Tag: Wereldoorlog 1

  • Wereldoorlog 1. De Bolsjewieken en de oorlog

    De horror van de Eerste Wereldoorlog en de economische en sociale ongeregeldheden leidden tot massale onrust. Enkel in Rusland kwam het tot een geslaagde revolutie en het opzetten van de eerste arbeidersstaat in de wereld. Dit was enkel mogelijk omdat de arbeiders door de Bolsjewieken werden geleid, terwijl die uitgerust waren met een duidelijk marxistische analyse en revolutionair programma. Een dossier door PETER TAAFFE.

    “De burgerij is niet stom, dat is een verdienste die niet kan ontkend worden. De burgerij voorzag het gevaar van het begin van de oorlog en met de hulp van de overijverige generaals werd het begin van de revolutie zolang mogelijk uitgesteld. In de eerste jaren van [de oorlog] had ik in Parijs toevallig een gesprek met enkele burgerlijke politici, en zij fluisterden me toe dat er als gevolg van de oorlog een grote revolutie zou losbarsten, maar ze hoopten dat ze deze uitbarsting aan zouden kunnen. Burgerlijke kranten en magazines (waaronder het Britse magazine The Economist in augustus, september en oktober 1914) voorspelden dat de oorlog de landen die erin betrokken waren, zou meetrekken in een beweging voor sociale revolutie”.  (The Military Writings of Leon Trotsky, Volume 1, How the Revolution Armed, 1918, vrije vertaling)

    Ernstige vertegenwoordigers van het kapitalisme komen wel meer tot dezelfde conclusies als de vooruitziende marxisten, maar dan vanuit een tegengesteld klassenstandpunt. De kapitalisten dachten aan het begin van de Eerste Wereldoorlog dat ze de revolutie wel de baas zouden kunnen. Ze mispakten zich evenwel aan de leiding van Lenin, Trotski en de Bolsjewieken. Lenin nam een duidelijk en principieel klassenstandpunt in bij het begin van de oorlog. Hij verbond dit programma tevens met het ontwikkelende bewustzijn van de arbeidersklasse en de verschillende lagen van die klasse.

    Alle oprechte socialistische internationalisten veroordeelden de oorlog. Ze gebruikten de grofste termen om de rechtse leiders van de Tweede Internationale te veroordelen toen die hun regeringen en kapitalisten steunden om de oorlog te rechtvaardigen waardoor de arbeidersklasse overgeleverd werd aan ellende en bloedvergieten. Karl Kautsky werd tot dan toe gezien als de ‘paus’ van het internationale socialisme en dit omwille van zijn grote politieke autoriteit. Maar hij en andere verraders van het socialisme werden scherp veroordeeld door Lenin, Trotski en andere revolutionairen die hem bestempelden als een ‘sociale chauvinist’: socialist in woorden, uitverkochte nationalist in de praktijk.

    Niemand was scherper in zijn veroordelingen dan Lenin, de leider van de Russische Bolsjewieken. Hij veroordeelde niet alleen deze zogenaamde leiders maar formuleerde ook het beleid van het ‘revolutionaire defaitisme’. Sindsdien is er wellicht amper een onderdeel van de ideeën en standpunten van Lenin dat tot zoveel verwarring en politieke fouten heeft geleid. De formulering werd door activisten met diverse standpunten gebruikt om soms waanzinnige en alleszins verkeerde politieke standpunten te rechtvaardigen, zeker met betrekking tot oorlog. Het idee werd foutief als slogan gebruikt tijdens oorlogen, wat helemaal niet de bedoeling van Lenin was toen hij het idee bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog voor het eerst naar voor bracht.

    Dergelijke fout is enkel mogelijk indien Lenins formule uit zijn historische context wordt gehaald en er bovendien niet begrepen wordt dat Lenin zich op dat ogenblik tot een bijzonder geïsoleerd en beperkt publiek van politiek ontwikkelde arbeiders richtte. Toen er later sprake was van een breed publiek en het leiden van de Russische massa’s, nam Lenin een andere benadering aan.

    Toen de oorlog uitbrak, stelde Lenin: “De Europese en wereldoorlog heeft het duidelijk omschreven karakter van een burgerlijke, imperialistische en dynastieke oorlog. Het gedrag van de leiders van de Duitse Sociaaldemocratische Partij, de sterkste en meest invloedrijke in de Tweede Internationale,… een partij die voor de oorlogskredieten heeft gestemd en de burgerlijk-chauvinistische frasen van de Pruissische Junkers en de burgerij herhaalt, is een verraad aan het socialisme… [net zoals] het gedrag van de Belgische en Franse Sociaaldemocratische partijleiders… [die] het sociale verraden door in burgerlijke regeringen toe te treden.” (De taken van de revolutionaire sociaaldemocratie in de Europese oorlog, september 1914). Lenin veroordeelde ook de Engelse opportunisten van ‘Labour’ die hun burgerij steunden in de oorlog. En hij bekritiseerde het zogenaamde ‘centrum’ in de internationale arbeidersbeweging dat zich slechts halfslachtig tegen de oorlog verzette.

    Lenin schreef: “Zowel de politiek van Kautsky als (…) Henderson hielpen hun respectieve imperialistische regeringen om de aandacht te vestigen op het kwaadaardig karakter van hun rivalen en vijanden, terwijl ze een rookgordijn opwierpen van vage, algemene frasen en sentimentele verlangens met betrekking tot het even imperialistische gedrag van ‘hun eigen’ burgerij. We houden op marxisten te zijn en zelfs socialisten in het algemeen, als we ons beperken tot de bij wijze van spreken christelijke onderwerping aan de welwillendheid van welwillende algemene frasen waarbij we het echte politieke belang ervan niet naar voor brengen.” Hij veroordeelde de kapitalisten van alle kanten: “Geen van de twee oorlogvoerende groepen van naties moet voor de andere onderdoen inzake wreedheid en oorlogsmisdaden.” (Burgerlijk pacifisme en socialistisch pacifisme, januari 1917).

    Revolutionair defaitisme

    In Rusland begon Lenin de ‘eigen’ heersende klasse te bekritiseren: “Het is de eerste en voornaamste taak van de Russische sociaaldemocraten om een meedogenloze en frontale strijd te voeren tegen het Groot-Russische en tsaristisch chauvinisme, en tegen de sofismen van de Russische liberalen, kadetten, een deel van de Narodniki en andere burgerlijke partijen bij de verdediging van dat chauvinisme.” Hij voegde er aan toe: “Vanuit het standpunt van de arbeidersklasse en de werkende massa’s van alle volkeren in Rusland, is de nederlaag van de tsaristische monarchie en haar leger dat Polen, Oekraïne en heel wat andere volkeren onderdrukt en de haat onder deze volkeren aanwakkert om de Groot-Russische onderdrukking van andere nationaliteiten op te voeren en de reactionaire en barbaarse regering van de tsaar te consolideren, veruit het mindere kwaad.” (De taken van de revolutionaire sociaaldemocratie in de Europese oorlog).

    De laatste frase van Lenin kan gezien worden als ‘revolutionair defaitisme’. Was het correct? Indien het bedoeld was voor gebruik onder de massa’s op dat ogenblik – wat niet de bedoeling van Lenin was – is het antwoord vanuit een marxistisch perspectief neen. Dit was geen slogan om de massa’s over te winnen, het was daar ook niet toe bedoeld.

    In zijn autobiografie ‘Mijn Leven’ gaf Trotski een indicatie van de sfeer op het begin van de Eerste Wereldoorlog. Hij beschreef hoe het begin van de oorlog in Wenen werd gevierd. Er was een grote menigte die in feestelijke stemming was en zich totaal niet realiseerde welk bloedbad er zou volgen. De verklaring hiervoor lag in de schijnbare verstoring van de saaie dagelijkse routine van het kapitalisme. De komst van de oorlog zou alles doen veranderen en het leven van de werkenden omgooien. Die werkenden hadden er geen idee van dat ze met zoveel zouden afgeslacht worden. Er waren gelijkaardige uitbarstingen van feestvreugde in Berlijn, Londen, Parijs en elders. De sfeer veranderde snel toen de lijken en de gewonden van het front terug kwamen.

    Trotski gaf met zijn beschrijving van de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een beeld van de omstandigheden waarin Lenin het idee van het ‘revolutionaire defaitisme’ voor het eerst naar voor bracht. In zijn laatste brieven stelde Trotski: “In de laatste oorlog werd niet alleen de arbeidersklasse als geheel verrast, maar ook de voorhoede en in zekere zin de voorhoede van deze voorhoede. De uitwerking van de principes van een revolutionair programma tegenover de oorlog begon toen de oorlog al volop bezig was en de militaire machine onbegrensde macht uitoefende. Een jaar na het uitbreken van de oorlog was de kleine revolutionaire minderheid nog steeds verplicht om zich aan te passen aan de centristische meerderheid op de conferentie van Zimmerwald. Voor de Februarirevolutie en zelfs nadien zagen de revolutionaire elementen zich niet als mededingers voor de macht maar als een radicale linkse oppositie. Zelfs Lenin verwees de socialistische revolutie naar een min of meer verre toekomst. (In 1915 of 1916) schreef hij in Zwitserland: ‘Wij, de oudere mannen, zullen misschien niet lang genoeg leven om de beslissende strijd van de revolutie mee te maken’.” (Bonapartisme, fascisme en oorlog, augustus 1940).

    Het verraad en de ineenstorting van de Tweede Internationale was een zware slag voor de meest ontwikkelde arbeiders, waaronder Lenin en de Bolsjewieken. Toen Lenin in Zwitserland de krant van de Duitse SPD kreeg waarin stond dat ze voor de oorlogskredieten hadden gestemd, weigerde hij dit eerst te geloven. Lenin dacht dat het een vervalste krant was die door het Duitse leger was opgemaakt. Dit ongeloof was slechts een uitdrukking van het isolement van de vooruitgeschoven revolutionaire krachten op dat ogenblik. Een oproep naar de massa’s rond de oorlog en rond de taken voor de toekomst zou een andere benadering vergen. Aanvankelijk was het evenwel nodig om de kwestie van de oorlog en de houding van revolutionairen tegenover de oorlog uit te klaren.

    Het was in deze context dat enkele scherpe formuleringen van Lenin, zoals over het ‘revolutionaire defaitisme’, werden gebruikt om een scherpe scheidingslijn aan te geven tussen de oprecht revolutionaire krachten en diegenen die het socialisme hadden verraden. Dit was echter geen agitatorische slogan of een programma gericht op de brede massa’s. Trotski omschreef de kwestie duidelijk: “De aandacht van de revolutionaire vleugel is gericht op de kwestie van de verdediging van het kapitalistische vaderland. De revolutionairen beantwoordden deze kwestie natuurlijk negatief. Dat was volkomen correct. Maar het puur negatieve antwoord diende voor de propaganda en voor het opleiden van kaders, niet voor het winnen van de massa’s die geen buitenlandse overheerser wilden.”

    Hij voegde eraan toe: “De Bolsjewieken wonnen op een periode van acht maanden de overweldigende meerderheid van de arbeiders. Het beslissende element daarbij was niet de weigering om het burgerlijke vaderland te verdedigen, maar wel de slogan: ‘Alle macht aan de sovjets’. En alleen deze revolutionaire slogan! De kritiek op het imperialisme, het militarisme en de verwerping van de verdediging van de burgerlijke democratie had nooit de overweldigende meerderheid van de bevolking aan de kant van de Bolsjewieken kunnen winnen.” (Eens te meer over fascisme, augustus 1940).

    Doorheen het grootste deel van de Eerste Wereldoorlog hield Lenin zich bezig met de algemene theoretische vragen: over het karakter van de oorlog, het verraad van de Tweede Internationale en de oproep voor een nieuwe Derde Internationale, alsook over het lot van de arbeidersklasse. De Bolsjewieken benadrukten de taak om het sociaal chauvinisme en het opportunisme binnen het ‘officiële’ socialisme aan te klagen. Ze maakten deel uit van een internationale stroming – met Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht in Duitsland – die een zelfde benadering volgde. De formule van Liebknecht – “de belangrijkste vijand bevindt zich in eigen land” – was een betere benadering voor de massamobilisatie van de arbeidersklasse.

    Lenin voerde zijn eigen ‘oorlog’ tegen iedere toegeving aan het sociaal patriottisme. Hij zette dit ook na de Russische revolutie van februari 1917 verder met een meedogenloze kritiek vanuit het buitenland op Bolsjewieken als Stalin en Kamenev die steun gaven aan de voorlopige regering die de oorlog verderzette. Deze theoretische strijd tegen de oorlog was absoluut noodzakelijk voor de meest ontwikkelde lagen van de arbeidersklasse. Het volstond niet om de massa’s over te winnen in de daaropvolgende ontwikkeling van revolutie.

    Snel veranderend bewustzijn

    Lenin was zich daar in zijn geschriften bewust van. Zo schreef hij in mei 1917 over de standpunten van een gewone arbeider: “Wij willen geen oorlog om over andere volken te heersen, wij strijden voor onze vrijheid. Dat zeggen alle arbeiders en boeren en zij brengen daarmee de mening van de arbeider (…) zoals deze de oorlog begrijpt. Zij zeggen daarmede: Als het een oorlog zou zijn in het belang van de werkers tegen de uitbuiters, dan waren wij voor de oorlog. Ook wij zouden dan voor de oorlog zijn en er is geen revolutionaire partij die tegen zulk een oorlog zou kunnen zijn. (…) Wij soldaten, wij arbeiders, wij boeren voeren oorlog voor onze vrijheid. Ik zal nooit de vraag vergeten die mij na een vergadering door een arbeider gesteld werd: ‘Wat praat u voortdurend tegen de kapitalisten? Ben ik soms een kapitalist? Wij zijn arbeiders, wij verdedigen onze vrijheid.’”

    Lenin antwoordde hem: “Dat is niet waar, jullie voeren oorlog omdat jullie je regering van kapitalisten gehoorzaamt, de oorlog voeren niet de volken, maar de regeringen. Het verwondert mij niet wanneer een arbeider of een boer (…) naïef vraagt: Wat heb ik met de kapitalisten te maken wanneer ik oorlog voer? Hij begrijpt de samenhang van de oorlog met de regering niet, hij begrijpt niet dat de oorlog door de regering wordt gevoerd, terwijl hij het werktuig is dat door de regering gebruikt wordt.” (Oorlog en Revolutie, mei 1917)

    Hieruit blijkt de enorme gevoeligheid van Lenin voor het standpunt van de massa’s, hun bewustzijn en hoe ze op ieder ogenblik op een voorzichtige overgangswijze kunnen benaderd worden. Het was natuurlijk nodig om op ieder ogenblik het klassenkarakter van de oorlog aan te tonen. Maar dat volstond niet. Het was noodzakelijk om verder te gaan en overgangseisen te ontwikkelen en daarvoor op te komen om het bewustzijn te ontwikkelen. Bovendien was het nodig om de oorlog te verbinden met de rampzalige economische en sociale situatie waarmee de massa’s werden geconfronteerd, het idee dat de macht werd genomen door de sovjets en daaraan gekoppeld een regering die zou overgaan tot het invoeren van “land aan de boeren, vrede en vrijheid.”

    Dit was alleszins geen onaanvaardbare opportunistische toegeving aan het ‘verdedigen’ van het kapitalistische ‘vaderland’. Zelfs tijdens de oorlog erkende Lenin expliciet dat de arbeidersklasse in de toekomst “onvermijdelijk omstandigheden zou kennen waarbij de klassenstrijd in een bepaalde natie kan ingaan tegen oorlog tussen verschillende naties, een oorlog die net door deze klassenstrijd bepaald werd.” Revolutionaire oorlogen door revolutionaire klassen kunnen niet uitgesloten worden. Lenin gaf als voorbeeld de oorlogen van de grote Franse revolutie van 1792 toen “Frankrijk een revolutie doorvoerde en toen verplicht was om een revolutionaire oorlog te voeren tegen een verenigd monarchistisch Europa.”

    Terwijl hij een ‘revolutionaire verdedigingspositie’ voor een ‘onbepaalde toekomst’ erkende, ging Lenin meedogenloos in tegen diegenen die na de Februarirevolutie de voorlopige regering steunden, ook in de Bolsjewistische partij zelf, en dus voor een machtsdeling van de arbeiderspartijen in coalities met burgerlijke partijen. Dit was na de Februarirevolutie het standpunt van Lenin omdat de revolutie nog niet vervolledigd was. De gevolgen waren een verderzetting van de oorlog en de verdediging van de kapitalistische eigendomsverhoudingen. Dit was echter niet hetzelfde als het herhalen van propaganda tegen de oorlog. De Bolsjewieken pasten hun benadering, programma en slogans aan de situatie en het snel veranderende bewustzijn aan.

    In zijn artikel ‘Oorlog en Revolutie’ is Lenin zich bewust van de massale roep naar vrede en de angst voor een ‘buitenlandse invasie’. Hij schreef: “Men dicht ons de absurde mening toe dat wij een afzonderlijke vrede willen. De Duitse kapitalisten en rovers doen pogingen om tot vrede te komen door te verklaren: Ik geef je een stuk van Turkije en Armenië wanneer jij me ertshoudende grond geeft. (…) Welk een onzin dat wij voor het beëindigen van de oorlog zouden zijn door een afzonderlijke vrede! De oorlog die de kapitalisten van de rijkste mogendheden voeren (…) te willen beëindigen door een eenzijdig afzien van oorlogshandelingen is zulk een dwaasheid, dat het eigenlijk te belachelijk is om ze te weerleggen. (…) De oorlog die de kapitalisten van alle landen voeren kan men niet zonder arbeidersrevolutie tegen deze kapitalisten beëindigen.”

    Hij voegde eraan toe: “Wanneer de sovjet van arbeiders- en soldatenafgevaardigden de macht zou overnemen en de Duitsers de oorlog voortzetten, wat zouden wij dan doen? (…)  Wanneer de revolutionaire klasse van Rusland, de arbeidersklasse aan de macht zal zijn moet zij de vrede aanbieden. (…) Wij stellen niet voor zomaar ineens een eind aan de oorlog te maken. Dat beloven wij niet. (…) Het zal niet gemakkelijk vallen uit deze ontzettende oorlog te komen. Drie jaar voert men oorlog. Men zal tien jaar oorlog moeten voeren of wel: men mag voor een moeilijke, harde revolutie niet terugschrikken. Een andere uitweg is er niet. Wij zeggen: aan de door de regeringen van de kapitalisten begonnen oorlog kan alleen maar door de arbeidersrevolutie een eind worden gemaakt.”

    Overgangsmethode

    Tegelijk verbonden Lenin en de Bolsjewieken de oorlog met de dagelijkse omstandigheden van de massa’s. “De dreigende catastrofe en hoe die te bestrijden” (oktober 1917) was in feite een overgangsprogramma waarop Trotski zich baseerde toen hij zijn eigen bekende manifest voor de Vierde Internationale opmaakte in 1938. Lening bracht een reeks eisen naar voor: nationalisatie van de banken, voor arbeiderscontrole, het openen van de boekhouding voor inspectie door comités van arbeiders en boeren, afschaffing van zakengeheimen,…

    In “Oorlog en revolutie” ging Lenin in op de kwestie van de belastingen voor de kapitalisten. Hij bekritiseert Matvey Skobelev, een mensjewiek die deel uitmaakte van de voorlopige regering, met een schijnbaar ‘gematigde’ positie. Lenin schreef: “Wanneer Skobeljew in zijn rede verklaarde: Wij zullen de gehele winst nemen, 100 % zullen wij nemen, dan heeft hij meer gezegd dan hij kan verantwoorden, zoals ministers dat plegen te doen. Wanneer u de ‘Retsj’ ter hand neemt, zult u zien hoe op deze verklaring in Skobeljews rede gereageerd wordt. Daar staat geschreven: ‘Maar dat is honger, dood, 100 % – dat betekent alles!’ (…) [De Bolsjewieken] zijn nooit zover gegaan. Wij hebben nooit voorgesteld 100 % van de winst te nemen. (…) Neemt u de resolutie van onze partij en u zult zien dat wij daarin in een uitvoeriger vorm en met redenen omkleed hetzelfde voorstellen wat ik heb voorgesteld. Er moet controle over de banken worden ingevoerd en vervolgens een rechtvaardige inkomstenbelasting. En dat is alles!”

    Lenin pleitte hier niet voor een volledige confiscatie maar voor een ‘eerlijke belasting’ op de kapitalisten. Hij verbond dit evenwel meteen met de noodzaak van arbeiderscontrole, wat gezien werd als een opleiding voor arbeiders om geleidelijk te leren hoe ze de fabrieken kunnen beheren om uiteindelijk de volledige samenleving te beheren. Maar hij gebruikte deze methode ook met betrekking tot de oorlog. “Het verdedigingspotentieel, de militaire macht van een land met genationaliseerde banken is groter dan die van een land, waar de banken in particuliere handen blijven. De militaire macht van een agrarisch land, waar de grond zich in handen van boerencomités bevindt, is groter dan die van een land waar de grond het eigendom is van landheren.”

    En nog: “Het voorbeeld van Frankrijk leert ons slechts één ding: om Rusland in staat te stellen zich te verdedigen, om ook in Rusland ‘wonderen’ van heldendom van de massa’s te bereiken, moet men met een ‘jakobijnse’ meedogenloosheid al het oude wegvagen en Rusland economisch vernieuwen en omvormen. Dat kan in de 20ste eeuw echter niet geschieden door het uit de weg ruimen van het tsarisme alleen (Frankrijk heeft zich 125 jaar geleden al niet daartoe beperkt). Dat kan zelfs niet teweeggebracht worden door het langs revolutionaire weg afschaffen van het grootgrondbezit alleen (zelfs dat hebben we niet gedaan, want de sociaal-revolutionairen en mensjewieken hebben de boeren verraden!), door het overdragen van de grond aan de boeren alleen. Want we leven in de 20ste eeuw; de heerschappij over de grond zonder de heerschappij over de banken is niet voldoende om het leven van het volk te kunnen omvormen en vernieuwen.” (De dreigende catastrofe en hoe die te bestrijden).

    Revolutionair programma

    Dit is een model van hoe op elk ogenblik het niveau van bewustzijn van de massa’s in aanmerking moet genomen worden om het vooruit te brengen en tot nieuwe hoogtes op te werpen. Lenin en de Bolsjewieken verzetten zich tegen de oorlog, maar erkenden wel dat het een feit was. In een toespraak voor de afgevaardigden van de Bolsjewistische fractie van de Sovjets verklaarde hij: “De massa’s benaderen deze kwestie niet vanuit een theoretisch maar vanuit een praktisch standpunt. Onze fout ligt in onze theoretische benadering. Een klassenbewuste arbeider kan steun geven aan een revolutionaire oorlog (…) Voor de vertegenwoordigers van de soldaten moet de kwestie op een praktische wijze naar voor gebracht worden, zoniet komt er niets van. We zijn helemaal geen pacifisten (…) De kapitalistische klasse die verbonden is met de banken kan geen andere oorlog voeren dan een imperialistische. De arbeidersklasse kan dat wel.” (Verzamelde Werken, volume 36, vrije vertaling). Dat is een revolutionaire, realistische inschatting, die de sectairen vreemd is.

    In ‘De dreigende catastrofe’ schreef Lenin: “Alle door ons geschetste maatregelen ter bestrijding van de catastrofe zouden, zoals wij al hebben opgemerkt, het verdedigingspotentieel of, anders gezegd, de militaire macht van het land buitengewoon versterken. Dit aan de ene kant. Maar aan de andere kant kan men deze maatregelen niet in de praktijk brengen zonder de veroveringsoorlog om te zetten in een rechtvaardige oorlog, zonder de oorlog, die de kapitalisten in het belang van de kapitalisten voeren, om te zetten in een oorlog die de arbeidersklasse in het belang van alle werkende en uitgebuite mensen voert.”

    Het buitenlandse beleid is een verderzetting van het binnenlandse beleid – Lenin maakte dit punt op een krachtige wijze. Hij benadrukte dat het onmogelijk was om Rusland te verdedigen zonder grote opofferingen en heldhaftigheid vanwege de bevolking. Maar hij verbond dit met de noodzaak van fundamentele sociale verandering. “Men kan onder de massa’s geen heldendom opwekken zonder met het imperialisme te breken, zonder alle volken een democratische vrede aan te bieden, zonder op die manier de roofzuchtige, misdadige veroveringsoorlog te veranderen in een rechtvaardige, revolutionaire verdedigingsoorlog.” Sommigen zullen misschien stellen dat dit allemaal goed en wel was omdat Lenin het had over een toekomstige arbeidersstaat. Maar dat klopt niet. “De dreigende catastrofe” was een programma van voor de Oktoberrevolutie, een programma dat enkel door de revolutie zelf in de praktijk kon omgezet worden. Trotski en zijn aanhangers baseerden zich op wat Lenin schreef toen ze een “militair programma” vanuit de arbeidersklasse naar voor brachten in de Tweede Wereldoorlog.

    Dit thema is niet alleen van historisch belang. Een analyse van de benadering van Lenin tegenover de Eerste Wereldoorlog in al zijn verschillende fasen helpt uit te leggen hoe de Bolsjewieken aan de macht kwamen. Dat werd bereikt door een goed uitgewerkte strategie en tactieken, niet door het constant herhalen van abstracte propaganda. Propaganda is absoluut noodzakelijk om de nieuwe generatie van arbeiders en jongeren op te leiden in de fundamenten van het marxisme en het socialisme. Dat volstaat echter niet om een massaal publiek te bereiken. Iets waar Militant, de voorloper van de Socialist Party, als enige van de ‘marxistische’ groepen in Groot-Brittannië toe in staat was met de monumentale strijd in Liverpool tussen 1983-87 en in de strijd tegen de Poll Tax. Zonder de benadering van Lenin tegenover de complexe vragen die door de Eerste Wereldoorlog en de meesterlijke toepassing door Lenin en Trotski van een revolutionaire dialectische methode, zou dit niet mogelijk geweest zijn.

    We staan op de schouders van Lenin en Trotski, de arbeiders en jongeren vandaag moeten hun methode opnemen in de voorbereiding op de grote gebeurtenissen die voor ons staan. Een oorlog op de schaal van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog staat niet op de agenda, niet in het minst omdat het zou leiden tot ‘wederzijdse verzekerde vernietiging’ van de volledige mensheid, waaronder de kapitalisten zelf. Maar het sluit brutale en barbaarse regionale oorlogen niet uit, zoals we al zien met de huidige catastrofe in Irak en Syrië. Bovendien zijn botsingen tussen verschillende kapitalistische machten en blokken mogelijk – kijk maar naar de huidige confrontaties in Oekraïne, de spanningen tussen China en zijn rivalen in Azië,… Enkel een socialistische wereld kan voor eens en voor altijd een einde maken aan de horror van oorlog. De geschriften van Lenin tijdens de Eerste Wereldoorlog bereiden ons op die taak voor.

  • Eerste Wereldoorlog. De capitulatie van de Tweede Internationale

    Voor 1914 was de Tweede Internationale, een groepering van socialisten en arbeidersorganisaties doorheen Europa, overtuigd van de nood aan acties tegen de oorlog. Eens de oorlog uitbrak, beslisten zowat al deze partijen evenwel om de kapitalisten in hun landen te ondersteunen. Het was een verraad van de arbeidersbeweging met verregaande gevolgen. Een dossier door ROBERT BECHERT.

    De Eerste Wereldoorlog werd voorspeld en was toch een verrassing. Het was voorspeld omdat de toenemende concurrentie en de wapenwedloop tussen de machten waardoor heel wat jaren voor 1914 een conflict reeds als onvermijdelijk werd gezien. Het moest vroeg of laat gebeuren. Toch was het een verrassing in de zin dat de moord op de Oostenrijks-Hongaarse aartshertog en hertogin in Sarajevo voor velen niet meteen een dreiging van een Europese oorlog in zich hield, een beeld dat al gauw moest bijgestuurd worden. De grootste schok voor socialisten was dat de meerderheid van de leiding van de socialistische en arbeidersorganisaties de ‘eigen’ heersende klasse steunde in het bloedige conflict.

    In de jaren voor 1914 was de toenemende oorlogsdreiging een thema waarover heel wat werd gediscussieerd binnen de groeiende arbeidersorganisaties. Er werden campagnes opgezet tegen het militarisme, de wapenuitgaven en de oorlogsdreiging. Dit vormde een belangrijk onderdeel van de socialistische activiteiten en het leidde soms tot arrestaties en gevangenisstraffen. Er was in verschillende nationale partijen van de Tweede Internationale discussie over wat kon gedaan worden om de oorlog te stoppen.

    Naarmate de oorlogswolken zich verzamelden, verschenen heel wat verklaringen van verzet tegen de oorlog. Zowel de Internationale als de partijen die er deel van uitmaakten keerden zich tegen de oorlog. Enkele weken voor het begin van de oorlog was er een congres van de Franse socialistische partij, SFIO, waar werd opgeroepen tot een algemene staking indien de oorlog zou losbarsten. Er waren anti-oorlogsbetogingen in heel wat landen, waaronder Frankrijk en Duitsland.

    Aanvankelijk dachten velen dat de moorden van Sarajevo niet tot oorlog zouden leiden, net zoals dit eerder niet het geval was bij andere internationale ‘incidenten’ zoals de crises van 1905 en 1911 tussen Frankrijk en Duitsland over de vraag wie Marokko zou domineren. Die incidenten zorgden samen met de wapenwedloop en de wisselende internationale allianties – zo vormde Groot-Brittannië een alliantie met de vroegere vijand Frankrijk – voor publiek debat over de mogelijkheid van een oorlog in Europa. Dit was geen vreedzame periode op wereldvlak, er waren koloniale oorlogen waarbij imperialistische landen als Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland bijna constant oorlog voerden in Afrika en Azië. Maar in Europa was er behalve in de Balkan geen grote oorlog meer geweest sinds 1871.

    De vrees voor oorlog werd versterkt door de mogelijkheid van een groot aantal doden en enorme vernielingen als gevolg van de moderne militaire technologie. Friedrich Engels, de naaste medewerker van Karl Marx, schreef in 1887 met grote accuraatheid over de menselijke, economische en politieke impact van een toekomstige oorlog die hij opmerkelijk genoeg omschreef als een ‘wereldoorlog.’ “En uiteindelijk is de enige oorlog die Pruisland-Duitsland kan voeren een wereldoorlog, een wereldoorlog met een nooit geziene omvang en geweld. Acht tot tien miljoen soldaten zullen elkaar naar de keel vliegen en in het proces zullen ze Europa kaler vreten dan een zwerm sprinkhanen dit kan. De plunderingen van de dertigjarige oorlog zullen samengebald worden in drie tot vier jaar en zich uitstrekken over heel het continent; hongersnood, ziekte, een universeel verval in barbarij, zowel van het leger als de bevolking, in het kielzog van acute ellende en onherstelbare ontwrichting van ons kunstmatig systeem van handel, industrie en krediet, eindigend in een algemeen bankroet; de ineenstorting van de oude staten en hun conventionele politieke wijsheden tot op het punt dat de kronen met tientallen in de goten zullen rollen waar er niemand is om hen op te pikken; de absolute onmogelijkheid om te voorzien hoe het zal eindigen en wie er als overwinnaar zal uitkomen. Slechts één gevolg is absoluut zeker: de universele uitputting en de creatie van de voorwaarden tot de ultieme overwinning van de arbeidersklasse.” (Marx-Engels Collected Works, Volume 26, vrije vertaling)

    Het waren deze ervaringen en angsten die de basis legden voor de opkomende arbeidersbeweging die tegen zowel kapitalisme als oorlog inging. Heel wat socialisten en arbeiders trokken de conclusie dat kapitalisme tot oorlog leidt en dit zorgde voor verhitte discussies over wat moest gebeuren om zo’n ramp te vermijden.

    Internationale oppositie tegen oorlog

    Dit kwam sterk naar voor in 1912 toen de eerste Balkanoorlog losbarstte en algemeen werd aangenomen dat deze kon uitbreiden in een Europese oorlog. In oktober 1912 waren er grote betogingen doorheen Europa. De grootste betoging was in Berlijn met 250.000 aanwezigen. Het kwam op initiatief van de Tweede Internationale tot een Europese actiedag op 17 november. De Internationale was in 1889 opgezet en verenigde arbeidersorganisaties die vooral, met niet exclusief, uit Europa kwamen. Doorheen de jaren speelde de Internationale een belangrijke rol in de ontwikkeling van massale organisaties en als forum om over socialistische ideeën en de tactieken van de arbeidersbeweging te discussiëren. In een tijdperk van imperialisme en tegenover de dreiging van oorlog, was de Internationale een symbool van internationalisme en van de eenheid van de arbeidersklasse. De oproep voor een internationale actiedag in 1912 leidde tot protestacties in elf Europese landen. De grootste betoging was in Parijs met 100.000 aanwezigen. Een week later was er een noodcongres van de Internationale in het Zwitserse Bazel. Er waren meer dan 500 afgevaardigden uit heel Europa. Het congres werd verwelkomd door een internationale anti-oorlogsbetoging met tot 30.000 aanwezigen.

    Dit speciale congres volgde na de discussies en beslissingen op de vorige congressen van de Internationale in Stuttgart (1907) en Kopenhagen (1910). Een van de thema’s was de vraag of tot een algemene staking zou opgeroepen worden indien de oorlog losbrak. Deze roep werd onder meer gesteund door de Franse SFIO die op een buitengewoon congres op 21 november 1912 besliste om de eis van een “algemene staking en opstand” bij het losbarsten van de oorlog op te nemen.

    De verklaring van het congres van Bazel vatte heel wat van de discussies van de jaren ervoor samen. Ondanks een aantal beperkingen, bevatte de verklaring een duidelijk verzet tegen oorlog tussen kapitalistische machten. “Als een oorlog dreigt los te barsten, is het de taak van de arbeidersklasse en haar parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen, ondersteund door de coördinatie van het Internationale Socialistische Bureau, om alle mogelijke pogingen te doen om het uitbreken van de oorlog te vermijden en dit door de actiemiddelen die ze het meest effectief vinden en die natuurlijk verschillen naargelang de klassenstrijd en de scherpte van de algemene politieke situatie.

    “In het geval een oorlog uitbreekt, is het hun taak om er alles aan te doen om de spoedige beëindiging ervan te bewerkstelligen met alle mogelijke machten om de economische en politieke crisis als gevolg van de oorlog aan te grijpen om de val van de kapitalistische klassenheerschappij te bespoedigen.

    “[De Internationale] roept de werkenden van alle landen op om tegenover het kapitalistische imperialisme de macht van de internationale arbeiderssolidariteit te plaatsen. Het waarschuwt de heersende klassen van alle staten om de ellende van de massa’s als gevolg van de kapitalistische productiemethode niet op te voeren door de oorlogsactiviteiten op te drijven. We eisen vrede. Laat de regeringen eraan denken dat de ze met de huidige voorwaarden in Europa en de sfeer onder de arbeidersklasse niet tot een oorlog kunnen overgaan zonder zichzelf in gevaar te brengen. Laat hen eraan herinneren dat de Frans-Duitse oorlog werd gevolgd door de revolutionaire Commune, dat de Russisch-Japanse oorlog de revolutionaire energie van de bevolking van het Russische rijk in actie bracht, dat de concurrentie inzake militaire bewapening leidde tot ongezien scherpe klassenconflicten in Engeland en op het continent, met een enorme stakingsgolf. Het zou voor de regeringen waanzinnig zijn om niet te beseffen dat het idee op zich van een monsterlijke wereldoorlog onvermijdelijk zou leiden tot verontwaardiging en de revolte van de arbeidersklasse. Voor de arbeiders is het een misdrijf om op elkaar te schieten om de winsten van de kapitalisten, de ambities van dynastieën of de glorie van geheime diplomatieke verdragen te dienen.

    “De arbeidersklasse is er zich van bewust dat het de drager van de volledige toekomst van de mensheid is. De arbeidersklasse zal er alles aan doen om te vermijden dat de bloem van alle volkeren wordt vertrappeld, bedreigd door de horror van massamoord, hongersnood en ziektes.

    “Het congres doet daarom beroep op jou, arbeiders en socialisten van alle landen, om je stem te laten horen in dit beslissende uur! Breng je standpunt in iedere vorm en op alle plaatsen, laat je protest horen in de parlementen, verenig je in grote massabetogingen, gebruik ieder middel waarover de organisatie en de kracht van de arbeidersbeweging beschikt! Zorg ervoor dat de regeringen constant op de hoogte zijn van de waakzaamheid en de hartstochtelijke wil tot vrede onder de arbeiders! Plaats tegenover de kapitalistische wereld van uitbuiting en massamoord de arbeiderswereld van vrede en broederlijkheid onder de volkeren.”

    Schokkende capitulatie

    Gezien de sterkte van de partijen van de Internationale, in het bijzonder de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD), die dat jaar meer dan een derde van de Duitse stemmen behaalde, werd algemeen verwacht dat deze partijen misschien niet in staat zouden zijn om de oorlog te stoppen, maar dan toch wel om het verzet ertegen te organiseren en om de daaropvolgende crisis te gebruiken om het kapitalisme omver te werpen.

    Het kwam voor veel activisten dan ook als een totale schok toen in augustus 1914 zowat alle leiders ‘hun’ heersende klassen steunden. In heel wat landen waren er in juli 1914 nog massabetogingen tegen de oorlog, vaak rond vage slogans. Doorheen Duitsland waren er tussen 25 en 30 juli minstens 750.000 aanwezigen op anti-oorlogsacties van de SPD. In Frankrijk waren betogingen in Parijs verboden, maar er waren toch 90.000 activisten op betogingen buiten Parijs tussen 25 juli en 1 augustus. Maar naarmate de oorlog dichterbij kwam, nam ook de druk van de heersende klasse op de leiders van de arbeidersorganisaties toe. Die stonden onder druk om hun ‘eigen’ regeringen te steunen. De propaganda van de heersende klasse speelde tegelijk in op breed verspreide angsten en historische vooroordelen om de steun voor de oorlog te versterken. De Oostenrijkse socialistische leider Victor Adler verklaarde op de internationale bijeenkomst vlak voor de oorlog: “We zien nu de gevolgen van de jarenlange agitatie en demagogie van de heersende klasse. In ons land is vijandigheid tegenover Servië bijna een tweede natuur.”

    Uiteraard werden in alle landen excuses gezocht om de oorlog voor te stellen als een geval van ‘nationale verdediging’. Dat argument werd vaak herhaald door de oorlogsgezinde ‘socialisten’. In Duitsland was het de dreiging van het tsaristische Rusland, terwijl het in Groot-Brittannië en Frankrijk de dreiging van het Duitse militarisme was alsook de verdediging van het ‘arme kleine België’. Dat was bijzonder hypocriet. Geen enkele van deze Europese staten was zelfs formeel democratisch, overal werden vrouwen en ook heel wat mannen stemrecht ontzegd. Het waren allen koloniale machten die constant betrokken waren in brutale oorlogen om hun rijken te creëren en te behouden. Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland waren allen betrokken in het opdelen van China.

    Tussen 1904 en 1907 voerde het Duitse leger massamoorden uit die zouden bekend worden als de ‘genocide van Herero en Namaqua’ in wat nu Namibië is. Enkele dagen nadat de oorlog van 1914 uitbrak, schoot het Britse leger op onbewapende betogers in Abeokuta in het toen nieuw opgezette Nigeria in een poging om het protest tegen de nieuwe koloniale taksen en de onbetaalde dwangarbeid de kop in te drukken. De kapitalistische klasse van het ‘kleine arme België’ was helemaal niet zo arm. Koning Leopold II schreef eerder aan een minister: ‘België heeft een kolonie nodig’ waarop hij een bijzonder brutaal persoonlijk bewind in Congo vestigde.

    Zelfs een aantal van de socialisten die zich tegen de oorlog bleven verzetten, zoals de Franse leider Jean Jaurès die door een nationalist werd vermoord bij het begin van de oorlog, hoopten dat de kapitalisten de oorlog zouden stoppen. Op een internationale anti-oorlogsmeeting in Brussel verklaarde Jaurès twee dagen voor hij vermoord werd: “We moeten het vredesbeleid niet aan onze [Franse] regering opdringen. De regering voert momenteel zo’n beleid, de Franse regering wil vrede en wil de vrede bewaren. Het is de beste bondgenoot van de vredesinspanningen van de Britse regering die het initiatief tot bemiddeling nam.” Hoe Jaurès, die doorgaans ter rechterzijde van de arbeidersbeweging stond, vijf dagen later zou gereageerd hebben toen Duitsland Frankrijk de oorlog verklaarde, is een open vraag.

    Wat de oorlog aantoonde, was een verschil tussen woorden en daden. Veel leiders hadden publiekelijk een ‘revolutionaire’ positie behouden, met name een verwerping van het kapitalisme in woorden. Maar in werkelijkheid waren ze onderdeel van het kapitalistische systeem geworden en pleegden ze verraad aan het socialisme.

    Dit werd op heel wat vlakken het scherpste aangetoond in Duitsland waar de SPD, de sterkste partij van de Internationale, in de praktijk in handen was gekomen van leiders die geen enkele intentie hadden om een strijd tegen het kapitalisme te voeren. Het oude motto van de SPD, ‘Diesem System keinen Mann und keinen Groschen!’ (Voor dit systeem geen mens en geen cent), waarmee een van de stichters, Wilhem Liebknecht, de oprichting van het Duitse Rijk verwelkomde, werd in augustus 1914 vervangen door ‘Burgfrieden’ (burgervrede).

    Terwijl de SPD-leiders vrede sloten met de keizer en de kapitalisten, legden ze in de eigen partij steeds meer een politieregime op waarbij kritiek de mond werd gesnoerd. Toen dat niet werkte, begonnen ze tegenstanders van de oorlog uit de partij te zetten. Toen de revolutie in Duitsland in 1918 uitbrak, werkten sommige van deze verraders samen met militaire groepen en voorlopers van fascistische bendes om de revolutie de kop in te drukken. Daarbij werden revolutionaire leiders zoals Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht op 15 januari 1919 geëxecuteerd in opdracht van de SPD-leiding.

    De SPD-leiders waren niet de enigen die samenwerkten met hun heersende klasse. Hetzelfde gebeurde in Groot-Brittannië, Frankrijk, België en in 1917 in de eerste periode van de Russische revolutie voor de Bolsjewieken aan de macht kwamen. De impact van wat in Duitsland gebeurde, was des te groter, zowel door de economische en wetenschappelijke kracht als door het feit dat de SPD voor 1914 internationaal werd gezien als een model voor de arbeidersbeweging. De SPD leidde de Internationale op politiek vlak.

    De groei van het reformisme

    De SPD had internationaal de weg getoond in de opbouw van massale arbeidersorganisaties die tenminste formeel tot doel hadden om het kapitalisme omver te werpen. De ‘revisionistische pogingen’ om de doelstellingen van de partij te beperken tot het hervormen van het kapitalisme, werden op het SPD-congres van 1901 verworpen en afgedaan als een “beleid om de macht te veroveren op onze vijanden door ons aan te passen aan de bestaande orde.” Organisatorisch kende de SPD een enorme groei. Toen de partij in 1890 na 12 jaar van ondergrondse werking legaal werd, nam het stemmenaantal bij iedere opeenvolgende nationale verkiezing toe tot 4,25 miljoen (34,7%) in 1912. In 1913 telde de partij maar liefst 1,085 miljoen leden, op een totale Duitse bevolking van zowat 68 miljoen.

    Maar het revolutionaire karakter van de SPD werd ondermijnd door een combinatie van illusies als gevolg van de economische groei in die periode en, paradoxaal genoeg, door de aanhoudende groei van de SPD zelf. De meeste leidinggevende lagen binnen de SPD en de vakbonden begonnen aan te nemen dat de beweging automatisch zou blijven groeien tot ze een meerderheid zou behalen en dat stapsgewijze hervormingen het leven van de arbeiders zouden verbeteren. Het leidde na een tijd tot het verlaten van de verwachting dat het systeem in de greep van een crisis zou komen alsook van een revolutionair perspectief. De meerderheid van de leiding dacht dat het kapitalisme zou blijven ontwikkelen.

    Deze ontwikkeling, een aanpassing aan het kapitalisme, werd versterkt door het feit dat de groeiende arbeidersorganisaties zich niet tot louter propaganda konden beperken. Ze moesten zich steeds meer bezig houden met de dagelijkse strijd op de werkvloer of voor hervormingen die het leven van de arbeiders onmiddellijk zouden verbeteren. De SPD maakte geen brug tussen het maximumprogramma van revolutie en het minimumprogramma van onmiddellijke hervormingen, waardoor de dagelijkse strijd vaak los gezien werd van het bredere doel om een bewuste beweging uit te bouwen die een einde kon maken aan het kapitalisme.

    De groei van de arbeidersorganisaties zorgde bovendien voor het gevaar dat deze groei een doel op zich werd. De groter wordende organisaties liepen het risico dat ze een vehikel voor persoonlijk gewin van een bevoorrechte minderheid zouden worden. Dat kon enkel in toom gehouden worden door een politiek actieve basis. In heel wat gevallen was het een bewuste tactiek van de heersende klasse om een laag van pro-kapitalistische leiders binnen de arbeidersorganisaties te ontwikkelen. Daniel De Leon, een pionier van de Amerikaanse socialistische beweging, noemde hen de “arbeidsluitenanten van het kapitaal”.

    Er waren voorbeelden van individuele socialistische leiders die overstapten naar het kamp van het kapitalisme. Het bekendste voorbeeld was toen Alexandre Millerand in 1899 tot de Franse regering toetrad, een stap die tot een internationaal debat leidde waarbij de Internationale in augustus 1904 afstand van hem nam. In 1903 slaagde Jaurès er nog in om te vermijden dat het congres van de Franse Socialistische Partij Millerand uitsloot, maar de regionale federatie van de Seine deed dit wel in januari 1904. Maar dat volledige partijen ‘overstapten’ was een nieuw fenomeen in 1914, vandaar ook de schok toen dit gebeurde. Jammer genoeg hebben socialisten vandaag veel meer ervaring met voorheen socialistische krachten of individuen die zich aanpassen en integreren binnen het kapitalistische systeem. Maar tegelijk hebben we ook lessen geleerd over hoe we kunnen ingaan tegen pro-kapitalistische tendensen of tegen carrièrejagers.

    Veel activisten waren diep geschokt toen het nieuws bekend raakte dat de parlementsleden van de SPD voor de oorlog hadden gestemd. Het toonde openlijk hoe een meerderheid van de SPD-leiding een pro-kapitalistische positie had aangenomen en zich in de toekomst zou verzetten tegen een socialistische revolutie. Dat was in essentie de betekenis van het keerpunt van 4 augustus 1914 toen de SPD in het parlement besliste om ‘hun’ kant in een inter-imperialistische oorlog tussen in het beste geval semi-democratische landen te steunen.

    De beslissing van de SPD om de oorlog te steunen, in tegenstelling tot de oprichters van de partij die zich verzetten tegen de Pruissische bezetting van Frankrijk in 1870, was een harde slag die iedere beweging van de partij dat ze revolutionair was met de grond gelijk maakte. Het was een beslissende stap naar de integratie van de SPD-leiders in het kapitalistische systeem en het was een stap op de weg naar de openlijke contrarevolutionaire rol die ze speelden in en na de Duitse revolutie van 1918-19.

    Revolutie voorbereiden

    Het kwam niet compleet als een donderslag bij heldere hemel, maar toch had niemand echt verwacht dat de SPD de oorlog volledig zou steunen. Voor 1914 werd de politieke strijd in de SPD scherper. Rosa Luxemburg werd een leidinggevende tegenstander van de groeiende reformistische, niet-revolutionaire stromingen binnen de partij. Tegen 1914 was de SPD verdeeld in drie grote stromingen: de openlijk reformistische vleugel, het zogenaamde centrum onder leiding van Karl Kautsky en de radicalen (de marxistische linkerzijde) onder leiding van Luxemburg, Liebknecht en anderen. Maar in tegenstelling tot de Bolsjewieken in hun strijd in de Russische Sociaaldemocratie tussen 1903 en 1912 probeerde Luxemburg niet om de marxistische vleugel om te vormen tot een coherente oppositie die systematisch voor haar ideeën opkwam en steun uitbouwde. Dit zou spijtig genoeg bijdragen aan de zwakte van die marxistische linkerzijde, zowel bij het begin van de oorlog als later aan het begin van de Duitse revolutie in 1918.

    De patriottische golf die in de aanloop naar de oorlog de meeste landen overspoelde, joeg veel leiders schrik aan en het werd een bijkomende reden om zich niet tegen de oorlog te verzetten. De Oostenrijkse leider Adler verklaarde op de laatste bijeenkomst van het Internationale Bureau voor het begin van de oorlog dat “we 30 jaar werk zonder enig politiek resultaat dreigen te vernietigen.”

    Geen enkele arbeidersleider wilde de beweging kapotmaken of verzwakken door een avontuur aan te gaan, maar soms moet de waarheid gezegd worden, zelfs indien dit voorzichtig wordt aangepakt, om beter voorbereid te zijn op de toekomst. De uitdaging was om de onvermijdelijke revolutionaire gevolgen van de oorlog voor te bereiden. Die waren al door Engels voorspeld toen hij het had over slechts één “absoluut zeker” gevolg: “universele uitputting en de creatie van de voorwaarden voor de ultieme overwinning van de arbeidersklasse.”

    In zijn artikel ‘Het bankroet van de Tweede Internationale’ stelde Vladimir Lenin dat het verlaten van de opvattingen van het manifest van Bazel over de voorbereiding op de revolutionaire gebeurtenissen die in de nasleep van de oorlog zouden komen indien het onmogelijk bleek om de oorlog te vermijden, even indicatief was als de stemming van de oorlogskredieten om te wijzen op een fundamentele, kwalitatieve verandering in de oude partijen. “Het Manifest van Bazel, dat niet de geringste ‘illusies’ tracht te verspreiden of te voeden, spreekt van deze plicht van de socialisten: het volk wakker te schudden, ‘het op te wekken’ (…) de crisis ‘uit te buiten’ om de ineenstorting van het kapitalisme ‘te verhaasten’, zich door het voorbeeld van de Commune en van oktober-december 1905 te laten leiden. In het feit dat de huidige partijen in dit opzicht hun plicht verzaakt hebben, bestaat juist hun verraad, hun politieke dood, het afstand doen van hun rol, hun overgang naar de zijde van de bourgeoisie.” Het waren Lenin, Leon Trotski en de Bolsjewieken die zich in Rusland 1917 door deze voorbeelden lieten leiden en massale steun verkregen om de Oktoberrevolutie door te voeren en een voorbeeld te stellen dat miljoenen mensen doorheen de wereld tot inspiratie zou dienen.

    De Eerste Wereldoorlog betekende het einde van de Tweede Internationale als kracht voor het socialisme, wat mee vorm zou geven aan de daaropvolgende periode. Maar vanuit deze nederlaag ontstond een nieuwe beweging die lessen probeerde te trekken uit het verleden en uit de Russische revolutie van 1917, waarbij een nieuwe internationale werd opgebouwd, de Derde (Communistische) Internationale. Dit was de grootste wereldwijde revolutionaire beweging die tot hiertoe heeft bestaan. De beweging werd uitgebouwd door een combinatie van activisten die al voor de oorlog actief waren en diegenen, vooral jongeren, die door de ervaring van oorlog en revolutie radicaliseerden. Deze nieuwe Internationale werd jammer genoeg ook ondermijnd door de opkomst van het stalinisme in de toenmalige Sovjet Unie, wat uiteindelijk tot het einde van de Derde Internationale zou leiden.

    De basiskenmerken van het kapitalisme vandaag zijn dezelfde als voor de Eerste Wereldoorlog. Het is nog steeds een systeem dat bijzonder instabiel is en in veel gevallen tot oorlogen leidt. Zelfs indien de belangrijkste machten een directe onderlinge confrontatie willen vermijden, betekent dit niet dat er een vreedzame wereld is. Tientallen miljoenen mensen zijn omgekomen in conflicten na het einde van de laatste Wereldoorlog in 1945. In die zin blijft de strijd tegen oorlog, in al haar verschillende vormen, nog steeds een taak voor de arbeidersbeweging. Het karakter van die strijd kan verschillend zijn – met bijvoorbeeld het nastreven van een verenigd antwoord van werkenden en armen op sectaire conflicten of het bestrijden van repressie. Maar telkens is de uitkomst afhankelijk van de mate waarin een antwoord van de arbeidersbeweging kan uitgebouwd worden. Zoals we in 2003 met de invasie van Irak zagen, kunnen de kapitalisten dan wel oorlogen starten, maar is het enkel de arbeidersbeweging die de kapitalisten tot de orde kan roepen, zowel op individueel als op collectief vlak.

    De onderlinge verwevenheid van de wereld is vandaag veel groter dan voorheen. Het idee van een internationale die werkende mensen doorheen de planeet verenigt in een beweging om de wereld te veranderen, heeft meer potentieel dan ooit tevoren. Het CWI streeft ernaar om dat potentieel te benutten. We trekken lessen uit vroegere ervaringen om de doelstellingen van de pioniers van de arbeidersbeweging te realiseren en effectief de wereld te veranderen door een einde te maken aan de chaos van het kapitalisme en de dreiging van geweld en oorlog.

  • Honderd jaar na de grote slachtpartij

    oorlogDe Eerste Wereldoorlog begon 100 jaar geleden en leidde tot een tot dan nooit gezien bloedbad. Deze verjaardag komt uitgebreid aan bod in de gevestigde media. Doorgaans wordt daarbij niet uitgelegd waarom miljoenen gewone werkende mensen de dood werden ingestuurd in de hel van de loopgraven. Dat was omwille van de zoektocht van het kapitalisme naar winsten, uitbuiting, grondstoffen en markten. Een dossier door Tony Saunois.

    Het werd de ‘Grote Oorlog’ of ‘de oorlog om oorlogen te stoppen’ genoemd. Voor de tien miljoen doden en de meer dan tien miljoen zwaar gewonden was het zeker geen ‘grote’ gebeurtenis. In de strijd werd een van de meest bloedige slachtpartijen uit de geschiedenis geleverd. De onuitsprekelijke ellende en verliezen aan beide kanten worden alleen overtroffen door de omvang van deze gebeurtenissen. In Ieper verloor het Britse leger maar liefst 13.000 manschappen op drie uur tijd en dit om 100 meter vooruit te gaan. In de eerste dag van de Slag van de Somme vielen 60.000 slachtoffers, het grootste verlies dat ooit door het Britse leger werd geleden. En dat ondanks het feit dat de Duitse linies zes dagen lang onder vuur werden genomen met in totaal drie miljoen granaten.

    Het totaal aantal doden in de Slag aan de Somme bedroeg 1.100.000 manschappen. Tegen 1918 telden de machten van de Entente (onder leiding van Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland en Italië) 5,4 miljoen doden en 7 miljoen gewonden. Het andere kamp van de Centrale Machten (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, het Ottomaanse Rijk en Bulgarije) waren goed voor 4 miljoen doden en 8,3 miljoen gewonden. Het grootste deel van deze doden waren jonge dienstplichtigen.

    Aangezien we sindsdien nog tal van andere conflicten in de wereld zagen, is het evident dat deze oorlog geen einde maakte aan oorlog. Het conflict op de Balkan in de jaren 1990, het huidige bloedbad in Syrië, Irak en Oekraïne zijn slechts de laatste voorbeelden. In Syrië zijn er 6,5 miljoen interne vluchtelingen en nog eens 3 miljoen mensen die het land ontvlucht zijn. Het menselijke lijden en de bloedvergieten werden keer op keer herhaald sinds deze ‘oorlog om oorlogen te stoppen.’

    Het bloedbad tussen 1914 en 1918 heeft wellicht geleid tot de grootste hoeveelheid analyses en commentaren. Volgens een schatting zijn er minstens 25.000 boeken over het onderwerp verschenen. Het was dan ook het eerste echt wereldwijde conflict. Het vormde het einde van een historisch tijdperk en het begin van een nieuw met nieuwe internationale en klassenverhoudingen. In de nasleep van de oorlog vielen grote rijken, sommige zelfs erg snel, terwijl anderen een tragere en minder glorievolle neergang kenden. Het opende de weg voor de VS om de rol van de grootste imperialistische macht ter wereld van Groot-Brittannië over te nemen. Bovendien deed de oorlog dienst als de vroedvrouw van de grootste gebeurtenis uit de menselijke geschiedenis: de Russische revolutie van 1917. De arbeidersklasse nam er het beheer van de samenleving over. Tegelijk was er een revolutionaire golf doorheen Europa.

    Het vooruitzicht van een socialistische revolutie in een reeks Europese landen stond op de agenda. In Duitsland 1918/19 moest de keizer ontslag nemen omdat een arbeidersrevolutie het land in zijn greep hield. In Beieren werd een socialistische republiek uitgeroepen en er werden arbeidersraden opgezet in Berlijn en andere steden. In Hongarije werd tussen maart en augustus 1919 een sovjet republiek gevestigd. In Groot-Brittannië waren er massale stakingen en meer dan 50 geregistreerde muiterijen op militaire bases. In 1919 dwong een politiestaking de toenmalige premier David Lloyd George om jarenlang toe te geven: “Het land stond dichter bij het Bolsjewisme dan op gelijk welk ogenblik sindsdien.”

    Maar met uitzondering van de Russische revolutie leden deze massabewegingen uiteindelijk een nederlaag door fouten van de leiders van de arbeidersbeweging. De nederlaag van de revoluties in Europa zaaiden de kiemen voor het tweede grote wereldwijde conflict, de oorlog van 1939-1945 waarvan de oorsprong kan gevonden worden in het bloedbad van 1914-18.

    De aankomende oorlog in 1914 vormde een beslissende test voor de internationale arbeidersbeweging. Behalve een erg kleine minderheid – waaronder Lenin, Trotski en de Russische revolutionairen ook Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg in Duitsland en een handvol anderen – capituleerde de ene leiding van een machtige arbeiderspartij na de andere. Ze verlieten de internationalistische socialistische anti-oorlogspositie en steunden hun respectieve heersende klassen.

    Het is niet verwonderlijk dat deze grote tragedie van de menselijke geschiedenis zoveel commentaar en analyses heeft voortgebracht. Zelfs een eeuw nadat het conflict begon, discussiëren historici als Niall Ferguson en Max Hastings nog steeds over de oorzaken van het conflict met verschillende analyses en conclusies. Alle kapitalistische commentatoren hebben het echter bijzonder moeilijk om de oorlog te rechtvaardigen. De Tweede Wereldoorlog rechtvaardigen ze als een oorlog tegen het fascisme en voor democratie. Maar voor het massale bloedbad van 1914-18 gaat dat niet op.

    De strijd voor markten

    De directe aanleiding voor het bloedvergieten was de moord op de Oostenrijkse kroonprins Ferdinand in Sarajevo op 28 juni 1914. Maar kon dit echt de oorzaak zijn voor een wereldwijd conflict? De oorlog was geconcentreerd in Europa, maar ook andere delen van de wereld waren erbij betrokken, van Afrika over Azië en Latijns-Amerika tot uiteraard ook de VS. De moord op kroonprins Ferdinand was het excuus om de honden van de oorlog los te laten, maar de echte onderliggende oorzaken voor die oorlog lagen elders. De oorlog barstte los als een massale strijd om economische belangen, markten, politieke macht en prestige.

    In de periode voor 1914 was Groot-Brittannië de dominante wereldmacht met een uitgebreid rijk dat 25% van de oppervlakte van de planeet omvatte. De meeste landen waar het over heerste waren al in de eerste helft van de 19de eeuw gekoloniseerd. Het Britse Rijk was een bron van grondstoffen en markten. Maar de Britse economische groei begon te vertragen. Het was een aftakelende macht. Frankrijk, de andere belangrijke Europese grootmacht op dat ogenblik, had een koloniaal rijk dat vooral geconcentreerd was in Afrika en het Midden-Oosten. Het Franse rijk was groot, maar slechts een vijfde van de omvang van het Britse en de industrialisering hinkte ver achterop.

    Duitsland was pas in 1871 opgezet en had slechts kolonies met een oppervlakte van een derde van de Franse kolonies. Maar Duitsland kende een snelle industrialisering en economische ontwikkeling. De economie was productiever dan de Britse. Terwijl Groot-Brittannië zes miljoen ton staal produceerde, zat Duitsland al aan 12 miljoen ton. Maar er was een wanhopige nood aan meer kolonies om Duitsland te voorzien van grondstoffen en grotere markten. Dat is de logica van kapitalistische economische ontwikkeling. Het probleem was hoe die markten konden gevonden worden. In Europa was het niet mogelijk om meer grondgebied te vinden en Groot-Brittannië en Frankrijk hadden reeds het leeuwenaandeel van de kolonies onder elkaar verdeeld. In het oosten werd Duitsland geblokkeerd door het Russische rijk van de tsaren en de Brits-Franse belangen in het oosten van Europa.

    Deze strijd voor markten lag aan de basis voor de grote brand die in 1914 uitbrak. De ontwikkeling van de productiekrachten – industrie, wetenschap en techniek – had de beperkingen van de natiestaat ontgroeid. Dit had al geleid tot conflicten tussen Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Portugal en Duitsland in het zogenaamde ‘gevecht om Afrika’ in de 19de eeuw. Deze concurrentiestrijd leidde tot een verschrikkelijk conflict tussen de belangrijkste imperialistische machten, aangezien ze allen probeerden om grotere markten te veroveren en deze te beschermen tegen opkomende machten. Als er geen nieuwe markten kunnen gevonden worden, gaat het kapitalisme over tot vernietiging van waarde om het productieproces opnieuw op te starten. De prijs hiervoor werd betaald door de arbeidersklassen van alle landen die in de machtsstrijd betrokken waren.

    Sommigen stelden dat deze tegenstellingen van het kapitalisme waren overwonnen toen het, net zoals vandaag, leek dat er een grote globalisering van de wereldeconomie was. In de vier decennia na de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 was er een periode van substantiële economische groei en expansie. De wereldeconomie was sterker verweven geraakt. Tussen 1870 en 1914 was er een significante en tot dan nooit geziene economische globalisering en integratie. Dit alles vertoonde gelijkenissen met de situatie van de afgelopen periode, zeker na de ineenstorting van de voormalige stalinistische dictaturen in Rusland en Oost-Europa.

    De globalisering van de afgelopen decennia is verder gegaan dan ooit tevoren. Maar diegenen die ontkennen dat er een gelijkaardige ontwikkeling was voor de Eerste Wereldoorlog vergissen zich. Zoals vandaag betekende dit in 1914 niet dat de natiestaat of de nationale belangen van de heersende klassen voorbijgestreefd waren, of slechts een decorstuk uit een vorige historische periode van het kapitalisme vormden. De oorlog van 1914-18 toonde dit aan. Ondanks een geïntegreerde wereldwijde economie hadden de heersende klassen van de verschillende landen, toen net zoals nu, eigen historische, economische, politieke, militaire en strategische belangen. Recente imperialistische interventies en lokale of regionale militaire conflicten hebben ook aangegeven hoe sterk elke heersende klasse optreedt om de eigen specifieke economische, politieke en strategische belangen te verdedigen.

    Dreigende ramp

    Bovenop de onderliggende oorzaken van de ‘grote oorlog’ – de strijd om kolonies en markten – waren er andere historische factoren die een belangrijke rol speelden in de verdediging van de belangen van de heersende klassen van Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland. De Frans-Duitse oorlog van 1870/71 leidde tot de vestiging van een verenigd Duitsland en opende de weg voor een snelle economische ontwikkeling en expansie. Frankrijk was verzwakt. Het resultaat van dit conflict liet een erfenis na die in 1914 werd opgepikt. Karl Marx merkte dit reeds op tijdens de Frans-Duitse oorlog. De gevolgen van de veranderde krachtsverhoudingen zouden volgens hem leiden tot een oorlog tussen Duitsland en Rusland. In dezelfde brief stelde hij dat deze oorlog de rol zou spelen van “de vroedvrouw van de onvermijdelijke sociale revolutie in Rusland”. (Brief aan Friedrich Sorge, 1 september 1870). Er zou nog heel wat tijd overgaan, maar een van de gevolgen van de oorlog van 1870/71 die door Marx was voorzien, werd uiteindelijk gerealiseerd.

    Een verzwakt Frankrijk verloor een deel van het grondgebied, Elzas-Lotharingen, en moest zware oorlogsherstellingen aan Duitsland betalen. Frankrijk bevond zich niet in een positie om Duitsland in 1914 militair de baas te kunnen, met slechts de helft zoveel inwoners en een veel zwakker leger. De crisis van Tanger in 1905 en de crisis van Agadir in 1911 wezen beiden op een conflict met Duitsland aangezien dit een verdere koloniale uitbreiding van Frankrijk tegenhield.

    Het uitbreken van de Balkanoorlog in 1912 was een cruciale stap naar de Eerste Wereldoorlog. Op dat ogenblik groeide het gevoel dat een oorlog doorheen Europa dreigde. Op 8 december 1912 riep de Duitse keizer Willem II de keizerlijke oorlogsraad bijeen in Berlijn. De meeste aanwezigen waren het ermee eens dat oorlog onvermijdelijk was, maar het werd uitgesteld om een versterking van de Duitse zeemacht mogelijk te maken. Op de raad werd niets beslist, maar het was duidelijk dat een oorlog werd voorbereid. Van het einde van de 19de eeuw tot in 1914 was er een enorme wapenwedloop bij alle Europese machten.

    Dat was ook duidelijk voor de internationale arbeidersbeweging . In november 1912 kwamen meer dan 500 afgevaardigden van de Tweede (‘Socialistische’) Internationale samen in Bazel. Ze stemden in met een resolutie tegen de Balkanoorlog, tegen de oorlogsdreiging in Europa en voor internationale arbeidersstrijd. Schandalig genoeg zouden de sociaaldemocratische leiders nadien een voor een capituleren en hun eigen kapitalistische klassen in het conflict ondersteunen.

    Het ineenstortende Oostenrijk-Hongaarse rijk moest wel optreden tegen de Servische pogingen tot uitbreiding in de Balkan, aangezien dit het rijk verder zou verzwakken. Het uitbreken van de Balkanoorlog in 1912 was een cruciaal element in het conflict. Het tsaristische Rusland steunde Servië om de eigen belangen in de regio te versterken. Duitsland moest Oostenrijk wel ondersteunen. Toen Rusland een volledige militaire mobilisatie afkondigde als antwoord op de Oostenrijks-Hongaarse oorlogsverklaring tegen Servië op 28 juli 1914, antwoordde Duitsland door Rusland en Frankrijk de oorlog te verklaren (1-3 augustus 1914). Toen Duitsland België binnenviel om naar Frankrijk te marcheren, verklaarde Groot-Brittannië Duitsland de oorlog.

    De oorlog breekt uit

    Het economisch expansionisme was dominant in de 40 jaar in de aanloop naar de oorlog. In 1913 waren er stakingen en acties in alle grote landen aangezien de arbeiders hun deel van de economische groei en expansie opeisten. De Duitse arbeiderspartij SPD had in de verkiezingen van 1912 een grote winst geboekt. Tegelijk kwam er in 1913 abrupte verandering met het begin van een economische crisis. De heersende klassen waren bezorgd dat de klassenstrijd zich verder zou ontwikkelen. De dreiging van oorlog werd in alle landen gebruikt om dat te doorkruisen.

    De nationalistische propaganda langs de verschillende kanten moest onvermijdelijk leiden tot een enorme patriottische golf aan het begin van de oorlog. Alle regeringen beweerden, zoals steeds het geval is, dat de oorlog rechtvaardig was en snel voorbij zou zijn. In Duitsland was de slogan ‘terug thuis voor het vallen van de bladeren’. In Groot-Brittannië was het: ‘alles is voorbij tegen kerstmis’. Achter de schermen maakten de heersende klassen een realistischer inschatting van de situatie. Sir Edward Grey, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, verklaarde: “De lichten gaan in heel Europa uit en we zullen ze niet tijdens ons leven terug zien aangaan.”

    In de meeste landen waren er protestacties tegen de oorlog. In Duitsland waren er honderdduizenden deelnemers aan vredesacties. Heel wat gewetensbezwaarden hielden vast aan hun verzet. Maar de dominante sfeer bij het begin van de oorlog was er een van patriottisme. De sfeer tegenover de gewetensbezwaarden was in 1914-18 wel opmerkelijk anders dan in 1939-45. Die laatste oorlog werd voorgesteld als een ‘oorlog tegen het fascisme’ waarbij gewetensbezwaarden als lafaards werden gezien die niet bereid waren om ten strijd te trekken op een ogenblik dat de vijand voor de deur stond. In de Eerste Wereldoorlog was dat niet het geval.

    De historicus Niall Ferguson stelde recent dat Groot-Brittannië beter uit de oorlog was gebleven. Hij stelde dat dit Duitsland zou toegelaten hebben om Europa te domineren. Groot-Brittannië zou, volgens Ferguson, vervolgens in een sterkere positie gestaan hebben om de eigen belangen te verdedigen omdat het niet zoveel middelen aan de oorlog had verspild. Zoals bij alle machten had de oorlog van het Britse imperialisme effectief een hoge prijs geëist. Tot 1916 hadden de Britten het grootste deel van de oorlogskosten van de Entente voor hun rekening genomen, zo werden alle kosten van Italië betaald en ook twee derden van de Franse en Russische oorlogskosten. De goudreserves, koloniale investeringen en private kredieten raakten op. Groot-Brittannië moest 4 miljard dollar van de VS lenen. Volgens een schatting hadden Groot-Brittannië en het Britse Rijk 47 miljard dollar aan de oorlog besteed, in Duitsland ging het om 45 miljard dollar.

    Maar hoe had het Britse imperialisme aan de zijlijn kunnen staan in het conflict om de belangrijkste rivaal toe te laten om een sterkere positie in te nemen en het eigen rijk uit te breiden? Een overwinning voor het Duitse imperialisme had deze in een veel betere positie, zowel economisch, politiek als strategisch, geplaatst in verhouding tot de Britse imperialistische belangen. Bovendien kent een oorlog een eigen momentum en logica, waarbij het prestige van de kapitalisten en imperialistische heersers op het spel staat. In het beste geval was een uitstel van het conflict tussen het Britse en Duitse imperialisme mogelijk geweest. De abstracte stelling van Ferguson staat los van de realiteit van de belangen van de heersende kapitalistische klassen als deze geconfronteerd worden met de dynamiek van dergelijke conflicten. Andere historici zoals Max Hastings maken een meer realistische inschatting als ze stellen dat de oorlog niet te vermijden was. Dat is op zich overigens een vernietigende veroordeling van het kapitalistische systeem dat Hastings nochtans verdedigt.

    Revolutionaire golf

    De patriottische golf leidde tot een massale oppositie eens de realiteit van de loopgraven werd ervaren door miljoenen soldaten langs beide kanten van het conflict. De soldaten verbroederden met kerstmis 1914 waarbij ze voetbalwedstrijden hielden. De Russische revolutie van 1917 was de eerste beslissende breuk terwijl het bloedvergieten maar doorging. Toen de Bolsjewieken aan de macht kwamen, werd de oorlog aan het oostelijk front beëindigd en dit had meteen een grote impact op het verzet tegen de oorlog langs beide kanten. Na de revolutie waren er massale stakingen in Duitsland in 1918.

    Samen met wat inmiddels een totaal nutteloze slachtpartij leek, had dit een beslissende impact in het veranderen van het beeld van miljoenen mensen, in het bijzonder de soldaten en mariniers. Er waren muiterijen in de Franse en Britse legers. In Frankrijk werden de troepen aan het westelijke front gevraagd om een rampzalige tweede Slag van de Aisne te starten in het noorden van Frankrijk. Er werd een beslissende strijd om de oorlog op 48 uur te beëindigen beloofd. De aanval mislukte en de sfeer onder de troepen keerde snel. Bijna de helft van de Franse infanterie divisies aan het westelijke front revolteerden naar het voorbeeld van de Russische revolutie. Maar liefst 3.400 soldaten moesten voor het krijgsgerecht verschijnen.

    In augustus 1917 was er een muiterij op het Duitse oorlogsschip Prinzregent Luitpold, in de noordelijke zeehaven van Wilhemshaven. Vierhonderd mariniers gingen aan wal en sloten aan bij een protestactie waar het einde van de oorlog werd geëist. Op 3 november 1918 was er een muiterij op de vloot in Kiel waar de rode vlag wapperde. Deze muiterij kreeg navolging met een revolutionaire golf doorheen Duitsland. Het Britse dagblad The Independent publiceerde recent een brief van een jonge Duitse marinier, Albin Kobis, aan zijn ouders: “Ik ben vandaag, op 11 september 1917, ter dood veroordeeld. Alleen ikzelf en nog een kameraad, de anderen kwamen er vanaf met 15 jaar celstraf. Ik wordt geofferd omdat ik vrede wil, anderen zullen volgen. Ik vind het niet leuk om zo jong te sterven, maar ik zal sterven terwijl de Duitse militaristische staat wordt vervloekt.”

    Deze gebeurtenissen en vooral de Russische revolutie waren beslissend in het stoppen van de inmiddels gehate oorlog. Het einde van de oorlog ging gepaard met een revolutionaire golf die de heersende klassen de schrik om het lijf joeg. Met uitzondering van Rusland leidden deze massale bewegingen er echter niet toe dat de arbeidersklasse de macht greep en behield.

    Het einde van de oorlog leidde tot een nieuwe wereldsituatie waarbij de machtsverhoudingen tussen de imperialistische machten gewijzigd waren. De triomf van de Bolsjewieken in Rusland vormde een totaal nieuwe factor voor de kapitalistische klassen. Duitsland moest door het Verdrag van Versailles enorme herstelbetalingen aflossen na de nederlaag, het ging destijds om 20 miljard mark. Dit had een vernietigend effect op de economie. De laatste afbetaling werd pas in 2010 gedaan, 92 jaar na het einde van de oorlog. Het mislukken van de Duitse revolutie en de verkeerde politiek van de Duitse arbeiderspartijen bereidde de weg voor de overwinning van de fascisten van Hitler in 1933 voor, wat opnieuw zou leiden tot oorlog in 1939. De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog versnelden de neergang van het Britse imperialisme, wat de weg opende voor de VS in de jaren 1920 en daarna om de dominante imperialistische macht te worden.

    Het falen van de socialistische revolutie in Duitsland en de rest van Europa zorgde er voor dat het revolutionaire Rusland geïsoleerd bleef. Dat zou uiteindelijk leiden tot de degeneratie van de Russische revolutie en de opkomst van een bureaucratisch stalinistisch regime in de voormalige Sovjetunie. Dat was een monsterlijke karikatuur van socialisme, maar het zorgde er samen met het bestaan van gelijkaardige regimes in Oost-Europa wel voor dat de belangrijkste imperialistische machten in toom werden gehouden. Ze waren aan elkaar vastgeplakt en waren grotendeels in staat om verschillen naar de achtergrond te verdrijven tegenover de gezamenlijke vijand in de vorm van een alternatief sociaal systeem op het kapitalisme op basis van een genationaliseerde geplande economie. Dit alles gebeurde ondanks de ondemocratische, bureaucratische en autoritaire methoden in het Oostblok.

    Nieuwe oorlogen

    De ineenstorting van deze regimes en de herinvoering van het kapitalisme hebben de oude en nieuwe spanningen tussen de kapitalistische machten opnieuw op de voorgrond geplaatst. De globalisering van de wereldeconomie, nu op een niveau dat nooit gezien is, ook niet in 1870-1914, heeft eens te meer duidelijk gemaakt hoe de productiekrachten onder het kapitalisme het bestaan van de natiestaten zijn ontgroeid. Maar de recente conflicten tussen de wereldmachten geven aan dat de natiestaat niet is verdwenen, de verschillende heersende klassen proberen de eigen economische, politieke, militaire en strategische belangen te verdedigen. De groeiende spanningen tussen de VS en China in Azië, de crisis in de Europese Unie, de conflicten in de Balkan in de jaren 1990 of de huidige confrontatie tussen Oekraïne en Rusland zijn allemaal uitdrukkingen van de strijd tussen de verschillende imperialistische en kapitalistische machten. Aan de oorsprong hiervan ligt telkens de strijd voor nieuwe invloedssferen en markten, net zoals dit met de oorlog van 1914-18 het geval was.

    Velen vragen zich af of dit betekent dat een nieuwe wereldoorlog mogelijk is. De VS blijft dan wel dominant, maar het is een aftakelende macht net zoals Groot-Brittannië dit op het begin van de 20ste eeuw was. Maar dan nog blijft het de grootste wereldmacht met een grote voorsprong op China en Japan. De andere opkomende machten van Rusland, India en Brazilië lopen ver achter, zelfs indien ze hun invloed in de regio willen uitbreiden. De verzwakte positie van het VS-imperialisme bleek recent nog erg duidelijk toen het niet in staat was om direct tussen te komen in Syrië of in het Russisch-Oekraïense conflict. De rampzalige gevolgen van de invasie in Irak in 2003 hebben dergelijke militaire interventies moeilijker.

    Recente gebeurtenissen hebben aangetoond dat het vooruitzicht van regionale conflicten en oorlogen zich blijft stellen in dit tijdperk van hernieuwde kapitalistische crisis en de strijd voor beperkte markten en middelen. De verhoudingen van sociale en klassenkrachten zorgen er op korte termijn voor dat een wereldoorlog niet aan de orde van de dag is. De gevolgen van zo’n conflict zouden met het bestaan van kernwapens neerkomen op een totale vernietiging. Bovendien vrezen de heersende klassen voor de sociale onrust en revoluties die zouden ontstaan en die de heersers van het imperialisme en het kapitalisme omver zouden stoten.

    De horror van oorlog, ellende en menselijk lijden bij de rampen in Syrië, Irak, Rusland/Oekraïne en elders tonen de bloedige en brutale gevolgen van het kapitalisme vandaag. Als het kapitalisme en imperialisme blijven bestaan, zullen er nog ergere conflicten losbarsten in de toekomst. De lessen van het bloedvergieten tussen 1914-18 moeten door een nieuwe generatie van jongeren en werkenden getrokken worden. De nood aan massale en onafhankelijke arbeiderspartijen die opkomen voor een internationalistisch socialistisch alternatief op het kapitalisme en die het patriottische nationalisme van de heersende klassen bestrijden, is even relevant als in 1914 indien we toekomstige bloedbaden willen vermijden. Enkel een socialistische wereld gebaseerd op de democratische planning van de economie kan een alternatief bieden op de strijd voor markten en economische belangen die onvermijdelijk is binnen het moderne kapitalisme en tot conflicten blijft leiden.

  • Herdenking 100 jaar Grote Oorlog. Wie herdenken we en hoe?

    Een socialistische kijk op: oorlog

    Zomerdossier door Simon (Luik)

    oorlog1Deze zomer wordt de 100ste verjaardag van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog herdacht. Er zullen tal van activiteiten in dit kader plaatsvinden. Sommigen wrijven al in de handen bij het idee dat horden toeristen uit de hele wereld zich langs de locaties van de toenmalige veldslagen zullen verzamelen. Zo biedt de herdenking voor Jan Durmez, de CD&V-burgemeester van Ieper (dat hard getroffen werd in de oorlog), een uitstekende gelegenheid om een grote operatie van citymarketing op het getouw te zetten. Het laat het stadsbestuur toe om de aandacht af te leiden van de dagelijkse problemen en om een beleid te voeren waarbij de stad in pure neoliberale stijl als koopwaar wordt aangeboden.

    Dit beleid van Durnez maakt duidelijk hoe de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog worden aangegrepen om het heersende discours te onderbouwen, het discours van het establishment en de politici in loondienst van dat establishment. Er zijn in ons land tal van evenementen gepland. Van Oostende tot in Neufchâteau zullen in naam van de herinnering aan de Grote Oorlog activiteiten plaatsvinden. Daarbij wordt op historici beroep gedaan om hen een veilige functie te laten vervullen, met name die van de bewakers van een lang vervlogen tijdperk. Meteen wordt iedere poging tot analyse van de gebeurtenissen uit het verleden aan de kant geschoven. Uit respect voor de doden en hun opofferingen moeten we daarover zwijgen. Wat zullen we dan eigenlijk herdenken? Bij ons wordt sterk de nadruk gelegd op het lijden van de soldaten en de gewone bevolking, elders wordt er een vleugje chauvinisme aan toegevoegd. Maar doorgaans blijft alles beperkt tot een vorm van humanisme waarbij de absurditeit van de oorlog wordt aangeklaagd en soms zelfs wordt overgegaan tot een lofzang voor de Europese instellingen die de vrede zouden garanderen. Dit eenheidsdenken mag vooral niet doorbroken worden door diegenen die wat verder kijken en al helemaal niet door diegenen die met een militante kijk terugblikken op de gebeurtenissen van 1914-18. De herdenkingen zijn voor het establishment uiteraard niet het moment om “over politiek te spreken”.

    Voor marxisten is geschiedenis geen decorstuk. We gebruiken de geschiedenis om de voorwaarden te analyseren waaronder evenementen plaatsvonden. We willen ervaringen van sociale bewegingen verzamelen en bewaren om er lessen uit te trekken. Dat is waarom we in tegenstelling tot de officiële ceremoniële herdenkingen een analyse vanuit het standpunt van de arbeidersklasse maken waarbij we ook ingaan op wat de officiële geschiedschrijvers niet in het voetlicht plaatsen.

    Zo moeten we erop wijzen dat deze oorlog die als absurd wordt omschreven en “door niemand gewild” was, eigenlijk het gevolg was van de ontwikkeling van het kapitalisme op wereldvlak. De oorlog was zorgvuldig in kaart gezet door de heersende klassen van die tijd. Het kapitalisme is een systeem dat eigenlijk verlengingen speelt. Om de crises die eigen zijn aan de tegenstellingen van het systeem te vermijden, proberen de kapitalisten van elk land om zich nieuwe markten toe te eigenen. Dat is de analyse die Lenin al in 1916 maakte in zijn boek “Imperialisme, hoogste stadium van het kapitalisme.”(1)  In 1914 vormden de kolonies deze nieuwe markten. Er waren pogingen om koloniale gebieden van andere landen te veroveren of alleszins om de eigen kolonies te behouden. Daartoe werd geweld gebruikt en werd nationalisme opgezweept. De nadruk werd gelegd op de culturele bijzonderheden of er werd denigrerend gedaan over tegenstanders. Bovenal werd teruggegrepen naar de mythe dat de inwoners van een land gemeenschappelijke belangen hadden.

    Er was destijds een mogelijkheid om dat discours te beantwoorden en om te vermijden dat de werkenden en boeren elkaar wereldwijd uitmoordden om de belangen van hun uitbuiters te dienen. Die mogelijkheid ging door het leven als de Tweede Internationale. Het ging om machtige arbeiderspartijen die zich wereldwijd hadden georganiseerd. De werkenden hadden de mogelijkheid om het bloedbad te stoppen in naam van de belangen van de wereldwijde arbeidersklasse. Maar dat was niet de optie die werd gevolgd door de toenmalige socialistische leiders. De oorlog weigeren betekende immers ook breken met het systeem die hen privileges had opgeleverd. Trotski stelde nadien dat de crisis van de arbeidersbeweging kon herleid worden tot de crisis van haar leiding. Het verraad van de socialistische leiders die de kant van hun nationale burgerij kozen, liet de werkenden doorheen Europa aan hun lot over waardoor ze een tijdlang geen eigen klassenuitdrukking vonden. In alle landen bleven er wel een handvol socialistische militanten trouw aan het internationalisme. Ze kwamen in 1915 in het Zwitserse Zimmerwald bijeen en bouwden aan een nieuwe internationale arbeidersbeweging. Onder deze militanten bevonden zich leden van de Russische Bolsjewieken die de Oktoberrevolutie in 1917 zouden leiden.

    Dat is overigens een element dat de organisatoren van de officiële herdenkingen doorgaans ook vergeten te vermelden. Het succes van de socialistische revolutie in Rusland vond een weerklank doorheen de hele wereld. Het leidde tot een heropleving van klassenstrijd en arbeidersopstanden in verschillende landen. Soldaten van arbeiders- of boerenafkomst vormden de overgrote meerderheid in het leger. Ze waren moe na vier lange oorlogsjaren. In de Russische revolutie zagen ze een middel om de vrede op te leggen. Het was zeker niet de wil van de heersende burgerij die een einde maakte aan de oorlog, het was niet dat het establishment plots tot betere inzichten was gekomen. Neen, het was de sociale onrust onder de werkende bevolking met vooraan de Duitse revolutie die werd geleid door Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Er waren muiterijen tegen de officiers en soldaten van de elkaar bevechtende kampen verbroederden aan de frontlinies.

    Ook in Brussel doken rode vlaggen op en het establishment zag zich gedwongen tot grote toegevingen zoals het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. Nog was dat niet voldoende om de revolutionaire stemming af te wenden, in 1919 legden 160.000 mensen het werk neer en in 1920 zelfs 290.000. De achturendag werd ingevoerd en tegen eind 1920 was de koopkracht van voor de oorlog hersteld.

    Voor marxisten is de 100ste verjaardag van de Grote Oorlog van 1914-18 een gelegenheid om diegenen te herdenken die weigerden om hun klassenbroeders te bevechten en die hun leven gaven aan het internationalisme. Hun erfenis moet geen museumobject worden, hun ervaring moet gebruikt worden om de klassenstrijd centraal te stellen, zeker op een ogenblik dat er opnieuw pogingen zijn (spijtig genoeg ook ter linkerzijde) om ons achter allerhande nationale vlaggen te laten scharen.

    (1) Online beschikbaar: http://www.marxisme.be/n/?p=3276

  • Boek. “De groote oorlog”

    grooteoorlogDoor Geert Cool

    Het boek ‘De groote oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog’ door Sophie De Schaepdrijver is wellicht een van de meest gelezen informatiebronnen in het kader van de 100ste verjaardag van de grote oorlog. Het gaat om een eerder verschenen boek (1997) dat nu terug op de markt werd gebracht in het kader van de herdenkingen.

    Wat het meest verbazingwekkende is bij alle herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog is dat twee eenvoudige vragen nogal snel aan de kant worden geschoven voor een beschrijving van de oorlogsverschrikkingen en de verhoudingen tussen de verschillende machten. Die vragen zijn: waarom is die oorlog uitgebarsten? En: hoe komt het dat de oorlog stopte?

    Ook het boek van De Schaepdrijver gaat daar erg vlug over. Er is een interessante schets van hoe België er in 1914 uitzag. De tegenstellingen tussen de werkende bevolking en een kleine superrijke elite met ook koloniale belangen en een politieke vertegenwoordiging in de vorm van de katholieke partij, komen uitgebreid aan bod in het boek. De sterktes en beperkingen van de Belgische Werkliedenpartij worden eveneens uit de doeken gedaan. Er wordt ook nagegaan wat de tegenstellingen op confessioneel (religieus) en taalkundig vlak waren.

    In die context brak ineens een Wereldoorlog los. De moord op Franz Ferdinand wordt als directe oorzaak van de oorlog aangebracht. De verrassing bij alle gevestigde politici en bij de arbeidersbeweging was groot. Niemand had de oorlog zo snel zien aankomen, zelfs bij de Duitse inval in ons land wist een groot deel van de bevolking niet wat hen overkwam. Was de gruwel van de oorlog echt toe te schrijven aan de moord op Franz Ferdinand? De Schaepdrijver geeft zelf aan dat die verklaring niet volstaat en verwijst naar Bismarck die ooit verklaarde dat een grote oorlog in Europa zou uitbreken ‘door de een of andere stommiteit op de Balkan’.

    De Russische revolutionair Leon Trotski legde in 1914 reeds uit dat de oorlog voortkwam uit de interne tegenstellingen van het kapitalisme zelf. “De kern van de tegenwoordige oorlog is de opstand van de productiekrachten, die het kapitalisme gevormd hebben, tegen de in nationale staten opgesloten uitbuitingsvorm. De hele aarde, het vasteland zo goed als de zee, de oppervlakte, zowel als de diepte, is de arena geworden van een wereldhuishouding, waarvan de onderdelen onverbrekelijk aan elkaar verbonden zijn. Dit bracht het kapitalisme tot stand, maar ook worden juist daardoor de kapitalistische staten er toe gedreven, te streven naar de onderwerping van deze wereldhuishouding aan de winstbelangen van de nationale bourgeoisie. De politiek van het imperialisme is een bewijs, dat de oude nationale staat, die tot stand kwam tijdens de revoluties en oorlogen van 1789-1815, 1848-1859, 1864-1866 en 1870, uitgeleefd is en nu een onverdraaglijke belemmering voor de ontwikkeling van de productiekrachten geworden is. De oorlog van 1914 betekent in de eerste plaats de verbrijzeling van de nationale staat als zelfstandig productiegebied.”

    Over de oorzaken van de oorlog blijven we met dit boek, net als bij zowat de volledige gevestigde geschiedschrijving, op onze honger zitten. Maar het is natuurlijk wel interessant om een beknopte beschrijving te lezen van wat er juist gebeurde tijdens de oorlog.

    Van de onvoorbereidheid van het volledige Belgische establishment over de retoriek van de oorlogsvoerende landen waarbij Duitsland beweerde dat het zich verdedigde tegen de Fransen terwijl elders propaganda werd gevoerd voor de verdediging van het kleine België dat zo’n onrecht werd aangedaan, de verschrikkingen in de loopgraven of de verwoestingen in steden als Dendermonde, Aarschot en Leuven tot de pogingen om de harten van de bezette bevolking te winnen. Het komt allemaal goed beschreven en volledig aan bod in dit boek. Daarom alleen al is dit boek een aanrader, zeker in dit jaar herdenkingsjaar.

    Maar nu over naar het tweede zwakke punt, eveneens traditioneel in zowat alle geschiedschrijving over de oorlog. Met name de vraag hoe de oorlog werd beëindigd. Een mislukt Duits offensief, een plotse opmars van de geallieerden,… Er worden allerhande zaken aangehaald maar doorgaans wordt slechts terzijde verwezen naar de revolutionaire explosie van onderuit. De Russische revoluties van 1917 of de Duitse revolutie van 1918 vormden cruciale keerpunten. De geallieerden moesten wel sneller vooruit gaan, bang als ze waren voor een uitbreiding van die revolutionaire stemming die ook onder de eigen troepen aan invloed won.

    Ook in Brussel doken rode vlaggen op en het establishment zag zich meteen gedwongen tot grote toegevingen zoals het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. Nog was dat niet voldoende om de revolutionaire stemming af te wenden, in 1919 legden 160.000 mensen het werk neer en in 1920 zelfs 290.000. De achturendag werd ingevoerd en tegen eind 1920 was de koopkracht van voor de oorlog hersteld.

    Tegen de achtergrond van een kapitalisme in crisis met toenemende spanningen en rivaliteiten tussen imperialistische machten en blokken is het nuttig om de herinnering aan de verschrikkingen van 1914-18 levendig te houden en meteen te koppelen aan een politiek programma waarmee een verdere versterking van de tegenstellingen in dit systeem kan gestopt worden: een socialistisch programma dat een einde maakt aan het kapitalisme.

  • Vredesconferentie naar aanleiding van 100 jaar Wereldoorlog

    De linkse fractie in het Europees Parlement, GUE/NGL, bracht vorige week linkse militanten en anti-oorlogsactivisten uit heel Europa bijeen voor een vredesconferentie. Die conferentie stond in het teken van de honderdste verjaardag van de start van de Eerste Wereldoorlog. Oisin Kelly was erbij en brengt verslag uit.

    Vredesconferentie

    Vorige week dinsdag was er een conferentie met discussies over de militarisering van de Europese Unie, pacifisme in de geschiedenis en vandaag, en over de ontwikkeling van het militaire technologische complex.

    In 2012 werd maar liefst 1,73 triljoen dollar aan defensie uitgegeven. Doorheen de conferentie werd benadrukt dat slechts 10% van dat bedrag zou volstaan voor de milleniumdoelstellingen om een einde aan extreme honger te maken en te voorzien in basisonderwijs voor iedereen, gender gelijkheid en verbetering van de gezondheid van moeders die bevallen. Dagelijks sterven 70.000 mensen als gevolg van een tekort aan basisvoedsel, medicijnen en sanitair.

    Een ander verspillend element van de wapenindustrie is het feit dat één op de drie wetenschappers en één op de twee ingenieurs werkt aan wapens of projecten die met het leger gerelateerd zijn. Ik had de kans om uit te leggen dat deze enorme hoeveelheid aan talenten en mogelijkheden op basis van een socialistisch beleid kan aangewend worden voor alternatieve en sociaal nuttige projecten zoals water, transport of hernieuwbare energie.

    De Europese Unie gaat steeds verder in het coördineren van militaire projecten en imperialistische interventies doorheen de wereld. Parlementslid Sabine Lösing (Die Linke, Duitsland) legde uit dat de solidariteitsclausule in de Europese verdragen militaire interventies uitdrukkelijk toelaat. Ze merkte ook op dat Angela Merkel de EU ziet als een rivaliserend machtsblok tegenover de andere wereldmachten zoals China en India. De Duitse CDU gebruikt dit argument vaak en verdedigt de wapenindustrie met de noodzaak van het behoud van werk.

    Michael Youltan van de Peace and Neutrality Alliance (PANA) uit Ierland wees erop dat er in Ierland weinig steun is voor militaire allianties. Volgens een peiling van PANA is 78% van de Ieren voorstander van neutraliteit, onder jongeren is dat 85%. Het Ierse leger was nochtans betrokken bij militaire samenwerking met andere EU-landen bij conflicten. Er werden zelfs Ierse troepen ingezet om samen met de Fransen in Tsjaad te strijden.

    Op de bijeenkomst stelde ik dat het politieke establishment in Ierland moeite heeft met de ongemakkelijke waarheid van de Ierse geschiedenis en het historische verzet tegen imperialisme en militarisme. Het is tegen die achtergrond dat we nu een reeks herdenkingen zien waarbij de Eerste Wereldoorlog wordt goedgepraat. Onder brede lagen leeft echter het idee, gebaseerd op de ervaring van onze grootouders en overgrootouders, dat de oorlog nutteloos was en enkel voor de sterke machten van die tijd nut had.

    Als de Ierse regering vandaag wil samenwerken met de EU en de NAVO in militaire operaties, dan is het nodig om het standpunt van de bevolking bij te schaven. Ook het beeld op de Eerste Wereldoorlog moet daarom bijgestuurd worden. Dat is waarom de Ierse premier Enda Kenny teruggrijpt naar de retoriek van Redmond in 1914 over een oorlog van de kleine landen, een oorlog om een einde te maken aan oorlogen. In Groot-Brittannië was er een debat over de oorzaken van de Wereldoorlog met de Britse premier David Cameron die stelde dat we de oorlog moeten ‘vieren’ en zijn onderwijsminister Michael Gove die verklaarde dat het een ‘rechtvaardige oorlog’ tegen het ‘Pruissische militarisme’ was.

    Bezoek aan Ieper

    menenpoortWoensdag was er een kort bezoek aan Ieper waar lokale vredesactivisten werden bezocht en het museum ‘In Flanders Fields’ werd bezocht net als de begraafplaats van Langemark en de Menenpoort.

    De Menenpoort is een monument dat in de jaren 1920 werd gebouwd om de tienduizenden jonge mannen uit het Britse Rijk te herdenken die het leven lieten in de buurt van Ieper. Het monument bevat de namen van 55.000 slachtoffers. Het marmer is metershoog. Tijdens de bouw ervan bleek dat er zoveel doden waren dat er niet genoeg plaats was om ze allemaal een plaatsje te geven. Zowat 35.000 namen werden dan maar in Passendale aangebracht. Siegfried Sassoon omschreef de Menenpoort als een grafgewelf om een misdadige oorlog te herdenken. Dat is een correcte omschrijving voor een monument dat tienduizenden oorlogsslachtoffers herdenkt, slachtoffers van een oorlog die bewust werd opgestart en jarenlang werd verdergezet door de imperialistische machten van die tijd.

    Het museum ‘In Flanders Fields’ in de Lakenhallen, die in de oorlog werden vernietigd, geeft een goed beeld van wat de oorlog betekende. Het museum brengt een beeld van hoe de realiteit er in de oorlog uitzag met gewonden en doden. Ook de verhalen van de medische staf komen prominent aan bod. Er staan overblijfselen van het dagelijkse leven uit de loopgraven waarbij ook de context wordt gegeven. Het museum wil de persoonlijke ervaring van de oorlog tonen met ook brieven en foto’s van een aantal overledenen samen met hun verhaal.

    Het laatste bezoek van de dag was aan de begraafplaats van Langemark. Dat is in feite een massagraf waar de overblijfselen van meer dan 44.000 Duitse soldaten liggen, de meeste lijken werden niet geïdentificeerd. Honderd jaar later zijn er nog steeds regelmatig nieuwe begrafenissen naarmate botten worden opgegraven in de velden rond Ieper.

    Langemark is omwille van verschillende aspecten opvallend. Het bevindt zich op een plaats die in de frontlinie lag na de eerste slag om Ieper. Het was aan dit front dat rond kerstmis 1914 even vrede werd gesloten toen troepen van beide kanten kerstmis vierden en met elkaar socialiseerden. Er werd zelfs een voetbalwedstrijd gespeeld. De commandanten van de legers vonden het nadien moeilijk om de oorlog opnieuw op te starten, ze moesten harde maatregelen nemen en een deel van de troepen vervangen door anderen die de ervaring van de wapenstilstand met kerstmis niet hadden meegemaakt. Het gevaar dat de gewone soldaten actie zouden ondernemen om de oorlog te stoppen, vormde de ergste vrees voor de commandanten en de politieke leiders. Hun vrees werd uiteindelijk bewaarheid met de revoluties van 1917 en 1918 in Duitsland en Rusland, de massale muiterij van de Franse soldaten en de stakingsgolven doorheen Europa waarmee uiteindelijk de oorlog werd beëindigd.

    De buurt rond Langemark stond bekend als de eerste plaats waar gifgas werd gebruikt in 1915. De ontwikkeling van gifgas gaf aan hoe ver de imperialistische machten wilden gaan om tot moorden over te gaan. De buurt rond Ieper was ook de eerste waar vlammenwerpers werden ingezet om te doden. De jeugdigheid van de doden in de oorlog is opvallend. De gemiddelde leeftijd van de doden was 23 tot 24 jaar. De leeftijdsgroep met het grootste aantal doden werd gevormd door de 19-jarigen. Van de Britse doden waren er 31.000 die eigenlijk te jong waren om in het leger te zitten. In de buurt van Langemark zetten ook de Duitser jonge jongens in. Volledige schoolklassen werden aangemoedigd om de oorlogsinspanning te vervoegen met een minimale opleiding. Deze jongeren kwamen vaak in Langemark terecht. Wellicht kwamen zowat 3.000 van deze jongeren om het leven. De Duitse nationalisten gebruikten deze ‘opoffering’ als model van hoe de Duitse jongeren zich moesten gedragen. Zelfs Hitler bezocht Langemark voor en nadat hij aan de macht kwam. Dit bezoek kaderde in zijn nationalistische mythologie.

    James Connolly schreef in 1915 dat oorlog “een overblijfsel van barbarij is dat enkel mogelijk is omdat we geleid worden door een heersende klasse met barbaarse ideeën.” En nog: “De werkende klasse van alle landen kan enkel aan de horror van oorlog ontsnappen als in alle landen de barbaarse heersende klasse van de macht wordt verdreven.” De woorden van Connolly blijven actueel. We leven op een planeet waar triljoenen worden verspild aan het leger, terwijl er honger is, ziektes die kunnen behandeld of genezen worden en een enorme ongelijkheid. De huidige gebeurtenissen in Oekraïne en het Midden-Oosten tonen dat de inter-imperialistische rivaliteiten zich niet tot de geschiedenisboeken over de Eerste Wereldoorlog beperken. Wij komen op voor een socialistische wereld waar de enorme rijkdom en welvaart in de samenleving onder de democratische controle van de bevolking worden geplaatst in plaats van een kleine minderheid, een samenleving waar de talenten en mogelijkheden van mensen worden ingezet ten voordele van de mensheid en niet verspild worden aan de vernietigende wapenindustrie.

  • Scholieren protesteren bij bezoek Britse onderwijsminister

    De Britse onderwijsminister Michael Gove haalde recent uit naar de ‘linkse academici’ die Blackadder Goes Forth als propaganda gebruiken in lessen over de Eerste Wereldoorlog. Achteraf bekeken zal hij zich wellicht beklagen dat hij vervolgens op bezoek ging bij een school waarvan een voormalige leerling meespeelde in de reeks als Captain Darling. Bij dat bezoek botste de minister op protest.

    Verslag door Chris Moore, Gloucestershire

    De scholieren protesteerden tegen het asociale onderwijsbeleid van Gove. Ze zaten hem meer dan uur achterna in Marling, een school in Gloucestershire die recent 3,7 miljoen pond extra middelen kreeg. “Onderwijs mag niet alleen voor de elite toegankelijk zijn, dat is waarom ik protesteer”, stelde Janneke Bax-Pratt.

    Honderden scholieren stonden een van de meest gehate regeringsleden op te wachten. Hij moest zich uiteindelijk terugtrekken in een klaslokaal met enkele vertegenwoordigers van de school en een lokaal conservatief parlementslid. Scholieren riepen ondertussen slogans als ‘Gove out’. Een handvol leerkrachten probeerde nog om de scholieren tegen te houden zodat ze niet te dicht bij de minister zouden raken. Maar de jongeren waren vastberaden om hun protest naar voor te brengen. Andere leerkrachten juichten het jongerenprotest toe. Velen gingen akkoord met de leden van de Socialist Party die voorstelden om bij volgende acties rond lonen en arbeidsvoorwaarden te bouwen aan een front van personeel en scholieren.

    Janneke sprak in naam van velen toen ze stelde: “Gove is een lafaard, hij zou het lef moeten hebben om naar hier te komen en met gewone scholieren te spreken. Ik zou wel eens willen weten of hij nog scholen in de buurt zal bezoeken.” Will, een laatstejaars op Marling, voegde eraan toe: “Waarom bespaart Gove niet op zijn eigen loon in plaats van op het onderwijs en onze toekomst?”

    De regering blijft de toegang tot het onderwijs moeilijker maken, enkel een steeds kleinere elite heeft straks nog toegang tot degelijk onderwijs. Bovendien gaat onderwijs steeds meer louter om het aanleren van feiten voor examens. Waarom zouden jongeren degelijk onderwijs moeten krijgen als er toch niet genoeg jobs zijn?

    Het personeel ligt onder vuur door verdelende maatregelen voor de lonen en ook de pensioenen worden onder handen genomen. Tegelijk nemen werkdruk en stress toe. Nieuwe stakingsacties van de leerkrachten zouden wel eens brede steun van de scholieren kunnen krijgen. Het zou een onderdeel kunnen zijn van gecoördineerde syndicale strijd met andere vakbonden in de opbouw naar een algemene 24-urenstaking.


    Britse onderwijsminister haalt uit naar Blackadder…

    In het kader van de herdenkingen van het begin van de Eerste Wereldoorlog stelde de Britse onderwijsminister Michael Gove dat linkse academici ermee moeten ophouden om de populaire reeks Blackadder te gebruiken om “mythes” over de oorlog te propageren. Tony Robinson, Baldrick in de reeks, verklaarde dat de minister moet stoppen met de leraars op de vingers te tikken. De minister heeft vooral een probleem met het feit dat de laatste reeks van Blackadder de Britse legerleiding voorstelt als lafaards. Hij stelde in de krant Daily Mail dat de verkeerde voorstelling een uitdrukking vormt van “een ongelukkige dwang van sommigen om denigrerend te doen over zaken als patriottisme, eer en moed”. In de Eerste Wereldoorlog vielen meer dan 700.000 Britse doden in vaak verschrikkelijke omstandigheden.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop