Filipijnen. ‘Economisch mirakel’ is neoliberale nachtmerrie voor de massa’s.

Door een correspondent van het CWI in de Filipijnen

Er is heel wat te doen over het zogenaamde ‘economische mirakel’ van de Filipijnen. Het land kende onder president Benigno Aquino (sinds 2010) hoge groeicijfers. Maar dat is niet nieuw. Ook onder de vorige regering van Arroyo waren er hoge groeicijfers voor het BBP. Dat was zelfs het geval toen de vele corruptieschandalen en politieke crises de legitimiteit van de regering in vraag stelden. Tal van regeringen en internationale instellingen zoals de Wereldbank wijzen op de economische groei in het land sinds de jaren 1970. Maar er wordt zelden duidelijk gemaakt hoe ongelijk die groei was, de cijfers van het BBP worden gebruikt om het niet over de realiteit van de scherper wordende kloof tussen arm en rijk te moeten hebben.

Er was een toename van grootschalige speculatieve investeringen in vastgoed en ontginning van bodemrijkdommen. Er werd ook geïnvesteerd in commerciële industriezones waar er amper of geen arbeidersrechten bestaan. Die zones nemen een steeds groter deel van de economie voor hun rekening. De regering-Aquino gebruikte de kansen om steeds meer macht over te dragen aan het lokale en buitenlandse kapitaal en hun bondgenoten. Er waren al pogingen om de grondwet te herzien en nieuwe golven van handelsliberalisering, deregulering en privatiseringen mogelijk te maken.

Groeiende kloof tussen arm en rijk

Het beleid van Aquino is op eenzelfde neoliberale leest geschoeid als dat van zijn voorgangers. Er is een toename van publieke investeringen in grote infrastructuurwerken terwijl de investeringen in sociale diensten in reële termen afgenomen zijn. Steeds meer middelen gaan naar de bedrijven. De regering besteedt miljoenen om de investeringen van de bedrijven veilig te stellen, onder meer door publiek-private akkoorden. Ondertussen stagneren de lonen en neemt de werkloosheid samen met het BBP toe. In het eerste kwartaal van 2013 was de groei in de Filipijnen hoger dan dat van China. Maar in het jaar ervoor verloren meer dan 800.000 boeren hun inkomen. Ook vissers en ongeschoolde arbeiders verloren hun werk. Bijna 26.000 geschoolde werkenden kwamen zonder werk te zitten.

Een reden voor de tegenstelling is dat de Filipijnse economie nog steeds gekenmerkt wordt door een zwakke industrie en landbouw, terwijl de groei vooral in de dienstensector te vinden is. Het heeft voordeel opgeleverd voor Manila en enkele andere stedelijke centra zoals Cebu, maar de geografische en sociale ongelijkheid is gegroeid. Slechts een kleine minderheid van de bevolking krijgt hogere lonen.

De inkomenskloof in de Filipijnen is bij de hoogste van de regio. In 2009 leefden de armste 70% gezinnen – zowat 65 miljoen mensen – op ongeveer 104 pesos (2 dollar) per dag of minder. Dat is volgens de Wereldbank de internationale armoedegrens.

Het nettovermogen van de 40 rijkste Filipijnen groeide van 27,8 miljard dollar in 2010 tot 47,4 miljard in 2012, een toename met 40%. Dit komt neer op meer dan een vijfde van het BBP. De bedrijven van deze 40 superrijken controleren de meeste groeisectoren in de Filipijnse economie, onder meer inzake vastgoed, havens, bouw, handel, energie, water, telecommunicatie, transport, mijnbouw, banken en financiewezen, voedingsindustrie,…

Armzalige lonen

De arbeidsvoorwaarden worden gekenmerkt door onzekerheid met tijdelijke contracten, structurele werkloosheid, lage lonen en repressie tegen vakbonden. De echte werkloosheidsgraad is een van de hoogste in decennia. De overheid heeft het over 7%, maar andere schattingen hebben het over 10,5% of 4,4 miljoen werklozen. Dat laatste cijfer is wellicht realistischer, zeker als ontmoedigde en ondertewerkgestelde arbeiders in aanmerking worden genomen.

De reële lonen stagneren terwijl de levensduurte toeneemt. Het minimumloon is amper de helft van de geschatte nood voor een gezin van vijf personen, met name 23 dollar per dag. Het minimumloon bedraagt 446 pesos (10 dollar) per dag, met een stijging van amper 10 pesos in 2012 in de regio rond Manila waar de lonen als gemiddeld 50% hoger liggen dan in de rest van het land. Ondanks de toenemende productiviteit, tussen 2011 en 2012 met 5,3%, stijgen de lonen amper. In 2011-2012 ging het om 3,6%, minder dan de productiviteitsstijging dus.

Met een gemiddeld loon van 279 dollar per maand, zijn de Filipijnse lonen de derde laagste van 72 landen. Enkel Tadjikistan en Pakistan doen het volgens de Internationale Arbeidsorganisatie nog slechter. De armoede kent ook in de ‘formele sector’ een opmars. Ook daar zijn tijdelijke contracten de norm geworden. De armoedegraad staat op 43,2% voor mensen actief in de landbouw, 16,5% voor industrie-arbeiders en 11% voor arbeiders in de dienstensector.

Ondanks de reeds erg lage lonen, wil de regering een nieuw loonstelsel invoeren met een verplicht basisloon – dat minder bedraagt dan het minimumloon – aangevuld met een wisselend loon dat afhankelijk is van de productiviteit. Dat laatste loon zou bepaald worden door de werkgevers. Elf van de 16 regio’s in het land voerden dit stelsel al door.

Dit alles gaat bovendien gepaard met stijgende kosten voor onderwijs en gezondheidszorg. De inschrijvingsgelden voor het hoger onderwijs stegen dit jaar met gemiddeld 8,5%. Privatiseringen hebben zelfs basis gezondheidszorg erg duur gemaakt .

Er is amper controle op deprijzen van basisgoederen. In 2011 leden 19,1 miljoen gezinnen honger als gevolg van een gebrek aan inkomen. De prijzen voor basisgoederen die door het armste derde van de bevolking worden geconsumeerd – vooral voedsel en rijst – stegen met bijna 6% per jaar tussen 2003 en 2012. Dat is meer dan de gemiddelde inflatie.

Maatregelen om de armoede te verzachten pakken de echte oorzaken van armoede niet aan. Het leidt tot meer schulden en tot corruptie. Bovendien worden deze maatregelen vanaf 2015 al teruggedraaid.

Sloppenwijken en onteigeningen

Er is een totaal gebrek aan sociale huisvesting. De bevolking in de sloppenwijken in de steden is aangegroeid van 16,2 miljoen in 1990 tot 23,9 miljoen in 2007. Het betekent dat 42,3% van de stedelijke bevolking in sloppenwijken woont. Meer dan een kwart van de inwoners van de regio Manila, 2,7 miljoen mensen, leven in informele bouwwerken. Dat stellen althans de officiële cijfers. De sloppenwijken ontstaan vaak op publieke grond, op afvalbergen, langs de kust of langs grote wegen. Veel van deze sloppenwijken staan uiteindelijk in de weg van commerciële projecten.

Pogingen om de inwoners van deze sloppenwijken weg te krijgen, draaien vaak uit op gewelddadige vernietigingen en enorme problemen. De regering wil de allerarmsten verjagen, vaak naar plaatsen die ver verwijderd zijn van iedere werkplaats.

Er worden appartementen gebouwd, maar dan wel appartementen die gewone mensen zich niet kunnen veroorloven. Ondertussen zijn er tienduizenden daklozen en werklozen. Hun informele huisvesting wordt vernield voor gated communities, shoppingcentra, mijnen en casino’s.

Rechten van werkenden onder vuur

Verschillende neoliberale golven van deregulering hebben de vakbonden sterk verzwakt. Slechts 10,6% van de arbeiders zijn lid van de vakbonden of vallen onder collectieve akkoorden. In de dienstensector ligt dit percentage nog later.

De regering-Aquino heeft iedere roep naar een minimale verhoging van het minimumloon van de hand gewezen. De regering wil ‘sociale vrede’ opleggen door een versterking van het ‘tripartisme’. In 2013 kwam er een wet waarbij elk sociaal conflict moet opgelost worden door een gedwongen verzoening. De wet verplicht vakbonden om eerst een pact van 30 dagen te sluiten met de werkgevers en bovendien zijn er tal van voorwaarden verbonden aan een stakingsaanzegging.

De afgelopen jaren waren er tal van inbreuken op de arbeidsrechten. Regels inzake gezondheid en veiligheid worden amper nageleefd. Er is een algemene sfeer van angst en onveiligheid in een context van hoge werkloosheidscijfers en beperkt arbeidersverzet. Gemiddeld worden jaarlijks tot honderd arbeiders voor de rechter vervolgd op basis van in kaart gezette beschuldigingen. Collectieve akkoorden worden vaak niet nagekomen. Stakingen en piketten worden beantwoord met afdankingen en politierepressie.

Toch is er verzet. In 2012 kregen de arbeiders van Filipinas Palmoil Plantation Inc (FPPI) minder dan het minimumloon. De vakbond organiseerde een staking met bijna duizend arbeiders die het werk neerlegden. Er waren ook gelijkaardige stakingen bij Express Coat Entreprises Inco en in industriezones.

Doorgaans ging het om geïsoleerde bewegingen en ondanks pogingen in die richting kwam er geen nationale staking of een politieke strijd. Het dichtste in de buurt van een politieke strijd door de vakbonden kwam van de Kilusang Mayo Uno (KMU of Beweging van Een Mei), dat zich verbond met het grootste linkse politieke blok in het land, de nationaaldemocratische beweging die beïnvloed is door de Maoïstische Communistische Partij van de Filipijnen (CPP). Deze partij volgt de strategie van een ‘uitgerokken volksoorlog’ onder leiding van de gewapende vleugel, Nieuw Volksleger (NPA). De CPP neemt een sectaire positie in tegenover wat het als ‘gele vakbonden’ (stakingsbrekers) ziet. De verkeerde politieke perspectieven zorgden er ook voor dat arbeiders gevraagd werden om hun werkplaatsen te verlaten om de NPA op het platteland te vervoegen.

Splitsingen en herschikkingen ter linkerzijde

De geschiedenis van de Filipijnse linkerzijde is lang en complex, maar de meeste grote linkse organisaties kunnen ingedeeld worden op basis van hun standpunten tijdens de splitsing van de CPP begin jaren 1990.

Er zijn diegenen die herbevestigen. Dat zijn diegenen die het eens zijn met de oproep van de toenmalige partijleider Jose Maria Sison om ‘Onze basisprincipes te herbevestigen en fouten recht te zetten.’ Zij blijven het maoïstische concept van een lange volksoorlog met het Nieuw Volksleger (NPA) verderzetten. Het leidde tot vervolgingen en executies van voormalige leden die deze koers verwerpen.

De CPP-NPA  volgt een tweestadiatheorie – een nationaaldemocratische revolutie gevolgd door een socialistische omvorming. Ze stelt dat de Filipijnen een ‘semi-feodale, semi-koloniale’ samenleving kent. De partij is actief onder arbeiders, boeren, inheemse volkeren en andere sectoren van de bevolking. Ze kent verschillende legale fronten die onderdeel vormen van het Nationaal Democratisch Front, het grootste linkse blok op dit ogenblik.

Er zijn activiteiten van CPP-NPA rond zowat alle thema’s, de partij staat sterk onder de studenten. De afgelopen jaren waren er allianties met lokale heersers die als ‘progressief’ worden bestempeld omdat ze de ‘nationalistische burgerij’ zouden vertegenwoordigen. De basis van de CPP-NPA is sterk geslonken in vergelijking met de piek van eind jaren 1980. In de meest economisch achtergebleven gebieden van het land is er nog heel wat activiteit, maar het aantal actieve militanten is afgenomen tot 4.000 tot 5.000. Enkele centrale leiders werden dit jaar opgepakt.

Los van enkele geïsoleerde plaatsen op het platteland heeft de CPP-NPA weinig of geen steun gevonden onder brede lagen van de werkende bevolking. De sectaire opstelling tegenover andere linkse groepen versterkt dit nog. Het karakter van guerrillastrijd en de realiteit van staatsrepressie zorgen ervoor dat de organisatie strak hiërarchisch en bureaucratisch is met een bijna militante afkeer van intellectueel denken. De top beslist en er is amper ruimte voor interne discussie of debat. Politieke slogans worden gerecycleerd en massacampagnes komen vaak neer op het roepen van slogans tegen politieke doelwitten, individuele politici of de president. Dit wordt niet omgezet in een bredere kritiek op het volledige systeem. Woorden als ‘kapitalisme’, laat staan ‘socialisme’, worden niet openlijk gebruikt. Dergelijke termen dienen enkel voor studiegroepen van ‘kaderleden’.

Er zijn echter tekenen van verandering, zeker onder jongere activisten die nieuwe perspectieven zoeken. Het ontbreekt echter aan een politiek programma dat hoop kan vestigen. Bovendien is er een gebrek aan interne democratie waardoor iedere discussie neerkomt op een breuk met de leiding. Het interne beleid van de CPP is niet zo coherent als de partijleiding zou willen, maar verandering kan enkel komen door een radicale breuk met de leiding.

Sinds het begin van de splitsing van de CPP begin jaren 1990 is de oppositie verder gesplitst in tal van fracties, waaronder Partido Lakas ng Masa, Sanlakas, Partido ng Manggawa, Bukluran ng Manggagawang Pilipino. Deze groepen delen in grote mate de analyse dat de Filipijnen een ‘semi-kapitalistische’ samenleving kennen en ze hebben een sterkere oriëntatie op arbeiders uit de industrie.

Andere groepen, zoals Akbayan, zijn sterk naar rechts opgeschoven en hebben zelfs de regering van Aquino vervoegd. Een aantal centrale leiders van deze groep kregen mooie posities in de regeringsbureaucratie.

Weinig linkse organisaties beroepen zich openlijk op het trotskisme. Een uitzondering is de Revolutionaire Arbeiderspartij die verbonden is met het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale en actief is in de zuidelijke provincie Mindanao.

200 buitengerechtelijke moorden

De staatsrepressie tegen linkse militanten en arbeidersstrijd is afgezwakt sinds het tijdperk van Arroyo. Maar dit is relatief. De mensenrechtengroep Karapatan heeft bewijzen van meer dan 200 buitengerechtelijke moorden, 221 moorden uit frustratie, 104 slachtoffers van martelingen en 40.000 mensen die moesten vluchten als gevolg van militaire operaties. Deze cijfers hebben betrekking op de periode sinds het begin van de ambtstermijn van Aquino. Het gaat onder meer om journalisten, vakbondsleiders en linkse voortrekkers. Recent werd een studentenleider van de universiteit van Mindanao doodgeschoten bij een confrontatie met het leger.

De straffeloosheid voor de elite is nog steeds algemeen. De vervolgingen wegens corruptie of politieke moorden stagneren. Er is geen gerechtigheid in zicht, getuigen worden op klaarlichte dag vermoord. Sinds 2010 zijn vier getuigen van het bloedbad in Maguindanao (waarbij 58 mensen werden ontvoerd en vermoord door een lokale krijgsheer) vermoord.

Ondanks de enorme obstakels en de complexe situatie van een gefragmenteerde linkerzijde, zorgt de brutale realiteit van het Filipijnse kapitalisme voor nieuwe kansen in de komende jaren om de arbeidersbeweging opnieuw op te bouwen en te bewapenen met echte socialistische analyses en alternatieven.

 

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop