Your cart is currently empty!
Recensie. “Katanga Business”, film over de mineraalrijke provincie Katanga
De nieuwe film van Thierry Michel is deze week in première gegaan. Katanga Business handelt over het leven in de mijnprovincie Katanga in de Democratische Republiek Congo (DRC). De documentaire gaat in op de klassenstrijd, politieke elementen, het neokolonialisme en de nieuwe verhoudingen tussen de grootmachten op internationaal vlak.
Thierry Michel is met de documentaire niet aan zijn proefstuk toe. Eerder maakte hij al de documentaire “Mobutu, koning van Zaïre” en “Congo River” over de turbulente geschiedenis van Congo. In “Katanga Business” wordt een centrale rol gespeeld door wat alle imperialisten zo interesseert aan Congo: de natuurlijke rijkdommen in de grond van Katanga.
Die provincie is wereldwijd één van de rijkste zones. Het koloniale België creëerde er het beruchte Union Minière du Haut-Katanga (eigendom van de Société Générale) om de bodemrijkdommen te exploiteren. Deze regio was zodanig belangrijk dat België en zijn Amerikaanse bondgenoot niet wilden toelaten dat het onder de controle zou komen van het “gevaarlijk” regime van Patrice Lumumba die hoopte dat de Congolese bevolking zou kunnen meeprofiteren van de rijkdommen van het land. Daarmee kwam hij lijnrecht tegenover de belangen van de Belgische kapitalisten te staan, wat de aanleiding vormde voor zijn liquidatie.
België steunde het opzetten van een marionettenstaat, de republiek Katange, onder leiding van Moïse Tshombé. Pas na de moord op Lumumba werd Katange opnieuw opgenomen in de Congolose republiek zodra deze geleid werd door de Amerikaans-gezinde heerser Mobutu.
Er kwam een “nationalisatie” (in feite een privatisering in de handen van Mobutu en zijn vrienden) waarbij een nieuw mijnbedrijf werd opgezet: Gécamines (Société générale des carrières et des mines). Dit bedrijf heeft de productie ten gronde gericht met als resultaat opeenvolgende oorlogen in Congo.
Vandaag is het opnieuw relatief rustig in Katanga en kunnen de imperialisten er opnieuw hun plundering verder zetten. Op bevel van de Wereldbank werd de Canadees Paul Fortin aangesteld als nieuwe topman van Gécamines. Zijn doel is het ontmantelen van het bedrijf om de meest interessante stukjes aan private ondernemers te overhandigen.
Onder die ondernemers bevindt zich onder meer de kapitalist Georges Forrest, voor wie tal van gekende politici hebben gewerkt als advocaat of adviseur (onder meer de PS’er Jean-Claude Marcourt of de VLD’er Pierre Chevalier). De groep van George Forrest doet al zaken in Congo sinds het koloniale tijdperk. Ook vanuit China is er interesse, de regering stuurde een zekere Min om te onderhandelen over een reeks concessies.
China wil de handen kunnen leggen op een aantal interessante mijnen in ruil voor de aanleg van wegen en universiteiten. Dat zal op korte termijn ongetwijfeld positief onthaald worden door de bevolking, maar de samenwerking met de Chinezen is gebaseerd op een 30-70% verhouding: 70% winst voor China, 30% voor Congo. De uitverkoop van de mijnen aan buitenlandse ondernemers zorgt ervoor dat de mijnwerkers niet langer controle hebben over hun mijnen. Als de mijnwerkers in actie komen, wordt bovendien erg repressief opgetreden door de Congolese politie. In de documentaire stelt een arbeider: “We geven alle Congolese rijkdom weg aan het buitenland en als we dan in verzet komen, zijn het Congolezen die ons onderdrukken.”
De centrale “held” van de documentaire is Moïse Katumbi, de gouverneur van de provincie Katange en zakenman. Hij is politicus en beweert “dicht bij het volk” te staan. De camera van Thierry Michel brengt echter een aantal tegenstellingen aan het licht: er zijn veel beloften, maar vooral veel desillusies onder de arbeiders die hun vertrouwen hadden gesteld in Katumbi.
De documentaire brengt een overzichtelijk beeld van de plundering van Congo onder aanvoeren van het IMF en de Wereldbank ten voordele van kapitalisten uit België, de VS, Canada, de Chinese staat en kapitalisten uit dat land. Om het land uit de miserie te krijgen, moet ook gestreden worden tegen de internationale instellingen die de plundering mogelijk maken.
Het idee van een “nationalisatie” zal bij veel Congolezen wellicht slechte herinneringen oproepen. Maar een nationalisatie onder de reële controle van de gemeenschap is uiteraard niet hetzelfde als een nationalisatie onder controle van de kliek Mobutisten zoals in het verleden. De Congolese bevolking kan zich enkel ontwikkelen en uit de miserie van de rampzalige oorlogen oprichten door de mijnrijkdommen in eigen handen te nemen. Dat betekent dat tegen het kapitalisme moet worden gestreden. Met de rijkdommen van het land in handen van de staat en de bevolking zouden heel veel middelen vrijkomen om te investeren in de productie (onder meer met meer diversiteit) en andere openbare diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg,…
Hiertoe zal er nood zijn aan een moedige en sterke regering die wordt opgezet en gecontroleerd door de arbeiders en boeren. Indien een breuk zou worden gemaakt met het kapitalisme, zou dit bovendien een enorme impuls zijn voor strijdbewegingen in andere landen. Via die weg zou een isolement tegenover het internationale kapitalisme kunnen worden vermeden.