Twee overheidsmanagers pleitten omomwonden voor één statuut voor overheidsambtenaren, privé en zelfstandigen (zie het pleidooi van VDAB-baas Fons Leroy en Frank Van Massenhove, hoofd van de federale overheidsdienst Sociale Zaken). Dit past in het kader van de flexibiliteit. Mensen moeten van het ene op het andere moment naar een andere job kunnen overstappen. Dat is de nieuwe samenleving, wie zich daar niet aan wil aanpassen is conservatief, beseft niet hoe deze maatschappij verandert en meer nog, ontneemt iedere dynamiek van een maatschappij die erop wil vooruitgaan….
Eigenlijk moet een manager uitvoeren wat zijn grote baas zegt. In geval je in de private sector werkt is dit je privé patroon, als je bij de overheid werkt is dit de ‘politieke’ baas. Maar wat in de privé niet kan, mag vandaag blijkbaar wel bij de overheid. Een manager mag daar zonder problemen politieke standpunten innemen, zonder daarvoor op de vingers getikt te worden.
Stel je voor dat een ambtenaar bij de stad Antwerpen in de uitoefening van zijn/haar job zo openlijk een politiek standpunt moest innemen. Terecht zou men hem/haar op de vingers tikken. Ik verwacht echter geen reactie van BDW over de politieke stellingname van deze overheidsmanagers vanuit hun functie, het is immers makkelijker tegen een regenboogtruitje te reageren of een hoofddoek, dan tegen ultra-liberale managers. Eigenlijk verwacht ik het ook niet van de andere politieke partijen. Er zijn twee maten en twee gewichten. De kleine man moet zijn bek houden, de managers mogen spreken. Gelukkig dat er nog democratie is nietwaar!
Maar waar gaat het in essentie om. Want dat deze heren nu hun stem laten horen is niet toevallig. Een éénheidsstatuut, zelfde rechten, zelfde plichten. Op zich zelfs een verdedigbare zaak.
Controle op de inkomens
Als men echt de lat gelijk wil leggen, dan mag men geen appelen met citroenen vergelijken. Iedere werknemer in de private of openbare sector heeft een loon, gekend door de overheid, tot op de laatste cent. Heel terecht trouwens.
Voor zelfstandigen ligt dat anders. Van zodra men spreekt over betere controles op hun inkomen, liggen de zelfstandigenorganisaties dwars. Meer nog, soms komen ze er openlijk voor uit dat er fraude bestaat in de sector en dat de sector niet kan overleven zonder die fraude (denk aan de cafés en restaurants). Stel je voor dat de vakbond zou verdedigen om fraude te erkennen, het land zou te klein zijn. Maar blijkbaar is er geen vuiltje aan de lucht als zelfstandigenorganisaties dit doen.
Idem dito voor superrijken die om (gerechtvaardigde) taksen in eigen land te ontwijken een standplaats vinden in België. De politiek doet hieraan niks. Hoewel er miljarden inkomsten te rapen zijn. Maar blijkbaar is het nog altijd beter een dopper die (dikwijls uit noodzaak) een zwarte klus afwerkt te beboeten, dan eens te denken aan de grote fraudeurs. Hiermee verdedig ik noch het een, noch het ander, maar de wetgeving is op het ene vlak heel duidelijk, op het andere vlak heel confuus.
En hier ligt een eerste probleem. Toen de besluitwet van 1946 op de sociale zekerheid werd gestemd hebben de zelfstandigen ervoor gekozen hun eigen statuut te behouden. En eigenlijk doen ze dit tot op de dag van vandaag.
Een goede zaak voor hen die frauderen, een slechte zaak voor (vele kleine zelfstandigen, want die zijn er ook) die een beter statuut willen.
Dus, als men over gelijkheid wil spreken, is het minste wat men moet doen, de lat gelijk leggen en een zelfde controle invoeren op het inkomen van zelfstandigen als van andere werknemers.
Het verschil tussen het ‘ambtenarenstatuut’ en de ‘private sector’
Ook dit lijkt op het eerste zicht tegenstrijdig. In tegenstelling tot de private sector waar de relatie tussen werknemer en werkgever is vastgelegd in een arbeidsovereenkomst, geldt dit niet voor een vastbenoemde ambtenaar. De vastbenoemde is gebonden door zijn ‘statuut’ en dat is een eenzijdige verbintenis. Met andere woorden, je kan er niet over onderhandelen of discussiëren. Dit ligt totaal anders in de private sector.
Laat ons het voorbeeld nemen van een metser. Je bent naar school geweest, hebt er leren metselen en dan ga je zoeken naar een job. Veel mogelijkheden zijn er niet, ofwel word je zelfstandige (cfr. hierboven), ofwel ga je op zoek naar een job, hetzij in loondienst (in de private sector), hetzij als ambtenaar.
In tegenstelling tot de openbare sector is er een rits van wetgevingen die toepasselijk zijn op werknemers in de private sector.
Je hebt de arbeidswet, je hebt de wet op de arbeidsovereenkomsten. De arbeidswet legt ondermeer de maximum arbeidsduur per week vast, het aantal wettelijke vakantiedagen, het minimumloon, de compensatie voor overuren, de wettelijke feestdagen.
De arbeidsovereenkomst daarentegen is afhankelijk van de collectieve arbeidsovereenkomst van de sector waarin je werkt. In de textielsector gelden andere bepalingen dan in de banksector of de petroleumsector. Binnen de verschillende sectoren is er immers het recht om te onderhandelen (werkgevers en vakbonden) en dit wordt vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst die kracht van wet heeft.
Zo zie je dat de arbeidsduur in verschillende sectoren verschillend is! Zo zie je dat het minimumloon in verschillende sectoren verschillend is. En zo zie je ook dat afhankelijk van de sector waar je werkt, het aantal vakantiedagen verschillend is, de loonbarema’s verschillend zijn, de ‘extra’s’ verschillend zijn. Dat is (conform de ILO – de Internationale Arbeidsorganisatie) het recht van onderhandeling tussen werkgevers en werknemers.
Om het simpel te zeggen, iemand die als metser werkt in de textielsector zal een ander loon, een andere arbeidsovereenkomst hebben, dan iemand die metser is in de metaal of petrochemie.
De arbeidsovereenkomst is echter een minimum waar geen enkele werkgever van kan afwijken. Een werkgever kan bv. niet zeggen dat je gemiddeld veertig uur moet werken, een werkgever kan je niet zeggen dat je geen kredieturen mag opnemen, een werkgever kan je niet betalen onder het wettelijk minimumloon van de sector waar je werkt, etc..
Maar de arbeidsovereenkomst blijft altijd een overeenkomst, dat wil zeggen, werkgever en werknemer kunnen in onderling overleg afwijken (naar boven) van de arbeidsovereenkomst.
Laat ons weer het geval van de metser nemen. Zij heeft een arbeidsovereenkomst afgesloten met haar patroon en weet hoe haar loopbaan zal zijn, welke rechten ze heeft, etc.. Maar deze vrouw is voor de werkgever heel belangrijk en die werkgever ziet dat er een nieuw bedrijf naast het zijne is opgericht waar een metser meer verdient. Hij heeft schrik dat zijn werkneemster weg zal gaan en kan in overleg gaan om betere arbeidsvoorwaarden voor te stellen om de werkneemster te houden. Omgekeerd kan ook hetzelfde gebeuren.
Eigenlijk is dit gewoon het principe van arbeidsrecht en het juridisch principe van de ‘overeenkomst’ (in onderling overleg kunnen partijen beslissen om af te wijken).
In de openbare sector ligt dit echter totaal anders. Om vastbenoemd te worden moet je voldoen aan de eisen die door de overheid zijn vastgelegd en moet je daarenboven slagen in een vergelijkend (de eerste is de eerste die wordt aangenomen) of een niet-vergelijkend examen (de overheid beslist lost van je plaats in de reserve). Ook al ben je de beste metser van heel België, je kan niet over je loon, over extraatjes of iets dergelijks, discussieren. De statutaire verbintenis is immers éénzijdig, dat wil zeggen, je moet je statuut aanvaarden!
Daarbij moet ook worden gezegd dat de arbeidswet niet van toepassing is (behoudens sommige sectoren zoals ziekenhuizen of commerciële diensten) maar wel de arbeidstijdenwet. Deze wet (2001) die een overeenkomst is tussen overheidsvakbonden en overheid is veel soepeler dan de arbeidswet en voorziet absoluut niet dezelfde tegemoetkomingen op het vlak van bv. overuren of weekendwerk.
Zeker voor knelpuntberoepen stelt zich een probleem bij de overheid. In sommige sectoren (bv. ICT, verpleging) liggen de weddenschalen te laag of kan men onvoldoende jaren uit de privé-sector meenemen waardoor de concurrentie met de privé scheef loopt. Een bestuur kan wel proberen daarin verandering te brengen maar dat duurt een hele tijd. De werkgever in de private sector is dus veel flexibeler en kan (via de arbeidsovereenkomst) veel aanlokkelijker zijn voor de werknemer.
De vastbenoemde heeft echter een andere ziekte- en pensioenregeling. Het is vooral de pensioenregeling die vandaag wordt aangevallen. De vraag is waarom?
Pensioenregeling voor vastbenoemden
Er wordt makkelijkheidshalve uitgegaan van het feit dat bij de overheid allemaal vastbenoemden werken. Ik noem dit de ‘grote leugen’. Want in vele sectoren (bv. gemeenten, ocmw’s) is nog slechts 1/3 van de personeelsleden vastbenoemd.
Maar ook bij de Vlaamse Overheid, de Federale Overheid, daalt het aantal vastbenoemden gestadig.
Dat geeft een probleem bij de overheid en waarom?
We kennen (zowel in de private als de overheidssector) het stelsel van de repartitie (herverdeling) in plaats van de kapitalisatie. Uiteindelijk komt dit er op neer dat de werkenden van vandaag, de gepensioneerden van vandaag betalen via hun afdrachten.
Terwijl in de private sector het aantal tewerkgestelden nog steeds toeneemt, geldt dit niet meer voor de vastbenoemden. Hun aantal neemt steeds af terwijl het aantal gepensioneerden toeneemt. Daarom hebben alle overheidsinstellingen problemen met de pensioenfondsen van de vastbenoemden (behalve wanneer die worden betaald door de overheid zelf).
Een schrijnend voorbeeld maakt dit duidelijk. Vroeger waren er vele overheidsziekenhuizen in Vlaanderen, maar vandaag zijn die bijna allemaal verdwenen. Dat betekent wel dat alle vastbenoemden uit die overheidsziekenhuizen geen ‘basis’ meer hebben die nog afdrachten doet in de overheidssector. Dus dat betekent serieuze problemen voor hun pensioenfonds.
Het bedrag van de overheidspensioenen
Een vastbenoemde heeft 75% van zijn laatstverdiende loon. Zo wordt ons althans voorgehouden. Weer een grote leugen.
Een vastbenoemde heeft dat op voorwaarde dat hij/zij 45 dienstjaren heeft. Heb je minder dienstjaren (de overgrote meerderheid) dan heb je een gemengd pensioen, een deel uit de private sector, een deel van bij de overheid.
Eén statuut, voor privé, zelfstandigen en ambtenaren?
Laat ons teruggaan bij het uitgangspunt van onze ‘neutrale’ overheidsmanagers. Eenzelfde statuut.
- Zijn zelfstandigen bereid tot een volledige transparantie van hun inkomen zoals de loon- en weddetrekkenden, dan is er geen probleem. Tot op heden weigeren hun organisaties dit echter!
- Er zijn verschillende statuten in de private sector. Ook daar is er geen eenheidsstatuut. Zelfs werkgevers willen daar in hun besparingswoede niet naartoe omdat het gewoon iedere vorm van sociaal overleg onmogelijk maakt.
- Moeten vastbenoemden (en ook contractuelen in overheidsdienst wiens barema’s zijn vastgekoppeld aan die van de vastbenoemden) alles laten vallen terwijl er niemand is die een éénheidsstatuut kan omschrijven?
Demagogie en volksbedrog
Weer wil men werknemers tegen elkaar uitspelen. Dikwijls op basis van vooroordelen die iedere grond missen.
Dat dit gebeurt door overheidsmanagers is betreurenswaardig. Zij overschrijden hiermee hun bevoegdheden en tonen hun politieke visie. Dat zij hiervoor peperduur worden betaald door dezelfde overheid, zegt veel over hoe de politiek denkt over hun bestbetaalde werknemers. Dit is niet hun taak, dit is de taak van de politiek.
Ik heb nooit enige objectie gehad tegen het feit dat moslimvrouwen een hoofddoek droegen, nooit enige objectie gehad tegen holebi’s, ook nooit enige objectie gehad tegen christenen die een kruisje droegen of vakbondsmilitanten die een symbool van hun vakbond droegen. Voor mij moet dit kunnen. Wat echter niet kan is dat je politieke symbolen draagt. Blijkbaar is een regenboogtruitje een onderwerp van discussie maar een politiek statement vanuit je functie, is dat niet?
Ne vollen buik denk nooit aan nen legen…
In mijn jaren als syndicalist is me steeds opgevallen dat iemand die enorme welstand heeft, niet kan begrijpen hoe het eraan toe gaat met hen die het minder hebben.
Als syndicalist (delegee, militant of secretaris) die tussen de mensen staat, hoor je een ander geluid. Mensen hebben het steeds moeilijker en het verbetert er niet op.
De volle buiken van het management zijn zelfgenoegzaam, vertellen onzin, maar zij halen de pers. Want ook onze media zijn volle buiken.
Behoudens in de klein linkse pers (gelukkig dat ze er nog is) is er geen tegengewicht.