[box type=”shadow” align=”alignright” width=”100″]
RECENSIES op SOCIALISME.be
- "Why not Socialism?" door G.A. Cohen
- “Van Genk tot Mauthausen. Opmerkelijk verzet en collaboratie in Vlaanderen” door Roger Rutten
- "Un amour à taire": vervolging van holebi’s, vroeger & nu
- "Blackwater, opkomst van ‘s werelds machtigste huurlingenleger" door Jeremy Scahill
- "De rode vlag" door David Priestland
- "Dokter in overall" door Karel Van Bever
- Which side are you on?
- "Het islamdebat" door Sami Zemni
- Varmints: boek, film en CD
- "Onze kant van het bed" door Marc Reynebeau
- Tentoonstelling: Frida Kahlo in Bozar
- “Jean-Marie Dedecker. De buffel” door Raf Sauviller
- “Cuba na Castro, een eiland in omwenteling" door Lode Delputte
- Avatar. Als de aandeelhouders de wereld verslinden
- "The People Speak" van Howard Zinn
[/box]
De Bezige Bij heeft recent een Nederlandse vertaling uitgebracht van het boek “Luisteren naar sprinkhanen” van Arundhati Roy. Dit boek is niet zo bekend en ook de feiten die het beschrijft zijn niet altijd gekend bij ons. Maar de bekende Indische schrijfster Roy, die de Booker Prize won met haar “De God van Kleine Dingen”, ontpopt zich steeds meer als een Indische Michael Moore die op een aantal vlakken overigens scherper is dan Moore zelf.
Centraal in het boek van Roy staat een afkeer tegen de burgerlijke politici en tegen het kapitalistisch systeem dat leidt tot armoede en tegenstellingen. Doorheen de verschillende essays over diverse thema’s – soms algemener, soms een stukje onderzoeksjournalistiek – worden enkele rake analyses gemaakt. Maar soms wordt ook wat snel over bepaalde termen gegaan, wij zijn het niet eens met Roy als ze de hindoenationalistische krachten rond de BJP zonder meer “fascistisch” noemt. De misdaden en genocide aangericht door deze krachten, onder meer in Gujarat in 2002, zijn verschrikkelijk maar het is niet correct om dit meteen op een zelfde hoogte te plaatsen als de bloedbaden aangericht onder het nazisme of de verbrijzeling van de arbeidersbeweging onder het fascisme.
Arundhati Roy is opgegroeid in Kerala in het zuiden van India waar er een sterk bewustzijn is rond klassentegenstellingen. In deze deelstaat is er sinds decennia een “communistisch” bewind. Dat is een uitdrukking van een radicalisering aan de basis, maar de afgelopen jaren zijn de Indische communisten steeds meer een hardere neoliberale koers gaan varen. Roy aarzelt overigens niet om de “communisten” hiervoor aan de schandpaal te nagelen.
Terecht wordt gesteld dat 1989 een keerpunt vormde, ook in India. Het wegvallen van de Sovjetunie had ook een grote impact op de India waar een sterker doorgedreven neoliberaal beleid werd opgelegd. Over die val van het Oostblok merkt Roy terecht op dat dit ook verbonden is met de oorlog in Afghanistan die door de Russen werd verloren in de jaren 1980… “Hoewel deze essays geschreven zijn tussen 2002 en 2008 vormt het jaar 1989, toen in de ruige bergen van Afghanistan het kapitalisme zijn lange jihad won tegen het Sovjetcommunisme, de onzichtbare markering ervan, het begin.”
De ironie dat de VS nu zelf in de problemen komt door haar oorlog in Afghanistan ontgaat Roy niet. Ze voegt er meteen aan toe: “Als ronselaars voor Amerika’s jihad tegen de Sovjetunie was het de taak van het Pakistaans leger en de ISI [de Pakistaanse geheime dienst] om geld op te halen en door te sluizen naar islamitisch fundamentalistische organisaties. Nadat de VS deze Frankensteins geprogrammeerd en op de wereld losgelaten hadden, verwachtten ze dat ze hen als gehoorzame mastiffs [oorlogshonden] konden terugroepen wanneer ze maar wilden.”
Het kapitalisme leidt tot een scherpe kloof tussen arm en rijk, ook in India is dit het geval. De veel geprezen economische groei van de afgelopen jaren kwam enkel een kleine toplaag ten goede, de meerderheid van de Indische bevolking heeft er niets van gemerkt. “Economen delen ons van de pagina’s van de financiële dagbladen juichend mee dat de groei van het bnp fenomenaal is (…) Maar buiten deze lichtcirkel plegen boeren en masse zelfmoord omdat ze hun schulden niet kunnen aflossen. Uit het hele land komen berichten van hongersnood en ondervoeding.” De totale graanproductie daalde in de jaren 1990 tot een niveau onder dat van Wereldoorlog Twee en de beruchte hongersnood in Bengalen toen drie miljoen mensen omkwamen. 47% van de kinderen in India jonger dan drie jaar lijdt aan ondervoeding, een gemiddeld plattelandsgezin eet nu ongeveer honderd kilo voedsel minder per jaar dan in 1990. Dat is het resultaat van het liberaliseringsbeleid en de “fenomenale groeicijfers”.
Naast sociale problemen creeërt het kapitalisme ook ecologische problemen, Roy spreekt over “ecocide”: “Nu al worden bossen, bergen en waterwegen verwoest door plunderende multinationale ondernemingen, gesteund door een staat die op drift is geraakt en zich heeft overgegeven aan wat alleen als ecocide omschreven kan worden.” Rivieren worden verwoest om de bedrijfswereld te dienen, een rechter die dit goedkeurde nam na zijn pensioen zitting in de milieuraad van Coca Cola. “Heel subtiel”, vindt Roy dat. We zijn het wel niet eens indien de ecologische problemen in India worden toegeschreven aan “mensen aan de andere kant van de wereld die een goed leven leiden”. Er is een scherpere klassenanalyse nodig.
De neoliberale politiek ging gepaard met een verscherping van alle mogelijke etnische en religieuze tegenstellingen. De afkeer tegenover moslims werd opgedreven en de hindoenationalistische partij BJP kende een sterke opmars. Dat gebeurde niet door haar eigen kracht, maar grotendeels door de ontgoochelingen in de Congress partij – de partij van Ghandi die in de jaren 1970 gedwongen werd tot een beleid van nationalisaties maar vanaf de jaren 1980 steeds meer een liberale koers verkoos en vanaf 1989 volledig verkocht was voor het neoliberale model. De BJP was in 1984 nog goed voor twee zetels in het parlement, tegen 1998 vormde de partij een regering met een meerderheid van de zetels! De partij won terrein met een kritiek op de privatiseringen en liberaliseringen, maar “eenmaal aan de macht omarmde de partij enthousiast de vrije markt en ondersteunde het grote bedrijven als Enron.” Het verschil tussen Congress en de BJP is beperkt, “wat Congress heimelijk, stiekem, hypocriet en achterbaks deed, doet de BJP met trots.”
De verdeel-en-heerspolitiek, overigens een erfenis van het Britse kolonialisme, leidde tot uitbarstingen van geweld. In 2002 werd in Gujarat een slachtpartij aangericht onder moslims. Dit gebeurde onder het toeziend oog van het lokale bewind dat in handen was van de BJP. Er waren ook al aanvallen op christenen – in het oostelijke Orissa wonen tienduizenden christenen in vluchtelingenkampen. De BJP geniet de steun van verschillende bedrijfsleiders die uiteraard geen probleem zien in het opzetten van arme bevolkingsgroepen tegen andere arme bevolkingsgroepen.
Een ander conflictgebied is Kasjmir. “De chaos die in Afghanistan en Pakistan is ontstaan dreigt via Kasjmir India binnen te stromen. (…) De reeks terroristische aanslagen die uitmondden in de aanslagen in Mumbai in 2008 waren daar een voorbode van.” Roy bezocht Kasjmir – ze werd er zelfs even onder huisarrest geplaatst – en kwam gevoelsmatig tot een standpunt van het erkennen van het recht op zelfbeschikking: laat de Kasjmiri zelf beslissen, zelfs indien dit betekent dat ze illusies hebben in een beter lot indien ze bij Pakistan aansluiting zoeken (het door Pakistan bezette deel van Kasjmir wordt niet gekenmerkt door welvaart en democratie).
Links heeft geen antwoorden geboden. Het “linkse front” steunde de regering van de Congress-partij een tijdlang en voert in de deelstaten waar het aan de macht is een neoliberaal beleid. Arundhati Roy aarzelt niet om zich daartegen uit te spreken, zelfs indien dit ingaat tegen een deel van de linkse intellectuelen in de rest van de wereld.
Er is nood aan verzet en engagement. In de strijd tegen de gevolgen van het kapitalisme is engagement nodig, “iedereen die woedend is” moet “een engagement met sociale gerechtigheid aan de dag leggen dat de intensiteit van zijn verbolgenheid evenaart”. Een mooie oproep tot engagement en organisatie, ook al blijft Roy op dat vlak onduidelijk. Steun aan campagnes is evident voor de schrijfster, ook aan de campagne Tamil Solidarity betuigde ze haar steun. Een NGO-benadering verwerpt ze, “De ngo-isatie van burgerinitiatieven depolitiseert” en “maakt ons afhankelijk van hulp en aalmoezen.” Een politiek alternatief zou voor de hand liggen, maar Roy houdt de boot af. Dit kan enkel indien er voldoende middelen zijn en “een politieke partij die de armen vertegenwoordigt zal een arme partij zijn. Een partij met heel weinig geld.” Voor Roy moet de strijd dan maar op straat worden gevoerd. Wij denken dat die nadruk inderdaad belangrijk is, maar dat de strijd op straat kan versterkt worden met een politiek intiatief dat geduldigd wordt opgebouwd. Of leggen we er ons bij neer dat de armen geen politieke vertegenwoordiging kennen?
Roy brengt in haar boek een aantal interessante teksten waarin dieper wordt ingegaan op belangrijke gebeurtenissen in India, onder meer de aanslag op het Indisch parlement eind 2001 waarna een mediahetze werd opgezet die met de grond wordt gelijk gemaakt in het boek. Er is een hoofdstuk waarin Bush wordt aangepakt en waarbij Roy laat zien dat ze erg gevat schrijft.
Dit boek is een aanrader voor wie een breder beeld wil hebben op de wereld en daarbij ook een kritische visie over de situatie in India weet te appreciëren. Enige voorkennis van de politieke en sociale situatie in dat land, of beter gezegd continent, is handig bij het lezen van het boek. Maar het kan ook een nuttige kennismaking zijn die nadien verder wordt aangevuld. Het boek is een aanklacht tegen een kapitalisme dat voor de meerderheid van de bevolking rampspoed brengt – vandaar de titel “luisteren naar de sprinkhanen” naar een opmerking over de Armeense genocide in 1915 toen ontij werd verwacht omwille van de sprinkhanen. Roy beperkt zich niet tot vaststellen, ze roept ook op tot engagement ook al is ze daar niet altijd even helder in.