De doden worden nog geteld. Overlevenden van de onbekende oorlog in Sri Lanka

Het Engelstalige boek ‘Still counting the dead’ brengt het verschrikkelijke verhaal van het lot van de Tamilbevolking op Sri Lanka in de laatste maanden van de oorlog tussen het Sri Lankese leger en de separatistische LTTE (Tamil Tijgers). President Mahinda Rajapakse riep op 18 mei 2009 de overwinning uit. Frances Harrison was jarenlang een BBC-correspondent in Sri Lanka en omschrijft haar boek als volgt: “Het is geen geschiedenis van de hele oorlog… Het is een verslag van de overwinning vanuit het perspectief van de verslagene.”

Recensie door Manny Thain

Ieder hoofdstuk vertelt het verhaal van een individu en zijn of haar naaste familie. De vertalen lopen naast elkaar en brengen het verhaal van hoe grote groepen Tamils naar een klein gebied in het Noordoosten van het land werden verdreven. Het verhaal van elk individu is gelijklopend met dat van de anderen. Dat kan als veel herhaling overkomen, maar het is vooral een hard verhaal. Er wordt immers een beeld geschetst van de verschrikkelijke helse omstandigheden waarmee de Tamilbevolking werd geconfronteerd in de wanhopige poging om aan het oorlogsgeweld te ontsnappen. Er wordt ook ingegaan op de daaropvolgende genadeloze en systematische repressie van de Tamils. In het boek wordt gewezen op de mislukte strategie van de Tamil Tijgers die een aantal jaren het noordoostelijke gedeelte van het eiland controleerden.

Ondanks de verschrikkelijke en hartverscheurende verhalen, is dit boek het sterkst op de ogenblikken dat Tamils zelf aan het word worden gelaten. Er is weinig analyse, maar er zijn wel enkele pagina’s met nuttige feiten op het einde van elk hoofdstuk.

Harrison begint met de terugtrekking van de hulpverleners van de Verenigde Naties uit de oorlogszone. Dat gebeurde in september 2008 op bevel van het Sri Lankese regime. Voor veel Tamils was dat een keerpunt. Het betekende immers dat er geen enkel internationaal agentschap en geen enkele journalist in de buurt was om over de bloedbaden te berichten of om tussen te komen.

De VN hadden steeds een volgzame houding tegenover het Sri Lankese regime. Midden april 2009 blies de algemeen-secretaris van de VN nog de loftrompet van Rajapakse en zijn regime omdat een tijdelijke wapenstilstand in acht werd genomen. De VN Veiligheidsraad stemde eind april in met een lening van 1,2 miljard pond van het IMF aan Sri Lanka, dat was op een ogenblik dat de oorlog in haar meest bloedige fase was terechtgekomen.

Bij het begin van het offensief sloegen mensen op de vlucht met alles wat ze konden meenemen. Ze laadden tractoren, rickshaws of bromfietsen vol met voedsel, reservekledij, gereedschap, dekens, foto-albums, radio’s, laptops,… Onder de aanhoudende bombardementen moesten ze steeds verder weg vluchten en kwam een groot aantal mensen terecht in zogenaamde ‘no fire zones’. De bezittingen van de vluchtelingen werden steeds beperkter. De moessonregen maakte het plaatje compleet. Het graan kon niet geoogst worden. Het regime controleerde de voedselbevoorrading en liet slechts een fractie van wat nodig was door. Tegen februari 2009 waren er geen groenten meer te verkrijgen, tegen maart was er geen vis meer. Een zak rijst werd verkocht voor de prijs van een auto.

Er waren verschillende voorbeelden van een enorme solidariteit. ‘Korben’ (een schuilnaam) was een liefdadigheidswerker in een rolstoel. Hij haalt aan hoe vissers probeerden om hun vangst bij de gevangen mensen te krijgen, ondanks de bombardementen en de aanwezigheid van de zeemacht. Vissers riskeerden hun leven, maar aarzelden niet om de helft van hun vangst weg te geven aan de gewonden.

Zelfs wie wat geld had, zoals Korben, raakte amper aan voeding. Hij had wat spaargeld op de Bank of Tamil Eelam, een bank in handen van de LTTE. De bank bleef functioneren vanuit een hut die was gemaakt met zandzakjes en restanten van een kokosboom. Het personeel van de bank had rekeninguittreksels van de klanten en volgens Korben slaagden ze er vrij snel in om geld uit te keren aan wie wat spaargeld bij de bank had staan.

Naarmate het Sri Lankese leger oprukte, kwamen steeds meer Tamils in de ‘no-fire zones’ terecht waar ze toch gebombardeerd werden. Ze zaten er volledig vast tussen het leger en de LTTE. Het aantal gewonden liep snel op. De verminkte lijken van mensen lagen er tussen het dode vee. Er werden geïmproviseerde veldziekenhuizen opgezet waar dokters het moesten doen met slagersmessen waarmee werd geamputeerd. Er was geen verdoving.

Dokter ‘Niron’ schat dat er ongeveer 2.000 bommen werden gegooid op of rond het ziekenhuis van Uddayarkattu toen de gevechten eind januari 2009 intensiever werden. Telkens het veldziekenhuis werd verplaatst, schilderde het personeel een groot rood kruis op het dak en de GPS-coördinaten werden aan het Rode Kruis doorgegeven om het Sri Lankese leger te verwittigen. Maar telkens opnieuw werd het ziekenhuis bewust een doelwit. Anderen beschrijven hoe grote groepen gewonde vrouwen en kinderen een rij vormden voor melkpoeder en het slachtoffer werden van een bombardement. De meeste schattingen voor het aantal doden hebben het over 40.000 tot 100.000 vermoorde Tamils.

Na de laatste confrontaties (16-17 mei) probeerden tienduizenden mensen zich op wanhopige wijze over te geven. Families werden in de paniek uit elkaar gerukt. Ze moesten een lagune doortrekken waarbij het water tot aan de kin kwam en terwijl er tal van lijken in de zee dreven. Eens de lagune was doorgetrokken, moesten ze in rijen staan om gecontroleerd te worden door soldaten en gemaskerde Tamil rebellen die naar het regime waren overgelopen. Zij moesten LTTE-strijders identificeren maar ook anderen, zoals dokters, die getuigen waren van misdaden en het zwijgen moesten opgelegd worden. De procedure was compleet willekeurig.

Er was een groot kamp, Manik Farm, dat al gauw het grootste vluchtelingenkamp ter wereld werd met maar liefst 282.000 Tamils. Het kamp werd beheerd met VN-hulp en internationaal geld. Er waren grote affiches van president Mahinda Rajapakse en zijn broers. Het doel was duidelijk: extra zout in de wonden van de verslagenen strooien.

De omstandigheden in het kamp waren onwaarschijnlijk slecht met amper gezondheidszorg en onvoldoende voedsel, de rantsoenen van rottende groenten volstonden absoluut niet. Het sojameel zat vol kevers. Er was geen sanitair dat die naam waardig was. Er waren tal van groepsverkrachtingen door Sri Lankese soldaten. De mensen waren absoluut geschokt, ze probeerden in leven te blijven en waren te bang om te spreken.

Internationale hulpagentschappen en een klein aantal lokale liefdadigheidsorganisaties mochten slechts in een beperkt gebied binnen. Journalisten mochten slechts af en toe eens een stuk van het kamp zien tijdens zorgvuldig in beeld gezette rondleidingen. Een aantal mensen slaagde er in om met smeergeld een uitweg te kopen. Dat was echter ook risicovol met een reis naar de hoofdstad Colombo om van daaruit het land uit te vluchten. Al die tijd was er het risico om opgepakt te worden door het leger of door paramilitaire troepen die straffeloos konden optreden.

In het laatste hoofdstuk wijst Harrison erop dat het Sri Lankese leger sinds het einde van de oorlog met 100.000 manschappen is aangegroeid. Het leger heeft de grond en de bedrijven in het noorden en het oosten overgenomen, dat is nu een gemilitariseerde zone waar er voor iedere elf inwoners een Sri Lankese soldaat is. Mensen van de Singalese meerderheid worden overgebracht om in traditionele Tamilgebieden te wonen in kolonies.

Het Amerikaanse Agentschap voor Internationale Ontwikkeling stelde vast dat 89% van de Tamil-gezinnen in het noordoosten geen enkel familielid hebben met een inkomen. In Kilinochchi, een voormalig LTTE-bastion, leeft een kwart van de gezinnen aan minder dan de helft van de officiële armoedegrens. Er zijn nog steeds geheime gevangenenkampen in de regio. De martelingen en verkrachtingen gaan nog door. Sri Lanka is wereldwijd de nummer twee geworden wat het aantal verdwijningen betreft. Enkel Irak gaat nog voor.

Een groep experten van de VN vroeg een onderzoek naar de rol van de VN tijdens de oorlog en een eigen VN-onderzoek naar de oorlogsmisdaden in Sri Lanka. Beide voorstellen werden niet gerealiseerd. Topmilitair Shavendra Silva was actief in het eindoffensief en werd nadien vice-ambassadeur bij de VN. Het levert hem meteen immuniteit op voor een eventuele vervolging. De VN zet in diverse plaatsen ter wereld Sri Lankese troepen in als onderdeel van een vredesmacht. Met andere woorden: de VN erkent in de praktijk de genocide van Rajapakse en ondersteunt het corrupte regime. Het is een totaal verraad van de Tamil-sprekende bevolking doorheen de wereld.

Het lot van de Tamils in Sri Lanka wordt er intussen niet beter op. De omstandigheden die hebben geleid tot hun wanhoop en woede – omstandigheden die in het verleden hebben geleid tot guerrillastrijd – zijn nog steeds aanwezig.

‘Still Counting the Dead: Survivors of Sri Lanka’s hidden war’ door Frances Harrison. Gepubliceerd door Portobello Books, 2012.


Eerdere RECENSIES op SOCIALISME.be


0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop