Your cart is currently empty!
Sri Lanka. “Oorlogsoverwinning” gevierd, maar nationale kwestie niet opgelost
De oorlog tussen de Tamil Tijgers (LTTE, Liberation Tigers of Tamil Eelam) en het Sri Lankese regime is beëindigd. Deze oorlog duurde bijna 30 jaar en kwam voort uit het feit dat de nationale kwestie met betrekking tot de Tamil-minderheid niet was opgelost. De regeringstroepen waren in staat om de “Tijgers” te verslaan, enkele topleiders waaronder Velupillai Prabhakaran te vermoorden en al het territorium van de LTTE te heroveren.
In het zuiden van het land werd de overwinning gevierd en werd propaganda gevoerd om aan te tonen dat er geen nationaal probleem meer zou zijn. De realiteit is dat de nationale kwestie binnenkort complexer zal zijn dan 60 jaar geleden. De president verklaarde in het parlement naar aanleiding van de overwinning op 19 mei: “Er zijn geen minderheidsgroepen meer in dit land. Er zijn slechts twee gemeenschappen. Eén die van dit land houdt en een andere die dit niet doet.” Het nationale conflict in Sri Lanka kent een lange geschiedenis, maar het is niet opgelost met de zogenaamde overwinning van Rajapakse.
Geschiedenis van de nationale kwestie in Sri Lanka
Toen de Sri Lankese regering onafhankelijkheid van het Britse imperialisme had bekomen in 1948, wilde deze de Engelse taal vervangen door het Singalees, de taal van de meerderheid van de bevolking. Er werd beloofd om een gelijkaardige status te geven aan de Tamil-taal, maar dat werd nooit gerealiseerd. In de plaats daarvan kwamen er aanvallen op de rechten van de Tamil-arbeiders op de plantages. Er werd later een akkoord gesloten met India over het repatriëren van tienduizenden arbeiders en hun families. De Tamil-leiders van deze tijd probeerden samen te werken met de Singalese burgerij. Ze dachten dat de problemen waarmee de Tamil-gemeenschap werd geconfronteerd, konden opgelost raken doorheen een dialoog met de Singalese leiders. Dat idee bleek snel een illusie te zijn. Er werd daarbij een beslissende rol gespeeld door Soloman Bandaranayaka in 1956.
In 1952 had Bandaranayaka ontslag genomen uit de United National Party die toen aan de macht was. Hij evolueerde naar een nationalistische Singalese positie om meer politieke macht te verwerven. Daartoe wou hij een nationalistische kracht opbouwen met Boeddhistische monniken, dokters, leraars, boeren en arbeiders – de Sri Lanka Freedom Party (SLFP). Hij beloofde dat het Singalees de officiële taal zou worden binnen de 24 uur dat hij premier werd. Enkel de leiders van de Lanka Sama Samaja Party (LSSP) en de Communistische Partij (CP) voerden campagne tegen de “Sinhala Only Act” in het parlement.
In het parlementaire debat in 1956 deed Colvin R de Silva, een Sama Samajist (socialist/trotskist), zijn bekende uitspraak: “Een taal, twee landen. Twee talen, één land”. Een aantal activisten uit de linkse beweging die voorheen opkwamen voor de rechten van de Tamilsprekende bevolking, keerden zich later naar het Singalees nationalisme met politieke allianties over klassengrenzen heen. Toen de UNP-regering van Dudley Senanayaka een wet liet stemmen over het gebruik van de Tamil-taal was dat bedoeld om toegevingen te doen aan de Tamils. De linkse leiders van de LSSP en de CP namen daarbij schandalig genoeg deel aan betogingen tegen de regering waarbij werd samengewerkt met Bandaranayaka van de SLFP. Ze namen daarbij een nationalistische positie in.
Op 8 januari 1968 werd de boeddhistische monnik Dhambarawe Rathnasara neergeschoten op een anti-Tamilbetoging. De coalitie van de SLFP samen met de LSSP en de CP kwam aan de macht in 1970 op basis van onder meer een singalees boeddhistische sentiment. De LSSP had voorheen een massale aanhang onder brede lagen van de Singalese, Tamil en moslimarbeiders en zeker onder de Tamil plantage-arbeiders in de heuvels. De steun voor de socialisten was zo groot dat de LSSP en de CP vaak de tweede grootste partij waren bij de verkiezingen. De LSSP-leiders zochten een parlementaire weg en deden toegevingen om hervormingen te onderhandelen, maar daarbij werd afstand gedaan van de betrokkenheid bij revolutionaire strijd.
Eind jaren 1960 en begin jaren 1970 was er een keerpunt in de Sri Lankese politiek omwille van het verraad van de leiders van de traditionele partijen die deelnamen aan kapitalistische coalitieregeringen en daarbij afstand deden van de klassenstrijd. Dat bereidde de weg voor kleinburgerlijke bewegingen voor in zowel het noorden als het zuiden van het land. De rebellie in het zuiden onder leiding van het Volksbevrijdingsfront (JVP) en de guerrillabeweging van de Tamil Tijgers (LTTE) ontstonden quasi tegelijkertijd.
De politieke vertegenwoordigers van de Singalese kapitalisten en grootgrondbezitters in de UNP en SLFP hadden tot dan toe het land gecontroleerd. Voortaan werden ze aangevuld door de vroegere “linkse” leiders die zich beperkten tot burgerlijke parlementaire politiek. De coalitieregering van 1970 begon het proces om een nieuwe grondwet op te stellen. De Tamilleiders dachten dat de rechten van de Tamils deel zouden uitmaken van die nieuwe grondwet. De Grondwettelijke Raad weigerde echter alle voorstellen en eisen van de Tamilleiders. Het boeddhisme, de godsdienst van de Singalezen, werd de officiële godsdienst onder de nieuwe grondwet. Deze grondwet werd ingevoerd terwijl Colvin R de Silva, de prominente leider van de LSSP, in de regering zat. De Tamilbevolking had eerder al discriminerende maatregelen te verduren gekregen en werd nu onder de knoet gehouden door een zogenaamde linkse Volksfrontregering. Bij gebrek aan een arbeidersalternatief dat alle arbeiders verenigde in een strijd voor gelijke rechten, begonnen de onderdrukte Tamils uit te kijken naar andere methoden om hun strijd te voeren. Tamilleiders traden op de voorgrond om het vacuüm te vullen.
Dat was de achtergrond waartegen een Verenigd Tamil Front werd opgezet met alle politieke partijen onder de Tamils. Omwille van de “Sinhala Only Act” uit 1956 waren er heel wat ambtenaren van Tamilafkomst die hun job waren verloren omdat hun Singalees onvoldoende was. De nieuwe generatie van Tamiljongeren kwam niet aan bod in de openbare diensten en de ambtenarij. Alle hoop van de Tamils om op de sociale ladder omhoog te gaan, werd de kop ingedrukt.
Behalve een cementfabriek in Kankasunthrai en een chemische fabriek in Paranthen kwam er geen belangrijke industrie in het noorden van het land. Zelfs die twee fabrieken kwamen er pas na grote druk vanuit de Tamilbevolking. De leider van Tamil Congress, GG Ponnambalam, moest een initiatief nemen. Hij was minister van industrie in de UNP-regering van 1947 en was verkozen in Jaffna, de belangrijkste stad in het noorden. In deze context was de enige hoop op een beter leven voor de Tamils onderwijs. Dat is de reden waarom er onder de Tamils een grotere nadruk lag op het aanleren van Engels.
Jongeren nemen de leiding van de Tamilstrijd
Tamilleiders die deel uitmaakten van de heersende klasse werden aan de kant geschoven onder de Tamilbevolking. Ponnambalam Ramanathan in de jaren 1920 en GG Ponnambalam (die tijdens de Britse bezetting in de jaren 1940 opkwam voor een 50-50 politiek) waren vertegenwoordigers van de kapitalistische klasse. SJV Chelvanayagam richtte de Federale Partij op in 1949 en A. Amirthalingam waren andere toonaangevende Tamilleiders. De jongerenbeweging van de Tamils ging in tegen de gevestigde leiding. De burgerlijke leiders van de Tamils beweerden in de traditie te staan van de niet-gewelddadige methoden van Mahatma Gandhi. Ze probeerden via onderhandelingen het lot van de Tamil bevolking te verbeteren. De jonge Tamils gingen daar steeds meer tegen in. Vanaf 1972 dook een groep op die zich de Tamil Tijgers noemde. Dat veranderde het politieke landschap in het noorden.
Er waren tot eind jaren 1980 verschillende gewapende jongerengroepen in het noorden. Zo waren er onder meer de Tamil Eelam Liberation Organisation (TELO), People’s Liberation Organisation of Tamil Eelam (PLOTE), de Eelam Revolutionary Organisation of Students (EROS), de Eelam People’s Revolutionary Liberation Front (EPRLF) en de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). India gaf aanvankelijk steun aan deze groepen omdat ze opkwamen voor een onafhankelijk Eelam. Die eis was een uitdrukking van de intensiviteit die de nationale aspiraties van de Tamilbevolking had aangenomen. De LTTE kwam een prominente factor doorheen aanvallen op militaire doelwitten en omdat de andere groepen fysiek werden geëlimineerd. Toch slaagde de LTTE er in om steun te vinden onder de jongeren en studenten op basis van een afkeer tegenover de Sri Lankese regering.
UNP-leider JR Jayawardana kwam in 1977 aan de macht en nam stappen om de “standaardisering” af te schaffen als onderdeel van zijn neoliberaal beleid. Die standaardisering bestond er uit dat Tamilstudenten werden benadeeld tegenover Singalese studenten met het oog op toegang tot de universiteit. De maatregel werd doorgevoerd door Bandaranayaka.
De Singalese leiders begonnen toegevingen te doen en erkennen dat de Tamils het recht hadden om de eigen taal te gebruiken. De nationale strijd van de Tamil bevolking was gegroeid tot een strijd voor gelijkheid en rechtvaardigheid. Beperkte maatregelen waren niet voldoende. Er waren bovendien redenen genoeg voor de Tamils om geen vertrouwen te hebben in de Singalese kapitalistische leiders.
In 1983 was de maand juli een zwarte maand. “Zwarte juli” stond voor een bloedbad op de Tamilbevolking doorgevoerd door de ergste elementen van het regime van Jayawardena. Dit vormde een keerpunt in de nationale strijd van de Tamils. Honderden onschuldige Tamils in Colombo en andere zuidelijke steden werden op straat vermoord of levend verbrand in hun huizen. Al hun eigendommen werden geplunderd of vernield door Singalese chauvinistische gangsters. De politie en het leger kwamen niet tussen om het bloedbad te stoppen. Een aantal Singalezen namen een heldhaftige positie in door hun Tamil vrienden en collega’s te beschermen, onder meer door hen in huis binnen te nemen.
Tegen die tijd hadden een aantal Tamiljongeren zich gebaseerd op gewapende strijd door middel van individueel terrorisme. Deze optie won aan steun en leidde tot een bloedige oorlog waarbij meer dan 100.000 doden vielen.
Militaire oplossing voor nationale kwestie?
De oorlog met de LTTE heeft ongeveer 30 jaar geduurd. Het was voor de LTTE niet mogelijk om een overwinning te behalen op het Sri Lankese regime en een onafhankelijk Eelam op te zetten. Maar tegen het einde van de jaren 1990 had de LTTE wel quasi volledige controle over het noorden en delen van het oosten van het land. Het beschikte over een eigen leger, luchtmacht en zeemacht, eigen rechtbanken, belastingen, grenscontroles,… Het vormde een staat in de staat. De LTTE slaagde er evenwel niet in om de massa’s op een democratische wijze te betrekken bij dit bewind waardoor het onvermijdelijk tot splitsingen in de eigen organisatie kwam.
De oostelijke Tijgercommandant Karuna liep in 2004 met duizenden Tamil-kaders over naar de Sri Lankese regering. Dat was een fatale slag voor de LTTE. Er was bovendien een massale steun van regionale machten als China, India en Pakistan aan het regime van Rajapaksa. Op die basis werd vanaf 2006 een belangrijk offensief ingezet. Het Sri Lankese leger was in staat om al het territorium te heroveren dat voorheen onder de controle van de Tamil Tijgers stond en alle belangrijke leiders waaronder Prabhakaran werden vermoord.
De strijd op basis van de onrechtvaardigheid die decennialang de Tamils te beurt is gevallen, zal echter niet voorbij zijn omdat het Sri Lankese leger de Tamil Tijgers een nederlaag heeft toegebracht. De Sri Lankese leiders beweren nu dat ze er in slagen om het ooit zo verdeelde land te verenigen onder één nationale vlag. Dat is nonsens. Er zijn nog steeds honderdduizenden Tamils die gevangen zitten in openlucht kampen in het noorden van het land. De veroverde gebieden zijn verlaten, de bevolking is er volledig verdwenen.
Er kan geen echte overwinning worden bereikt indien er geen steun is van zowel de Singalezen, Tamils, moslims als andere minderheden in het land. Rajapaksa wil een eenheidsland opzetten, maar dan wel naar zijn normen en voorwaarden. Dat betekent dat er geen democratische maatregelen zijn en dat de gewone bevolking en de armen niets te zeggen hebben. De motieven van de regering blijken uit het lot van het Party Representative Committee (APRC) dat werd opgezet door Rajapaksa toen hij president werd. Het doel van dit comité was om tot een politieke oplossing te komen en Rajapaksa beweerde dat hij op een termijn van enkele weken een voorstel daartoe zou doen.
De voorzitter van het APRC, Tissa Witharana, is minister en leider van wat overblijft van de LSSP. Hij verklaarde meer dan een jaar geleden dat het APRC meer dan 90% van haar voorstellen had afgewerkt. De regering verklaart nu triomfantelijk dat de oorlog voorbij is, maar zwijgt in alle talen over de voorstellen van het APRC. Het lijkt erop dat dit comité een stille dood is gestorven.
Deze regering zal de nationale kwestie niet oplossen indien er niet minstens een aantal voorstellen worden gedaan aan de Tamilbevolking, zeker nu de regering beweert dat de Tamil Tijgers volledig van de kaart zijn geveegd. De regering heeft misschien wel een aantal Tamils overgewonnen (onder meer de groep rond Karuna), maar is voor haar steun wel volledig afhankelijk van de meest extreme Singalese nationalisten. Het zou een onmogelijke opdracht zijn om een consensus te vinden tussen de verschillende onderdelen van de heersende partij voor een voorstel waarbij rekening wordt gehouden met de verzuchtingen van de minderheden.
President Rajapaksa verklaarde in januari 2007 dat hij bereid is om het 13de amendement op de grondwet volledig door te voeren. Dit amendement werd in 1987 ingevoerd als onderdeel van het Indisch-Sri Lankese akkoord dat werd gesloten door de leiders van India en Sri Lanka. Het omvat de invoering van provinciale raden en de verkiezing van de belangrijkste ministers in iedere provincie. In dit voorstel werden de noordelijke en oostelijke provincies samengevoegd in één provincie. Er werd nadien een regionale hoofdminister verkozen, maar die had amper enige macht. De provincies stonden onder de controle van de centrale regering die gouverneurs aanstelde. Rajapaksa heeft verwijzingen naar dit 13de amendement sindsdien alten vallen. Een aantal bondgenoten van de president zijn actief betrokken in campagnes tegen het 13de amendement.
We moeten opmerken dat zowel de LSSP als de CP het akkoord tussen India en Sri Lanka destijds hartelijk onthaalden. Zelfs de zogenaamde revolutionaire Nava Sama Samaja Party (NSSP), dat had gebroken met de coalitiepolitiek van de LSSP, steunde dit akkoord tussen de twee kapitalistische landen en was enthousiast over het sturen van Indische vredestroepen in het noorden en oosten van het land. Een minderheid in de NNSP, de groep die vandaag de Sri Lankese CWI-afdeling vormt, waarschuwde ervoor dat dit geen oplossing bood en dat het Indische leger uiteindelijk zou ingezet worden tegen de Tamilbevolking in het noorden. Wij verzetten ons toen tegen het sturen van Indische troepen naar het land.
Moslims en de oorlog
Moslimleiders die de regering steunen deden er alles aan om te bewijzen dat er geen verband is tussen de Tamilsprekende molsims en de oorlog in het noorden. Ze willen het voorstellen alsof het normale leven in het oosten is teruggekeerd nadat het grondgebied werd veroverd op de Tamil Tijgers. Eén van de belangrijke eisen van de LTTE was de erkenning van het noorden en oosten als Tamilgebied. Bij het opzetten van de oostelijke provinciale raad in 2008 bleek reeds dat de regering-Rajapaksa probeerde om in te spelen op de nationale en religieuze gevoelens van de moslims. Hij brak evenwel zijn belofte aan Hisbullah (moslimleider van de heersende People’s Alliance) om hem hoofdminister te maken indien de heersende partij de verkiezingen zou winnen in deze provincie.
De Singalese burgerlijke leiders gebruiken de Tamils en moslims steeds als een pion in hun politieke spel. De opportunistische rol van de “leiders” van de Tamils in de heuvels, van Douglas Devananda en van Karuna (voormalige LTTE-leiders in het oosten) is daar ook een uitdrukking van. Bij het begin van de gewapende strijd van de Tamils steunde een meerderheid van de gewone moslimbevolking in het oosten deze strijd omdat het gezien werd als een strijd van uitgebuitenen tegen de uitbuiters. Het feit dat de LTTE in 1990 de moslims uit het noorden en oosten wou verdrijven, leidde tot een breuk met de moslimbevolking. Een grote meerderheid van de moslims keerde zich tegen de LTTE en haar strijd en begon zich te richten tot de chauvinistische regering van Rajapaksa. De belangrijkste reden daarvoor moet bij de fouten van de LTTE worden gezocht.
De moslimleiders en de moslimbevolking beweren nu dat de regering-Rajapaksa Singalese kolonies wil vestigen in traditioneel moslimgebied. Tegelijk worden moslims hard aangepakt door de regering die er niet in slaagt om de situatie onder controle te houden in moslimgebieden. Er werden ook maatregelen genomen om de godsdienstvrijheid te beperken. Dit leidt ertoe dat een groeiend deel van de moslimbevolking zich bedreigd voelt door de Singalese boeddhistische meerderheid. Officieel is het voor moslimmeisjes toegestaan om een hoofddoek te dragen op school, maar er zijn steeds meer scholen in Colombo waar de directie dit recht heeft opgezegd. Er waren verschillende campagnes van ouders tegen het invoeren van een hoofddoekenverbod, maar Singalese nationalisten voerden daar campagne tegen en richten zich tegen de eisen van de moslimouders.
Dit maakt duidelijk dat de nationale kwestie absoluut niet opgelost is omdat een nationalistische stroming een “militaire overwinning” heeft geboekt. De chauvinistische haat blijft bestaan en moet worden bestreden. Momenteel is het niet uitgesloten dat een deel van de moslimbevolking naar een reactionaire religieuze positie wordt geduwd omdat ze ingaan tegen het chauvinisme van de Singalezen.
Marxisten en de LTTE
De militaire nederlaag van de Tamil Tijgers leidt tot een nieuwe discussie over de nationale kwestie. Als marxisten hebben we steeds opnieuw de methoden van de LTTE in vraag gesteld. Wij stelden dat gewapende strijd zonder betrokkenheid van de massa’s nooit tot de bevrijding van de Tamilbevolking zou leiden. Marxisten verdedigden wel het recht van de Tamils om in te gaan tegen de onderdrukking die de Tamils te verduren kregen vanuit de Singalese staat.
De Tamil Tijgers hadden aanvankelijk een zekere interesse in socialistische opvattingen, maar het ontbrak de leiders aan vertrouwen in massastrijd door de onderdrukten. Er werd een campagne gevoerd om al wie buiten de LTTE bleef fysiek te elimineren. Dat leidde er toe dat er voor de bevolking niets anders opzat dan de LTTE te steunen als enige organisatie die voor bevrijding zou kunnen zorgen. De LTTE voerde de nationale strijd op een wijze die zelfs de internationale aandacht trok, maar er werd niet toegelaten dat deze strijd een eigen leiding vanuit de Tamilgemeenschap in het noorden en oosten van het land zou opwerpen.
Er kwam heel wat financiële en politieke steun uit het buitenland, in het bijzonder vanwege de vele Tamilvluchtelingen in andere landen. De autoritaire aanpak van de leiding van de Tijgers onder Prabhakaran, zorgde ervoor dat er verschillende belangrijke kansen werden gemist. Tijdens de periode van wapenstilstand (tussen 2002 en 2004) had de LTTE de kans om democratische discussie en debat in de Tamilgemeenschap toe te laten om zich aan de leiding van de Tamilbevolking te plaatsen op basis van een actieve steun van die bevolking. De Tijgers verzetten zich daartegen en lieten geen enkele democratie toe in hun gebied. Er waren ook geen pogingen om tot een dialoog te komen met arbeidersleiders uit het zuiden van het land die opkwamen voor de rechten van de Tamilbevolking. Het leek de leiding van de Tamil Tijgers zelfs onverschillig te laten dat er arbeidersorganisaties en marxisten in het zuiden waren die opkwamen voor het zelfbeschikkingsrecht van de Tamils. Er waren zelfs aanvallen op Tamil socialisten.
Het antwoord van de LTTE op de aanvallen van regeringstroepen in het noorden bestond uit militaire aanvallen en soms ook terreuracties tegen onschuldige Singaleze in het zuiden van het land. Dat maakte het moeilijker voor de activisten in het zuiden om op te komen voor de Tamils. De LTTE creëerde deze sfeer omdat het niet inzag dat hun strijd verbonden was met deze van de onderdrukte massa’s in het zuiden als onderdeel van een strijd tegen het kapitalisme en voor de opbouw van een socialistische samenleving.
Deze situatie heeft het moeilijk gemaakt om in het zuiden op te komen voor het zelfbeschikkingsrecht van de Tamils. Maar zelfs onder die moeilijke omstandigheden, blijven de marxisten in het zuiden opkomen voor het recht op zelfbeschikking van de Tamilbevolking. De LTTE wou echter aantonen dat er geen enkele Singalees was die steun gaf aan de nationale strijd van de Tamils.
De strijd van de Tamils voor bevrijding moet zich richten op de bondgenoten onder de arbeiders en de onderdrukte massa’s bij zowel de Singalezen, Tamils en moslims om samen te strijden tegen het kapitalisme.
Moeilijk verteerbare realiteit voor de meerderheid
De periode na de onafhankelijkheid toonde de beperkingen van de Singalese kapitalistische klasse en het bedrog tegenover de Tamils. De heersende klasse is erg zwak net als in heel wat andere onderontwikkelde landen. Zowel de UNP als de SLFP (tegenwoordig omgevormd tot de People’s Freedom Alliance) hebben zich steeds gebaseerd op de singalese boeddhistische stemmen om aan de macht te komen. Zij zullen geen oplossing bieden voor de problemen waarmee de Tamils en de moslims worden geconfronteerd.
Er zijn verschillende zogenaamde liberale figuren die de regering oproepen om een oplossing uit te werken voor het post-LTTE tijdperk. Deze lagen denken dat de regering van Rajapaksa in staat zou zijn om een oplossing uit te werken. Dat gaat voorbij aan de oorzaken voor de nationale strijd van de Tamilbevolking die voorlopig in bloed werd gesmoord. Die nationale strijd kan niet zomaar worden afgedaan als terrorisme. Het is moeilijk te voorspellen hoe de Tamilbevrijdingsstrijd verder zal ontwikkelen, maar er zullen nieuwe ontwikkelingen zijn.
Er was nog nooit zo’n grote beweging van Tamils in heel de wereld die opkwam voor de nationale bevrijdingsstrijd van de Tamils in Sri Lanka. Dat wijst op een internationalisering van de strijd, waarbij er ook in Tamil Nadu in India een grote steun is. In de plaats van de oorlog te beëindigen, is de strijd geïnternationaliseerd. Zelfs Jayalalitha Jeyaram, de oppositieleider in Tamil Nadu die zich sterk tegen de LTTE uitsprak, verklaarde dat de enige oplossing voor de Tamils in Sri Lanka bestaat uit Eelam, een onafhankelijk land.
De nationale kwestie van de Tamils in Sri Lanka kan niet worden opgelost binnen de beperkingen van het kapitalisme. Er is nood aan democratische controle op alle rijkdom, los van etnische afkomst, religie, sekse of kaste. Dat is de enige weg vooruit voor de armen en de arbeiders in Sri Lanka. Om dat te bereiken, moeten we strijden tegen het kapitalisme dat steeds leidt tot verdeeldheid om de uitbuiting van de gewone arbeiders te vergroten.
Zoals de marxisten hadden aangegeven, kan de nationale bevrijding niet worden gerealiseerd op basis van geïsoleerd individueel terrorisme. De bevrijding van de Tamilbevolking kan enkel worden bereikt door deze strijd te verbinden aan de strijd van de arbeiders en andere onderdrukte massa’s in het zuiden tegen het kapitalistische systeem waarbij rekening wordt gehouden met de verzuchtingen van de Tamils en de moslims.
Het gewapende conflict dat de afgelopen 30 jaar het politieke toneel van het land heeft gedomineerd heeft geleid tot ontelbaar veel doden en slachtoffers. Dit heeft ons een bittere les geleerd die niet alleen belangrijk is voor de Tamils in het noorden, maar ook voor de Singalezen in het zuiden.