Deze zomer zal het tien jaar geleden zijn dat de Italiaanse ordetroepen in Genua Carlo Giuliani doodschoten op één van de eerste massabetogingen van de anti-globaliseringsbeweging in Europa. Het zal ook tien jaar geleden zijn dat de Linkse Socialistische Partij het initiatief nam om “Internationaal Verzet” op te zetten, als aanloop naar de protesten die in het najaar van 2001 tegen de neoliberale EU-toppen in België plaatsvonden.
Naar aanleiding van de verjaardag van deze gebeurtenissen brengt De Linkse Socialist een dossier in twee delen over de oorsprong en de betekenis van de anti-globaliseringsbeweging, welke organisatie- en strijdvormen ze ontwikkelde en de discussies over het programma die binnen deze beweging woedde.
December 1999: de “Battle of Seattle”
Het vijfdaagse protest tegen de bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) werd wereldwijd bekend als de “Battle of Seattle”. Tienduizenden betoogden samen met een verzameling van NGO’s, vakbonden, anti-kapitalistische en socialistische groepen, milieu-organisaties,… en deden de derde bijeenkomst van de WHO in het honderd lopen.
Niemand had zo’n opkomst verwacht. Tot voor Seattle bleef het protest tegen deze internationale instellingen door dezelfde organisaties beperkt tot enkele honderden actievoerders. Door het succes van Seattle werd een nieuwe massabeweging geboren: de anti-globaliseringsbeweging.
Seattle sprak tot de verbeelding en de jaren erop zou iedere bijeenkomst van het internationale kapitaal en haar politieke vertegenwoordigers, waar ook ter wereld, aangegrepen worden om de wereldwijd toenemende woede tegen de neoliberale globalisering uit te drukken.
Einde van een tijdperk
Deze beweging betekende een keerpunt. Het luidde het einde in van een tijdperk van kritiekloos aanvaarden van de vrije markt en het begin van een nieuwe wereldwijde golf van radicalisatie en protest, dat weliswaar brutaal zou onderbroken worden door de aanslagen van Al Qaida op de WTC-torens op 11 september 2001. Voor de VS betekenden de protesten de grootste sinds de beweging tegen de Vietnamoorlog. Al vlug groeide deze beweging uit tot een internationale beweging die voor het eerst sinds de val van het Oostblok openlijk kritieken zou formuleren op het kapitalisme.
Het diende een eerste ernstige ideologische slag toe aan de zelfgenoegzaamheid van het kapitalisme, dat zichzelf sinds de val van de Muur uitgeroepen had tot overwinnaar op het “socialisme”. “We have won,” schreven de kapitalistische media. Ondanks de monsterachtige karikatuur van socialisme die het stalinisme was, in feite een dictatoriaal geleide planeconomie, deed het bestaan van een maatschappij georganiseerd op basis van een planeconomie voorheen dienst als voorbeeld van de mogelijkheid van een alternatief op de vrije markt. Het wegvallen van dit stalinisme gaf het kapitalisme de ruimte om haar hegemonie op te leggen, haar terrein uit te breiden en haar aanvallen op de arbeiders en armen te verdiepen en te versnellen. Het verwarde de arbeidersbeweging in al haar geledingen en leidde tot een terugval in het politiek bewustzijn.
Tot de anti-globaliseringsbeweging was de dominante trend in de maatschappij er een van acceptatie van het kapitalisme en ontstonden protestbewegingen veeleer rond specifieke thema’s, one issues genoemd. We kregen strijdbewegingen tegen racisme, rond het milieu, voor asielrecht,… Dit waren bewegingen die specifieke wantoestanden aanklaagden. Het waren veeleer protestbewegingen tegen de symptomen van een ziek systeem, met zeer weinig of geen algemene kritiek op het systeem waarop deze symptomen ontwikkelden.
Hoewel de anti-globaliseringsbeweging daar niet volledig mee brak en zelf dikwijls niet verder ging dan het voorstellen van maatregelen om het kapitalisme te corrigeren en te “vermenselijken”, legde ze als geen eerdere beweging in de voorgaande jaren de oorzaak van wereldproblemen als de groei van armoede, vluchtelingencrisis,… bij de werking van het kapitalisme. Deze beweging was een uitdrukking van een bewustzijn waarbij was geweten wat we niet wilden en waarom we dat niet wilden, zonder dat duidelijkheid was over wat in de plaats moest komen.
Groeiende kloof tussen arm en rijk doet revolteren
De politiek van vijftien jaar onafgebroken liberaliseringen, privatiseringen en herstructureringen, leidde tot een ongeziene groei van de ongelijkheid op wereldvlak. Niet alleen tussen rijke en arme landen, maar ook binnen die landen. Niet alleen in de neo-koloniale wereld, maar ook in de meer ontwikkelde en geïndustrialiseerde wereld. De kloof tussen de “haves” en de “have nots” was nooit eerder zo groot.
De 225 rijksten, vooral geconcentreerd in de VS, beschikten in 2000 over een fortuin van meer dan duizend miljard dollar. Dat was toen gelijk aan het jaarlijkse inkomen van de 47% armsten ter wereld, of 2,5 miljard mensen! De drie rijkste mannen bezaten evenveel rijkdom als de 600 miljoen inwoners van de armste landen. In de Britse krant The Guardian werd de vraag gesteld: “Wat is het verschil tussen Tanzanië en Goldman Sachs? Het eerste is een Afrikaans land dat 22 miljard dollar per jaar voortbrengt en dit moet delen met 25 miljoen inwoners. Het tweede een investeringsbank die 2,6 miljard per jaar realiseert en dit moet delen met 161 man”.
Ook in de VS en de geïndustrialiseerde wereld groeide deze kloof als nooit tevoren. Het fenomeen “werkende armen” kende eerst opgang in de VS, maar tiert ondertussen ook welig in de Europese steden. De rijkdom van de rijkste 1% in de VS oversteeg dat van de 90% armsten. Toen in 1980 het verschil van inkomensratio tussen een arbeider en een bedrijfsbaas nog gemiddeld 1 op 42 bedroeg, was dit in 2001 1 tot 425! Aanvallen op lonen en arbeidsvoorwaarden, diensten als gezondheidszorg, onderwijs,… maakten komaf met de sociale vooruitgang die de vorige generaties op basis van strijd boekten en zorgden ervoor dat de nieuwe generaties het minder goed hebben en minder beschermd zijn tegen economische crises dan de vorige.
De overdaad voor de rijken gecombineerd met een hongerdieet voor de armen deed miljoenen jongeren en arbeiders revolteren. In een aantal landen bleef de beweging beperkt tot massale betogingen. In sommige gevallen werden rechtse regeringen omvergeworpen en vervangen door regeringen van het minste kwaad die, eenmaal aan de macht, geen verschil maakten. In Latijns-Amerika deden revolutionaire massabewegingen de oude regimes vallen en kwamen linkse presidenten aan de macht. De meest linkse zoals Chavez en Morales braken, onder druk van de beweging, openlijk met het neoliberalisme en gingen over tot het beperken van de macht en inkomsten van de multinationals. Ze gebruikten deze middelen voor het voeren van een sociaal beleid door middel van beperkte hervormingen.
Het neoliberalisme en de bijhorende globalisering – het politieke regime dat na de crisis van het kapitalisme in de jaren 1970 moest leiden tot het herstel van de winstgevendheid van de bedrijven door een massale overdracht van publieke middelen naar de privé – leidde slechts tot nieuwe crises en het opnieuw in vraag stellen van het kapitalisme.
Voorloper op harde confrontatie arbeid-kapitaal
De radicalisering ten tijde van de antiglobaliseringsbeweging vond vooral plaats onder jongeren. Wij stelden toen dat dit een voorloper zou vormen van een diepgaandere radicalisering van de volledige arbeidersbeweging. Het kapitalisme werd door een beperkte laag opnieuw in vraag gesteld, maar deze laag zou aangroeien naarmate het kapitalisme zelf steeds meer in crisis zou geraken.
De burgerij heeft al het mogelijke gedaan om de onvermijdelijke crisis van haar systeem voor zich uit te duwen. De Aziatische crisis (1997-98) en het barsten van de internetzeepbel (2001) waren de eerste uitdrukkingen van de crisis die nu in alle hevigheid woedt. Door middel van een nog verder doorgedreven (financiële) speculatie werden steeds meer en grotere zeepbellen geblazen om de vorige te vergeten.
Vandaag zijn de lapmiddelen stilaan uitgeput en gaan we naar een hardere confrontatie waarbij het kapitaal de crisis op de kap van de arbeiders en hun gezinnen wil afschuiven. Het arbeidersverzet begint zich steeds meer te manifesteren, maar moet nog afrekenen met de erfenis van de jaren 1990 en 2000.