instrument om het werk van de artiest te begrijpen.
Na de Russische revolutie van oktober 1917 werd dat land overspoeld door een creatieve golf die zich in het hele land liet gevoelen. Er werden tal van tentoonstellingen en scholen geopend. In 1919 was er de opening van het Museum van Artistieke Cultuur waarin moderne kunst werd samengebracht, zowel Europese als Aziatische kunst. Er zijn nog tal van voorbeelden die ook de culturele koers van de nieuwe Sovjetunie aantonen. Dit was een experimenteel, interactief museum en zo waren er in de vroege jaren van de revolutie nog tientallen andere.
In de periode van de burgeroorlog in Rusland na de revolutie werd het Oktobertheater opgezet door Vsevolod Meyerhold, een belangrijke theatervernieuwer. Dit theater trok naar de frontlinie om er te spelen voor de soldaten. Daarmee werden de conventies en regels van het burgerlijke theater overboord gegooid. Bovendien hielpen de theatermakers het werk van Trotski door informatie langs de linies te verspreiden. Meyerhold verzette zich later sterk tegen het “socialistische realisme” van Stalin en sloot zich aan bij de Linkse Oppositie van Trotski. Als gevolg daarvan werd hij geëxecuteerd.
Trotskisme
Stalin slaagde er in zijn machtsovername te consolideren en de artistieke vernieuwing kwam hierdoor steeds meer in de verdrukking. In 1926 werd het Museum voor Artistieke Cultuur gesloten. Tegen 1932 werden veel kunstinstellingen gesloten. Stalin legde in 1934 het “socialistisch realisme” op en de “proletarische literatuur”. De onderdrukking van de artistieke vrijheid onder zijn regime was een onderdeel van de poging om de controle uit te oefenen op de meerderheid van de bevolking. Maar zelfs een dergelijk totalitair regime was niet in staat om alle kunst te onderdrukken.
Het verzet van de trotskisten tegen het stalinisme, met onder meer de ontwikkeling van de linkse oppositie en in 1938 de Vierde Internationale, kwam ook tot uiting in het “Manifest Naar Een Vrije Revolutionaire Kunst” (zie dit artikel over het surrealisme). Dat was een programma dat werd opgesteld door Trotski en mee werd ondertekend door André Breton en de Mexicaanse revolutionaire artiest Diego Rivera. In het manifest werd het stalinisme en het fascisme veroordeeld wegens het onmogelijk maken van artistieke uitdrukkingen. Het riep de radicale artiesten en schrijvers op om een rol te spelen in de revolutionaire ontwikkelingen.
In een echte socialistische arbeidersstaat kan ieder onderdeel van het leven bevrijd worden van de beperkingen van het kapitalisme. De arbeiders kunnen – door onder meer het verkorten van de arbeidsduur – de mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan ieder deel van de samenleving waaraan ze willen deelnemen, ook aan kunst. In tussentijd moeten we zien hoe we kunst kunnen gebruiken in massastrijd. Om Picasso te parafraseren, kunst is niet enkel decoratie, het kan ook een strijdmiddel zijn.