Your cart is currently empty!
Boek PVDA en LSP. Uittreksel: “Oorlogen in Irak en in de Balkan”
We publiceerden het boek ‘PVDA en LSP. Verschillen en mogelijke raakvlakken in de opbouw van een politiek alternatief’ door Eric Byl. Je kan dit boek in onze webshop bestellen. Hieronder een uittreksel uit dit boek.
[divider]
Oorlogen in Irak en in de Balkan
Onder de slogan ‘Geen oorlog om olie’ ontstond in 1991 een massale beweging tegen operatie Desert Storm. Dat was een imperialistische interventie in Irak door een internationale coalitie onder leiding van de VS met VN-mandaat. Aanleiding was de inval door Irak op 2 augustus 1990 in Koeweit. Dat is eigenlijk een oliebron die na de imperialistische opdeling van de regio was opgewaardeerd tot onafhankelijke staat. Zo kon het imperialisme haar oliebevoorrading ook na de dekolonisatie garanderen. Het snijdt de regio grotendeels af van haar natuurlijke rijkdommen en is een doorn in het oog van de omliggende volkeren.
Saddam Hoessein misbruikte die terechte gevoelens om een interne politieke crisis af te wenden. Hij had immers, toen nog als bondgenoot van de VS, een dure achtjarige oorlog (1980 – ’88) achter de rug tegen het fundamentalistische regime van Iran. Tijdens die oorlog had hij gebruik gemaakt van gifgassen, geleverd door Britse en Amerikaanse bedrijven. Ook tegen de eigen bevolking had hij gifgas ingezet. In het Koerdische dorp Halabja in Noord-Irak lieten 5.000 Koerden, vrouwen en kinderen daarbij het leven. Hij ontsnapte aan een veroordeling omdat de Reagan-administratie in de VS dat tegenhield.
Na de achtjarige oorlog had Saddam behoefte aan meer inkomsten. Via beperking van de olieproductie wou hij een hogere prijs afdwingen en zijn inkomsten optrekken. Koeweit, een vazalstaat van het Westen, wou echter van geen productiebeperking weten. Saddam besloot de oliestaat in te lijven en er een Iraakse provincie van te maken. Daarmee ging hij regelrecht in tegen de belangen van het imperialisme. Onder het mom van een humanitaire interventie wou het imperialisme orde op zaken stellen. Volledig terecht verzetten de vredesbewegingen, de PVDA, de voorlopers van LSP en heel radicaal links, zich tegen deze interventie die niets anders was dan een oorlog om olie.
We schreven eerder dat de bonapartistische contrarevolutie door Stalin in Rusland bepalend was geweest voor alle latere ontwikkelingen. Dat gold eveneens voor de kapitalistische restauratie in het Oosten. Voortaan bleef nog slechts één supermacht over, de VS. Regimes die uit haar gratie vielen, konden niet langer van kamp te wisselen door het model van stalinistisch Rusland te kopiëren zoals China, Vietnam en andere landen dat vroeger hadden gekund. Zij hadden vervolgens op bescherming door de Sovjetunie kunnen rekenen. Ze konden ook niet meer de supermachten tegen elkaar uitspelen, zoals Nasser van Egypte toen hij in 1956 het Suez-kanaal nationaliseerde. De tussenkomst van de Sovjetunie had toen een interventie van Frankrijk en Groot-Brittannië verhinderd.
Voor de voorlopers van LSP betekende het verdwijnen van het Oostblok het einde van een uitzonderlijke situatie waarin sommige elites uit zelfbehoud de economie van bovenaf nationaliseerden. Ze zouden dat voortaan niet meer aandurven. Enkel een democratische coalitie onder leiding van de arbeidersbeweging, gesteund door de boeren en stedelijke armen, zou daartoe nog in staat zijn. Dat is niets anders dan de klassieke definitie van de Permanente Revolutie zoals die door Trotski destijds geformuleerd was. Het vereist een zo groot mogelijke eenheid van de arbeidersbeweging en een revolutionaire partij. Het Saddam regime had echter een geschiedenis van brutale etnische en religieuze onderdrukking achter zich. Het werd gehaat door arbeiders in binnen- en buitenland. Verzet tegen de imperialistische interventie kon bijgevolg geen steun betekenen aan het regime van Saddam.
De PVDA nam een andere houding aan. Zij zou voortaan ieder regime steunen dat aan het imperialisme speldenprikken uitdeelde. Haar verzet tegen de interventie sloeg door naar openlijke steun voor het regime van Saddam. De anti-oorlogsbeweging was echter de eerste grote mobilisatie sinds de val van de Muur. Het radicaliseerde een hele laag jongeren. Die hadden niet de ervaring om de nuances tussen de posities van de verschillende linkse strekkingen te waarderen. Ondanks de steun aan Saddam kon de PVDA, de grootste component van de anti-oorlogsgezinde linkerzijde, bijgevolg een pak van die jongeren winnen. Dit verklaart wellicht waarom het zo lang duurde vooraleer de PVDA begreep dat haar positie voor bredere lagen van de arbeidersbeweging problematisch was.
De PVDA volhardde in die benadering door haar terechte verzet tegen de NAVO-interventie in Servië te laten doorslaan naar openlijke steun aan het regime van Milosevic. Die had in 1989 aan de basis gelegen van het opheffen van de autonomie van Kosovo binnen de Joegoslavische deelrepubliek Servië. Een autonomie die de Kosovaren in 1974, nog onder Tito, hadden verkregen. Het was het startsein voor het uiteenvallen van de ‘Socialistische Federale Republiek Joegoslavië’ in het begin van de jaren 1990. Slovenië, Kroatië en Macedonië riepen in 1991 hun onafhankelijkheid uit. In 1992 volgde Bosnië. Dat ging gepaard met een reeks oorlogen in Slovenië (1991), Kroatië (1991 – 1995) en Bosnië-Hercegovina (1991-1995). Na hun onafhankelijkheid werd in 1992 de Federale Republiek Joegoslavië uitgeroepen. Alle referenties naar socialisme verdwenen. De federale republiek bestond enkel nog uit Servië en Montenegro, dat in 2006 trouwens eveneens haar onafhankelijkheid zou uitroepen.
Als gevolg van het ongenoegen over de systematische achterstelling van de Albanese meerderheid in Kosovo, riepen de leden van het voormalige parlement van de autonome staat onder de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië, in 1992 in het geheim de Republiek Kosovo uit. Ibrahim Rugova werd verkozen tot president. Er werden parallelle clandestiene structuren opgezet, inclusief onderwijsinstellingen en gezondheidszorg voor etnische Albanezen. Rugova wou via onderhandelingen geleidelijk de positie van de Albanezen verbeteren en stond, althans in woorden, voor onafhankelijkheid ergens in de toekomst. De echte macht bleef echter in handen van de Servische regering.
Vanaf 1996 begon het Kosovaars Bevrijdingsleger (UCK), met een vaag maoïstisch verleden en zoals achteraf zou blijken banden met verschillende westerse geheime diensten, een reeks aanslagen. Ze viseerden de politie, Joegoslavische militairen, etnische Serviërs en etnische Albanezen die ze van collaboratie beschuldigen. In de zomer van 1998 zetten Servische troepen met steun van etnisch Servische milities een tegenoffensief in. Daarbij werd buitensporig geweld gebruikt tegen Kosovaarse dorpen die ervan verdacht werden leden van het UCK te herbergen. Er waren tekenen van etnische zuivering. De NAVO greep dat aan, naar eigen zeggen om de burgerbevolking te beschermen, om van maart tot juni 1999 luchtaanvallen uit te voeren tegen Joegoslavië.
Het was correct om zich te verzetten tegen de NAVO-bombardementen. Die hadden niets te maken met de wil van de Albanese Kosovaren om zich te bevrijden van nationale onderdrukking. De PVDA verbond daar echter steun aan voor Milosevic, de politieke vertegenwoordiger van een deel van de Servische nationale burgerij. Die had net aangetoond tot welke rampzalige gevolgen het beleid van de Servische nationale burgerij leidde. Haar falen was door het Westers imperialisme aangegrepen als excuus voor de bombardementen. Noch van het imperialisme, noch van de Servische nationale burgerij kon men een politiek verwachten in het belang van de meerderheid van de bevolking, dat vereiste de heropbouw van de arbeidersbeweging.
Het programma van een echt socialistische, dus revolutionaire, partij moet steeds streven naar een zo groot mogelijke eenheid van de onderdrukte massa’s. Het mag zich daarvoor niet baseren op abstracte formules in een ideale denkbeeldige wereld. Het moet rekening houden met de concrete situatie op het terrein die het gevolg is van historische ontwikkelingen en van de krachtsverhoudingen tussen de heersende elite en de arbeiders, armen en boeren. De bolsjewieken ageerden op een terrein dat eeuwenlang gekenmerkt werd door Groot-Russisch chauvinisme en nationale onderdrukking. Volledige éénmaking van arbeiders en boeren achter een socialistisch programma, zou pas mogelijk zou zijn als de bolsjewieken ieder vermoeden van Groot-Russisch chauvinisme van zich konden afschudden. Vandaar het belang dat Lenin eraan hechtte om aan de minderheden het recht op zelfbeschikking te garanderen, inclusief het recht op afscheiding indien zij dat wensten.
In Kosovo woedde een burgeroorlog. Een socialistisch programma dat de wens negeerde van de etnisch Albanese bevolking om onder de Servische nationale onderdrukking onderuit te komen, zou er geen schijn van kans maken. Het zou bovendien rekening moeten houden met de belangrijke etnisch Servische minderheid in Kosovo en moest ook een antwoord bieden op de desastreuze politiek van de nationale burgerij in Servië. Enkel een programma dat al die gevoeligheden incalculeerde, zou een kans maken om de eenheid van de onderdrukte massa’s te herstellen.
Vandaar dat de voorlopers van LSP opkwamen voor een onafhankelijk Socialistisch Kosovo met volle democratische rechten voor alle minderheden, inclusief de Servische, naast een Socialistisch Servië dat eveneens volle democratische rechten moest verlenen aan alle minderheden. Dat is een programma voor eenheid, voor heropbouw van de arbeidersbeweging, geen blauwdruk voor de toekomst. Als de Kosovaarse en de Servische onderdrukte massa’s op basis van hun gezamenlijke strijd achteraf zouden opteren voor een vrijwillige confederatie of federatie van socialistische staten, of zelfs voor één socialistische staat, dan zou onze strekking daar niet de minste problemen mee hebben. Maar dat vooraf opleggen als een voorwaarde voor strijd zou op dat moment de eenmaking van de arbeidersbeweging verhinderd hebben.