Your cart is currently empty!
Friedrich Engels over onderbouw en bovenbouw
Brief van Engels aan Joseph Bloch – deze brief namen we over in de LSP-bundel ‘Introductie in marxisme. Leesbundel voor nieuwe leden’
Londen, 21 september 1890
Zeer geachte heer Bloch,
(…) Volgens de materialistische geschiedenisopvatting zijn de productie en reproductie van het werkelijke leven in de geschiedenis het moment dat in laatste instantie bepalend is. Meer hebben Marx noch ik ooit beweerd. Wanneer iemand dat nu zo verdraait dat het economisch moment het enig bepalende is, dan verandert hij deze stelling in een nietszeggende, abstracte, absurde frase. De economische toestand is de basis. Maar de verschillende momenten van de bovenbouw – politieke vormen van de klassenstrijd en zijn resultaten – staatsinrichtingen die na hun overwinning door de overwinnende klasse zijn vastgesteld enz. – rechtsvormen, en met name de reflexen van al deze werkelijke strijdconflicten in het brein der betrokkenen (politieke, juridische, filosofische theorieën, godsdienstige opvattingen en een ontwikkeling tot een stelsel van dogmata) oefenen eveneens hun inwerking uit op het verloop van de historische strijd en bepalen in vele gevallen overwegend de vorm waarin zij gevoerd wordt. Het is een wisselwerking van al deze momenten waarin de economische beweging zich uiteindelijk noodzakelijk verwezenlijkt door al die oneindige hoeveelheid toevalligheden heen (d.w.z. dingen en gebeurtenissen wier onderlinge, interne samenhang zo ver verwijderd of zo onaantoonbaar is dat wij ze als niet aanwezig kunnen beschouwen, kunnen verwaarlozen). Anders zou de toepassing van de theorie op een willekeurige periode van de geschiedenis makkelijker zijn dan de oplossing van een simpele eerste graadsvergelijking.
Wij maken onze geschiedenis zelf, maar ten eerste onder zeer bepaalde voorwaarden en vooronderstellingen. Daaronder zijn de economische uiteindelijk beslissend. Maar ook de politieke voorwaarden enz. spelen een rol, zij het niet de beslissende rol, ja zelfs de in de hoofden van de mensen spokende traditie speelt mee. De Pruisische staat is ook door historische, in laatste instantie economische oorzaken ontstaan en verder ontwikkeld. Maar zou het geen pedanterie zijn te willen beweren dat onder de vele Noord-Duitse kleine staten juist Brandenburg op grond van een economische noodzaak en niet tevens door andere momenten (in de eerste plaats door zijn relaties met Polen – vanwege het bezit van Pruisen, hetgeen weer tot gevolg had dat Brandenburg met internationale politieke verhoudingen in aanraking kwam – die ook van beslissend belang zijn bij de vorming van de Oostenrijkse dynastie) er toe was bestemd de mogendheid te worden waarin de economische, taalkundige en sedert de Reformatie ook het godsdienstige verschil van het noorden van Duitsland werd belichaamd tegenover het zuiden. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat men erin zal slagen het bestaan van iedere kleine Duitse staat uit verleden of heden economisch te verklaren, zonder zich belachelijk te maken. En hetzelfde geldt voor een economische verklaring van de oorsprong van de klankverschuiving in het Hoogduits, die de geografische scheidsmuur door Duitsland (die door de gebergten van de Sudeten tot aan de Taunus gevormd wordt), uitbreidde tot een formele scheidslijn.
In de tweede plaats wordt de geschiedenis echter zo gemaakt dat het eindresultaat steeds voortkomt uit de conflicten tussen de vele individuen met ieder hun eigen wil – en ieder van deze individuen wordt weer door een aantal specifieke levensvoorwaarden gemaakt tot wat het is. Het zijn dus ontelbare, elkaar doorkruisende krachten, een oneindige verzameling van krachtenparallellogrammen waarvan het historisch gebeuren de resultante is. Deze resultante kan zelf weer worden beschouwd als het product van een macht die in haar totaliteit zonder bewustzijn en willoos werkzaam is. Want wat ieder individu wil, wordt door ieder ander verhinderd, en het resultaat van dit alles is iets dat niemand gewild heeft. Zo verloopt de geschiedenis tot dusver op de wijze van een natuurproces en is ook wezenlijk aan dezelfde bewegingswetten onderworpen. De vele individuen met hun eigen wil – van wie eenieder datgene wil waartoe hij door lichaamsgesteldheid en uitwendige in laatste instantie economische omstandigheden wordt gedreven (hetzij door zijn eigen persoonlijke of door algemeen maatschappelijke omstandigheden) deze individuen zullen dus niet datgene bereiken wat zij willen, maar hun willen zullen versmelten tot een totaal gemiddelde, een gemeenschappelijke resultante. Maar hieruit mag niet worden geconcludeerd dat deze individuele willen gelijk aan nul te stellen zijn. Integendeel, ieder draagt tot de resultante bij en is daarin zoverre bij inbegrepen.
Overigens zou ik u willen verzoeken om deze theorie te bestuderen in de oorspronkelijke bronnen en niet uit de tweede hand, het is werkelijk veel gemakkelijker. Marx heeft nauwelijks iets geschreven waarin deze theorie geen rol speelt. Maar met name De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte is een uitstekend voorbeeld van de toepassing van deze theorie. Ook in Het Kapitaal vindt men veel aanwijzingen. Vervolgens mag ik u ook wel naar mijn eigen geschriften verwijzen: De Heer Eugen Dühring’s omwenteling der wetenschap en Ludwig Feuerbach en het einde van de klassieke Duitse filosofie waarin ik de meest uitvoerige uiteenzetting van het historisch materialisme heb gegeven, die voor zover mij bekend, bestaat.
Dat door de jongeren soms meer gewicht op de economische kant van de zaak wordt gelegd dan haar toekomt is voor een deel de schuld van Marx en mijzelf. Tegenover onze tegenstanders moesten wij de klemtoon leggen op het hoofdbeginsel dat door hen werd ontkend, we hadden niet altijd plaats en gelegenheid om de overige bij de wisselwerking betrokken momenten tot hun recht te doen komen. Maar zodra wij overgingen tot de beschrijving van een historische periode, dus zodra de theorie praktisch toegepast werd, veranderde de zaak en dan was geen vergissing mogelijk. Maar helaas gelooft men nogal te vaak dat men een nieuwe theorie volkomen heeft begrepen en zonder meer kan hanteren, zodra men zich de hoofdstellingen heeft eigen gemaakt, en dat nog niets eens altijd juist. En dit verwijt kan ik veel van de nieuwe “marxisten” niet besparen, het is dan ook geen wonder wat voor zonderlinge onzin er allemaal is gepresteerd. (…)
Ik hoop dat de vreselijk verwrongen stijl die mij kortheidshalve uit de pen gevloeid is u niet al te zeer af zal schrikken, en verblijf,
uw toegenegen F. Engels