Tag: front van verzet

  • Nu bouwen aan breed front van sociaal verzet!

    De verkiezingen van 14 oktober en hun nasleep bevatten enkele belangrijke waarschuwingen en lessen voor de arbeidersbeweging. Eerst en vooral dat de regering wel degelijk verslagen kan worden. Verder dat dit niet zal gebeuren door sociale actie uit te stellen tot na de volgende verkiezingen. Voorts dat het een illusie is om de regering weg te krijgen door een stem op de sociaaldemocratie en de groenen. Tenslotte dat de beste kans om na mei 2019 niet opnieuw met een rechtse regering opgescheept te zitten, erin bestaat om sociale strijd te koppelen aan een stap naar politieke vertegenwoordiging van de arbeidersbeweging door een kritische stem voor PVDA/PTB.

    Edito uit maandblad ‘De Linkse Socialist’ door Eric Byl

    Regeringsmythes doorprikt

    Als de uitslag voor de provincieraden zich ook op 19 mei herhaalt, is de federale regering haar ruime meerderheid van 85 zetels volledig kwijt en valt ze terug op 73, waar er 76 nodig zijn. Dat komt onder andere doordat enkele hardnekkige mythes van de regering in aanloop naar de verkiezingen doorprikt werden. Spijts de beloftes stevenen we door de liberalisering af op een tekort aan energiebevoorrading. De ‘humane maar kordate’ asielpolitiek van Francken bleek een knoeiboel. Het bruine kantje van de N-VA dook weer op met Schild & Vrienden.

    Onze koopkracht is niet gestegen, maar wel degelijk gedaald en ons land bengelt aan de staart van het Europese peloton inzake jobcreatie. Spijts alle inleveringen is het begrotingstekort zo groot als bij de aanvang van de regering en ons land zakt verder weg in de rangschikking van meest competitieve economieën.

    Maar vooral: de vakbondsacties plaatsten steeds weer de sociale afbraak op de voorgrond. Sociale actie uitstellen tot na de verkiezingen zou een catastrofale vergissing zijn. De uitslag op 14 oktober leert ons integendeel dat het de regering verhindert de aandacht af te leiden naar haar bevoorrechte thema’s: migratie, veiligheid en identiteit.

    Als de regering haar meerderheid kwijtspeelt, zou ze er de CDH met 7 zetels kunnen bijnemen, maar dat zou een ‘coalition of losers’ zijn, van vijf partijen die allen de verkiezingen verloren. De Wever begrijpt dat dit een zwaktebod is; vandaar zijn plotse afkeer van strijd tussen links en rechts en de opening naar Groen. Als Groen zou toehappen, zou er toch één winnaar tussen zitten, maar het pakte niet en de N-VA zag zich in Antwerpen verplicht beroep te doen op een andere loser: SP.a. Dat die daar bovendien op ingaat, is een waarschuwing voor al wie dacht rechts tegen te houden door in mei 2019 voor de sociaaldemocratie te stemmen.

    Ook in Wallonië en Brussel verkiest de sociaaldemocratie niet de progressieve meerderheden waarvoor het ABVV al maanden pleit, maar coalities met de club van N-VA-marionet Michel. Zijn Groen en Ecolo een geschikt alternatief? In Antwerpen stuurt Groen De Wever wandelen, maar dat is vooral symboliek want elders zitten N-VA en Groen samen in talloze meerderheden. In Brussel en Wallonië heeft Ecolo evenmin bezwaren tegen coalities met de MR.

    Wie biedt een sociaal antwoord?

    Het is hoog tijd dat de vakbondsleiders ermee stoppen ons illusies te verkopen. De uitslagen van CD&V en CDH bewijzen dat de achterban niet gelooft dat zij voor een ander, socialer beleid, zullen zorgen. Hoeveel kleur moet de CDH nog bekennen nadat ze de Waalse regering ten val bracht om een rechtse coalitie te vormen? CD&V’ers mogen van “tjeef” nog zoveel een geuzennaam maken als ze willen, dat het staat voor hypocrisie en misleiding bewijst hun partij dag in dag uit. Dat de SP.a De Wever in Antwerpen depanneert en de PS een middenvinger opsteekt naar het ABVV wanneer dat voor progressieve coalities pleit, zegt toch genoeg.

    Als de vakbonden geen politieke partner meer hebben, dan is dat voor een groot deel aan de vakbondsleiders gelegen. In plaats van te hopen dat de kiezer afrekent met het rechts beleid, zouden die er beter aan doen het terechte verzet tegen onmenselijke arbeidscondities, extreme flexibiliteit en lage lonen ernstig te organiseren. Als de vakbondsleiders onder elkaar blijven kibbelen over hoe ze vooral niets gaan doen, dan zal hun aanwezigheid uiteindelijk niet langer als een troef, maar als een nadeel voor efficiënte strijd gezien worden. De beweging van de gele hesjes in Frankrijk en in mindere mate in Wallonië zou een waarschuwing moeten zijn.

    De enige stem op 14 mei die er met zekerheid een is tegen een verderzetting van het rechtse afbraakbeleid is er een voor de PVDA. Die partij zou echter pro-actiever tewerk moeten gaan. In plaats van af te wachten, zou ze beter zo snel mogelijk alle linkse bondgenoten, zowel politiek als in de vakbonden en in andere sociale bewegingen contacteren om de regering van de miljonairstaks voor te bereiden met gemeenschappelijke massameetings in alle centrumsteden van het land begin 2019. Deze meetings mogen zich niet beperken tot een aanklacht, maar moeten ook een sociaal urgentieplan bespreken dat concreet maakt welke breuk met het rechtse afbraakbeleid nodig is en wat een linkse regering minimaal zou moeten realiseren zoals een minimumloon van 14 euro per uur, een arbeidsduurverkorting tot 30 uur zonder loonverlies, etc. De PVDA moet ook meer openheid tonen door alle linkse oppositiekrachten in de maatschappij te betrekken in één groot sociaal front van verzet.

  • De ‘culturele hegemonie van rechts’ overwinnen met durf en vertrouwen rond een socialistisch programma

    “Er is een culturele hegemonie van rechts, en als je wil ingaan tegen de financiële wereld, de banken en de Europese Commissie, dan vraagt dit tijd.” Dat merkte Raoul Hedebouw (PVDA) in juni in de krant Le Soir op. Rechts is effectief alomtegenwoordig in het publieke debat. En dat heeft effect. Maar we vrezen dat het argument van deze ‘culturele hegemonie’ door de PVDA wordt gebruikt om het perspectief van socialistische maatschappijverandering op heel lange baan te schuiven waardoor in de dagelijkse werking enkel een pragmatisch programma van beperkte hervormingen overblijft. Er is geen brug tussen hervormingen en de fundamentele maatschappijverandering die nodig is om hervormingen te behouden.

    dossier door Nicolas Croes uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    De kapitalistische klasse controleert niet alleen de productiemiddelen en de handel – de sleutelsectoren van de economie. Ze legt ook haar ideologie op tot ver buiten de eigen rangen. Dit kan door haar dominantie op economisch (geld), politiek (macht) en legaal (dwang) vlak. De controle op de media, onderwijsprogramma’s, … geeft de heersende klasse heel wat instrumenten om de slachtoffers van uitbuiting en discriminatie ervan te overtuigen dat dit nu eenmaal zo hoort. Het gaat zelfs verder: mensen worden ervan overtuigd dat het in hun belang is dat alles blijft zoals het is.

    Marx en Engels merkten in de 19e eeuw al op: “De ideeën van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende ideeën, dat wil zeggen dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is.” (‘Duitse ideologie’). Het kapitalisme doet er alles aan om ons ervan te overtuigen dat dit het beste systeem is om de samenleving te organiseren en dat er geen alternatief mogelijk is. Men wil ons laten geloven dat de geschiedenis bepaald wordt door opmerkelijke personaliteiten van de elite, en vooral dat de werkenden en jongeren zelf de samenleving niet kunnen veranderen. Verandering kan in het beste geval enkel door volgzaam te vertrouwen op figuren uit het establishment.

    “Feiten zijn koppig”

    De ideeën van de heersende klasse zijn dan wel dominant, maar ze kunnen wel degelijk betwist worden. Het officiële discours botst stelselmatig op de realiteit van het dagelijkse leven. Zoals Lenin ooit zei: “Feiten zijn koppig.” Dit betekent niet dat de bevolking zich gewoon kan afsluiten van de greep van de dominante ideologie. Maar op bepaalde ogenblikken komen de frustraties en het ongenoegen die soms al een hele periode onderhuids opgebouwd zijn tot uitbarsting.

    Het is niet ongewoon om te horen dat Vlaanderen hopeloos ‘rechts en conservatief’ is. Het is trouwens betreurenswaardig dat dit ook door sommige linkse activisten wordt gezegd, soms vanuit een eerlijke moedeloosheid, maar soms ook vanuit een cynische rechtvaardiging van de foutieve stelling dat acties nutteloos zijn. Nochtans…

    In december 2014 bleek uit een onderzoek van iVox voor Knack en VTM dat 85% van de Vlamingen voorstander was van een vermogensbelasting op grote fortuinen van meer dan een miljoen euro. 85%! Het idee van een belasting op kapitaalwinsten werd eveneens breed gesteund: 57% van de ondervraagden wilde een belasting op alle inkomsten uit kapitaal en 65% op winsten uit financiële transacties.

    Het resultaat van deze peiling kwam niet uit de lucht vallen. Het toonde hoe het gespierde actieplan van de vakbonden in de herfst van 2014 een grote impact had op bredere lagen van de bevolking. Na een militantenconcentratie in september, een fenomenaal grote betoging met 150.000 aanwezigen op 6 november 2014, volgden provinciale stakingen die opbouwden naar een nationale algemene staking die het land volledig platlegde op 15 december 2014. Elke actie bouwde voort op het succes van de vorige. Het sociaal ongenoegen trok als een wervelwind door het land.

    Ondanks de intensieve propagandacampagne van zowat alle media tegen de stakers als ‘gijzelnemers’ en de quasi unanieme veroordeling van de acties door de politieke partijen, steunden 55% van de ondervraagde Vlamingen de vakbondsacties. Onder de kiezers van de N-VA was dat 32%. Moeilijk om dat te begrijpen? Niet als je weet dat 80% van de ondervraagden aangaf persoonlijk geraakt te zijn door de maatregelen waarbij 78% vond dat de besparingen ongelijk verdeeld waren.

    Helaas hebben de vakbondsleidingen hierna opnieuw alle hoop gevestigd op ‘sociale dialoog’, terwijl de rechtse regering aangeeft dat er niet mee te overleggen valt. De weg van strijd werd verlaten, wat ruimte gaf aan de regering om terug overeind te kruipen. Het resultaat was een verderzetting van de besparingen gecombineerd met een grote nadruk op veiligheid en de kwestie van migratie om zo verdeeldheid te zaaien.

    Meer dan een strijd om ideeën

    Een strijd om de publieke opinie is een uitdrukking van de strijd tussen de sociale klassen in de samenleving. Verzet tegen de heersende ideologie van de heersende klasse is een uitdrukking van materiële belangen van andere klassen. Trotski merkte in het kader van de Russische Revolutie op: “Hoe meer vastberaden en doelbewust de arbeidersklasse optreedt, des te meer kansen heeft ze om de tussengroepen mee te trekken, des te meer geïsoleerd staat de heersende klasse en des te sterker is de demoralisatie onder deze. Omgekeerd is het verval onder de heersenden koren op de molen van de revolutionaire klasse.” Dat is wat we zagen tijdens het actieplan van 2014: achter de arbeidersklasse in actie verzamelden zich ook de jongeren, de culturele wereld (onder meer via Hart boven Hard), … Er waren zelfs kleine winkeliers die hun winkel of café symbolisch dicht hielden op de stakingsdagen om hun solidariteit te tonen.

    Wat dit voorbeeld vooral aantoont, is dat collectieve acties kunnen zorgen voor grote sprongen in het bewustzijn. Hiermee willen we de noodzaak van intensieve sensibilisering en informatie zeker niet ontkennen, dat zijn noodzakelijke onderdelen van de opbouw van collectieve actie. Maar het is vooral tijdens acties dat het bewustzijn snelle en grote stappen kan zetten. Het karakter en de duur van deze verandering worden bepaald door de wijze waarop ze richting krijgen doorheen de strijd. Daar ligt een rol voor politieke organisaties: begeleiden en richting geven aan de ontwikkeling van het bewustzijn op basis van concrete ervaringen in strijd.

    Dat is wat Marx en Engels verdedigden in het ‘Communistisch Manifest.’ Ze stelden dat de rol van communisten niet is om zich te beperken tot het vertellen van de waarheid aan de bevolking doorheen propaganda, in de hoop dat dit de mentaliteit voldoende zal veranderen. Ze stelden dat het nodig is om deel te nemen aan klassenstrijd, om samen onder werkenden te zoeken naar een weg om tot daadwerkelijke verandering te komen.

    Een andere samenleving afdwingen

    Om de rechtse dominantie op de publieke opinie te doorbreken, moeten we eisen en een programma formuleren en verdedigen waarbij we vertrekken van de dagelijkse bekommernissen van de bevolking. Van daaruit maken we een brug naar de noodzaak om wereldwijd in te gaan tegen het kapitalisme. We beperken ons niet tot het vaststellen dat een brede laag in de samenleving voor een vermogensbelasting is, we leggen uit wat nodig is om dit te bekomen en te behouden. De enige manier om een kapitaalvlucht te vermijden, is door de volledige financiële sector in publieke handen te nemen. Dat zou de middelen beschikbaar maken die nodig zijn voor een uitgebreid programma van publieke investeringen in infrastructuur, openbare diensten, … Op basis van een breed gedragen stemming rond de vermogensbelasting komen we zo tot een discussie over een andere organisatie van de economie en de samenleving: socialisme.

    Trotski merkte op: “De ‘mogelijkheid’ of ‘onmogelijkheid’ om die eisen te realiseren is in dit geval een kwestie van krachtsverhoudingen, die alleen door de strijd beslist kan worden.” Hij voegde eraan toe: “Revolutionairen zien hervormingen en verworvenheden als een bijproduct van revolutionaire strijd. Als we slechts zouden eisen wat ze ons kunnen geven, dan zouden de heersende klassen slechts een tiende of helemaal niets van wat we eisen geven. Hoe breder en militanter de opstelling van de arbeiders, hoe meer er geëist en afgedwongen zal worden.”

    De werkende klasse heeft de kracht om het kapitalisme omver te werpen en te bouwen aan een samenleving waarin een einde wordt gemaakt aan klassenuitbuiting, een samenleving die democratie, gelijkheid en vrijheid laat samengaan en bovendien gebruik kan maken van de meest moderne economische, wetenschappelijke en technologische mogelijkheden. Zoals de Amerikaanse marxist James Cannon stelde, is het de taak van authentieke socialisten om “de werkenden daarop voor te bereiden, hen ervan te overtuigen dat zo’n samenleving wenselijk is en hen organiseren om de komst van zo’n samenleving te versnellen en zo efficiënt mogelijk tot die maatschappijverandering te komen.” Dat is de benadering die LSP verdedigt.

  • Enkel superrijken gaan erop vooruit. Ons verzet ernstig organiseren

    De regering beweert dat de harde besparingen van de afgelopen jaren vruchten beginnen af te werpen. Voor de superrijken en grote vermogens klopt dat, maar de overgrote meerderheid van de bevolking gaat erop achteruit. Steeds meer mensen vallen uit de boot en dat zal er niet op beteren met de aanvallen op onder meer de pensioenen.

    Artikel uit de maarteditie van ‘De Linkse Socialist’

    Besparingen zoals de indexsprong of door de sterk stijgende energieprijzen (+9,8% vorig jaar!) zorgden ervoor dat de economische groei van 1,7% vorig jaar onder het Europees gemiddelde (2,5%) bleef. Maar er was dus wel economische groei. Het inkomen uit vermogen steeg met 5,3% dankzij hogere dividenden. (1) Dit jaar zal niet anders zijn: grote bedrijven kondigen hogere winsten aan. Vorig jaar was KBC goed voor 2,6 miljard euro nettowinst of een stijging met 6%. (2) De economische groei komt vooral de rijksten ten goede.

    Tien jaar na het uitbreken van de grote recessie zijn de winsten van de grote bedrijven hersteld, maar ook de sociale ellende groeit. Het aantal leefloners steeg op tien jaar tijd van 83.000 naar 127.000, het aantal mensen in collectieve schuldenregelingen van 61.000 tot 95.600. (3)

    Ook wie werkt, heeft het moeilijker om rond te komen. Nieuwe jobs zijn vaak deeltijds of slecht betaald. In 2015 waren voor het eerst minder dan de helft van alle aanwervingen voltijds: 49%. Dat was in 2008 nog 55%. (4) Het argument van de stijgende koopkracht is vooral gebaseerd op de stijgende inkomsten uit vermogen, hogere inkomsten voor zelfstandigen en een groter aantal werkenden. Twee cijfers uit het rapport van de Nationale Bank geven een reëel beeld van het inkomen van gewone werkenden: de inflatie (prijsstijgingen) bedroeg vorig jaar 2,2%, de lonen stegen met 2%. (5) Zelfs een N-VA-rekenwonder kan daaruit afleiden dat de lonen 0,2% minder stegen dan de prijzen.

    De economie groeit niet sneller omdat onze koopkracht achterblijft. De infrastructuur is er na jaren van onderinvestering slecht aan toe; denk maar aan de Brusselse tunnels, het gebrekkig materieel voor het openbaar vervoer of de dodelijke zwarte punten op de weg die niet aangepakt worden. Maar toch beslist de regering niet om te investeren in degelijke jobs, hogere lonen en betere infrastructuur. De enige investering die niet betwist wordt, is die van 3,6 miljard euro (het onderhoud kan die factuur opdrijven tot 15 miljard) voor nieuwe gevechtsvliegtuigen. In Trends schreef een neoliberale redacteur, doorgaans gekant tegen elke overheidsuitgave, een stuk onder de titel: “De F-35 is goed voor onze begroting.” (6)

    De regering wil het huidige beleid verderzetten en blijft aanvallen op onze levensstandaard lanceren. Zo wordt de eerder aangekondigde verlaging van het minimumloon voor jongeren geconcretiseerd. In maart wil ze een pensioenregeling voor de zware beroepen door het parlement jagen (zie pagina 5). Daarna staat ook het pensioen met punten op de agenda. De aanvallen houden niet op. Verzet is nodig om ons deel van de economische groei op te eisen.

    We mogen niet wachten op de volgende verkiezingen en zo de ruimte laten aan de rechtse partijen om elke dag opnieuw de publieke opinie te bewerken met hun propaganda en leugens. Vastberaden met offensieve eisen naar buiten treden, zou de vakbonden brede steun opleveren. Zoals Rosa Luxemburg in 1906 opmerkte: “Een consequente, vastberaden, vooruitstrevende tactiek roept in de massa een gevoel wakker van zekerheid, zelfvertrouwen en strijdlust. Een zwakke, onzekere, op onderschatting van de arbeidersklasse berustende tactiek werkt verlammend en ontzenuwend op de massa. In het eerste geval breken de massastakingen vanzelf en altijd ‘tijdig’ uit. In het tweede geval blijven meermaals directe oproepen van de leiding tot massastaking zonder gevolg.”

    1. De Tijd, ‘Nationale Bank schetst de stand van het land’, 23 februari
    2. De Standaard, ‘KBC weet rentedruk te pareren’, 23 februari
    3. http://www.indicators.be/
    4. https://nieuws.kuleuven.be/nl/2017/helft-nieuwe-aanwervingen-in-deeltijdse-of-flexibele-contracten
    5. https://www.nbb.be/doc/ts/publications/nbbreport/2017/nl/t1/verslag2017_tii_h2.pdf 85 (lonen) en p.79 (inflatie)
    6. ‘De F-35 is goed voor onze begroting’, http://trends.knack.be/economie/finance/de-f-35-is-goed-voor-onze-begroting/article-opinion-964177.html
  • Van acties naar verkiezingen. De uitdaging blijft: hoe einde maken aan besparingsbeleid?

    Betoging 6 november 2014. Foto: Jean-Marie Versyp

    In 2014 botste de rechtse regering-Michel meteen op massaal verzet. Betogingen en stakingen gaven aan dat het Thatcheriaanse beleid bijzonder betwist was. De regering wankelde. Zelfs de gevestigde media omschreven Michel als een kamikazepiloot van een instabiele coalitie. Als deze regering het vijf jaar kan volhouden, komt dit vooral omdat de vakbondsacties na de succesvolle algemene staking van 15 december 2014 stilvielen. De regering is maar zo sterk als de oppositie zwak is. Het had anders kunnen lopen. Maar het doorzetten van de acties eind 2014 vergde de durf om de regering weg te staken en de uitwerking van een politiek alternatief.

    Edito door Geert Cool uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Vandaag zijn er nog wel acties zoals de betogingen in Charleroi (23 oktober), Luik (21 november) of Antwerpen (4 december) en Brussel (19 december), maar de focus om de rechtse regering weg te krijgen ligt steeds meer op de verkiezingen van 2019. Het FGTB sprak met vertegenwoordigers van PS, Ecolo en PTB over de mogelijkheid van progressieve coalities. Daarbij werd ook de optie geopperd van een Portugees model: gedoogsteun van radicaal-links voor een centrum-linkse regering die het besparingsbeleid afremt. Dat levert de Portugese sociaaldemocratie tijdelijk wat wind in de zeilen op: dit beleid wordt als een verademing ervaren na de harde besparingen. De ruimte voor ‘zachtere’ besparingen is echter bijzonder klein. De komende maanden komen er ongetwijfeld onpopulaire maatregelen.

    Het voorstel van Thierry Bodson van het FGTB over progressieve coalities heeft het voordeel dat over een politiek alternatief wordt gediscussieerd. Maar dit mag niet los gezien worden van de vraag wat de inhoud ervan is en hoe we dat afdwingen. Is het de bedoeling om te breken met de besparingen of wordt gegaan voor een ‘light’-versie van hetzelfde beleid? Deze vraag is vanzelfsprekend als we kijken naar de eerdere ervaringen met de sociaaldemocratie en de groenen in federale, regionale en lokale besturen.

    Dat we best niet wachten tot de verkiezingen van 2019 om deze regering weg te krijgen, maakt de ploeg van Michel zelf elke dag duidelijk. De ballonnetjes van asociale voorstellen worden afgewisseld met reële maatregelen. De rellen in Brussel werden gebruikt om te pleiten voor harde repressie – hoe verder de politicus van Brussel woont, hoe luider het pleidooi voor repressie. Iets doen aan de sociale voorwaarden is voor hen geen optie. Het enige antwoord luidt steeds opnieuw: repressie. Dat is ook het antwoord op ongenoegen van personeel bij het openbaar vervoer. Zo wordt de minimale dienstverlening bij het spoor erdoor geduwd. Praktisch is het erg moeilijk te realiseren en het kan tot chaos leiden, maar deze chaos zal enkel aangegrepen worden om nog verder te gaan in de beperking van het democratisch recht op collectieve actie. Na het falen van repressie volgt meer repressie.

    De vraag naar een alternatief is heel groot. De goede scores van de PVDA in de peilingen bevestigen dit. Deelname aan regionale coalities na 2019 wordt niet langer uitgesloten. Voorzitter Peter Mertens verklaarde dat de partij “bereid is om compromissen te sluiten” en “risico’s te nemen.” Er worden ‘rode lijnen’ aan toegevoegd: “We gaan niet in een regering stappen die de pensioenen of de werklozen raakt zoals dat de voorbije 25 jaar is gebeurd.” Het intrekken van vorige aanvallen, onder meer die van de huidige rechtse regering, wordt niet als breekpunt gesteld. Er wordt evenmin gewezen op de noodzaak van verzet op straat.

    De dringendheid om te breken met het besparingsbeleid verhoogt de druk voor coalities en allianties. De PVDA moet daar inderdaad rekening mee houden, vooral door de breuk met het besparingsbeleid te benadrukken. Dat vereist een gedurfde aanpak die vertrekt van wat nodig is en niet van de budgettaire beperkingen. Er is nood aan degelijke contracten in plaats van superflexibilisering, een minimumloon van 15 euro per uur, verlaging van de pensioenleeftijd, arbeidsduurvermindering met behoud van loon en evenredige aanwervingen, een massaal publiek investeringsplan in zorg, onderwijs en infrastructuur, …  Een dergelijk programma botst met de dictaten van de ‘vrije markt’ en vereist een breuk met de logica van de winst.

    Een breuk realiseren, kan enkel door mobilisatie en een brede betrokkenheid. Eind 2014 was er op basis van een duidelijk actieplan een eengemaakte beweging in heel het land, van zowel publieke als private sectoren en van alle grote vakbonden. Het zette onze eisen op de publieke agenda. Zo bleek een grote meerderheid in alle delen van het land voorstander van een vermogensbelasting. Een nieuwe beweging zal niet uit de lucht komen vallen. Door de warboel aan ongecoördineerde acties van de afgelopen drie jaar ook onder de noemer ‘actieplan’ te plaatsen, verdween het belang en de rol van het actieplan in 2014 wat naar de achtergrond. Dit betekent echter niet dat alles verloren is: een nieuwe generatie heeft ervaring opgedaan met strijd en leerde de beperkingen van de huidige vakbondskoers kennen. Acties tonen een blijvende bereidheid tot mobilisatie, ondanks het wantrouwen. De onderliggende problemen worden door het afbraakbeleid enkel groter. Alle getuigenissen vanop de werkvloer tonen aan dat de onvrede groeit.

    Deze situatie schreeuwt om een programma van radicale maatschappijverandering, voor een democratische socialistische samenleving. Een brede campagne daarvoor met radicaal links, de vakbonden en de sociale bewegingen kan de huidige impasse helpen doorbreken.

  • Vakbonden: nood aan een offensief programma en strijdplan

    Betoging van 7 oktober 2015

    De resultaten van de enquête “Noir Jaune Blues” (Le Soir, 9 januari) zijn vernietigend voor de zittende machten en hun instellingen. Voor 63% van de Belgen faalt het politiek systeem, 74% voelt zich in de steek gelaten door de elite en 80% is van oordeel dat de politieke leiders de macht hebben afgestaan aan de financiële wereld. De Belg vertaalt dat ongenoegen echter niet (meer) naar sociaaleconomische strijd, maar plooit zich terug op zichzelf en ontwikkelt racistische vooroordelen. Hoe komt dat? Wij denken hoofdzakelijk doordat de gekende linkse partijen en de vakbonden geen begeesterend alternatief aanbieden.

    dossier door Eric Byl uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Verdelen om te heersen, lijkt voorlopig te werken

    De enquête werd afgenomen bij 4.700 personen verspreid over heel België. Van de ondervraagden voelt 77% zich niet langer thuis in eigen land, 64% vindt dat vreemdelingen komen profiteren van ons sociaal systeem, 63% heeft schrik van de toevloed aan vreemdelingen ‘omdat het moslims zijn.’ Verdelen om te heersen, lijkt voorlopig te werken. Een enquête is een momentopname. Ze werd afgenomen in de eerste weken van 2017. De uitslag had er totaal anders uit gezien als ze was afgenomen in het najaar van 2014, toen de vakbonden via hun actieplan een perspectief op overwinning door strijd tegen de regering-Michel aanboden. Maar sindsdien strijden we met vakbondsleiders die er niet veel goesting in hebben en rotte compromissen afwisselen met regelrechte nederlagen. Blijf dat als vakbondsafgevaardigde maar eens uitleggen op de werkvloer.

    Onze vakbondsleiders zijn zodanig vastgeklonken aan de instellingen en overlegstructuren, dat ze die maar niet kunnen loslaten, ook als daar niets meer te halen valt. Zelfs met de overwinning in bereik, toen de regering-Michel eind 2014 wankelde, gaven ze het initiatief uit handen. Dat de arbeidersbeweging haar alternatieven doordrukt, lijkt voor de vakbondsleiders al even onaanvaardbaar als voor het patronaat en haar politici. Geen wonder dat ook bij veel werknemers het idee dat we zelf in actie moeten gaan om onze rechten af te dwingen slechts geleidelijk opnieuw ingang vindt.

    Niet wachten op volgende verkiezingen

    Intussen blijven de vakbondsleiders ons doorverwijzen naar de volgende verkiezingen, naar “bevriende politici” die in de ogen van velen al lang het vertrouwen verloren zijn. Volgens “Noir, Jaunes, Blues” rest de politieke partijen nog slechts het vertrouwen van 9%! Als er dan toch politici zijn die enthousiasme opwekken, zoals Bernie Sanders in de VS, Jeremy Corbyn in het Verenigd Koninkrijk en Unidos Podemos in Spanje, blijft de steun vanuit de arbeidersbeweging beperkt tot een minderheid van linkse bonden, terwijl de meerderheid ons de weg blijft uitsturen van het minste kwaad, van Clinton in de VS, van Smith in het Britse Labour, van de Spaanse PSOE of van SP.a en Groen of PS en Ecolo in België.

    Resultaat: niet de vakbonden en al zeker niet de traditionele linkse partijen, maar de populist Trump kan zich profileren als diegene die de multinationals durft aanpakken. Niet de vakbonden of links, maar in Nederland werpt Wilders zich op als degene die de pensioenleeftijd zal terugbrengen naar 65 jaar. Niet de vakbonden of links, maar Marine Le Pen en Nigel Farage pretenderen de soevereine gemeenschap te willen bevrijden van het neoliberale juk van de EU. Dat het hier om “populisten” gaat, maakt steeds minder indruk. Krijgt niet iedereen die niet strikt het neoliberale afbraakbeleid volgt, sowieso het etiket “populist”? Gedragen de traditionele politici zich niet zelf als regelrechte populisten?

    In plaats van het initiatief over te laten aan rechtse populisten door zich achter politici van het minste kwaad te scharen, zouden de vakbonden opnieuw een offensief programma moeten uitwerken dat enthousiasme kan opwekken, gekoppeld aan een strijdplan om dat programma ook in de praktijk te realiseren.

    Offensief programma

    In een editoriaal over de crisis van links maakt Beatrice Delvaux van Le Soir, waar we het zelden mee eens zijn, de terechte opmerking dat er zich geen probleem stelt over de waarden die verdedigd moeten worden (solidariteit, emancipatie, verdediging van de mensenrechten etc.), maar over het beleid en het programma om dat te realiseren en over het identificeren van de personen die ‘verandering’ en ‘progressief populisme’ aandurven. “Om te strijden tegen een trieste passie, moet men in staat zijn een andere passie aan te bieden”, citeert ze Spinoza. Ze besluit dat men steeds terug moet naar de bron om zijn weg opnieuw te vinden.

    Voor de vakbonden is die bron de strijd voor de 8-urendag die in ons land op 8 juni 1921 gestemd werd, of ook de strijd voor het algemeen stemrecht. Het Plan van de Arbeid waarmee de Belgische Werklieden Partij op kerstdag 1933 uitpakte – een plan van nationalisaties en socialisaties om de economie te oriënteren op het algemeen welzijn – wekte een enorm enthousiasme op. De BWP dumpte het in 1935 om toe te treden tot de regering van bankier Van Zeeland, maar het heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de grote staking van 1936 waarmee zes dagen betaald verlof werd afdwongen, een loontoeslag van 8%, een minimumloon en de 40-urenweek in een aantal sectoren. In 1954 en 1956 werkte het ABVV een alternatief uit om de wurggreep van de financiële holdings op de economie te bestrijden via doorgedreven overheidsinterventie en structuurhervormingen. Het was geen socialistisch programma, niet eens antikapitalistisch, maar het wekte wel voldoende enthousiasme op voor een historische krachtmeting tijdens de staking van de eeuw in ’60 – ’61.

    In “Waarheen gaat Frankrijk?” (1936) benadrukt Leon Trotski dat een algemene staking een ernstige zaak is, die je niet zomaar om de haverklap uitroept, maar integendeel een precieze voorbereiding vereist. Het jongste Interprofessioneel Akkoord dat in de Groep van 10 werd uitgewerkt, is ruim onvoldoende. Het zal niet de sociale rust brengen waarop het patronaat en de vakbondsleiders hopen. Maar het kan wel ademruimte bieden voor syndicalisten om ernstig werk te maken van een alternatief dat wel beantwoordt aan de concrete situatie waarmee arbeiders en hun gezinnen geconfronteerd worden.

    Wat kunnen de speerpunten zijn van een dergelijk alternatief?

    Voortdurend worden werknemers met elkaar in concurrentie gezet om de lonen en arbeidscondities te ondermijnen. De extra winsten die dat oplevert worden steeds meer uitgekeerd aan de aandeelhouders of opgesoupeerd aan duizelingwekkende vergoedingen voor het management. De enige maatregel die daar echt kan aan verhelpen, is een algemene werktijdverkorting.

    Op verschillende plaatsen, in verschillende landen, wordt geëxperimenteerd met de invoering van een 6-urendag aan het loon van 8 uur. Qua bestrijding van armoede en werkloosheid, voor gendergelijkheid, dienstverlening, kwaliteit van het werk en arbeidsvreugde, levert dat spectaculaire voordelen op, maar voor het patronaat en hun politieke lakeien heet dat ‘economische nonsens’, net zoals de invoering van de 8-urendag destijds. Een Trump, een Wilders, een Le Pen of een Farage wekken de indruk dat ze zich door zulke argumenten niet laten weerhouden. Maar ter linkerzijde lijkt het wel alsof men niet weet dat de kloof tussen arm en rijk historische proporties aanneemt en dus … stellen diegenen die pleiten voor een 6u-werkdag voor om de meerkost weeral te verhalen op de sociale zekerheid die nu al leegbloedt.

    Wij denken dat de middelen voor een arbeidsduurverkorting moeten gehaald worden uit de winsten en de vergoedingen voor het management, maar dat vereist wel een stok achter de deur: de dreiging met inbeslagname en nationalisatie voor patroons en aandeelhouders die niet mee willen.

    Een probleem om jongeren te motiveren? Dat is logisch, elke sociale afbraak gaat ten koste van hun lonen en werkzekerheid. Waarom lanceren de vakbonden geen campagne voor een verplicht contract van onbeperkte duur na 3 maand met het verbod om de onzekere contracten aaneen te rijgen? Terwijl jongeren gevangen zitten in onzekerheid worden ouderen, invaliden, werklozen ‘geactiveerd’ en de pensioenleeftijd opgetrokken. “Alles dat oren en poten heeft, moet aan de slag,” vertaalde de ‘linkse’ politica Monica De Coninck dit afbraakbeleid nog niet zolang geleden. Waar blijft de campagne voor ‘werkbaar werk’ die ouderen een verdiende rust garandeert op een moment dat ze nog over de gezondheid beschikken om daar ook van te genieten? Het terugschroeven van de pensioenleeftijd en een wettelijk pensioen dat het behoud van de levensstandaard garandeert, moeten deel uitmaken van zulk een begeesterend project.

    Met een dergelijk project, bediscussieerd in de werkplaatsen en op vakbondsmeetings en actief gepromoot op publieke plaatsen, zou de modale Belg zich niet meer terugplooien op zichzelf en vooroordelen absorberen, maar opnieuw gemobiliseerd kunnen worden voor sociale, economische en politieke strijd.

  • Ook het ‘aanmodderen’ van de rechtse regering is gevaarlijk voor onze levensstandaard

    [Terugblik op 2016] We brengen geen traditioneel jaaroverzicht maar enkele longreads en analyses over centrale elementen van het voorbije jaar. Vandaag kijken we naar de politieke situatie in België.

    Foto: Jean-Marie

    De afgelopen weken nam de speculatie toe. De Tijd vroeg op 10 december: “Hangen er verkiezingen in de lucht?” Apache.be titelde eerder al: “Deze regering is gevallen, maar u mag het nog niet weten.” Het gekibbel onder de rechtse partijen in de regering valt inderdaad op. Een tijdlang verdween de term ‘kibbelkabinet’ uit de kranten, maar vandaag is die terug. Algemeen wordt ervan uitgegaan dat de regering aanmoddert, een fenomeen waarbij met heel veel modder naar elkaar wordt gegooid. We mogen ons daar niet op miskijken: ondertussen gaat de neoliberale pletwals verder. Als deze regering nog overeind staat, is het omdat de arbeidersbeweging het sociaal verzet niet afgewerkt heeft.

    Bij het aantreden van de rechtse regering werd door de werkgevers uitgekeken naar de vele mogelijkheden om eindelijk eens op volle snelheid de confrontatie met de arbeidersbeweging aan te gaan. Niet dat er onder de regering-Di Rupo niet hard bespaard werd, maar toen werd geprobeerd om de schijn van ‘evenwichtigheid’ te wekken en werden de aanvallen verstopt achter retoriek. Nu kon het neoliberale offensief op Thatcheriaanse wijze doorgezet worden: bovenop hardere besparingen kwam er ook een erg harde asociale retoriek. Alles wat het patronaat daarbij zou winnen, was meegenomen vanuit haar standpunt. Als de politiek onbetrouwbare N-VA zich daarbij verbrandt en plaats kan maken voor meer betrouwbare krachten, was het voor de werkgevers zelfs een heuse win-win: ze zouden twee keer winnen. Niet dat ze de voorbije jaren ervaring opdeden met verliezen.

    We kregen ook effectief een reeks harde aanvallen: pensioenleeftijd naar 67 jaar, indexsprong, besparingen op de openbare diensten, allerhande taksen en extra belastingen, opgedreven flexibiliteit op de werkvloer, … De zogenaamde ‘loonhandicap’ werd weggewerkt en er kwamen nieuwe fiscale cadeaus voor de bedrijven. Officieel was dat met het argument van de ‘jobs, jobs, jobs’. In realiteit stegen de dividenden voor de aandeelhouders en kwamen er geen extra jobs bij. Onze koopkracht daalt het snelst van de hele EU. Dat is de ‘kracht van de verandering’.

    Dit heeft op verzet gebotst. Voor de zomer werd vastgesteld dat we al tot Dehaene 1 (1992-95) moesten teruggaan om een regering te vinden die meer stakingen heeft uitgelokt dan Michel 1. Het actieplan van eind 2014 zette de toon van het debat: een grote meerderheid van de bevolking was voor een vermogensbelasting (iets anders dan het magere beestje van de ‘meerwaardebelasting’ die CD&V er maar niet doorgeduwd krijgt). De regering begon te wankelen, maar het werk werd niet afgemaakt. Na 15 december 2014 bleef het stil. Er volgden nog grote betogingen en oproepen tot stakingen, maar een opbouwend actieplan kwam er niet.

    Ook dit jaar werd wel gesproken over een actieplan, maar kwam het er niet van. Voor de zomer werd gezegd dat een betoging op 29 september zou gevolgd worden door een algemene staking op 7 oktober. De betoging kwam er – en was qua aanwezigheid eens te meer veel groter dan verwacht – maar de staking verdween van de agenda. Vervolgens ging er in december iets van actie zijn, maar ook daar is niets meer van vernomen. Rond de loononderhandelingen wordt nu opnieuw gedreigd met actie. Maar het wantrouwen tegenover de vakbondsleidingen en hun actievoorstellen is natuurlijk ook groter geworden.

    De rechtse regering blijft ingaan tegen onze levensstandaard en tegen ons recht op protest daartegen (vandaar de discussies over minimale dienstverlening). Er is wantrouwen en een zekere scepsis over de acties tegen de rechtse regering, maar de ruggengraat van de arbeidersbeweging is niet gebroken. Kijk naar de sociale verkiezingen en het record aantal kandidaten. En elke nieuwe aanval leidt tot bijkomend ongenoegen. Dat werd eind november nog aangetoond met de massale betoging van de Witte Woede. Het potentieel van een hernieuwde algemene beweging blijft overeind.

    Dat de regering niet sterk is, wordt steeds algemener erkend. De arbeidersbeweging zou dat moeten aangrijpen om in het offensief te gaan om de regering weg te krijgen. Maar net daarover wordt geaarzeld en gedraald. De doelstelling van de val van de regering wordt niet algemeen erkend door de vakbondsleidingen. Ter linkerzijde houdt ook de groeiende PVDA het op de oproep om de regering te doen plooien en wordt uitdrukkelijk gesteld dat de val van de regering niet het doel is. Brutaliteit beantwoorden met overdreven diplomatische voorzichtigheid zal ons echter niet ver brengen.

    In 2017 zullen de spanningen in de regering overeind blijven: de harde besparingen hebben geen extra groei en beleidsruimte opgeleverd, er wordt integendeel druk gezet om nog verder te besparen. De N-VA, in de rug geduwd door Open VLD, wil nog een pak verder gaan terwijl CD&V ook gevoelig moet zijn voor de kritiek van ACV en Beweging.Net. Als regeringspartij tegelijk oppositie voeren tegen die regering ging de PS voorheen wel af, maar in het geval van CD&V ligt dat toch moeilijker. Het politieke gespin weegt immers niet op tegen de concrete maatregelen zoals de wet-Peeters.

    Een beweging die de besparingen wil stoppen, moet offensief zijn qua actiemethoden (opbouwend actieplan met algemene stakingen) en doelstellingen (val van de regering, val het besparingsbeleid). Het stelt de kwestie van een eigen politiek verlengstuk. De zoektocht naar een politiek alternatief werd internationaal erg duidelijk met de brede steun voor Bernie Sanders of Jeremy Corbyn. Bij ons zijn er eindelijk ook ontwikkelingen op dat vlak met de spectaculaire groei van PTB langs Franstalige kant. Het zet zelfs druk op de PS die van bovenaf een bocht naar links probeert te nemen om relevant te blijven. Dat creëert extra ruimte ter linkerzijde, waar ook LSP gebruik van kan maken. Wij verdedigen de nood aan een brede strijdformatie die openstaat voor al wie het verzet tegen het besparingsbeleid voert en waarin activisten, militanten en sympathisanten van diverse achtergronden hun eigen plaats vinden. In die benadering zijn verkiezingen belangrijk, maar niet het enige en centrale onderdeel. Alle verworvenheden van de arbeidersbeweging zijn door strijdbewegingen afgedwongen, de aandacht moet dan ook vooral daarop gericht zijn.

    Om opnieuw vertrouwen en perspectief te geven zal de syndicale strijd op zijn minst eenzelfde vastberadenheid aan de dag moeten leggen, als die waarmee de regering en het patronaat haar offensief inzet. Het betekent een ernstige evaluatie van waar de beweging gefaald heeft, onder alle geledingen van de vakbond, van de top tot de basis. Duidelijkheid brengen wat betreft het doel om de val van de regering teweeg te brengen. De nood aan de organisatie van de strijd door en met controle van onderuit. Maar ook een antwoord op de kwestie van een anti?neoliberaal en anti?besparingsalternatief, in de vorm van een arbeiderspartij en een programma dat de werkende klasse verenigt in haar verzet.

    Zonder veralgemeende beweging zal er nog altijd strijd zijn, maar dan eerder per sector. De Witte Woede is daar een voorbeeld van, maar voor de zomer waren er nog andere zoals de cipierstaking. Dat was een historische staking waarin wekenlang actie werd gevoerd, een jarenlang opgestapelde frustratie kwam naar boven. De geest was uit de fles en ondanks verwoede pogingen kregen de vakbondsverantwoordelijken ze er niet terug in de fles. Sector per sector strijden is niet ideaal, er is veralgemeende strijd nodig. Een offensieve strijd in een sector kan echter een goede aanzet tot zo’n algemene beweging zijn.

    Acties uitstellen tot na de verkiezingen is een gevaarlijke tactiek. In Groot-Brittannië is dat rampzalig afgelopen: na de eerste succesvolle acties tegen de regering-Cameron werd de hoop gevestigd in nieuwe verkiezingen die een einde zouden maken aan het conservatieve bewind. De afwezigheid van een beweging van de werkenden maakte dat het politiek debat door rechts kon gedomineerd worden. Van Labour moest daar geen antwoord op verwacht worden. Resultaat: Cameron kon zichzelf opvolgen. Het ongenoegen onder de werkende klasse kwam op verwrongen manieren tot uiting, onder meer in het Schotse onafhankelijkheidsreferendum en het Brexit-referendum. Het succes van Corbyn is eveneens een uitdrukking van de zoektocht naar een alternatief. De beste manier om Michel 2 te vermijden, is door met de arbeidersbeweging een einde te maken aan Michel 1.

    Het kapitalisme in crisis dwingt de burgerij tot aanvallen op de werkenden en hun gezinnen. Daartegenover is het ter linkerzijde nog zoeken naar coherente antikapitalistische antwoorden. Zowel PVDA als PS beperken zich tot reformistische eisen waarbij nadruk wordt gelegd op wat mogelijk is binnen het kapitalisme. Door het voor te stellen als een kwestie van juiste politieke keuzes, worden de wetten van het kapitalisme in crisis ontkend. Die wetten zijn onverbiddellijk en sluiten reformisme uit, hervormingen vereisen steeds meer een revolutionaire strijd. Directe eisen kunnen een motor voor massastrijd zijn en bieden ruimte voor reformisten. Maar om de werkende klasse voor te bereiden op de confrontatie met de kapitalistische klasse, moeten de beperkingen van het kapitalisme duidelijk gesteld worden. Wij steunen dergelijke directe eisen, maar wijzen er ook steeds op hoe we die kunnen realiseren.

    De bedenkingen in de media over het kibbelkabinet en de zwakte van de regering zijn terecht. Wij moeten de vraag stellen: hoe kunnen we deze regering stoppen? Dat vereist een maatschappelijke beweging sterk genoeg om dit land plat te leggen met een algemene stakingsbeweging die het land paralyseert en waarbij de regering, of één van haar partners, geen andere uitweg ziet dan het bijltje erbij neerleggen. Verder een politiek alternatief dat de werkende bevolking kan begeesteren en het type van enthousiasme kan genereren waardoor mensen aansluiten, zich engageren en bereid zijn te vechten. Zo komen de syndicale en politieke strijd niet los van elkaar te staan. Het politieke is syndicaal en het syndicale is politiek.

  • Geslaagde militantenconcentraties in Luik, Charleroi, Namen en Brussel: foto’s

    => Lees ons verslag

    Brussel:

    De Thatcheriaanse regering blijft onze levensstandaard viseren en kondigde meteen al aan dat er in juni bij de begrotingsopmaak nogmaals erg fors bespaard zal worden. Als we het verzet tegen deze regering niet opbouwen, zal ze steeds verder gaan. Dat besef stond centraal op de militantenconcentratie van het ABVV in Brussel vandaag. De sprekers kondigden aan dat er eind mei een nieuwe betoging komt. (Foto’s: PPICS)

    Bruxelles. Rassemblement syndical du 19 avril.

    Namen:

    Enkele honderden militanten kwamen bijeen in Namen. Stop de twee maten en gewichten: bedrijven worden geplunderd door de grote aandeelhouders die de middelen naar Panama en andere belastingparadijzen doorsluizen, terwijl gewone werkenden de ene aanval na de andere over zich heen krijgen. Er is nood aan een tweede actieplan! (Foto’s: Emily)

    Namur. Rassemblement FGTB du 19 avril

    Charleroi:

    Militantenconcentratie in Charleroi: 1500 aanwezigen en een oproep voor meer mobilisatie en een betoging eind mei. Goede en strijdbare sfeer. Ook hier weerklinkt de roep naar een tweede actieplan om Michel en zijn besparingskliek weg te staken. (Foto’s: Emily)

    Charleroi. Rassemblement syndical du 19 avril.

    Luik:

    Ongeveer 2500 aanwezigen in Luik. Strijdbare stemming en grote woede tegen de nieuwe asociale maatregelen van de regering. (Foto’s: Nico)

    Liège. Rassemblement syndical du 19 avril.

  • Welke perspectieven voor de strijd tegen de regering-Michel 1?

    22623622443_2b2350e790_zDe vakbondsbetoging van de 100.000 op 7 oktober had een opstap kunnen zijn naar een nieuw actieplan zoals dat van eind 2014. Toen werd een grote betoging gevolgd door provinciale stakingen en een grote nationale algemene staking op 15 december. Voor 7 oktober dit jaar was er twijfel, maar de betoging werd een overweldigend succes. Ze toonde het potentieel voor een succesvolle strijd tegen deze regering van rijken.

    Analyse door Ben (Charleroi)

    Hiertoe is er nood aan klare ordewoorden en doelstellingen. We drukken ons zacht uit als we zeggen dat dit vandaag niet het geval is. Het was misschien beperkt, maar eind 2014 waren er tenminste de vier centrale breukpunten van het gemeenschappelijk vakbondsfront die breed besproken werden: bescherming en behoud van koopkracht, verdediging van sociale zekerheid, investeringen om tot economisch herstel en werkgelegenheid te komen en meer fiscale rechtvaardigheid. Vandaag is het meer dan ooit duidelijk dat het niet mogelijk is om verbeteringen te bekomen doorheen onderhandelingen met de regering. We zullen de regering-Michel moeten wegkrijgen.

    Een deel van de vakbondsleiding lijkt daar niet van overtuigd. Er wordt openlijk gezegd dat we moeten wachten tot de volgende verkiezingen. ACV-topman Leemans verklaarde: “Ons doel is een evenwichtig regeringsbeleid, niet de regering doen vallen.” Zijn ABVV-collega De Leeuw verklaarde voor de betoging van 7 oktober dat hij er alles aan wil doen opdat er geen regering-Michel II komt. Dit is een gevaarlijke gok. Twijfel en gebrek aan strijd zullen Michel en zijn bende nog arroganter maken in de pogingen om onze levensstandaard te ondermijnen. De werkgevers en hun regering zullen niet stoppen, haaien die bloed geproefd hebben willen meer bloed! Zwakheid langs onze kant, zet aan tot agressie van hun kant.

    Wat hebben we bekomen?

    Tot enkele jaren geleden was het idee van massastrijd nog redelijk abstract voor veel jonge werkenden, maar ook voor minder jonge werkenden. Sinds het opbouwende actieplan van eind 2014 hebben we een concrete ervaring waarop we verder kunnen bouwen en die we verder kunnen verfijnen met volgende actieplannen. Een werkpunt is bijvoorbeeld dat we onze strijd van onderuit in handen moeten nemen zodat de dynamiek aan de basis niet zomaar van bovenaf kan gestopt worden.

    Het feit dat er na het actieplan eind 2014 geen vervolg kwam, zorgde voor ontgoocheling en zelfs demoralisatie onder militanten. Maar tegelijk hebben nieuwe lagen van werkenden hun eerste ervaringen met vakbondsacties en strijd opgedaan. Die ervaring gaat niet verloren. Het verklaart overigens mee het succes van de betoging op 7 oktober.

    De sociale verkiezingen van 9 tot 22 mei 2016 vormen een kans om deze laag van nieuwe strijdbare militanten een grotere rol te laten spelen in de syndicale delegaties. Dit is cruciaal inh et versterken van de vakbonden op basis van strijd, in plaats van ons te verzwakken door toegevingen en begeleide afbraak.

    Nieuwe bewegingen zijn onvermijdelijk

    Het feit dat de regering doorgaat met de afbraak van onze sociale verworvenheden en het ontbreken van een perspectief van economische groei, maken nieuwe harde aanvallen op onze levensstandaard onvermijdelijk. Het leidt ook tot een toename van woede en bereidheid tot strijd. De kwestie van massastrijd zal terug op de agenda komen. Veralgemeende strijd van alle sectoren is de komende maanden misschien niet waarschijnlijk, maar het blijft wel mogelijk.

    Verdeeldheid onder de vakbondstop en een gebrek aan klare ordewoorden en een coherente strategie vormen een rem op de ontwikkeling van algemene strijd. De aanslagen in Parijs en het klimaat van angst dat erna volgde, helpen ons ook zeker niet vooruit. Maar waar het vooral aan ontbreekt, zijn enkele sterke syndicale bastions die van onderuit acties op gang kunnen trekken en de meer terughoudende lagen meetrekken.

    Wellicht zullen we wel strijd in sectoren zien, denk maar aan de NMBS waar de regering 20% van de middelen wil schrappen. Het spoorpersoneel kan een locomotief voor strijd vormen. Maar het actieplan van ACOD-Spoor was tot nu toe vooral radicaal in woorden en niet zozeer in daden. De omvang van de aanvallen maakt dat er een bereidheid tot strijd aanwezig is. Een ernstig actieplan dat opbouwend en mobiliserend werkt onder de collega’s kan ook andere sectoren inspireren. Een regionale vakbondsafdeling kan ook een locomotiefrol spelen, denk maar aan het succes van de regionale staking in Henegouwen op 23 november.

    De steun voor massabewegingen opbouwen en de doelstellingen van onze strijd verduidelijken, kan het best door personeelsvergaderingen en interprofessionele militantenbijeenkomsten te organiseren. Dergelijke vergaderingen die open staan voor iedereen, zowel meer ervaren als nieuwe militanten, laten ons toe om democratisch de discussie aan te gaan en twijfelende collega’s te overtuigen. Op zulke vergaderingen kunnen we ingaan op het falen van het overleg of collectief overleggen hoe we kunnen antwoorden op de verschillende complicaties voor onze strijd als gevolg van de actualiteit, welk soort campagne we nodig hebben om tot een nieuw actieplan te komen, hoe we andere lagen kunnen meetrekken, …

    Een overwinning in de strijd tegen het besparingsbeleid en voor een andere samenleving is mogelijk indien we de collectieve kracht van de georganiseerde arbeidersbeweging opbouwen. Dit proces van opbouw gebeurt niet rechtlijnig. Het gebeurt met vallen en opstaan, met nederlagen, mislukkingen en stappen vooruit. Maar wat we nu al kunnen vaststellen, is dat dit proces vandaag bezig is en dat de arbeidersbeweging zich versterkt. We moeten er allemaal onze rol in spelen. Tegen besparingen, barbarij en kapitalisme plaatsen wij strijd, solidariteit en socialisme.

  • Als de vakbondsleiding deze regering wil “uitzitten”, zal de prijs voor de werkenden enorm zijn!

    Strategie nodig om te winnen!

    21998109376_8048cfb637_zToen vorig jaar één van de grootste strijdbewegingen in de Belgische geschiedenis tot stand kwam, wankelde de rechtse regering. Indien het actieplan in januari hernomen was en verdere uitbreiding had gekend – wat de overgrote meerderheid van de vakbondsbasis ook wou – dan was het een kwestie van weken, hoogstens maanden geweest om de regering ten val te brengen. In plaats daarvan zagen we een leiding – zowel van ACV als van ABVV – die schrok van haar eigen macht.

    Standpunt door Anja Deschoemacker

    Een enorme kans is gemist en we hebben ervoor betaald met nog wat meer afbraak van onze verworvenheden en besparingen op onze rug. De massale betoging van 7 oktober toonde desondanks dat de bereidheid tot strijd van de basis nog steeds enorm is en dat we misschien een veldslag verloren hebben, maar de oorlog nog steeds kunnen winnen… mits een correcte strategie.

    Tot nog toe lijkt het er echter op dat de vakbondsleiding – van het ACV, maar ook van het ABVV – beslist heeft dat ze deze regering zal “uitzitten”, in de hoop dat een volgende regering er eentje wordt zonder N-VA. Ze neemt daarmee een risico waarover alvast de Britse arbeidersklasse een woordje kan meespreken. Toen daar de regering-Cameron aan de macht kwam en een massale aanval uitvoerde op levensstandaard van werkenden en uitkeringsgerechtigden, weigerde de vakbondsleiding een ernstig gevecht op te zetten. Ze dacht dat na zo’n besparingsplan hun “bevoorrechte partner” – de Labour Party – zeker terug aan de macht zou komen. Maar Cameron zit nog altijd op zijn plaats. Indien de arbeidersbeweging deze regering niet omverwerpt, zijn we in Groot-Brittannië opnieuw vertrokken voor enkele jaren hard besparingsbeleid opdat de rijkste 1% nog wat rijker kan worden.

    Harde besparingsregeringen wekken woede op bij brede lagen van de bevolking, maar zonder uitzicht op een alternatief wil dat niet noodzakelijk zeggen dat ze niet herkozen worden. Het gebrek aan strijd versterkt immers het TINA-gevoel – There Is No Alternative, ‘er is geen alternatief op de besparingen’.

    Moest Labour aan de macht gekomen zijn zonder massale strijd van de vakbondsbasis tegen rechts, dan had deze Labour-regering de besparingen van Cameron niet teruggeschroefd. De ervaring van 13 jaar Labour-beleid na Thatcher toont dat meer dan genoeg aan. Alle anti-vakbondswetten van Thatcher zijn nog steeds van kracht. Ook dat is een belangrijke les voor de Belgische syndicalisten en hun leiding. Wie gelooft dat een klassieke tripartite onder leiding van de PS de maatregelen van de huidige regering zou terugschroeven? De enige manier om ervoor te zorgen dat een dergelijke regering ook maar enige reële toegeving zou doen, is door de huidige regering te doen vallen. Dan zou iedere nieuwe regering op haar tellen passen.

    Toegeven aan TINA, zelfs tijdelijk, houdt enorme gevaren in. De burgerij wil terugkomen op de verworvenheden van de naoorlogse strijd en kan daar met een rechtse regering ook deels in slagen. Bovendien zou de wijdverspreide ontgoocheling onder brede lagen van de bevolking ook aanleiding kunnen geven voor een nieuwe uitbarsting van de communautaire kwestie.

    Als collectieve strijd van de Belgische arbeidersbeweging niets oplevert, kunnen nationalistische gevoelens zowel in Vlaanderen als in Wallonië de kop opsteken. Dat kan in de illusie op regionaal vlak wel een alternatief of minstens een “zachter” besparingsbeleid te bekomen. In Vlaanderen “omdat dan niet meer betaald moet worden voor Wallonië”, in Wallonië “omdat je met de Vlamingen nooit een echte strijd kunt voeren”. De kwestie-Voeren, die van de late jaren ’70 tot ’86 in het middelpunt van de aandacht stond, toont dat de Belgische burgerij niet terugschrikt voor verhitte communautaire gevechten indien dat de aandacht kan afleiden en eengemaakte nationale strijd van de arbeidersklasse kan bemoeilijken.

  • Terugkeer naar rust van voorheen is illusie, sociale strijd blijft op agenda staan

    Zes maanden rechtse regering

    Dossier door Nicolas Croes uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    16178272914_96ae70f7ff_bNog voor de nieuwe federale regering de eed aflegde, was het duidelijk dat er een grote verandering beoogd werd. Niet dat de regering-Di Rupo zo sociaal was – denk maar aan de beperking van de inschakelingsuitkering in de tijd waardoor tienduizenden werklozen hun uitkering verliezen – maar die regering probeerde ons nog te laten geloven dat de besparingen onvermijdelijk waren en iedereen raakten. Bij het ritme van de aanvallen werden al te grote provocaties vermeden. De regering-Michel I daarentegen bekende meteen kleur: de armsten zouden de rekening betalen. Het gaat om een zware rekening die meteen aan woekertarieven moet betaald worden.

    Er werd een versnelling hoger geschakeld met het besparingsbeleid. Het doel was duidelijk, de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal blijvend veranderen naar het voorbeeld van de conservatieve contrarevolutie van de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher in de jaren 1980. Destijds slaagden de Belgische rechtse partijen er niet in om dit beleid volledig door te voeren.

    Zowel in de VS als Groot-Brittannië kon het neoliberalisme slechts overwinnen na een directe en harde confrontatie met de georganiseerde arbeidersbeweging. Dat gebeurde telkens door een syndicaal sterke sector aan te pakken, die volledig te breken en de overwinning op deze sector werd gebruikt om ook anderen aan te pakken.

    In de VS werd in augustus 1981 een voorbeeld gesteld met een harde repressie tegen een staking van de luchtverkeerleiders van de vakbond PATCO. Die staakten tegen de directie van het federaal luchtvaartagentschap om een vermindering van het aantal arbeidsuren te eisen zodat jobs zouden gecreëerd worden en voor een verhoging van de lonen. Twee dagen na het uitbreken van de staking werden de vakbondsleiders opgepakt door tot op de tanden bewapende FBI-agenten, ze werden voor het zicht van heel het land naar de gevangenis afgevoerd. Reagan dankte de 11.359 verkeersleiders af die weigerden om het werk te hervatten. Hij kondigde meteen aan dat ze op een zwarte lijst kwamen waardoor een job voor de overheid uitgesloten was. Deze nederlaag voor de arbeidersbeweging was het beginpunt voor een nooit geziene aanval op vakbondsrechten, lonen, tewerkstelling en openbare diensten.

    In Groot-Brittannië vormde de nederlaag van de staking van de mijnwerkers in 1984-85 een keerpunt. Het zorgde ervoor dat het gewicht van de vakbonden werd gebroken en het zette de deur open voor een nooit gezien neoliberaal offensief. Margaret Thatcher omschreef het als volgt: nadat het “democratisch socialisme” in de stembus was verslagen, moest ook het “niet democratisch socialisme”, waarmee ze de vakbonden bedoelde, een slag worden toegebracht. De politie werd ingezet tegen stakersposten, betogingen botsten op repressie en er werden stakingsbrekers ingezet. Tegelijk werd sociale steun aan gezinsleden van stakers beperkt.

    In België waren er pogingen om een gelijkaardig beleid te voeren in 1981-1988. De komst van de regering Martens-Gol in 1982 was een keerpunt om over te gaan tot een meedogenloos neoliberalisme dat gepersonaliseerd werd door de toen jonge liberale politicus Guy Verhofstadt die zijn tanden in de levensstandaard van de gewone bevolking wilde zetten. Het verzet van de georganiseerde arbeidersbeweging zorgde ervoor dat het kapitalistische establishment zich moest terugtrekken en overtuigd werd van een meer discrete benadering waarbij sociale confrontaties werden vermeden, onder meer door beroep te doen op de sociaaldemocratie. De ‘socialistische’ partijen kwamen aan de macht en zouden zonder onderbreking aan de macht blijven van 1988 tot 2014, met voor SP.a een onderbreking tussen 2007 en 2011. De methode was anders, maar het doel was hetzelfde, namelijk een enorme transfer van rijkdom van de gemeenschap naar de privé organiseren door middel van privatiseringen, verlagingen van ‘patronale lasten’, extra subsidies voor bedrijven, …

    Voor de regeringsploeg van Charles Michel was deze benadering achterhaald. Ze vond de tijd gekomen om een conservatieve contrarevolutie in te zetten in België.

    Harde besparingen door thatcheriaanse regering

    Deze regering van de rijken stelt uitdrukkelijk dat ze de macht van de politiek – voor zover het een harde neoliberale politiek is, voor Griekenland denken de rechtse politici er anders over – over de samenleving wil bevestigen door de macht en invloed van de vakbonden aan te pakken. De regeringsverklaring werd nog opgesmukt met verwijzingen naar ‘sociaal overleg’, maar in werkelijkheid is er een weinig flexibele weigering om ook maar de minste marge te laten voor ernstige onderhandelingen tussen de zogenaamde ‘sociale partners’. Terwijl de vorige regeringen probeerden om de vakbondsleiding in de mate van het mogelijke mee in bad te trekken bij het doorvoeren van sociale achteruitgang, kiezen Michel en co voor een hardere aanpak. De regering neemt beslissingen, de sociale partners mogen slechts onderhandelen over de toepassing ervan of over elementen in de marge.

    De regeringsvoorstellen werden door de vakbonden en andere sociale organisaties al gauw afgedaan als een ‘horrorcatalogus’. De indexering van onze lonen, middelen voor openbare diensten, stakingsrecht, pensioenrechten, … Geen enkele sociale verworvenheid wordt gespaard. Tegelijk worden aanvallen ingezet op de zwaksten, onder meer met een openlijker racistisch beleid ten aanzien van migranten. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) verklaarde tevreden te zijn met eindelijk een “ambitieus regeerakkoord.” Zoals het spreekwoord zegt: toon me je vrienden en ik zal zeggen wie je bent.

    De bezorgdheid die al in de zomer van 2014 werd gewekt, bleek al gauw terecht te zijn. Er kwamen harde maatregelen tegen werklozen, een verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar, een indexsprong, een strikte loonstop, besparingen op zowat alle domeinen, … En daar bovenop waren er de dagelijkse provocaties door verkozenen van de regeringspartijen, vooral vanuit N-VA. Op 15 december, de dag van de algemene staking, stelde Edward Gardner, verantwoordelijke van het Internationaal Monetair Fonds voor België, dat de regering “op de goede weg” was. Hij verwees vooral naar de pensioenhervorming en de indexsprong.

    Massaal verzet

    Reagan en Thatcher waren behoedzaam en gingen eerst de confrontatie met een specifieke sector aan vooraleer ze een algemeen offensief tegen de volledige klasse inzetten. Nadat Michel, De Wever en co steeds herhaalden dat de vakbonden niets meer voorstellen in ons land, zijn ze het blijkbaar zelf gaan geloven. Ze dachten dat het mogelijk was om iedereen tegelijk aan te pakken. Het antwoord liet niet lang op zich wachten.

    Alle specialisten zijn het erover eens, dit zagen we nooit eerder in de naoorlogse periode. De drie vakbonden (ABVV, ACV en het liberale ACLVB) kondigden meteen na een eerste militantenbijeenkomst in gemeenschappelijk front een ambitieus actieplan aan met vijf afspraken in zowel het noorden als het zuiden van het land.

    Er werd begonnen met een nationale betoging in Brussel op 6 november. Dat werd de grootste vakbondsbetoging sinds die van 31 mei 1986 tegen het Sint-Annaplan. Er waren meer dan 120.000 betogers, wellicht eerder 150.000. Naast de vakbondsleden waren er ook veel jongeren (zowel studenten als scholieren) en was er een opmerkelijke aanwezigheid vanuit de culturele sector. Er waren zelfs een aantal kleine zelfstandigen. De betoging toonde de kracht van ons aantal. Met een dergelijke mobilisatie was er een goede aanzet voor de regionale stakingsdagen. De gevestigde media en het establishment probeerden de betoging te herleiden tot geweld in de marge van de betoging.

    Vervolgens was er de tweede fase met drie regionale stakingsdagen op 24 november, 1 december en 8 december. Het enthousiasme was groot in heel het land. In Gent werd de haven voor het eerst in de geschiedenis volledig platgelegd. Met de regionale stakingen werd verder opgebouwd naar het hoogtepunt in de derde fase van het actieplan. De nationale algemene staking van 15 december was een groot succes, niet in het minst door de generale repetitie tijdens de regionale stakingen. Sinds het begin van de economische crisis kende geen enkel ander Europees land een dergelijk goed voorbereide algemene staking.

    2015: het nieuwe jaar gestart met onbeslistheid

    Er is geen twijfel over mogelijk, de regering kreeg enkele rake klappen. Meteen werden ook al diegenen die met de rechtse partijen beweerden dat de vakbonden en massaprotesten iets uit verleden waren van antwoord gediend. Moest er meteen een tweede actieplan aangekondigd zijn naar het model van het eerste actieplan maar met ambitieuzere doelstellingen in de opbouw naar een algemene 48-urenstaking, zonodig verlengbaar tot een staking van onbeperkte duur, dan zou de regering het niet overleefd hebben. Maar de ordewoorden lieten op zich wachten gedurende heel de maand januari en vervolgens in februari.

    Zelfs de gevestigde media konden het succes van het actieplan niet wegmoffelen en er kwamen berichten over spanningen binnen de regering. De positie van CD&V werd steeds moeilijker onder druk van de Vlaamse vleugel van de christelijke arbeidersbeweging. Bredere lagen begonnen zich te organiseren, onder meer in Hart boven Hard. Bij elke sociale strijd was er een optimistische sfeer, dat zagen we onder meer tijdens de succesvolle actiedag tegen het transatlantische verdrag TTIP op 19 december. Met de nieuwe Griekse wind van de linkse verkiezingsoverwinning van Syriza nam het potentieel voor verzet nog toe. Maar de vakbondsleidingen lieten zich vangen aan onderhandelingen die slechts erg magere resultaten opleverden. Het maakte duidelijk dat zelfs een verzwakte regering geen enkele kans onbenut laat om onze levensstandaard aan te pakken.

    Er kwamen uiteindelijk acties in gemeenschappelijk vakbondsfront eind maart en begin april. Maar het ontbrak aan een actieplan of een concreet perspectief voor de strijd. Toch namen meer dan 30.000 mensen deel aan de vakbondsbetogingen in de week voor de Paasvakantie en op de Grote Parade van Hart boven Hard waren er 20.000 mensen die regen en wind trotseerden. Samen met de staking van ACOD in de openbare sector op 22 april tonen deze acties aan dat de woede niet verdwenen is en dat het potentieel om dit in actief verzet om te zetten nog steeds aanwezig is.

    Het sociaal verzet heeft een momentum laten voorbijgaan. De regering kon daar handig gebruik van maken en werd daarbij geholpen door de terreurdreiging. De regering-Michel kon overeind krabbelen, maar de steun voor deze regering blijft erg fragiel. In november plaatste de kwartaalpeiling van LaLibre, RTBF en Dedicated de steun aan de regering op amper 20%. Tegen maart 2015 was dit gestegen, maar met 25% blijft het erg laag. In Vlaanderen is enkel een meerderheid van de N-VA-kiezers (56%) tevreden met het regeringsbeleid, bij Open Vld is dat 46% en bij CD&V zelfs maar 36%. De regering ging in maart over tot een erg voorzichtige begrotingscontrole om niet meer olie op het vuur te gooien en het sociaal verzet niet opnieuw zelf op gang te duwen.

    Aanvallen zullen doorgaan

    Dit betekent echter niet dat het besparingsbeleid nu zachter zal worden. De regering weet hoe ze op zwakheden langs onze kant kan inspelen. Dat zal gebruikt worden om met een groter zelfvertrouwen verder te gaan in het offensief tegen onze levensstandaard.

    Naar aanleiding van de ‘verjaardag’ van zes maanden regering-Michel, stelde de politicoloog Pascal Delwit (ULB) op Bel RTL dat de twee grote dossiers van de regering (de pensioenhervorming en de indexsprong) erdoor geraakt zijn en dat dit “het voordeel heeft dat het achter de rug is voor de regering waarbij het ook moeilijker wordt voor de vakbonden. Het is natuurlijk beter om onpopulaire maatregelen ver van verkiezingen door te voeren.” Delwit vergist zich. Zelfs met een indexsprong en zelfs met een verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar, hebben de Belgische kapitalisten een achterstand op hun Europese collega’s. De logica van de wet van de jungle, excuus van de ‘concurrentie’, zal hen dwingen steeds verder te gaan in een echte race to the bottom. Daarbij zet iedere vorm van zwakheid aan tot agressie en nieuwe aanvallen.

    De tax shift in voorbereiding wordt gegarandeerd een nieuwe aanval. Als de regering erin zou slagen de minimumdienst door te voeren, dan zal dit het stakingsrecht ernstig beperken en een voorbode kunnen zijn voor een algemene aanval aanval op de syndicale rechten. Er wordt ook gesproken over verplichte tewerkstelling van werklozen en tal van andere aanvallen.

    Hoe verder?

    De maatregelen die de regering erdoor kreeg, blijven nog beperkt in vergelijking met die van de regeringen Martens in de jaren 1980. Ook deze regeringen begonnen met eerste aanvallen die steeds verder opgevoerd werden, tot ze door de arbeidersbeweging gestopt werden. Toen trok het ABVV alleen een strijdbeweging en duurde het jaren vooraleer de ACV-leiding zich daarbij aansloot. Het was de tijd van de geheime akkoorden in Poupehan, een afgelegen dorp waar Wilfried Martens (CVP) de asociale maatregelen besprak met de gouverneur van de Nationale Bank (ook van de CVP), zijn eigen kabinetschef Fons Verplaetse, bankier Hubert Detremmerie en ACV-topman Jef Houthuys. Die laatste steunde Wilfried Martens discreet en zei aan zijn vriend: “Wilfried, zeg me wat moet passeren bij de vakbond, ik zal daar wel voor zorgen.”

    Vandaag ligt de situatie anders. Het eerste actieplan gebeurde in gemeenschappelijk vakbondsfront, zelfs indien het ACV nadien onderhandelde over een akkoord dat de loonmatiging in stand houdt. Dat akkoord kreeg een historisch beperkte steun in de organen van het ACV, in de algemene raad van de vakbond werd het met amper 52% voorstemmen goedgekeurd. Als de onthoudingen worden meegerekend, kwam de ACV-leiding slechts aan een meerderheid van 49% met 45% tegenstemmen en 6% onthoudingen. Dat kwam na een intensieve propagandacampagne binnen het ACV. Voor de staking van de openbare diensten van 22 april zag ACV-Transcom zich verplicht om te verklaren dat het de acties bij het spoor zou dekken met een vergoeding. En dit is nog maar het begin, de regering heeft nog maar de kaap van de eerste zes maanden genomen.

    Jammer genoeg heeft het ABVV geen ernstige informatie- en mobilisatiecampagne opgestart voor een nieuw actieplan. Er was angst om alleen in actie te gaan. Nochtans zou het ABVV in dat geval minstens delen van het ACV kunnen meetrekken, niet om naar het ABVV over te stappen maar wel om samen in actie te gaan en zo de druk op de twijfelende vakbondsleiders op te voeren.

    Geen terugkeer naar de rust van voorheen, maar wel een periode van sociale strijd

    Sinds de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de stalinistische karikatuur van het socialisme is er een zeker gevoel van onmacht in het bewustzijn van de werkenden geslopen. Dit had heel wat gevolgen op het vlak van sociale achteruitgang. Met de terugkeer van de crisis in 2008 is de arbeidersklasse terug wakker geschoten. Het eerste actieplan bevestigde het bestaan en de enorme kracht van de arbeidersbeweging. Die beweging blijft de motor van maatschappijverandering. Eens de arbeidersklasse in actie komt, kan ze bovendien bredere lagen meetrekken. De beweging in het najaar van 2014 toont wat mogelijk is met duidelijke ordewoorden en een actieplan waarbij elke volgende stap voortbouwt op de vorige acties. Het hervestigde het vertrouwen van werkenden in de kracht van hun beweging.

    Er is een zekere ontgoocheling en frustratie onder de beste militanten en hun basis. Het klopt dat er meer mogelijk was. Na 15 december ging een belangrijke kans om de regering te doen vallen verloren. De houding van de vakbonden in de eerste maanden van dit jaar toonde de gebreken, zowel politiek als syndicaal, van de huidige vakbondsleiders. Dit doorbreekt mogelijke illusies in de leidingen op basis van het eerste actieplan. Het maakt ook duidelijk dat we ons van onderuit moeten organiseren, zowel op syndicaal als politiek vlak.

    Het actieplan in het najaar kwam niet toevallig tot stand. De objectieve situatie heeft tot deze acties geleid en niet de wil van de vakbondsleiders. De objectieve omstandigheden leiden tot nieuwe aanvallen op de levensstandaard van de 99% armsten om de winsten van de 1% verder op te krikken. Deze aanvallen gebeuren in golven waarvan er nog ergere kunnen komen. Dit zal onvermijdelijk leiden tot nieuwe massale strijd, los van de vraag wat de vakbondsleiders op het oog hebben. Langs de kant van de werkenden zullen er ook golven van strijd zijn tegen de muur van de reactie en dit tot die muur zal breken.

    Daartoe moeten we gebruik maken van elke mogelijkheid die zich stelt. In rustigere periodes moeten we de tijd nemen om lessen te trekken uit de vorige periode om sterker te staan in strijd die komt. Het is dan ook belangrijk dat de arbeidersbeweging over een breed eigen politiek verlengstuk beschikt. Er is nood aan een brede strijdpartij die werkenden, ook van verschillende bestaande stromingen links van de sociaaldemocratie en de groenen, kan verenigen met respect voor elkaars eigenheid. Zoniet blijven we slechts op halve kracht strijden omdat een van onze handen vastgebonden is op onze rug.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop