Your cart is currently empty!
Tag: Tunesië
-
Tunesië: staatsgreep door president om opstand van onderaf te muilkorven

Eind juli schorste de Tunesische president, Kais Saied, het parlement, ontsloeg de regering en kondigde aan dat hij tijdelijk per decreet zal regeren. Dit is een ongekende stap sinds de revolutie van 2011, die het dictatoriale regime van Ben Ali ten val bracht.
Door Serge Jordan, International Socialist Alternative en auteur van het boek ‘Het volk wil de val van het systeem’
Het besluit kwam op dezelfde dag dat duizenden mensen in vele steden in het land betoogden om de val van de regering te eisen. De dominante kracht in het parlement en de regering, de rechtse islamistische partij Ennahda, lag in de vuurlinie van deze protesten. Enkele van haar plaatselijke kantoren werden geplunderd of in brand gestoken.
De ontevredenheid tegen het hele politieke establishment neemt toe, terwijl het land geconfronteerd wordt met een aaneenschakeling van crises die nog worden verergerd door de pandemie. Honderdduizenden mensen verliezen hun job, de cruciale toeristische sector is ingestort, er zijn forse prijsstijgingen voor consumptiegoederen … Tunesië heeft nu het hoogste sterftecijfer door Covid-19 in Afrika en de Arabische wereld, met officieel meer dan 18.000 sterfgevallen op een bevolking van ongeveer 12 miljoen.
Nee tegen Saied, nee tegen Ennahda
Gezien de wijdverbreide afwijzing van de regering en het parlement werd de staatsgreep van Kais Saied door een aanzienlijk deel van de bevolking op straat gevierd. Voorlopig wordt hij gesteund door het leger en belangrijke delen van het staatsapparaat. Op die basis probeert hij met autoritaire middelen een einde te maken aan de politieke instabiliteit. Hij probeert de woede van de bevolking tegen de regering, waarin Ennahda een belangrijke rol speelde, te gebruiken om die partij een slag toe te brengen. Het is begrijpelijk dat het besluit van Saied om de parlementaire onschendbaarheid op te heffen en zijn dreigement om corrupte verkozenen te vervolgen, op een zekere instemming van de bevolking kan rekenen.
Net als de elf coalities die haar sinds de val van Ben Ali zijn voorgegaan, heeft de gevallen regeringscoalitie hetzelfde asociale beleid gevoerd als het oude regime. Het beleid ging in tegen de belangen van de werkenden en armen. Er kan geen vertrouwen gesteld worden in Saied om daar verandering in te brengen.
Saied had het over “sociale vrede” en “het redden van de staat”, maar zei niets over de miljoenen behoeftige gezinnen, hoe werklozen werk te verschaffen, het aflossen van de staatsschuld, vaccinatie tegen Covid, investeringen in de openbare gezondheidszorg of nationalisatie van private ziekenhuizen. Ondanks zijn anticorruptiebeleid heeft Saied niets ondernomen tegen de gevestigde belangen van de plaatselijke burgerij en imperialistische instellingen als het IMF, die midden de wereldwijde pandemie toch proberen massale programma’s op te leggen die de bevolking verder verarmen.
Saied dreigde er zelfs al mee om het leger in te zetten tegen stakende arbeiders en had er geen probleem mee om banden aan te knopen met de dictaturen van Saoedi-Arabië en Egypte. De normalisering van de inzet van het leger in de straten, zoals is gebeurd om staatsgebouwen te omsingelen en parlementsleden de toegang tot het parlement te beletten, zal ook worden gebruikt om de echte protesten van arbeiders en jongeren te intimideren of te breken. Uit een in juni gepubliceerd rapport van het Tunesische Forum voor economische en sociale rechten blijkt dat het aantal protestbewegingen in het land in mei 2021 was verdubbeld ten opzichte van mei 2020.
Opbouw van strijd voor socialisme
Helaas, maar niet verrassend, heeft de leiding van de machtige vakbond UGTT (Algemene Unie van Tunesische Arbeiders) in de afgelopen maanden niets beters gevonden dan nieuwe voorstellen te doen voor een “nationale dialoog” tussen alle politieke partijen, terwijl die partijen allemaal staan voor een klassenstrijd tegen de meerderheid van de bevolking.
Om aan de eisen van hun onvoltooide revolutie te voldoen, kunnen de werkenden en de revolutionaire massa’s niet rekenen op één van de elkaar bestrijdende pro-kapitalistische kampen. Ze moeten vertrouwen op hun eigen krachten, hun eigen strijdmethoden gebruiken en hun eigen eisen naar voren brengen – zoals zij tien jaar geleden hebben gedaan om het regime van Ben Ali omver te werpen. Het oprichten van plaatselijke actiecomités in werkplaatsen en buurten om de huidige situatie te bespreken en massamobilisatie op hun eigen voorwaarden op te bouwen, zou een zeer goede manier zijn om te beginnen.
Om ervoor te zorgen dat de heldhaftige inspanningen van de afgelopen tien jaar echt de moeite waard zijn, moeten de werkenden en de armen zich ook dringend verenigen in een eigen politiek alternatief. Er is nood aan een massale kracht die ingaat tegen de kapitalistische aanvallen op het leven en de bestaansmiddelen van de Tunesische bevolking en die de strijd aangaat voor socialistische maatschappijverandering.
-
Dossier. Tien jaar na de val van Ben Ali in Tunesië


Tien jaar geleden, vanaf eind 2010, trok een krachtige revolutionaire golf door Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Lokale protesten in de armste en meest gemarginaliseerde regio’s van Tunesië veranderden al snel in een nationale opstand, waarbij de moorddadige politie repressie de woede alleen maar aanwakkerde tegen een regime dat zowel verachtelijk als corrupt was.Door Cédric Gérôme, ISA, auteur van het boek ‘Het volk wil de val van het systeem’
Deze woede leidde in de tweede week van januari 2011 tot massale stakingen in verschillende regio’s. Deze stakingen bespoedigden de val van de Tunesische dictator Ben Ali op 14 januari en zijn vlucht naar Saoedi-Arabië.
Revolutionaire besmetting
Al snel gaf deze overwinning door massale strijd vertrouwen aan miljoenen arme, werkende en onderdrukte mensen in de hele regio. Het ging om miljoenen mensen die niet langer bereid waren te accepteren dat ze in ellende, werkloosheid en despotisme leefden, terwijl een kleine corrupte elite zich verrijkte op de kap van de rest van de samenleving.
In de huidige context van steeds stijgende voedselprijzen is het de moeite waard om te onthouden dat een belangrijke katalysator voor deze enorme explosie van volkswoede de stijging van de prijzen van basisgrondstoffen, met name brood, was. Het dagelijks leven werd steeds harder voor een groeiend deel van de bevolking.
Na Tunesië was het de beurt aan Egypte om op te staan. En al snel verspreidde de protestgolf zich verder met opstanden en bewegingen van uiteenlopende omvang in Libië, Syrië, Jemen, Bahrein, Saudi-Arabië, Marokko, Jordanië, Libanon, de Palestijnse gebieden, Irak en elders. Overal viel de muur van de angst neer, terwijl de massa’s heldhaftige moed aan de dag legden tegenover de repressie van de milities, de sluipschutter en de kogels van de politie. Dezelfde slogan werd overal herhaald en herhaald: “Echa’b yuriid isqat en-nidham”: “Het volk wil de val van het systeem.”
De massa’s werden zich enorm bewust van zowel de gelijkenis van hun omstandigheden als van hun collectieve kracht om te strijden en verandering te bekomen. Dit revolutionaire proces wekte de hoop en verwachtingen van miljoenen mensen in de hele regio, maar ook de bewondering en inspiratie van vele anderen over de hele wereld.
Het heeft ook de heersende klassen, de tirannieke regimes en de imperialistische krachten die deze regimes lange tijd steunden, wakker geschud. De steun aan deze regimes werd jarenlang beloond in de vorm van royale winsten voor de multinationals en de westerse banken. Degenen die geloven in de fabel dat het buitenlands beleid van de toekomstige Amerikaanse regering van Joe Biden zich zal richten op de mensenrechten, kunnen zich beter eens afvragen waarom de hele Democratische regering van Obama – waarvan Biden destijds vicepresident was – de Egyptische dictatuur van Hosni Moebarak tot op het laatste moment heeft verdedigd. Biden zelf verklaarde dat Moebarak geen dictator was en dat hij niet moest aftreden omwille van de groeiende protesten tegen zijn heerschappij. Zijn bijna 30-jarige bewind werd minder dan een maand na deze gênante uitspraak door de Egyptische massa’s beëindigd.
Het onmogelijke werd mogelijk
Overal leek het er plotseling op dat na decennia van dictaturen, vernederingen en neergang, neokoloniale oorlogen en plunderingen, terrorisme en armoede, radicale verandering eindelijk binnen handbereik was. Het hardnekkige idee van een in een sektarisch conflict verwikkeld ‘hopeloos’ Midden-Oosten werd volledig op zijn kop gezet. In het ene land na het andere waren er beelden van solidariteit tussen verschillende religieuze gemeenschappen. De massa’s begrepen immers de noodzaak om zich te verenigen in de strijd tegen hun onderdrukkers.
In Egypte bijvoorbeeld beschermden koptische christenen moslims die op het Tahrirplein baden en vice versa. Door te breken met conservatieve en patriarchale tradities waren vrouwen betrokken bij alle aspecten van deze historische strijd. Over het algemeen leek de revolutie alles mogelijk te maken wat de dag ervoor nog ondenkbaar en onmogelijk was. Door deze offensieve strijd tegen onderdrukking en uitbuiting leken de premissen van een nieuwe samenleving te ontstaan uit acties, bezettingen, betogingen en massale stakingen.
Het was ongetwijfeld in Tunesië en Egypte dat het revolutionaire proces het verst werd doorgedrukt. Dit was het gevolg van de massale interventie van de werkende klasse in actie vanuit haar bevoorrechte strijdmiddel: de verlamming van de economie door de staking, die de burgerij deed beven en haar dwong om sneller en gemakkelijker dan elders toegevingen te doen om haar systeem te behouden.
In beide landen werden in een groot aantal buurten en plaatsen volks- en revolutionaire comités opgericht, die het staatsapparaat van de dictatuur uitdaagden, de politie vervingen om de veiligheid te organiseren en probeerden een hele reeks dagelijkse taken te reorganiseren volgens de wil van de massa’s in strijd. In veel bedrijven en werkplaatsen werden corrupte managers afgezet door boze werkenden.
Alternatief en programma: cruciale kwesties
De heersende klassen waren in eerste instantie verrast, maar hebben zich snel verenigd en hun antwoord georganiseerd. De overwinningen van de eerste weken konden niet langer verhullen dat het systeem zelf nog niet weg was. De politieke macht bleef uiteindelijk in handen van de bezittende klasse. Het gebrek aan een alternatief begon zwaar te wegen, zij het in verschillende mate afhankelijk van de situatie in elk land.
Karl Marx legde uit dat de mens zijn geschiedenis niet maakt op basis van voorwaarden die hij vooraf bepaalt, maar op basis van voorwaarden die hij uit het verleden heeft geërfd. Deze omstandigheden impliceerden overal een zeer zwakke aanwezigheid en invloed van de georganiseerde linkerzijde en de afwezigheid van politieke instrumenten die eigen zijn aan de arbeiders- en revolutionaire beweging. De massa’s hadden een duidelijk en vastberaden bewustzijn van wat ze niet meer wilden, maar geen duidelijk idee van wat er in de plaats moest komen.
Bovendien was elk land de protestgolf ingegaan met zijn eigen kenmerken, zijn eigen geschiedenis en zijn constellatie van specifieke politieke krachten. Sterke tribale tradities in Libië. Staatsapparaten opgericht op basis van sektarisme in Syrië en Irak. Belangrijke rol van het leger in de economie en de politiek in Egypte. Al deze elementen, hoewel ze aan het begin van de bewegingen in het defensief werden geduwd, kwamen des te sterker naar voren omdat de revolutionaire beweging geen alternatief of goed gedefinieerd programma had om de krachten van de contrarevolutie tegen te gaan.
Het einde van het revolutionaire proces?
Bovendien zaten de imperialistische mogendheden, die hun belangen bedreigd zagen door deze revolutionaire golf, duidelijk niet stil. De NAVO-bombardementen in Libië waren een reactie op de wens van het Westerse imperialisme om ‘de controle over het lopende proces te herwinnen’ en het gehavende prestige te herstellen. Op hun beurt gebruikten de Libische en Syrische dictators, Moammar Kadhaffi en Bashar al-Assad, de angst voor imperialistisch ingrijpen om de opstandige beweging te ondermijnen en te verdelen. Om dezelfde reden speelden beiden ook in op de specifieke banden van tribale, regionale en religieuze groepen. Deze verdeeldheid werd mee mogelijk door de zwakte van de georganiseerde arbeidersbeweging in deze landen. In Syrië, Libië en ook Jemen veranderden de revoluties in langdurige burgeroorlogen, die werden aangewakkerd door ingrijpen van buitenaf.
Na een tweede krachtige opstand tegen het bewind van de Moslimbroederschap, die de eerste verkiezingen na de val van Moebarak had gewonnen, bezweek de Egyptische revolutie ten voordele van de contrarevolutie. Het verzet werd geleidelijk aan gestopt door harde repressie na de militaire staatsgreep van Abdel Fattah el-Sissi in de zomer van 2013.
In datzelfde jaar nam Daesh – ook bekend als de zogenaamde ‘Islamitische Staat’ – hele stukken grondgebied in Irak en Syrië in beslag. Het voedde zich met de ontgoocheling en tegenslagen van de Syrische opstand. In de gebieden die het onder controle had, werd een schrikbewind met extreem geweld gevoerd.
In deze context zijn veel mensen destijds gezwicht voor het idee dat het revolutionaire proces in de regio voorbij was. In een artikel dat in december 2016 werd gepubliceerd onder de titel “De Syrische tragedie betekent het einde van de Arabische revoluties,” schreef wijlen Robert Fisk, een Britse journalist en kenner van de regio, bijvoorbeeld: “Net zoals de rampzalige Anglo-Amerikaanse invasie van Irak een einde maakte aan het Westerse epos van militaire avonturen in het Midden-Oosten, garandeert de Syrische tragedie dat er geen Arabische revoluties meer zullen plaatsvinden.”
Onze internationale organisatie was zich terdege bewust van de beperkingen van het revolutionaire proces, maar wist ook dat het niet zo gemakkelijk begraven kon worden. We hadden vertrouwen in het vermogen van de massa’s om in opstand te komen en nieuwe aanvallen uit te voeren tegen de oude orde of de zogenaamde ‘nieuwe’ regimes die slechts het beleid van het verleden verderzetten.
Ten tijde van de revolutionaire golf in 2010-2011 legden we uit dat de massabewegingen niet oneindig lang konden duren en door het gebrek aan partijen en leiderschap om ze verder te sturen met ernstige complicaties en nederlagen te maken zouden krijgen. Maar we hebben ook benadrukt dat contrarevoluties, gezien hun onvermogen om een solide sociale basis op te bouwen in de context van een veralgemeende crisis van het kapitalistische systeem, en het reproduceren van alle ingrediënten die tot de eerste revolutionaire explosie hadden geleid, op de lange termijn hun controle niet konden behouden. Revolutionaire processen zouden onvermijdelijk weer opduiken, met nog grotere opstanden van de werkende massa’s en de armen van de regio.
Een nieuwe revolutionaire golf
Dit is effectief wat er gebeurde vanaf december 2018, toen een andere keten van opstanden en revoluties explodeerde, te beginnen met Soedan. In februari 2019 ging de Algerijnse bevolking op haar beurt de straat op nadat president Abdelaziz Bouteflika aankondigde dat hij van plan was zich voor een vijfde termijn kandidaat te stellen. Bouteflika werd door het leger gedwongen om de macht af te staan na een spontane, bijna veralgemeende stakingsbeweging die enkele dagen duurde. En de Soedanese tiran Omar al Bashir onderging een week later hetzelfde lot.
Hoewel deze nieuwe revolutionaire golf zijn eigen dynamiek had, werden er duidelijk ook enkele lessen getrokken uit de ervaringen met de eerste golf tien jaar geleden. Zo werd onder meer begrepen dat voor een succesvolle strijd geen uitstel kon worden verleend zodra de hoofden van de regimes waren gevallen en dat er integendeel meer inspanningen nodig waren om de structuren en instellingen waarop die regimes gebaseerd waren volledig aan te pakken.
In Soedan heeft een militaire raad van generaals, die allemaal bloed aan de handen hadden bij misdaden, martelingen en oorlogen onder de dictatuur van Al Bashir, de macht gegrepen. In plaats van Bouteflika werd een president zonder enige legitimiteit onder het volk door het leger geïnstalleerd. Maar in beide gevallen hielden de betogingen niet op, integendeel.
Een populaire slogan tijdens de acties in Khartoem, Soedan, was: “Ofwel de overwinning ofwel Egypte.” De slogan “Algerije is in-sisiable” werd in de Algerijnse straten geroepen. Deze voorbeelden lieten zien dat de ervaring van de Egyptische militaire staatsgreep op regionale schaal in het volksbewustzijn was doorgedrongen en dat de massa’s hadden geleerd van het mislukken van de Egyptische revolutie.
Ze toonden ook de internationalistische instincten die deze revolutionaire bewegingen vanaf het begin hadden bezield, aangezien de massa’s de strijd in elk land als het ware ook als hun strijd beschouwden. Het is dus geen toeval dat in datzelfde jaar, vanaf oktober 2019, ook de volkeren van Irak en Libanon in opstand kwamen.
De omstandigheden in Irak en Libanon zijn zeer verschillend, maar in feite ook zeer vergelijkbaar. Het lot van de volkeren van deze twee landen werd bepaald door een consortium van sektarische, rijke en corrupte leiders en krijgsheren die het aan de oppervlakte met elkaar oneens zijn, maar in werkelijkheid bereid zijn zich te verenigen zodra het systeem dat hun wederzijdse belangen waarborgt, wordt bedreigd.
Beide opstanden toonden dat de bron van de problemen voor de meerderheid van de bevolking niet bij de ene of de andere religie moeten gezocht worden. Dat is een lang beproefde strategie om de werkenden en de arbeidersklasse verdeeld te houden. Hun vijand is in feite de heersende klasse als geheel, het netwerk van cliëntelistische relaties dat hen ondersteunt, het bedrijfsleven dat gebruik maakt van hun greep op de macht om zichzelf te verrijken.
Ook in Iran zagen we een opeenvolging van massabewegingen, vooral vanaf eind 2017/begin 2018, met een nieuwe piek in november 2019, terwijl de sociale basis van het rotte regime van de mullahs bijna dagelijks afbrokkelde. De regionale imperialistische rol van Iran, de sancties en de militaire spanningen en dreigementen tegen het land hebben de neiging om het echte arbeidersverzet dat zich daar ontwikkelt, in de media te overschaduwen, een verzet dat over het algemeen op de meest brute wijze wordt onderdrukt.
Net als elders wordt de woede van de Iraanse massa’s niet alleen gedreven door de dorst naar democratische vrijheden, maar ook – en misschien nog wel belangrijker – door de voortdurende verslechtering van de materiële levensomstandigheden, de groteske ongelijkheden en de afschaffing van overheidssubsidies voor primaire levensbehoeften. Bovendien moet worden opgemerkt dat het precies hetzelfde soort beleid is dat de internationale financiële instellingen voor de regio blijven bepleiten.
Internationale solidariteit
Ondanks de nationale en religieuze verdeeldheid die de heersende klieken in stand hielden, was de wederzijdse inspiratie van de bewegingen in Irak, Libanon en Iran absoluut duidelijk. Zo gingen bijvoorbeeld Iraanse betogers de straat op om “de vijand bevindt zich thuis” te roepen, waarmee ze niet alleen hun solidariteit met de opstanden in Libanon en Irak toonden, maar ook hun verzet tegen de militaire interventies van het Iraanse regime in deze landen. In oktober 2019 hebben de bezetters van het Tahrirplein in Bagdad een boodschap van solidariteit naar de Iraanse betogers gestuurd, waarbij ze erop aandrongen dat hun probleem uitsluitend bij het Iraanse regime lag, dat corrupte politici en criminelen in Irak steunt, en dat ze hoopten sterke en duurzame betrekkingen te kunnen opbouwen met het Iraanse volk, dat ook een rechtvaardige regering verdient.
De weerklank en wederzijdse beïnvloeding van deze strijd is een essentieel kenmerk. Het is gebaseerd op het besef dat het lot van de bevolking van verschillende landen met elkaar verbonden is en dat het wereldwijde systeem overal dezelfde logica reproduceert. De internationale solidariteit is overigens niet beperkt tot deze regio. Al in 2011 volgden miljoenen werkenden en jongeren over de hele wereld de revolutionaire gebeurtenissen in real time.
De internationale impact van deze bewegingen werd enkele weken na de val van Moebarak duidelijk toen in Wisconsin, VS, een massabeweging uitbrak tegen antivakbondsmaatregelen. Spandoeken en protestborden verwezen expliciet naar de strijd in Tunesië en Egypte. In datzelfde jaar ontstond de Occupy Wall Street-beweging en de beweging van Indignado’s in Spanje, Griekenland en elders.
In 2019 waren er massale opstanden van Chili tot Hongkong. Stakingen en klimaatmarsen toonden de bereidheid van miljoenen jongeren en ouderen om te vechten om een einde te maken aan de ecologische ramp die dit systeem veroorzaakt. In 2020 hebben de protesten van Black Lives Matter tegen racisme en politiegeweld zich internationaal als een lopend vuurtje verspreid. Dit alles getuigt van een bredere erkenning van het feit dat het lijden van één volk in één hoek van de wereld het lijden van iedereen is, een gevoel dat wordt versterkt door de drievoudige economische, klimatologische en gezondheidsramp waar we allemaal mee te maken hebben.
Hoewel in de loop van het jaar 2020 veel van deze gevechten aanvankelijk hard werden getroffen door de pandemie, illustreert de tweede helft van het jaar dat ze nog lang niet voorbij zijn. Zelfs in Syrië braken afgelopen juni openlijke protesten uit voor de omverwerping van Assad. Afgelopen zomer werd Iran getroffen door een golf van stakingen zonder weerga sinds de revolutie van 1979, en in oktober registreerde het land in totaal 341 betogingen in 83 steden, met een gemiddelde van 11 protesten per dag. In september was Egypte getuige van zes opeenvolgende dagen van betogingen in meer dan 40 steden en dorpen, de eerste keer dat er in meer dan één Egyptische provincie tegelijk werd gedemonstreerd voor het vertrek van Sissi.
Een langetermijnproces
Hoeveel geweld ze ook gebruiken, de heersende klassen kunnen de vlam van de opstand en het verzet nooit helemaal doven. De twee revolutionaire golven zijn bijna tien jaar van elkaar gescheiden, maar ze moeten worden gezien als onderdeel van een voortdurend revolutionair proces in de hele regio. Een proces dat, met het onvermogen van het kapitalisme en de heersende klassen om de politieke, economische en sociale tegenstellingen die tot deze bewegingen hebben geleid op te lossen, op een of andere manier zal worden voortgezet.
Zelfs in Tunesië, waar de democratische overgang vaak wordt voorgesteld als een “succesverhaal”, is de realiteit heel anders dan de mythe. De economische problemen zijn erger dan onder het regime van Ben Ali. Een opiniepeiling die in november 2020 door het Tunesische Forum voor Economische en Sociale Rechten (FTDES) werd gepubliceerd, zegt veel over wat de armen, jongeren en werkenden in Tunesië zelf denken. 83,6% van de jongeren zegt de Tunesische samenleving als onrechtvaardig te beschouwen, 71,3% vindt deze “niet gebaseerd op goede fundamenten”, 69,7% is van mening dat de staat niet in de basisbehoeften voorziet en 81,6% vindt dat de staat de rijken bevoordeelt. Onlangs waren er opnieuw gelijktijdige protesten en stakingen in verschillende delen van het land. In december was er opnieuw een algemene staking in de regio Kairouan om jobs te eisen, naast een onmiddellijke verbetering van de gezondheidsdiensten en de infrastructuur.
De woede organiseren
We juichen de broodnodige verderzetting van de strijd toe, maar kunnen ons daar niet toe beperken. De drama’s, contrarevoluties en het bloedvergieten van de afgelopen tien jaar in de regio zorgen ervoor dat het duidelijk is dat spontante strijd van de bevolking niet volstaat om de oude orde weg te krijgen en een einde te maken aan het systeem van uitbuiting en onderdrukking.
Al deze bewegingen hebben aangetoond dat we met een machtige en georganiseerde vijand te maken hebben: een heersende klasse die zich bewust is van haar belangen. Revolutionaire verandering kan dan ook niet worden overgelaten aan louter toeval en spontaniteit. Als revolutionaire spontaniteit in eerste instantie een troef kan zijn om het kamp van de tegenpartij te verrassen en te destabiliseren, verandert dit voordeel in een nadeel, een destabiliserende factor voor de revolutie, als het niet wordt overwonnen.
Wat alle strijd die de afgelopen tien jaar in de regio is uitgebroken, heeft laten zien is dat als bewegingen geen programma en organisaties hebben, ze uiteindelijk op nederlagen uitdraaien. Of erger nog: dat ze gemanipuleerd of gerecupereerd worden om de agenda van de reactionaire krachten te dienen. Een partij, een programma en politiek leiderschap zijn nodig om de werkende massa’s, de jeugd en alle onderdrukten te organiseren, om hun strijd te bevorderen en hen te leiden naar de omverwerping van het kapitalisme.
Helaas heeft links, in plaats van deze historische revolutionaire strijd aan te grijpen om wortel te schieten onder de werkende bevolking en de jeugd, in plaats van zich volledig te richten op de massabeweging en te zoeken naar politieke uitdrukkingen op basis van resoluut verzet tegen dit systeem, zichzelf vaak in de voet geschoten door te zoeken naar allerlei akkoorden en compromissen met vertegenwoordigers van dit systeem.
In Soedan vormde de Soedanese Beroepsvakbond (SPA), die een leidende rol speelde in de mobilisaties tegen het al-Bashir-regime, een coalitie met verschillende oppositiekrachten die bekend staan als de Forces for Freedom and Change en die in augustus 2019, ten koste van de bevolking, een akkoord van machtsdeling sloot met de contrarevolutionaire generaals.
In Syrië zijn hele delen van internationaal links in een valse tweedeling geraakt. Sommigen hebben archaïsche definities van anti-imperialisme gebruikt om het ongerechtvaardigde te rechtvaardigen door de moordpartijen en bommen van Assad en zijn aanhangers toe te juichen. Anderen hebben de gewapende bendes en de jihadi-militanten verheerlijkt in naam van de ondersteuning van de revolutie tegen het regime, of hebben geëist dat de westerse imperialistische krachten meer betrokken raakten bij de oorlog.
In Tunesië en Egypte hebben de meest invloedrijke linkse partijen de krachten van het oude regime gesteund in naam van de strijd tegen de Islamisten en de Moslimbroederschap, en zo de weg vrijgemaakt voor hun eigen vernietiging …
Het is noodzakelijk om van deze fouten te leren voor de komende gevechten. Zo moet de politieke onafhankelijkheid van de arbeiders- en revolutionaire beweging tegenover de kapitalistische krachten en partijen gegarandeerd worden. In elke fase van de strijd kunnen de werkenden en onderdrukten enkel op hun eigen middelen en instrumenten vertrouwen.
Er is geen kortere weg: hoewel elke kleine overwinning belangrijk is, is er geen duurzame vooruitgang mogelijk zolang de samenleving wordt geregeerd door de wet van de winst en de economie wordt beheerst door een kleine minderheid waarvan de belangen en de positie afhankelijk zijn van de verarming en onderdrukking van de meerderheid van de bevolking.
Daarom is het organiseren van de massa’s op internationaal niveau om ons te verenigen in één wereldwijde strijd om het kapitalistische systeem omver te werpen en een democratisch socialistisch alternatief op te bouwen, de beste manier om de strijd, de inspanningen en de offers die de werkende en uitgebuite massa’s van Noord-Afrika en het Midden-Oosten tien jaar geleden zijn begonnen, te eren en voort te zetten. Solidariteit!
-
“Het volk wil de val van het systeem”. Inleiding op nieuw boek over Tunesische revolutie

“Het volk wil de val van het systeem” door Cédric Gérôme brengt een analyse van de Tunesische revolutie van 10 jaar geleden en de mogelijkheden die zich in de daaropvolgende jaren stelden. Deze revolutionaire beweging toonde het potentieel om met de werkenden en onderdrukten de macht te nemen en te breken met het systeem van armoede voor de meerderheid van de bevolking. Helaas gebeurde dit niet en bleef het kapitalisme in stand. Het resultaat tien jaar later is een verdere verergering van alle sociale problemen in het land.
Om te begrijpen hoe het zo ver kwam, is “Het volk wil de val van het systeem” essentiële lectuur. Het boek telt 240 pagina’s en verschijnt op 25 januari in het Nederlands. Het kan nu al besteld worden voor 15 euro.
Hieronder publiceren we de inleiding op het boek.
Inleiding
We keren terug naar waar het allemaal begon. Tien jaar geleden werd Tunesië het beginpunt van een keten van historische gebeurtenissen die oorspronkelijk tot de verbeelding van het volk spraken over de hele wereld en die sindsdien een ingrijpende verandering teweegbracht in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
De lucifer die de Tunesische straatverkoper Mohamed Bouazizi gebruikte om zichzelf op een winterdag in 2010 in brand te steken, zette de hele regio in vuur en vlam. Binnen enkele weken beefden de heersende Arabische families, generaals, zakenmagnaten, machthebbers en dictators, sjeiks en monarchen en hun machtige internationale aanhangers van angst toen miljoenen uitgebuite mensen de straat op trokken, van Tunis tot Sana’a, van Manama tot Caïro. De slogan “Ash-sha’b yurid isqat an-nidham” (Het volk wil dat het systeem valt) weerspiegelde de wanhopige dorst naar een fundamentele breuk met de oude orde. Gebukt onder ondraaglijke ellende, corruptie, alomtegenwoordige werkloosheid, voortdurende vernedering door repressieve staatsapparaten, konden de massa’s niet meer leven zoals voorheen. De oude manier waarop de heersende elites hun systeem in stand hielden, werkte niet meer. De omstandigheden waren rijp voor een massale confrontatie tussen de klassen.
Op de ochtend van 15 januari 2011, toen de Tunesische despoot Zine El Abidine Ben Ali de dag ervoor het land was ontvlucht nadat een krachtige staking hem geen andere keuze had gelaten, trok ik met mijn haastig gepakte rugzak naar de luchthaven van Londen Heathrow. De medewerker van British Airways vroeg me waar mijn vlucht heen ging. “Tunesië,” zei ik hem. “Is dat niet waar er een oorlog is of zo?” vroeg hij, een beetje verrast door mijn antwoord. “Het is geen oorlog, het is een revolutie,” probeerde ik hem uit te leggen. Toen de oorlogen in Libië, Syrië en Jemen later de krantenkoppen haalden, werden de begrippen oorlog en revolutie enigszins samengesmolten. De internationale luchthaven Tripoli waar ik doorheen reisde, werd toen nog gedomineerd door de welwillende blik op de grote portretten van Muammar Kadhafi aan de muren. Sindsdien is deze luchthaven vernietigd door bombardementen in confrontaties tussen rivaliserende milities. Revolutionaire herinneringen aan de slecht benoemde ‘Arabische Lente’ werden nadien overspoeld door beelden van militaire belegeringen, sektarisch geweld, massale uittocht van vluchtelingen, uitgehongerde kinderen en de afschuwelijke acties van Daesh (ISIS). In een artikel dat in december 2016 werd gepubliceerd onder de titel “Syrische tragedie betekent het einde van de Arabische revoluties,” schreef de doorgaans bijzonder alerte journalist wijlen Robert Fisk: “Net zoals de rampzalige Anglo-Amerikaanse invasie van Irak een einde maakte aan het Westerse epos van militaire avonturen in het Midden-Oosten, garandeert de Syrische tragedie dat er geen Arabische revoluties meer zullen plaatsvinden.”
Dit was een ernstige beoordelingsfout. Ten tijde van de eerste revolutionaire golf van 2010-2011 legde onze internationale organisatie uit dat massabewegingen niet oneindig kunnen duren en dat ze te maken zouden krijgen met ernstige complicaties en nederlagen vanwege het lage organisatieniveau en de nog steeds zware erfenis van de verzwakking van de socialistische ideeën onder de arbeiders, de jeugd en de onderdrukte volkeren van de regio. Maar we benadrukten ook dat ondanks deze factoren contrarevoluties niet duurzaam de overhand kunnen krijgen en dat revolutionaire processen onvermijdelijk weer zouden opduiken, met nog diepere opstanden tegen het bestaande systeem.
Slechts twee jaar na de fatalistische voorspelling van Fisk explodeerde de woede van het Soedanese volk in een massaprotest, wat een nieuwe golf van revolutionaire opstanden inluidde die een einde maakte aan nogmaals twee Noord-Afrikaanse dictators en aanleiding gaf tot de meest spectaculaire gezamenlijke uitdaging ooit van de sektarische elites van Libanon en Irak. De internationale inspiratie van deze bewegingen kwam tot uiting in de nieuwe golf van protesten van de Iraanse massa’s in november 2019. Nog in de zomer van 2020 werd het land opgeschrikt door een golf van stakingen zonder weerga sinds de revolutie van 1979. In oktober 2020 waren er in totaal 341 betogingen in 83 steden, met een gemiddelde van 11 betogingen per dag.[1]
Zelfs in het zuiden van Syrië braken in juni 2020 in de stad Sweida antiregeringsprotesten uit, waarbij menigten opriepen tot de omverwerping van president Bashar al-Assad. In september 2020 was Egypte getuige van zes opeenvolgende dagen van betogingen in meer dan 40 dorpen – de eerste keer dat er in meer dan één Egyptische provincie tegelijk betogingen plaatsvonden waarbij werd opgeroepen tot het vertrek van president Abdel Fattah el-Sissi. Met andere woorden, hoeveel bloed de heersende klassen ook bereid zijn te verspillen, ze zullen nooit de menselijke vastberadenheid breken om vroeg of laat in opstand te komen tegen tirannie en uitbuiting. De meest duurzame erfenis van de revolutionaire golf van 2010-2011, namelijk het begrip van de kracht van de massabeweging, zal hoe dan ook blijven bestaan. Zoals een graffitischrijver in Caïro in 2011 terecht zei: “De revolutie heeft het systeem niet veranderd, maar het heeft het volk wel veranderd.”[2]
Hun verhaal en dat van ons
Zowel bij oorlogen als revoluties wordt de geschiedenis geschreven door de overwinnaars. Een centraal onderdeel daarin voor de kapitalistische klassen doorheen de wereld is het minimaliseren van het vermogen van de arbeiders om de samenleving te veranderen. Het tegendeel aantonen, door de belangrijkste periodes van de Tunesische revolutie te beschrijven, is een rode draad door dit boek.
In de jaren na Ben Ali was er een bijna ononderbroken stroom van dubbele en tegenstrijdige propaganda. Aan de ene kant worden militantisme, radicalisme en de diepte van de revolutionaire strijd geminimaliseerd en afgezwakt. Aan de andere kant werden de reële verworvenheden overdreven. Deze propaganda begon meteen nadat Ben Ali aan boord stapte van zijn vliegtuig richting Saoedi-Arabië. Het volstaat hier te vermelden dat er in de twaalf maanden na het vertrek van Ben Ali 22.000 protesten en 600.000 stakingsdagen werden geregistreerd.[3] De omverwerping van Ben Ali heeft de deuren van de revolutie niet gesloten, maar verder open getrokken.
Vandaag is het een cliché geworden om te lezen of te horen dat Tunesië het enige “succesverhaal” is in de golf van revoluties die tien jaar geleden begon. Dan moet men zich afvragen waarom er in 2020 meer Tunesische migranten naar Europa trokken dan mensen uit het door oorlog verscheurde Libië. Het is moeilijk om het contrast te negeren tussen de tevreden toon van de commentatoren en de diepe ontgoocheling van een groot deel van het Tunesische volk over de richting die hun land opgaat. In een opiniepeiling die in november 2020 door het Tunesische Forum voor Economische en Sociale Rechten (FTDES) werd gepubliceerd, beschouwt 83,6% van de jongeren de Tunesische samenleving als onrechtvaardig, 71,3% vindt deze “niet gebaseerd op goede fundamenten”, 69,7% is van mening dat de staat niet in de basisbehoeften voorziet en 81,6% vindt dat de staat de rijken bevoordeelt.[4]
Een disfunctionele regering overleeft alleen maar door een parlement dat worstelt in een sfeer van verbaal en fysiek geweld, gegijzeld door steriele en gewetenloze allianties die zich ontwikkelen op basis van de willekeur van opportunisme, corruptie en het verraad van de dag.
Het land wordt nog steeds geregeerd ten gunste van een kleine elite, waaronder veel families en bedrijven die onder het regime van Ben Ali rijk zijn geworden. Aan de andere kant van het sociale spectrum heeft de meerderheid van de bevolking te maken met sociaaleconomische omstandigheden die slechter zijn dan onder het vorige regime. Een groeiend aantal Tunesiërs kan niet meer in hun dagelijkse voedselbehoeften voorzien, terwijl de werkloosheid blijft stijgen en de grondstoffenprijzen zijn geëxplodeerd. Covid-19 heeft de reeds rampzalige economische crisis nog verergerd, met meer dan 200.000 jobs die verdwenen sinds het begin van de pandemie – een cijfer dat zeker wordt onderschat gezien het aanhoudende gewicht van de informele sector. In 2020 is het aantal gevallen van gendergerelateerd geweld vervijfvoudigd, terwijl de zeer twijfelachtige vooruitgang voor Tunesische vrouwen na de revolutie op papier is gebleven. De infrastructuur in de gouvernementen van het binnenland is nog steeds ontoereikend en de regionale verschillen zijn nog groter dan onder Ben Ali.
Nu dit boek op het punt staat te verschijnen in het kader van de tiende verjaardag van de opstand, zijn de Tunesiërs weer op straat getrokken. Er is een nieuwe golf van sociale protesten en stakingen die zich uitbreiden naar verschillende van de armste regio’s in het binnenland. Zo zijn er regionale algemene stakingen in Kef, Kairouan en Jendouba. Telkens worden jobs geëist naast onmiddellijke verbeteringen in de gezondheidsinfrastructuur en andere lokale diensten. In Jendouba werd de verwaarloosde situatie van de gezondheidssector in het land aangetoond met de dood van een 27-jarige arts, die na een dienst van 24 uur in het stedelijk ziekenhuis van een liftschacht van de vijfde verdieping viel toen de deuren openden zonder dat er een lift kwam.
De overheidsschuld die is geërfd van de maffia die tot in 2010 aan de macht was en die 40% van het bbp bedroeg, nadert nu 90% en wordt nog steeds gebruikt als rechtvaardiging om te hakken in de toch al krappe sociale middelen.
Aan de eisen van de revolutie van 2010-2011 is dus in het geheel niet voldaan. Een jonge werkloze betoger vat de situatie als volgt samen: “We hebben vrijheid, maar we kunnen geen vrijheid eten.” Toch is zelfs de vrijheid nog lang niet gegarandeerd, zoals blijkt uit het welig tierende staatsmisbruik en de toenemende aanvallen op de democratische rechten.
In 2015, het jaar waarin ik aan dit boek begon te schrijven, bereikten de gevallen van marteling in politiekantoren hun hoogste niveau sinds de omverwerping van Ben Ali. Het aantal politieagenten is sinds 2011 alleen maar toegenomen, evenals het aan hen toegewezen budget. In het afgelopen decennium zijn er veel stappen gezet in de richting van de herinvoering van een politiestaat. Elke stap terug op dit vlak is het resultaat van strijd. Zo kon brede mobilisatie onder leiding van jongeren in september 2020 de ratificatie van een wet op politie-immuniteit verhinderen. Deze wet zou agenten in feite vrijgeleide gegeven hebben om te doden.
De Tunesische rechtbanken hebben geen veroordelingen uitgesproken in zaken die worden behandeld door de “Waarheids- en Waardigheidscommissie”, die belast is met onderzoek naar schendingen van de mensenrechten door het voormalige regime. Hetzelfde strafwetboek als onder Ben Ali is nog steeds van kracht, waardoor mensen zelfs kunnen worden vervolgd voor hun seksuele geaardheid. De beruchte Wet 52, die mensen in de gevangenis gooit voor “drugsgebruik” – een wet die de dictatuur gebruikte om de jeugd te controleren en politieke tegenstanders het zwijgen op te leggen – is nog steeds van kracht, waardoor de gevangenisbevolking sterk is toegenomen zonder dat het gebruik van drugs wordt ontmoedigd. Integendeel, de winsten op de zwarte markt zijn de afgelopen tien jaar explosief gestegen, samen met het drugsgebruik onder jongeren, in een context van economische nood en massale werkloosheid.
Een contrarevolutie met democratische handschoenen
Toch is het verhaal van een “democratisch Tunesië” niet geheel onjuist: de revolutie heeft geleid tot meer democratische staatsstructuren dan bijvoorbeeld in Egypte – met een nieuwe grondwet, een gekozen president en een zekere mate van vrijheid van meningsuiting en politiek pluralisme. Deze verschillen zijn natuurlijk niet het resultaat van een redelijker of inschikkelijker heersende klasse dan elders in de regio, maar van een verhoudingsgewijs meer georganiseerde arbeidersbeweging die de burgerij ervan weerhield om het pad van een meer gewelddadige reactie te bewandelen. Zoals we zullen zien, hebben de rechtse islamisten van de Ennahda-partij deze factor niet goed ingeschat en hebben ze geprobeerd een frontale confrontatie aan te gaan met de Algemene Vakbond van Tunesische Arbeiders (UGTT). Bij twee gelegenheden hebben ze het land op de rand van de opstand gebracht.
Het onthullen van de realiteit van wat er in Tunesië is gebeurd tijdens de tumultueuze winter- en zomermaanden van 2013 neemt het grootste deel van het tweede deel van dit boek in beslag. De Djerejian-doctrine, geïnspireerd op de politieke stellingen van de Amerikaanse diplomaat Edward P. Djerejian, ging ervan uit dat de politieke islam zodra het aan de macht komt deze nooit zou afgeven, en dit op basis van het principe “één personeel, één stem, één keer.” Deze misleidende theorie heeft evenveel waarde als de theorie die er vóór 2011 van uitging dat de dictatoriale regimes in de regio onaantastbaar waren. Deze theorie had geen enkele waarde omdat ze de cruciale factor van de klassenstrijd volledig uit de situatie haalde. We zijn van plan om in dit boek die factor in eer te herstellen.
De revolutionaire strijd van 2018-2019 in Soedan, Algerije, Libanon en Irak wordt vaak aangeduid als de “tweede golf” of het “tweede deel” van de revoluties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika – na de “eerste golf” of het “eerste deel” in 2010-2011. Er wordt bijna algemeen voorbijgegaan aan de explosies van strijd tegen de islamistische machthebbers in Egypte en Tunesië in 2013.
Degenen die actief betrokken waren bij de Egyptische en Tunesische revoluties van 2011 waren zich er terdege van bewust dat deze strijd niet georganiseerd, gesteund of geleid werd door de Moslimbroederschap en Ennahda. Na de eerste “democratische” verkiezingen – of, om het wat soberder te zeggen, de eerste verkiezingen die niet gekenmerkt werden door regelrechte stemvervalsing – kwamen deze partijen aan de macht dankzij het enorme politieke vacuüm dat ontstond door het ontbreken van een revolutionair alternatief in beide landen. Maar na minder dan twee jaar kwam het tot nieuwe uitbarstingen, net zoals een abces wordt afgestoten door een vreemd lichaam. Het islamistische, autoritaire en pro-patronale project stortte in omdat het niet tegemoet kwam aan de revolutionaire aspiraties van miljoenen arbeiders, arme boeren en jongeren.
In beide landen was deze tweede revolutionaire golf in feite breder, dieper en sneller dan de eerste. In februari en opnieuw in juli 2013 werd Tunesië opgeschrikt door twee historische algemene stakingen, waarbij honderdduizenden mensen de val van de door de islamisten geleide regering eisten. Tijdens de algemene staking op 6 februari, die samenviel met de begrafenis van de linkse leider Chokri Belaïd – wiens moord de aanleiding was voor de staking – gingen meer dan een miljoen mensen de straat op in de hoofdstad Tunis. Dit was minstens vijf keer zoveel als het aantal betogers op de dag van de val van Ben Ali.
Maar dezelfde reden die de islamisten aanvankelijk aan de macht had geholpen – het gebrek aan organisatie en leiderschap aan de kant van de revolutionaire massa’s – moedigde andere vleugels van de kapitalistische klasse aan om hun plaats in te nemen.
In Egypte hebben de generaals zich de macht toegeëigend, waarbij ze eerst de Moslimbroederschap een bloedige slag toebrachten als opmaat naar een bredere onderdrukking, de revolutie zelf terugduwden en een nieuwe monsterlijke dictatuur oprichtten. Toch was zowel de drijvende kracht als de intieme motivatie achter de militaire staatsgreep van Sissi een krachtige opstand van enkele miljoenen mensen in heel Egypte. Het rechtse Britse tijdschrift The Economist begreep wat er op het spel stond toen het in juli 2013 verklaarde: “Het precedent dat het vertrek van Morsi schept voor andere kwetsbare democratieën is verschrikkelijk. Het zal de ontevredenen aanmoedigen om te proberen regeringen uit te schakelen, niet door ze weg te stemmen, maar door hun macht te ontwrichten. Het zal de oppositie in de hele Arabische wereld aanmoedigen om hun agenda’s op straat uit te voeren, niet in de parlementen.”[5]
Vanuit het oogpunt van de heersende klassen was het ontmoedigen van de massa’s om “hun agenda’s op straat uit te voeren” precies de historische missie van Sissi. Sommigen aan de rechterkant waren nog meer uitgesproken, zoals de redactie van de Wall Street Journal die stelde dat “de Egyptenaren geluk zouden hebben als hun nieuwe generaals aan de macht van het soort van Augusto Pinochet van Chili zouden blijken te zijn”.
Geen enkele Tunesische Pinochet of Sissi had deze truc kunnen doen. Afgezien van de belachelijke staat van het Tunesische leger is het bestaan van de UGTT, met zijn één miljoen leden en 150 kantoren in het hele land, een kracht om rekening mee te houden. Langs de andere kant kunnen de kapitalistische klassen vertrouwen op de medewerking van de centrale leiding van deze vakbond, net zoals op de leiding van alle linkse partijen met enige invloed in de arbeiders-, studenten- en sociale bewegingen, om op te treden als de bewakers van het systeem. Naarmate men zich meer bewust wordt van de gebeurtenissen die zich tussen eind 2010 en medio 2013 hebben voorgedaan, wordt de tegenstelling tussen enerzijds het buitengewone revolutionaire potentieel en de vindingrijkheid die de massale strijd toonde, en anderzijds de manier waarop de vakbondstop en de linkse leiders daarop reageerden, steeds moeilijker te betwisten.
Dit boek stelt dat in de tumultueuze weken na de omverwerping van Ben Ali, en opnieuw tijdens de revolutionaire omstandigheden van 2013, elementen van “dubbelmacht” in het land naar voren zijn gekomen. Dit betekent dat buiten en in tegenstelling tot de kapitalistische klasse en haar staatsmachine, het revolutionaire proces een aanzet vormde tot het opzetten van lokale basisstructuren, de kiemen van een nieuwe staat die door de massa’s zelf wordt opgebouwd: verdedigings- en wijkcomités, maar in sommige steden ook volksraden. Eenmaal in beweging stelden de massa’s zich niet tevreden bij het vertrek van ontaarde en parasitaire heersers. Geradicaliseerd door hun reactie en doordrongen van hun eigen kracht, begonnen de arbeiders, de jongeren, de armen in zowel de steden als op het platteland, het heft in eigen handen te nemen en de contouren van een toekomst zonder bazen, politie en corrupte ambtenaren te schetsen, waarmee ze lieten zien dat ze in staat zijn de samenleving anders te leiden en te organiseren. Degenen die de spot drijven met het socialisme, een samenleving die democratisch is georganiseerd door de arbeiders, of het voorstellen als utopisch en onrealistisch – nemen hier maar beter nota van.
In plaats van hun vertrouwen in de revolutionaire strijd te vestigen, keerden de belangrijkste linkse partijen zich tijdens alle scharniermomenten van de revolutie hiervan af. Deze partijen waren eerst verenigd in het ‘Front van 14 januari’ en nadien in de coalitie van het ‘Volksfront’. Ze keken telkens naar de andere kant en onderhandelingen met de vakbondsleiding en de contrarevolutie. In plaats van de massabeweging op de weg naar de macht te leiden, ontspoorden ze deze in de opgedroogde kanalen van het kapitalisme en zijn in diskrediet geraakte staatsstructuren. Ze hebben hun ijver zo ver op deze weg geduwd dat ze in de zomer van 2013 een “pact met de duivel” sloten en een grote alliantie aangingen met Nidaa Tounes, een politiek vehikel van al wie betrokken was bij het oude regime. Deze alliantie was ingegeven door het ogenschijnlijke streven naar een seculiere oppositie tegen de islamistische agenda. In februari 2015 kwam het echter tot een regering van nationale eenheid waarbij Nidaa Tounes en Ennahda de macht deelden. Hiermee werd de kortzichtige en uitzichtloze strategie van links helemaal aan flarden geschoten.
Daarbij hebben de linkse partijen ook hun eigen politieke doodvonnis getekend. In de aanloop naar de laatste parlementsverkiezingen van oktober 2019 kende het Volksfront, ondanks de toename van sociale ontevredenheid en de ineenstorting van de belangrijkste burgerlijke partijen, een volledige ineenstorting: een splitsing binnen het Front voor de verkiezingen, gevolgd door een bijna totale electorale vernietiging. Dit was de rekening voor het eerdere verraad, waarvan het Volksfront zich nooit echt kon herstellen.
Dit is één van de vele rijke lessen van de Tunesische revolutie die in dit boek worden besproken. Het lijdt geen twijfel dat de revolutie een veel meer verwrongen en modderige weg is ingeslagen dan veel van de deelnemers zich waarschijnlijk hadden voorgesteld tijdens de euforische dagen na de val van Ben Ali tien jaar geleden. Maar nu het wereldkapitalisme een nieuwe periode van verhoogde crisis en instabiliteit is ingegaan, komen er nieuwe revolutionaire omwentelingen op gang, in Tunesië en elders, waarvan sommige de gebeurtenissen van toen ver zullen overschaduwen. Bij de voorbereiding van deze toekomstige sociale en politieke gevechten zal het opnemen van de lessen van de Tunesische revolutie een waardevolle troef zijn. Als “Het volk wil de val van het systeem” zelfs maar een beetje bijdraagt aan het verduidelijken ervan, zal het de taak waarvoor het geschreven is volbrengen.
Cédric Gérôme, december 2020
[1] Summary of Protests in Iran in October 2020 (https://irannewsupdate.com/news/insider/summary-of-protests-in-iran-in-october-2020/)
[2] Food insecurity and revolution in the Middle East and North Africa, Habib Ayeb and Ray Bush, p.49
[3] Cijfers bekend gemaakt door toenmalig premier Hamadi Jebali
[4] Volgens bijna 84% van de jongeren is de Tunesische samenleving “oneerlijk”. Zie: https://www.webmanagercenter.com/2020/11/20/459356/pour-pres-de-84-des-jeunes-la-societe-tunisienne-est-inequitable-etude
[5] Egypt’s Tragedy, The Economist, juli 2013
-
10 jaar na de golf van revoluties en opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Wat blijft er over van de lente?

Als dominostenen vielen de regimes in 2011 in een enorme revolutionaire golf: Ben Ali in Tunesië, Moebarak in Egypte, Gaddafi in Libië, Saleh in Jemen. De bezettingen van de pleinen in Egypte inspireerden de Occupy-beweging in de VS en de Indignados in Spanje. Nadat het kapitalisme in 2009 zijn kwetsbaarheid voor de crisis had aangetoond, hebben de bewegingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten bewezen dat “revolutie” meer is dan alleen een woord in het geschiedenisboek.
Artikel door Sebastian Rave (SAV, onze zusterorganisatie in Duitsland)
Aanloop naar de revolutie
Mijn rugzakvakantie door Tunesië in december 2010 veranderde in een avontuurlijke reis naar een pré-revolutionaire situatie. Bij mijn aankomst stonden foto’s van president Ben Ali, die sinds 1987 aan de macht was, op straat en in de cafés. Het regime gaf zichzelf een modern en seculier imago. Maar al op het eiland Djerba, een typisch toeristisch centrum, waren de economische problemen onmiskenbaar. De wanhoop van degenen die leefden van toeristen uit Europa was voelbaar: de hotelkastelen leeg, de kooplieden en bedriegers opdringerig, de algemene ontevredenheid groot.
Na een paar dagen reed ik naar het arme zuiden van het land. Mijn arme maar royale gastheer in een klein Amazigh dorpje met pittoreske ruïnes werd na twee dagen plotseling door de politie gebeld: hij had geen (dure) vergunning om toeristen te huisvesten en moest me wegsturen. De repressieve staat had overal zijn informanten. Discussies over politiek werden snel afgebroken wegens te gevaarlijk. Maar ook zonder discussie was het duidelijk: overal in het land was er te veel armoede en te weinig vrijheid. Het enige toekomstperspectief voor de jeugd was om op de een of andere manier naar Europa te trekken. Met de Europese grenspolitiek was dat echter onmogelijk.
Ik trok naar Gafsa, een stad die leeft van de fosfaatwinning. Ik leerde Raouf kennen, een leraar en vakbondsman. Tunesië had één van de sterkste arbeidersbewegingen in de Arabische wereld. De leiding van de grote vakbond UGTT stond dicht bij de staat, maar aan de basis was er een sterke vertegenwoordiging van de werkende klasse en waren er kritische en strijdbare militanten. Al in 2008 brak er in Gafsa een staking uit tegen het gebrek aan perspectief, het sociale onrecht, maar ook tegen de vernietiging van het milieu.
Ik heb urenlang met Raouf gediscussieerd. Ik zei dat met zoveel politie, zo weinig vrijheid en zoveel armoede, de omstandigheden schreeuwden om een revolutie. Hij lachte. “Er zal nooit een revolutie komen in Tunesië! De mensen zijn hier veel te braaf…” Hij vertelde echter meteen ook het schrijnende verhaal van de groenteverkoper Mohamed Bouazizi, die een week eerder zichzelf in brand stak nadat hij herhaaldelijk door de politie werd lastiggevallen. De volgende dag, 25 december 2010, kreeg hij het nieuws te horen dat de politie vuurde op een betoging in Menzel Bouzaiane. Het dorp was verzegeld. Mijn vliegtuig terug naar Duitsland vertrok de volgende dag, ik moest de revolutie achter me laten, maar ik bleef in contact met Raouf.
Rol van de arbeidersklasse
De Tunesische vonk ontstak een revolutionaire vuurzee waarin de werkende klasse een bijzondere rol speelde. Onder druk van onderaf werd de UGTT gedwongen de revolutie voort te stuwen en op te roepen tot een algemene staking. Zelfs de bescherming van de voormalige koloniale heerser Frankrijk hielp niet meer: op 14 januari ontvluchtte de dictator het land, niet zonder een enorme goudreserve mee te nemen, een getuige van nepotisme en maffia-achtige corruptie.
De focus verschoof naar Egypte, waar de arbeidersbeweging op 1 mei 2010 een hoger minimumloon eiste, een eis die door de 22.000 textielarbeiders in de Mahalla textielfabrieken werd gepopulariseerd. De dictatuur en de staatsvakbond stelden toen echter nog nauwe grenzen aan de beweging. Maar het succes van de revolutie in Tunesië was nu ook daar de sluisdeuren aan het openen: de massa’s bezetten het Tahrirplein in Caïro, en tussen de straatgevechten door werd er voortdurend gediscussieerd over de revolutie, de organisatie en de lessen van de geschiedenis. Er werd een nieuwe vakbondsconfederatie opgericht, die enkele dagen later opriep tot een algemene staking. Het land kwam tot stilstand. Moebarak had geen macht meer en moest aftreden.
Revolutie en contrarevolutie
De strijdkreet “As-shaʻb yurīd isqāt an-nizām” (‘Het volk wil de val van het systeem’) weerklonk in de straten en op de pleinen van elk land in de regio – en werd luider met elke omvergeworpen dictator. De massa’s inspireerden elkaar – maar zoals in elke revolutie probeerde de heersende klasse alles om aan de macht te blijven. Revolutie en contrarevolutie begonnen hun ongelijke strijd.
De reactie was verheven in de vorm van het rechtse islamisme: in Tunesië in de vorm van de Ennahda-partij, die de eerste vrije verkiezingen won; in Egypte in de vorm van de Moslimbroederschap, die aan de macht werd gebracht als een machtige maar voorheen verboden oppositiemacht van de religieuze (klein)burgerij. Libië raakte in een bloedige burgeroorlog verwikkeld, die aanvankelijk met behulp van het Westerse imperialisme tot het einde van Kadhafi leidde, maar die daarna tot op de dag van vandaag voortduurde. De ontwikkeling in Syrië was bijzonder tragisch. Massale protesten van honderdduizenden tegen Assad werden bloedig onderdrukt, totdat delen van het leger weigerden het regime te volgen en het zogenaamde “Vrije Syrische Leger” vormden. De daaropvolgende militaire patstelling leidde tot een burgeroorlog met massale inmenging van grote en regionale mogendheden, die samen met het verdeel-en-heers-beleid van het regime de sektarische spanningen aanwakkerden. Tot op heden heeft de oorlog meer dan 500.000 mensen het leven gekost en geleid tot de opkomst van reactionaire krachten zoals ISIS. Het Koerdische linkse project Rojava is het slachtoffer geworden van de imperialistische belangen van Turkije en Rusland. Een historische vluchtelingengolf en verwoeste spooksteden herinneren aan een mislukte revolutie.
Zwakte van links
Een van de redenen voor het vastlopen van de revoluties was de zwakte van links, veroorzaakt door tientallen jaren van vervolging, maar ook door de vroegere dominantie van de stalinistische partijen. Hun tweestadiatheorie, volgens welke neokoloniale landen eerst volledig ontwikkelde burgerlijke natiestaten moeten worden voordat de arbeidersklasse socialistische taken kan opnemen, aangevuld met het lokale pan-Arabisme, heeft links in een doodlopende straat gebracht. De zware erfenis werkt nog steeds door. Na de revolutie in Tunesië zijn de politieke partijen als paddenstoelen uit de grond geschoten; het zijn er vandaag meer dan 240. De linkse alliantie van 12 van hen, het “Volksfront”, was heel goed in staat om te mobiliseren. Toen hun leider Chokri Belaid door de islamisten werd doodgeschoten, kwamen 1,4 miljoen mensen naar de begrafenis. Vandaag is het Volksfront echter ‘klinisch dood’: er zijn geen activiteiten meer, geen vergaderingen, geen discussies, geen nieuwe leden. Bij de laatste verkiezingen in 2019 haalde het Front nog net 1% van de stemmen.
Wat blijft er na 10 jaar nog over van de grote hoop van de revolutie? Ik vraag het aan Raouf, van wiens eerdere naïviteit niets is overgebleven. “Het systeem van uitbuiting is hetzelfde gebleven. Het kapitalisme is hetzelfde. Het neokolonialisme is hetzelfde. De armoede is gebleven – in feite is het zelfs nog erger geworden. Sommigen zeggen nu dat het vroeger beter ging omdat de prijzen lager waren, de lonen hoger waren, er minder privatisering was in het openbaar vervoer, het onderwijs en de gezondheidszorg.” Was het dan wel de moeite waard? “Het was een gouden kans om te vechten voor verandering. Het was als een droom toen mensen van alle achtergronden samenkwamen met één stem. Maar de afwezigheid van een politieke partij die deze droom kon bekronen, betekende dat de mensen wakker werden en zich realiseerden dat er alleen maar chaos bleef bestaan.”
Dus blijft er vooral één ding over: een les. Een revolutie zonder een revolutionaire partij en een programma dat de massa’s kan verenigen en tegelijkertijd het enorme potentieel voor het transformeren van de samenleving laat zien, zal niet in staat zijn om haar einddoelen te bereiken. International Socialist Organisatie en de organisatie die zij nu in Tunesië heeft, Tayaar al’Amael al’Qaaedi, is toegewijd aan het helpen opbouwen van zo’n partij met al diegenen die door hun ervaring in de revolutionaire strijd van het laatste decennium een vergelijkbare conclusie hebben getrokken.
Binnenkort verkrijgbaar: boek over de Tunesische revolutie en contrarevolutie‘Het volk wil de val van het systeem. Revolutie en contrarevolutie in Tunesië (2010-2013)’ door Cédric Gérôme brengt het verhaal van de gebeurtenissen die Tunesië en de regio schokten in 2010 en 2013. Het is een geëngageerd boek geschreven vanuit deelname aan de gebeurtenissen en op basis van discussies met deelnemers. Het boek brengt niet alleen de gebeurtenissen, maar trekt ook lessen over hoe verandering vandaag kan bekomen worden in een land als Tunesië.
De Nederlandstalige vertaling van dit boek zal ongeveer 250 pagina’s tellen en verschijnt eind januari. Het boek zal 12 € kosten.
-
Tunesië tien jaar na de revolutie

Tien jaar geleden, op 17 december 2010, brak de Tunesische revolutie uit. Die leidde tot de verdrijving van Ben Ali op 14 januari 2011. Het is voor ons onmogelijk om niet terug te komen op deze ontwikkelingen en de belangrijke politieke gebeurtenissen te zien die zich sinds het uitbreken van deze historische gebeurtenis hebben voorgedaan. De verschillen tussen toen en nu zijn niet alleen te vinden in de veranderingen in Tunesië, maar ook in de rest van de wereld.
Door Aymen Baccouche (Tayaar al’Amael al’Qaaedi – ISA in Tunesië)
Het volstaat te bedenken dat de huidige regering de tiende regering is sinds de Tunesische revolutie die de corrupte dictator Ben Ali uit zijn ambt heeft gezet.
Als dit iets aangeeft, dan is het wel de staat van politieke instabiliteit die het land op dit moment doormaakt. We hebben in minder dan tien maanden drie premiers gekend, een teken dat duidelijk de staat van politieke chaos laat zien, en de steeds snellere ineenstorting van het “democratische overgangssysteem”. Voor het eerst in de politieke en parlementaire geschiedenis van het land is er een regering gevallen voordat ze zelfs maar aantrad, namelijk die van Habib Jemli, doodgeboren na de verkiezingen van oktober 2019.
Regering van technocraten
De regering van Elias Fakhfakh stortte in de zomer in met een daverend ontslag, na slechts enkele maanden in functie te zijn geweest. Dit was het resultaat van groeiende politieke spanningen en manoeuvres rond een belangenconflict waarbij de premier betrokken was, vanwege zijn eigendom van aandelen in particuliere bedrijven die commerciële deals met de staat hadden gewonnen, en door de eisen van de andere carrièrepartijen om “de overheidsgordel te versterken” door hen in de regering te brengen. Dit is een glashelder bewijs van het onvergelijkbare wegrotten van de hele politieke situatie, zozeer zelfs dat het tot een zogenaamd onpartijdige regering van “technocraten” kwam onder leiding van voormalig minister van Binnenlandse Zaken Hichem Mechichi. Die regering beloofde om een einde te maken aan het regeringsvacuüm waarin het land zich bevond.
De regering van Mechichi kwam aan de macht nadat de belangrijkste parlementaire spelers voor de keuze stonden om ofwel een manier te vinden om een nieuwe regering te vormen ofwel nieuwe verkiezingen te houden. Er was immers een verlamming van de politiek na de val van de vierpartijencoalitie van Ennahda, de Democratische Stroming, de Volksbeweging en de beweging ‘Leve Tunesië’.
Gezien de stemming van enorme ergernis en woede tegen politici in de straten, was het besluit om voor deze technocratische regering te stemmen de enige manier om hun eigen politieke overleving te garanderen.
Maar ondanks deze hertekening van de kaart van gewetenloze politieke allianties, met de oprichting van een nieuw parlementair front dat de vijanden van gisteren, Ennahda, de Partij van het Hart van Tunesië, en de Waardigheidscoalitie verenigt, is de regering van Mechichi verward gebleven en niet in staat tot politieke actie, omdat ze te vol is met politieke tegenstellingen.
Gedurende drie maanden heeft de regering dezelfde politieke benadering gevolgd als haar voorganger bij de aanpak van de pandemie van het Coronavirus. Na een massale besmettingsgolf is men het er uiteindelijk over eens geworden dat er geen alternatief is voor een ′noodzakelijke coëxistentie met de pandemie′. Deze geïmproviseerde beslissing komt te midden van een ongekende verslechtering van de omstandigheden in de gezondheidssector en een verlies van meer dan 170.000 jobs. De economie is met 20% gekrompen en het werkloosheidscijfer heeft officieel 18% bereikt, alarmerende cijfers die er alleen maar op wijzen dat geen van de voorbije regeringen de wens of een voorstel tot beleid had om echt te veranderen. Zij zijn veeleer slechts marionetten geweest van de dictaten van de imperialistische mogendheden en van het Internationaal Monetair Fonds.
Terugkeer van het protest
Het is belangrijk te onderstrepen dat er opnieuw een opgang is van sociaal protest. De regering dacht het dossier van “El Kamour” te hebben gesloten, een akkoord tussen de regering en de betogers van de zuidwestelijke stad El Kamour dat werd bereikt na meer dan een maand van onderhandelingen na hevige protesten en het blokkeren van de olieproductie door de plaatselijke bevolking. Maar sindsdien is het geconfronteerd met een nieuwe golf van sectorale en regionale eisen, stakingen, sit-ins en sociale protesten. In de steden Le Kef, Kairouan en Jendouba waren er regionale algemene stakingen, die een eerlijke ontwikkeling en werkgelegenheid voor iedereen eisten, en het vervolgen van corruptie door lokale ambtenaren. De premier heeft zich beklaagd over het voortduren van deze protesten, door ze te omschrijven als “anarchie” en door te stellen dat er een einde moet komen om de orde te herstellen.
Naast dit beleid van dreigementen en intimidatie door de staat, dat de afgelopen tien jaar een constant kenmerk is geweest van alle regeringen als antwoord op sociale eisen en bewegingen, zijn er bij het opstellen van de begroting reële moeilijkheden gebleken. Deze zijn nog verergerd door het verrotte politieke klimaat als gevolg van populisme en het gebruik van afleidingsmanoeuvres die erop gericht zijn het publiek in verwarring te brengen over de kernvraagstukken die op het spel staan. De laatste tijd is het parlement veranderd in een dagelijkse arena van fysiek en verbaal geweld.
Cynisch genoeg is dit wat sommige partijen op de markt proberen te brengen als het rampzalige resultaat van de revolutie, waarbij ze teruggrijpen naar nostalgische beweringen over het succes van het pré-revolutionaire regime van Ben Ali in het verschaffen van openbare veiligheid en basisbehoeften voor het Tunesische volk. Dit is een eenvoudig spel in een land dat zich volgens een recente opiniepeiling heeft aangesloten bij de top 10 van de meest “ongelukkige landen ter wereld” – samen met Afghanistan, Rwanda en Libanon.
In deze sfeer zijn de verklaringen van de nationale vakbondsfederatie, de Algemene Vakbond van Tunesische Arbeiders (UGTT), enkel bedoeld om de zogenaamde “nationale dialoog met alle componenten” nieuw leven in te blazen. Te midden van dergelijke explosieve politieke en sociale gebeurtenissen speelt de vakbondsbureaucratie altijd een dubbele rol ten opzichte van haar eigen basis, in een poging om de vonk van de protestbewegingen te doven, nadat ze zich tot taak heeft gesteld om het systeem van de ondergang te redden. Dit politieke gedrag is zodanig dat de vakbondsbureaucratie deel is gaan uitmaken van de structuren van het systeem en een hoge mate van financiële, logistieke en dienstverlenende privileges geniet, en in die zin niet wezenlijk verschilt van die van het systeem zelf.
De poging van de recente buitengewone, niet-gekozen vakbondsconferentie om hoofdstuk 20 van de vakbondsregels te wijzigen (het hoofdstuk dat bepaalt dat de algemeen secretaris en de gezamenlijke algemene secretarissen niet meer dan twee termijnen kunnen doen), is de sterkste aanwijzing tot nu toe van de valse houding van de vakbondsbureaucratie in de bewering dat zij zich inspant om de omstandigheden van de arbeidersklasse te verbeteren. De roep om een nieuwe ronde van “nationale dialoog” wordt alleen gedaan door degenen die aan de tafel van deze dialoog zitten en die nooit ook maar een fractie van hun privileges zullen opgeven om zich te plaatsen op het niveau van de arbeiders die ze geacht worden te vertegenwoordigen.
De sociale en politieke krachten waarmee de vakbondsleiders deze “nationale dialoog” willen voeren, zijn het establishment. Om een indruk te geven van het karakter van het politieke establishment moet men bijvoorbeeld kijken naar enkele wetsontwerpen die door de parlementaire meerderheid zijn verworpen, met al hun variaties en schakeringen. Het gaat onder meer om het volgende:
- Een voorstel om een einde te maken aan de schulden van minder dan vijfduizend dinar (1500 euro) voor kleine boeren.
- Een voorstel om een einde te maken aan de schulden van minder dan vijfduizend dinar voor kleine ambachtslieden
- Een voorstel om een fonds voor mensen met speciale behoeften op te richten
- Een voorstel om 0,5% van de winst van financiële bedrijven af te trekken om deze toe te wijzen aan de staatsbegroting om zo werkgelegenheid te creëren.
- Een voorstel om een compensatievergoeding in te voeren voor gepensioneerden die in kwetsbare sectoren werkten, zodat hun uitkering zou stijgen tot 250 dinar per maand in plaats van 180 dinars (van 55 tot 75 euro).
De verwerping van dergelijke maatregelen, hoe beperkt ook, dient alleen maar om het duidelijk contrarevolutionaire karakter van de Tunesische politieke kaste te benadrukken, en de onmogelijkheid om de steeds slechter wordende situatie van de werkende bevolking, de armen en de gemarginaliseerde lagen binnen de grenzen van zo’n verrot, kapitalistisch systeem te herstellen.
Dit volgt op de opkomst van populistische stromingen en corrupte rechtse krachten in al hun verschillende tonen en nuances, wat heeft geresulteerd in een situatie die alleen maar kan worden omschreven als een theater van politieke farce.
Dit is des te meer omdat links nu, na het uiteenvallen van de coalitie rond het ‘Volksfront’, bijna volledig afwezig is op het politieke en parlementaire toneel. Het Volksfront, dat in 2012 werd opgericht uit de wens van veel arbeiders en jongeren om een echte politieke breuk met het oude systeem te maken, had een ander lot kunnen kennen en beter aansluiten bij de basis indien het had gekozen voor een revolutionaire weg met een duidelijk zicht op wie de vrienden en wie de vijanden van de revolutie zijn. In plaats daarvan werd de kortetermijnverkiezingspolitiek de spil binnen die coalitie, die zowel de betrekkingen met de burgerlijke politieke partijen als de betrekkingen tussen de verschillende interne componenten ervan bepaalt. Uiteindelijk bereikte de coalitie het punt waarop er geen weg terug was. Het Front raakte in openlijke verdeeldheid en is volledig ingestort.
De huidige wispelturige en onstabiele politieke realiteit waarmee de Tunesische heersende klasse wordt geconfronteerd, moet door de massa’s worden gebruikt om hun eisen op de voorgrond te plaatsen en de slogans die de revolutie sinds haar ontstaan hebben aangewakkerd, nieuw leven in te blazen: “werk, vrijheid en nationale waardigheid”. Iets wat het Volksfront nooit heeft begrepen, is dat de confrontatie met het maffiose systeem een revolutionaire noodzaak is en geen optie in het kader van de “democratische overgang”. Er is dringend behoefte aan een strijdbaar programma dat een radicaal socialistisch alternatief biedt voor het beleid van het kapitalisme en de dictaten van de imperialistische mogendheden, een alternatief voor de schuld en afhankelijkheid die dit systeem met geweld aan de massa’s oplegt. Dit is de meest geschikte en enige manier om de koers van de revolutie die tien jaar geleden in Tunesië is begonnen, te herstellen. Het moet geduldig en systematisch worden uitgelegd op een manier die is aangepast aan de praktische behoeften van de massa’s en aan hun voortdurende strijd – zodat ze, zoals Lenin ooit zei, revolutionaire conclusies trekken door hun eigen ervaringen te evalueren.
-
Tunesië: algemene staking van publieke sector legt land plat
Afgelopen donderdag namen naar schatting 750.000 werkenden uit de publieke sector deel aan een nationale staking in Tunesië. De oproep kwam van de vakbondsfederatie UGTT (Algemene Vakbond van Tunesische Werkenden). De staking was gericht tegen de loonstop en andere besparingsmaatregelen opgelegd door het IMF en de huidige regering van Youssef Chahed.
De openbare diensten lagen grotendeels plat: scholen en faculteiten bleven gesloten, het luchtverkeer en het openbaar vervoer waren ernstig verstoord, ziekenhuizen en andere diensten draaiden op minimumdienst. Tienduizenden protesteerden voor de kantoren van het UGTT in de hoofdstad Tunis. Ze trokken in een betoging langs de centrale laan Bourguiba. De werkenden riepen slogans tegen de regering en het IMF: “Het volk wil de val van het regime,” “Allemaal samen tegen het IMF,” …
Er waren gelijkaardige betogingen in andere steden en dorpen. Onze Tunesische zusterorganisatie, Tayaar al’Amal al Qaa’dii, kwam tussen met een pamflet en krant. Hieronder een vertaling van de tekst van dat pamflet en enkele foto’s van de betoging in Tunis.
[divider]
Het neoliberale beleid van de opeenvolgende regeringen zowel voor als na de revolutie van 17 december tot 4 januari 2011 ging en gaat in tegen de doelstellingen en eisen van de Tunesische revolutie. Dit beleid is enkel in dienst van een minderheid die de rijkdom van het land naar zich toe trekt en de klassenverschillen opvoert. Dat gebeurt met zogenaamde ‘keuzes voor ontwikkeling’ die regelrecht ingaan tegen de eisen van de revolutie voor ‘vrijheid, waardigheid en sociale rechtvaardigheid.’
Na het falen van het recent sociaal overleg tussen de regering en de UGTT rond de lonen in de publieke sector, was de leiding verplicht om een algemene staking uit te roepen. Deze staking op 17 januari heeft als doel om de belangen van de werkende klasse te verdedigen. Tayaar al’Amal al Qaa’dii [het CWI in Tunesiëz] bevestigt haar volledige steun aan deze staking.
De politieke verantwoordelijkheid voor het mislukken van het sociaal overleg ligt volledig bij de regering. Die blijft economische keuzes maken die leiden tot sociale afbraak en uitsluiting, zowel in de steden als op het platteland. Een groeiende laag van de bevolking wordt hierdoor zelfs de meest elementaire voorwaarden op een degelijk leven ontzegd.
We roepen alle werkenden, armen en gemarginaliseerden op om zich te verenigen en hun eisen ingang te doen vinden door aanhoudende mobilisatie en verzet tegen het beleid van eindeloze verarming, zoals opgelegd door alle regeringen sinds het begin van onze revolutie in 2011. De belangen van de werkende klasse en van alle arme lagen van de bevolking kunnen enkel verdedigd worden als we inzien dat onze vijanden de kapitalisten zijn die de rijkdom en de politieke macht in handen hebben. We moeten strijden voor een duidelijk alternatief dat vertrekt van de eisen voor “vrijheid, waardigheid en rechtvaardigheid” waar iedereen zo hard naar uitkijkt.
Wij zeggen:
- Stop de plannen van het IMF, stop de afbetaling van de schulden. Voor lonen en uitkeringen aangepast aan de levenskost.
- Neen aan privatiseringen – voor de hernationalisatie van geprivatiseerde bedrijven, voor het publiek bezit van de banken, grote bedrijven en grote landbouwbedrijven. Dit moet onder democratische controle gebeuren.
- Voor een algemene staking van zowel de publieke als de private sector als volgende stap in de opbouw van een actieplan van vakbonden en sociale bewegingen tegen de regering-Chahed.
- Voor een regering van werkenden, arme boeren en jongeren.
- Internationaal verzet en solidariteit van de werkenden, armen en jongeren tegen het globale kapitaal – voor een socialistische samenleving!
-
Iran en Tunesië: de vlam van de revolte is niet uitgedoofd
“Ook al zouden we alle bloemen plukken, de lente kunnen we niet tegenhouden.” Pablo Neruda
De afgelopen weken en maanden kwam het tot sociale uitbarstingen in Marokko, Algerije, Iraaks Koerdistan, … Maar vooral de bewegingen in Iran en Tunesië waren indrukwekkend door hun omvang in omstandigheden die nochtans erg moeilijk zijn.door Nicolas Croes (uit maandblad ‘De Linkse Socialist’)
Protest tegen besparingen
De woede onder de Iraanse bevolking leidde op 28 december tot betogingen. De golf van protest vertrok vanuit de provincies door heel het land en de hoofdstad. De begroting voor 2018 was de directe aanleiding voor het sociaal protest. Onder het voorwendsel van een “herstel van de economie en het aantrekken van buitenlandse investeerders” – een argument dat ook hier steevast wordt opgediept – kondigde de ‘gematigde’ president Hassan Rohani een reeks besparingsmaatregelen aan. Daaronder een vermindering van de middelen voor sociale diensten (zoals de afschaffing van sociale steun aan 34 miljoen mensen) en een verhoging van zowel de brandstofprijzen (een stijging met ongeveer 40% voor diesel en benzine) als de voedselprijzen.
Een tiental dagen later, op 8 januari, ontstond in Tunesië een protestbeweging die zich uitbreidde naar alle delen van het land. Dit gebeurde erg spontaan na een oproep onder de hashtag Fech Nestannew (Waar wachten we op?). Ook hier is het protest gericht tegen de stijgende levensduurte. Ook hier is er sprake van een besparingsbeleid opgelegd door de begroting voor 2018. Op het programma: hogere douanetarieven, extra taksen, verhoging van de BTW met 1% en de dreiging van een extra inhouding op het loon van 1%.
In zowel Iran als Tunesië grijpt het regime terug naar repressie. De “Tunesische democratie” die door de westerse leiders als model naar voor geschoven werd, kent al sinds 2015 een noodtoestand. Tussen 8 en 11 januari werden 773 mensen opgepakt. Vorig jaar werden een aantal fabrieken gemilitariseerd door de regering als antwoord op sociale bewegingen in het zuiden van het land. Waar een aantal westerse leiders snel op hypocriete wijze hun steun uitspraken voor de beweging in Iran en tegen de repressie in dat land, werd algemeen gezwegen over wat er in Tunesië gebeurt. Het verschil? Het protest in Tunesië is gericht tegen een bevriende regering uit de westerse invloedssfeer.
De woede komt niet uit de lucht gevallen
Om het massale karakter van deze bewegingen te begrijpen, moeten we naar de bredere context kijken. Zeven jaar na de revolutionaire omverwerping van Ben Ali in Tunesië op 14 januari 2011 is de sociale crisis helemaal niet opgelost. Het is zelfs nog erger geworden, onder meer door de druk van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank die strenge neoliberale voorwaarden koppelen aan nieuwe leningen voor de overheidsschuld. De mensen zijn de gebroken beloften, de arrogantie en de corruptie van de rijke elite meer dan beu. Ze zien hun eigen levensstandaard steeds verder teruglopen: de levensduurte nam sinds 2011 met 35% toe zonder dat de lonen en uitkeringen volgden.
Hetzelfde zien we in Iran. “De Iraanse werkenden dromen al vier decennia van een beter leven, maar nu hebben gewone mensen twee of drie jobs nodig om te overleven,” stelde Mehdi Kouhestaninejad, een Iraanse syndicalist die momenteel in Canada woont en actief is in de internationale solidariteitsbeweging voor de rechten van Iraanse arbeiders. “Veel mensen in Iran en in het buitenland zijn misschien verrast door wat er nu gebeurt, maar vakbondsmilitanten waarschuwen al tien jaar voor een opstand tegen de heersende klasse en hun kleptocratie,” voegde hij er nog aan toe (1). “De revolte gaat veel meer uit van de onderlagen dan van de middenklasse. Het is een uitdrukking van de ellende, de dalende levensstandaard in een samenleving waar de olie-inkomsten nochtans voor rijkdom zorgen en waar corruptie alomtegenwoordig is,” aldus de Frans-Iraanse socioloog Farhar Khosrokhavar. (2)
De betogers klaagden aan dat het regime wel zegt dat er geen middelen zijn, terwijl het tegelijk wel projecten van Hezbollah in Libanon financiert en tussenkomt in Syrië om het regime van Assad te ondersteunen en ook in Irak en Jemen. De regionale politiek wordt niet bepaald door de president, maar door de Revolutionaire Gardes, de conservatieve steunpilaren van het regime. De slogans van de betogers maakten geen onderscheid tussen de zogenaamd ‘gematigde’ president, ayatollah Khamenei of de Revolutionaire Gardes. Dat is een groot verschil met de massabetogingen in 2009.
Hoe gaat het nu verder?
De gelijkenissen tussen Iran en Tunesië springen in het oog, maar er zijn natuurlijk ook grote verschillen. In Tunesië bestaat er een grote vakbondsfederatie, de UGTT, met een grote impact onder de bevolking en meer dan een miljoen leden. Jammer genoeg weigeren de leiders van deze belangrijke sociale kracht stelselmatig om hun gewicht achter het sociaal protest te zetten. De vakbondsleiding heeft er de afgelopen maanden alles aan gedaan om de regering van Youssef Chahed te ondersteunen. Zeven jaar geleden werd Ben Ali omvergeworpen door een reeks regionale algemene stakingen. Waarom niet hetzelfde doen met Chahed, zijn begroting en zijn regering?
Het is mogelijk om een sterk eengemaakt front van verzet op te bouwen met de activisten van Fech Nestannew, de werkenden en hun vakbonden, de werklozenorganisaties en lokale strijdbewegingen. Zoals onze Tunesische zusterorganisatie Al-Badil al-Ishtiraki (Socialistisch Alternatief) opmerkt: “Tenzij de beweging een eigen onafhankelijke politieke uitdrukking opbouwt op basis van de eisen van de revolutie, kan de kapitalistische heersende klasse er steeds in slagen om regeringen op de been te brengen die haar belangen dienen tegen die van de meerderheid van de bevolking in.”
Om te vermijden dat dit steeds opnieuw gebeurt, moeten massale actiecomités opgezet worden in de bedrijven en de wijken om de beweging van onderuit op te bouwen, de politieke strijd te coördineren om de regering ten val te brengen en om de mogelijkheid van een revolutionaire regering voor te bereiden, een regering gevormd door democratisch verkozen vertegenwoordigers van de werkenden, kleine landbouwers en jongeren. Met een democratisch socialistisch beleid op basis van het publiek bezit van de banken, fabrieken, de grond van de huidige grootgrondbezitters en de diensten, kan een radicaal andere toekomst uitgebouwd worden.
Lessen uit revolutionaire bewegingen trekken
Tunesië kent een lange revolutionaire ervaring die zich niet beperkt tot de gebeurtenissen van 2011. Ook in Iran is er een geschiedenis van strijd met de revolutie van 1978-79 en de betogingen van 2009. Ondanks de pogingen van het regime om communicatie over het protest te stoppen, kunnen sociale media en andere kanalen gebruikt worden om informatie te verspreiden, voorstellen voor de strijd te doen en praktische ervaringen uit te wisselen om zo de volgende stappen voor te bereiden. Dat is belangrijk om te vermijden dat de beweging gerecupereerd wordt, zoals dit in 2009 gebeurde door ‘gematigde’ leiders als Rohani die ondertussen hun krediet verloren.
Het ritme van de betogingen en stakingen kan afnemen – dat was althans het geval op het ogenblik dat dit artikel geschreven werd – maar de situatie in Iran is fundamenteel veranderd. Deze ervaring kan de basis leggen voor de heropbouw van een arbeidersbeweging die in staat is om in te gaan tegen het regime, maar ook tegen de manoeuvres van het westerse imperialisme en het kapitalisme. De eerste stappen moeten bestaan uit het bijeenbrengen van de activisten in groepen en comités om de activiteiten te coördineren en om eisen en een programma uit te werken. De linkerzijde moet een dialoog zoeken om een eenheidsfront te vormen als stap naar het opzetten van een massale arbeiderspartij die op democratische wijze werkenden, armen en jongeren bijeenbrengt in de strijd voor een alternatief.
De beweging mag geen illusies hebben in de hypocriete westerse leiders zoals Trump. Die beweerde de Iraanse bevolking in de strijd voor democratie te steunen, maar heeft tegelijk geen enkel probleem met de dictatuur van bondgenoot Saoedi-Arabië. De zogenaamde alternatieven uit kringen van de pro-westerse Iraanse elite zullen evenmin soelaas brengen. De bevolking kan enkel een betere toekomst afdwingen als ze haar eigen lot in handen neemt. Dan is het mogelijk om de kapitalistische uitbuiting omver te werpen en te bouwen aan een nieuwe samenleving gebaseerd op het publiek en democratisch bezit van de natuurlijke grondstoffen en de productiemiddelen.
Enkel een samenleving geleid door vertegenwoordigers van de werkenden en armen kan een einde maken aan de chronische crisissen in de regio van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Enkel zo’n samenleving kan democratische rechten vestigen en een einde maken aan armoede en onderdrukking op basis van gender, religie of etnische afkomst. Een revolutie van de werkenden in Iran of Tunesië zou de progressieve, democratische en socialistische krachten in heel de regio en de rest van de wereld inspireren om dezelfde weg op te gaan. Het zou meteen ook de steun voor reactionaire islamistische ideeën en krachten ondermijnen.
1) https://theintercept.com/2018/01/06/iran-protests-working-class-rouhani/
2) http://www.lemonde.fr/idees/article/2018/01/05/en-iran-le-blocage-est-total_5237812_3232.html
-
Tunesië: uitbarsting van protest tegen begroting
De uitbarsting van protest tegen de nieuwe begroting voor 2018, met een batterij aan maatregelen die de werkenden en de middenklasse treffen, doorprikt opnieuw de liberale fabeltjes over de “succesvolle democratische overgang” in Tunesië. Het land blijft een open strijdtoneel voor de krachten van de revolutie en de contrarevolutie.
Dossier door Serge Jordan (CWI) en leden van Al-Badil al-Ishtiraki (Socialistisch Alternatief, Tunesië)
De afgelopen dagen waren er protestacties in verschillende delen van het land. Er waren ook rellen en gewelddadige straatgevechten, zeker in meer afgelegen regio’s op het platteland en in de arbeiderswijken van Tunis en andere steden. Er werd aanvankelijk gereageerd op een campagne die via sociale media werd gelanceerd (#Fech_Nestannew #???_??????, “Waar wachten we op?”). Daarmee werd de reeds lang sluimerende woede tegen de slechter wordende levensvoorwaarden naar buiten gebracht.
De begroting 2018 werd op 9 december gestemd en omvat een aantal bittere pillen voor de armen. In het bijzonder is er de BTW-verhoging waardoor prijzen voor basisproducten zoals medicijnen, brandstof en voedsel duurder worden. Er zijn nieuwe bijdragen voor de sociale zekerheid. En er komen nieuwe douanetarieven voor ingevoerde producten. Financiële studies geven aan dat een gemiddeld Tunesisch gezin als gevolg van deze maatregelen 300 dinar meer per maand zal uitgeven.
Dat is een enorme aanval op de werkenden. Het gaat gepaard met een strak toezicht en applaus door het Internationaal Monetair Fonds. Het IMF dringt aan op een versneld beleid van zogenaamde ‘structurele hervormingen’ die gericht zijn op de terugbetaling van publieke schulden aan de financiële speculanten. In tegenstelling tot de breed verspreide mythe heeft deze schuld niets te maken met de “hoge lonen” in de publieke sector. Het is een vergiftigd geschenk van de maffia die aan de macht was voor de revolutie. De Tunesische bevolking zag nooit een cent van dat geld.
De staat reageerde brutaal op de beweging en arresteerde honderden mensen. Er waren zelfs preventieve arrestaties van activisten die oproepen hadden gedaan of slogans voor protest hadden verspreid. Maandagavond kwam een 43-jarige man om het leven in de stad Tebourba, 30 kilometer ten westen van Tunis. Dat gebeurde nadat hij overreden werd door een politievoertuig. Het ontgaat de bevolking niet dat de regering stelselmatig harde besparingsmaatregelen oplegt, maar dat de ministeries van defensie en van binnenlandse zaken op basis van de nieuwe begroting heel wat extra middelen krijgen. Dat gebeurt in een context van toenemende criminalisering van protest. De noodtoestand is steeds hernieuwd sinds november 2015. Dit wordt gebruikt om democratische rechten de kop in te drukken. Sinds vorig is er sprake van de militarisering van bepaalde productiesites. De regering besloot daartoe als reactie op sociale bewegingen in het zuiden van het land. Trump en andere westerse imperialistische leiders die zich positief uitspraken over de recente protestacties in Iran, bleven hier op hypocriete wijze over zwijgen. In Tunesië gebeurt dit immers in hun invloedssfeer.
Klassenverschillen
De enorme kloof tussen arm en rijk was een van de centrale oorzaken voor de revolutionaire opstand tegen Ben Ali zeven jaar geleden. Sindsdien is die kloof enkel maar groter geworden. Tunesië wordt zelfs door de neoliberale EU aangewezen als een “belastingparadijs” voor de superrijken, terwijl de prijzen voor basisvoedsel nooit zo hoog waren. De prijsstijgingen worden nog erger door de speculatie en de georganiseerde afbouw van subsidiestelsels door opeenvolgende regeringen. Het handelstekort is de afgelopen zeven jaar verdrievoudigd. Dit verlaagt de waarde van de Tunesische munt, wat de kost van de afbetaling van schulden hoger maakt en de levensstandaard van de gewone bevolking onder druk zet. Het is niet verwonderlijk dat volgens een recente peiling 73,3% denkt dat de economie “de verkeerde richting uitgaat.”
De situatie in de armere binnenlandse regio’s is bijzonder ontvlambaar. Er kwam daar geen enkele betekenisvolle verandering op vlak van publieke investeringen. Veel jongeren hebben het gevoel dat ze hun bloed gegeven hebben in 2010-2011 en daar enkel voor bedankt worden met meer ellende en werkloosheid. Elke vonk kan een lopend vuurtje op gang zetten. Dit bleek uit het voorbeeld van Sejnane, een plaats waar er eind 2017 op minder dan een maand tijd twee algemene stakingen waren uit protest tegen de werkloosheid, armoede en de verslechtering van de openbare diensten. Die beweging werd op gang gebracht door de zelfverbranding van een moeder van vijf voor de kantoren van de lokale autoriteiten, een tragische gebeurtenis die deed denken aan de vonk waarmee de zogenaamde ‘Arabische Lente’ in december 2010 ontwikkelde.
Zelfs volgens de cijfers van de Wereldbank is de middenklasse met de helft gekrompen sinds 2011. Dit toont op zich het dilemma waarmee het kapitalisme in Tunesië geconfronteerd wordt: de heersende klasse is sinds de revolutie 2011 verplicht om zich voor te doen als een parlementaire democratie, maar er is geen stabiele economische basis. De afgelopen zes jaar was er een gemiddelde economische groei van minder dan 1%. De kapitalisten kunnen het zich dan ook niet veroorloven om substantiële toegevingen aan de werkenden en armen te doen, wat nochtans nodig is om hun politieke systeem een duurzame sociale steun te geven.
Deze situatie blijkt ook uit het feit dat er op minder dan zeven jaar maar liefst negen regeringen waren. Ze waren allemaal instabiel en sommigen vielen omwille van explosies van woede door de bevolking. Dit zal niet anders zijn met het huidige regime. De regering van zogenaamde ‘nationale eenheid’ onder leiding van Youssef Chahed bestaat uit vier partijen, met een centrale rol voor Nidaa Tounes (in essentie een gerecycleerde versie van de vroegere partij van Ben Ali) en Ennahda (de rechtse islamistische partij die het land bestuurde tot in 2013). Beide partijen kennen interne crisissen en zijn gesplitst.
Nidaa Tounes is ook de partij van de president, Caid Essebsi, wiens zoon Hafedh partijvoorzitter is. Die laatste is de meest gehate figuur van Tunesië, gevolgd door de leider van Ennahda, Rached Ghannouchi. Peilingen geven aan dat tot 70% van de bevolking niet zal deelnemen aan de komende gemeenteraadsverkiezingen. Dit zegt veel over de onpopulariteit van het heersende establishment, wat nog versterkt werd door een herschikking van de regering waarmee vroegere directe medewerkers van Ben Ali terug opgevist werden.
Vorig jaar probeerde de regering het groeiende ongenoegen te counteren met een breed aangekondigde ‘campagne tegen corruptie.’ De corruptie is vandaag breder verspreid dan destijds onder Ben Ali. Vroeger werd het strak gecontroleerd en gecentraliseerd door de kringen rond de ex-dictator. Vandaag is corruptie overal aanwezig. De corruptie door de heersende elite was een belangrijke factor in de revolutie en de politici zijn zich daar bewust van. Deze anti-corruptiecampagne bestond uit enkele gemediatiseerde arrestaties van corrupte figuren die betrokken waren bij smokkelroutes. Maar de mensen denken niet dat de regering de kwestie ernstig zal aanpakken, zeker niet omdat de heersende partijen zelf aan de basis liggen van de compleet misnoemde ‘verzoeningswet’ waarmee corrupte figuren uit het regime van Ben Ali buiten vervolging werden gesteld. Deze wet werd in september vorig jaar goedgekeurd in het parlement.
Verraderlijke rol van de vakbondsleiders
De centrale leiders van de vakbondsfederatie Union Générale Tunisienne des Travailleurs (UGTT) hebben zich jammer genoeg erg medewerkend opgesteld tegenover de regering en de besparingsplannen. De recente beweging verplichtte de vakbondsleiding wel om minstens in woorden wat afstand te nemen. Doorheen 2017 waren alle gevestigde media vol lof voor vakbondsvoorzitter Noureddine Taboubi, die bij zijn verkiezing als voorzitter meteen duidelijk maakte dat hij voor een meer expliciete vorm van klassensamenwerking staat. De vakbondsleiders stelden zich op als ‘sociale adviseurs’ van de neoliberale regering en deden niets om de strijd ertegen voor te bereiden. Nu hebben de centrale vakbondsleiders het moeilijk om zich voor te stellen als deel van de strijd van de onderdrukten. De betogers wachtten niet op een signaal van de vakbondsleiders om de straat op te trekken. Gelukkig, anders hadden ze nog lang kunnen wachten.
De vakbondsleiders spreken zich uit tegen de gevallen van geweld en plundering. Dergelijke handelingen moeten zeker bestreden worden, maar de vakbondsleiders spelen in de kaart van de staat om deze een excuus te geven om de eisen van de beweging te discrediteren en repressief op te treden, ook tegen vreedzame actievoerders. Provocateurs en plunderaars moeten door de beweging geïsoleerd worden. De verantwoordelijkheid voor deze ontwikkelingen ligt ook bij dezelfde vakbondsleiders. Veel armen en vervreemde jongeren komen in het doodlopende straatje van wanhoopsacties omdat de vakbondsleiders hun werk niet doen en geen ernstige strijd voeren tegen de onaanvaardbare sociale omstandigheden waaronder de jongeren leven.
Als deze leiders niet bereid zijn om ernstige acties te ondernemen om de huidige beweging uit te breiden en te versterken, dan moeten ze vervangen worden door wie dit wel doet. Er is nood aan een sterke stakingsbeweging tegen de begroting waarbij dit voorbereid wordt door elke afdeling van de UGTT in heel het land. Het georganiseerd inzetten van de kracht van de arbeidersklasse heeft zeven jaar geleden het lot van Ben Ali bezegeld, het is dezelfde kracht waarmee nu een einde kan gemaakt worden aan diegenen die het economische beleid van het oude regime verderzetten.
De leiders van de linkse alliantie ‘Volksfront’ stellen terecht dat er nood is aan het opvoeren van de mobilisaties. Hun eis van ‘vervroegde verkiezingen’ daarentegen volstaat niet. We zijn in principe natuurlijk niet tegen verkiezingen die een einde maken aan het mandaat van deze regering. Maar op het hoogtepunt van de strijd oproepen tot verkiezingen, wijst op pogingen van de leiders van het ‘Volksfront’ om de strijd van onderuit in veiliger kanalen van de geïnstitutionaliseerde politiek te leiden. In 2013 hebben deze leiders op deze manier twee schitterende revolutionaire kansen verkwanseld.
Wij denken dat er nood is aan een sterk verenigd front van strijd waarin de activisten van ‘Fech Netannew’ samenkomen met arbeiders, syndicalisten, werklozenorganisaties en lokale groepen, politieke en sociale activisten, … om samen op georganiseerde en opbouwende wijze de strijd tegen de begroting te voeren, en daarmee ook tegen diegenen die verantwoordelijk zijn voor de begroting: de regering-Chahed.
De ervaring van de afgelopen zeven jaar toonde aan dat de beweging een eigen onafhankelijke politieke uitdrukking moet uitbouwen op basis van de eisen van de revolutie. Zoniet zal de kapitalistische heersende klasse er steeds in slagen om regeringen op de been te brengen die haar belangen dienen tegen die van de meerderheid van de bevolking in. Om te vermijden dat dit steeds opnieuw gebeurt, moeten we massale actiecomités opzetten in de bedrijven en de wijken om de beweging van onderuit op te bouwen, de politieke strijd te coördineren om de regering ten val te brengen en om de mogelijkheid van een revolutionaire regering voor te bereiden, een regering gevormd door democratisch verkozen vertegenwoordigers van de werkenden, kleine landbouwers en jongeren. Met een democratisch socialistisch beleid op basis van het publiek bezit van de banken, fabrieken, de grond van de huidige grootgrondbezitters en de diensten, kan een radicaal andere toekomst uitgebouwd worden.
We eisen:
- Weg met de begroting – wij moeten niet betalen voor hun schulden
- Intrekking van de prijsverhogingen: voor het behoud en uitbreiding van de subsidies, voor lonen en uitkeringen die aan de levensduurte beantwoorden
- Onmiddellijke vrijlating van alle opgepakte activisten, stop de noodtoestand nu
- Voor een reeks regionale algemene stakingen in voorbereiding van een nationale 24-urenstaking om de regering-Chahed ten val te brengen
- Voor een uitgebreid plan van publieke investeringen in infrastructuur en de ontwikkeling van het binnenland, voor degelijke jobs aan goede lonen als antwoord op werkloosheid
- Nationaliseer de banken, grote bedrijven en de grond van de huidige grootgrondbezitters. Nationalisatie onder democratische controle van de bevolking.
- Voor een regering van de bevolking op basis van vertegenwoordigers van de werkenden, arme landbouwers en jongeren die democratisch verkozen zijn op de werkplaatsen, in de dorpen en in de wijken.
-
Midden-Oosten. De oude wereld is aan het sterven, de nieuwe wereld laat nog op zich wachten
In Turkije en Saoedi-Arabië is 2016 begonnen met bloedige repressie en geweld. Dit leverde de rechtse regimes van beide landen slechts voorzichtige verontwaardiging in de westerse media en onder gevestigde politici op. Tegenover barbarij gelden blijkbaar twee maten en twee gewichten: barbarij door “bevriende” regimes wordt door de vingers gezien.Artikel door Nicolas Croes uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
Repressie tegen de oppositie
“Twee maten en twee gewichten” is ook de benadering van de Turkse president Erdogan rond terrorisme. Onder het voorwendsel van terrorisme werd overgegaan tot intensieve bombardementen op posities van Koerdische strijdkrachten in het noorden van Syrië, waar deze Koerdische strijders moedig verzet leverden tegen Islamitische Staat. Opmerkelijk genoeg werd Islamitische Staat gespaard bij de Turkse bombardementen.
Daarna werd een avondklok opgelegd aan de Koerdische bevolking in verschillende plaatsen in het zuidoosten van Turkije. Er kwamen dagelijkse vernederingen, massale arrestaties en willekeurige moorden door de ordediensten. Die hadden het over maatregelen tegen “terroristen”, maar er was willekeurig geweld tegen mensen van alle leeftijden. Toen een twintigtal Turkse academici een internationale petitie tegen het bloedbad door het leger ondertekenden, werden ze eveneens opgepakt.
In Saoedi-Arabië ging het regime over tot de executie van 47 gevangenen, die eveneens van “terrorisme” werden beschuldigd. Er zaten jihadisten tussen de 47, maar ook de sjiietische sjeik Nimr al-Nimr Baqr, een voortrekker van het politieke verzet tegen het rechtse Saoedische regime. Al-Nimr speelde onder meer een actieve rol in de massamobilisaties van 2011 in het kader van de golf van protest en revolutionaire opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika waarbij de dictators Ben Ali in Tunesië en Moebarak in Egypte ten val kwamen. De heersende kliek in Saoedi-Arabië heeft vorig jaar 151 mensen geëxecuteerd, doorgaans op dezelfde brutale wijze als executies door Islamitische Staat. Dit regime staat bekend voor de vervolging van alle dissidenten, zeker onder de sjiietische minderheid.
In beide landen heeft dit toenemende geweld uiteraard te maken met een groeiende bezorgdheid als gevolg van de slechter wordende economische situatie en de mogelijkheid van bewegingen en protest tegen de nieuwe asociale maatregelen. Saoedi-Arabië is voor 90% van zijn inkomsten afhankelijk van olie. De ineenstorting van de olieprijzen leidt tot een snel groeiend overheidstekort. Het regime ging al over tot besparingen in de publieke uitgaven; zo werd geknipt in de subsidies voor basisgoederen en stegen de prijzen voor brandstof, elektriciteit en water.
Regionale spanningen
Deze elementen versterken de cocktail van instabiliteit die de regio al stevig in zijn greep houdt: oorlog in Syrië; chaos in Irak; interventies door Rusland en westerse machten tegen Islamitische Staat; crisis in Jemen; sectaire spanningen in Libanon; miljoenen vluchtelingen in Jordanië, Libanon en Turkije; dalende olieprijzen; …
Onder de Saoedische leiders is er woede en paniek als gevolg van de toenadering tussen de westerse machten en de Iraanse dictatuur. Het sjiietische Iran is de belangrijkste regionale rivaal van Saoedi-Arabië. Na de recente executies werd de Saoedische ambassade in Teheran in brand gestoken en het Saoedische regime werd ervan beschuldigd dat het “opzettelijk” de Iraanse ambassade in de Jemenitische hoofdstad Sanaa had gebombardeerd. In Jemen voeren beide regionale rivalen een proxy-oorlog.
Saoedi-Arabië zet een honderdtal gevechtsvliegtuigen in om de sjiieten in Jemen te bombarderen. Tegen Islamitische Staat in Irak worden slechts 15 vliegtuigen ingezet, wat evenveel is als Nederland en Denemarken samen. Iran en Saoedi-Arabië zijn verder betrokken in indirecte confrontaties in Bahrein en Libanon.
Welk antwoord?
Onder meer als gevolg van de verschillende imperialistische interventies de afgelopen decennia werd een oncontroleerbaar monster van Frankenstein gecreëerd in de regio. De autoriteit en actiemogelijkheden van de westerse machten zijn bovendien sterk afgenomen. De toekomst is meer dan ooit onzeker. Wat indien de chaos zich verder uitbreidt tot Turkije? Wat indien de bloedbaden onder de Koerden leiden tot een burgeroorlog? Wat zal er dan gebeuren met de miljoenen Syrische vluchtelingen die nu in Turkije verblijven?
Vijf jaar geleden, in 2011, was er een golf van massaprotest en het begin van een proces van revolutie en contrarevolutie in de hele regio van het Midden-Oosten en Noord-Afrika. De val van de Tunesische dictatuur kreeg navolging met massabewegingen in andere landen. Maar nu zijn het de krachten van de contrarevolutie – zowel reactionaire regimes zoals die van Saoedi-Arabië en Turkije als groepen zoals Islamitische staat – die de overhand halen. De uitkomst van de strijd tussen barbarij en een nieuwe wereld staat nog niet vast.
Turkije kende de afgelopen jaren verschillende grote protestbewegingen en stakingen. Het leidde onder meer tot een sterke score van de linkse pro-Koerdische HDP in de parlementsverkiezingen: deze partij haalde de ondemocratische kiesdrempel van 10%. In Iran zorgt de economische recessie voor een groeiend gevaar van nieuwe massamobilisaties zoals die van 2009. In Tunesië waren er in januari nieuwe mobilisaties na een jongerenrevolte in de stad Kasserine. In 2011 zagen we hoe revolutionaire gebeurtenissen niet aan landsgrenzen stoppen, maar snel een regionale en internationale impact kunnen krijgen.
“De oude wereld ligt op sterven, de nieuwe wereld laat nog op zich wachten. En in deze schemerzone ontstaan monsters”, zei de Italiaanse revolutionair Gramsci over de jaren 1930. Een nieuwe golf van bewegingen in de regio op basis van strijd tussen sociale klassen is onvermijdelijk. Daarin moeten fouten uit vorige bewegingen vermeden worden. De werkenden en armen in de regio moeten hun eigen politieke en syndicale organisaties opzetten, los van de heersende klassen, om niet alleen tegen het imperialisme te strijden maar ook tegen de regionale heersende klieken. Dat zal de basis zijn waarop een einde kan gemaakt worden aan dit systeem van ellende, uitbuiting, terrorisme en oorlog.
-
Tunesië. Zelfmoord van werkloze jongeren leidt tot nieuwe golf van protest
Vijf jaar na de val van Ben Ali zijn de eisen van de revolutie nog steeds niet ingewilligd
Verklaring door Al-Badil al-Ishtiraki, onze zusterorganisatie in Tunesië
Diegenen die dachten dat de geest van de Tunesische opstand van 2010-2011 verdwenen was, kwamen eens te meer bedrogen uit. De afgelopen dagen kende Tunesië een nieuwe ‘intifada’ van de arme jongeren die het beu zijn om te leven in ellende en werkloosheid. Het protest neemt steeds meer de vorm van een nationale opstand aan.Het protest begon met een opmerkelijk gelijklopende gebeurtenis als de revolutionaire opstand van 2010-11, die een schokgolf door heel het Midden-Oosten en Noord-Afrika stuurde. Het begon met een jonge werkloze, Ridha Yahyaoui die zelfmoord pleegde nadat hij van een aanwervingslijst van de lokale overheid was gehaald in de stad Kasserine. Die stad staat bekend voor een groot aantal armen en werklozen, de werkloosheid ligt er hoger dan in de rest van het land.
De zelfmoord van Ridha kreeg veel aandacht in de media, nochtans gaat het niet om een geïsoleerd incident. Er zijn veel werkloze Tunesiërs, wellicht honderden, die sinds de val van Ben Ali in januari 2011 tot wanhoopsdaden overgingen.
Op dezelfde dag dat bekend werd dat het land de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, stak een man zichzelf in brand terwijl een massa toekeek in Sfax, een industriestad in het zuidoosten van he tland. Het toonde het schrille contrast tussen het feest voor het Tunesische ‘succesverhaal’ voor de westerse media en politici aan de ene kant en de dagelijkse realiteit voor de meeste Tunesiërs aan de andere kant.
Afgelopen woensdagnamiddag was er opnieuw een man in Sfax die zelfmoord pleegde door zichzelf in brand te steken. Hij deed dit nadat de goederen die hij verkocht door de politie in beslag genomen waren. Ook dit deed denken aan straatverkoper Mohamed Bouazizi die zichzelf in gelijkaardige omstandigheden in brand stak in Sidi Bouzid in december 2010, de directe aanzet tot de eerste protesten tegen de dictatuur van Ben Ali.
Het gebrek aan werk is nog groter dan onder het oude regime. Volgens een recent OESO-rapport zitten 62% van de Tunesiërs die afstuderen zonder werk. De informele economie is voor velen een laatste strohalm om te overleven. Verkopers zonder toelating proberen voedsel te verkopen, ze worden bijna dagelijks geconfronteerd met politierazzia’s en zijn bang om opgepakt te worden of hun goederen te verliezen aan inbeslagnames door de politie.
Er is niets veranderd
Het gevoel dat er sinds de revolutie niets veranderd is in Tunesië leeft vrij algemeen, zeker in binnenlandse regio’s zoals in en rond Kasserine. Het gebrek aan infrastructuur en investeringen is er bijzonder groot, de werkloosheid en analfabetisme zijn er breed verspreid, het aantal analfabeten is er dubbel zo hoog als in de regio’s aan de kust. De mensen zijn de gebroken beloften beu, net als het feit dat de politiek niet naar hen luistert en de armoede steeds verder toeneemt.
De woede wordt versterkt door het feit dat er ondanks het bloedig optreden tegen de bevolking in Kasserine vijf jaar geleden geen sprake is van gerechtigheid voor de families van de slachtoffers. Om nog zout in de wonde te strooien, grenst Kasserine aan het bergachtig gebied van Chaambi waar jihadisten regelmatig overgaan tot aanvallen en aanslagen op soldaten en de lokale bevolking.
De emmer loopt over
Aanvankelijk kwamen jongeren in Kasserine op straat om werk en ontwikkeling te eisen na de dood van Yayahoui. Het regime zetten het favoriete wapen van de repressie in. Doorheen 2015 was dat het enige antwoord van de regering op economische eisen en ongenogen van de armen en arbeiders. De strijd tegen het terrorisme werd als excuus ingeroepen om willekeurig geweld tegen sociale bewegingen op te voeren.
Ook nu werd de politie meteen naar de wijken van Kasserine gestuurd om de brandjes te blussen. Tegelijk besloot de regering om de centrale verantwoordelijke van het lokaal bestuur in Kasserine af te zetten, zo hoopte de regering de kalmte te herstellen. Dinsdag bevestigde het regionale ziekenhuis van Kasserine dat 246 mensen waren opgenomen voor de gevolgen van traangas na confrontaties tussen lokale jongeren en de politie.
De repressie had het tegenovergestelde effect van wat de overheid hoopte te bereiken. Het leidde tot meer woede en protestacties met een golf van sympathie in andere delen van het land. In heel het land zijn jongeren en armen de werkloosheid beu, maar ook de hoge levenskosten, de dagelijkse sociale onveiligheid en de toenemende agressie van de politie. Het doet denken aan de methoden van het oude regime van Ben Ali.
Dinsdag werd een avondklok ingesteld die nadien werd uitgebreid tot heel Tunesië. Het doel was om een ‘escalatie’ te vermijden, maar betogers bleven ook ’s avonds op straat komen. De regering bekwam effectief een escalatie. Vanaf woensdag waren er betogingen in verschillende andere delen van het land, onder meer na oproepen van de UDC (Unie van Werkloze Afgestudeerden) en de studentenvakbond UGET. Er waren acties in Tunis, Siliana, Tahala, Feriana, Sousse, Sbeïtla, Meknessi, Menzel Bouzayene, Sidi Bouzid, Kairouan, Gafsa en Redeyef.
Het bevestigt de breed gedragen woede. “Werk of een nieuwe revolutie”, riepen jonge betogers in Sidi Bouzid. De slogans en eisen deden denken aan de revolutie, er werd geroepen om “werk, vrijheid, waardigheid.” Deze eisen komen terug op tafel en wijzen op een verwerping van de regering. “De gebeurtenissen vandaag in Kasserine waren belangrijker dan de voorbije dagen. Er waren twee keer zoveel betogers als gisteren. Het deed denken aan de gebeurtenissen van 2011. De slogans gaan ook rond bredere thema’s zoals de werkloosheid”, verklaarde een lokale activist uit Kasserine afgelopen woensdag.
Zwakke regering
Een aantal factoren speelden een rol in de huidige situatie. Een ervan is ongetwijfeld de perceptie dat de regering achter het imago van krachtig beleid en politiegeweld steeds zwakker en verdeelder is. De heersende partij Nidaa Tounes, een nieuw instrument voor veel toplui van het oude regime en corrupte zakenlui, kende begin dit jaar een grote scheuring en moest de postjes in de regering herschikken. Na de scheuring heeft Nidaa Tounes minder zetels in het parlement dan de belangrijkste coalitiepartner, de rechtse islamitische partij Ennahda.
Zoals alle regeringen die na de val van Ben Ali tot stand kwamen, heeft deze onder leiding van Habib Essid de eisen van de revolutie niet ingewilligd. Er werd bewust verder gegaan met het oude neoliberale beleid dat zorgt voor ellende onder miljoenen werkenden en gezinnen uit de middenklasse. De belofte van president Essebsi, onder zware druk van het protest, om 6000 werklozen uit Kasserine een job te geven, zal de situatie niet fundamenteel veranderen.
Het besparingsbeleid en het verlagen van de overheidssubsidies voor basisproducten treffen de meerderheid van de bevolking. Ondertussen zijn 70 Tunesische miljardairs goed voor een vermogen dat overeenkomt met 37 keer de nationale begroting! De sleutelsectoren van de economie en de banken onder publieke controle brengen, zou Tunesië ongetwijfeld veel financiële mogelijkheden bieden om te investeren in infrastructuur en sociale diensten. Een massaal programma van publieke werken, betaald door maatregelen als de nationalisatie van de banken en sleutelsectoren, zou sociaal nuttig werk opleveren voor honderdduizenden werklozen. Het zou de regionale verschillen snel naar de prullenmand van de geschiedenis verwijzen. Maar dit soort maatregelen vereist een totaal andere politieke koers en een regering die bereid is tegen de belangen van de grote bedrijven in te gaan. Het vereist een regering van werkenden en armen, een regering die even vastberaden gaat voor het inlossen van de eisen van de revolutie als de huidige regering de belangen van de kapitalistische elite verdedigt en de dictaten van de imperialistische machten en hun financiële instellingen uitvoert.
Arbeidersklasse
De sociale woede is breed verspreid en massaal. Veralgemeende strijd is wat nu nodig is. Brede lagen van de Tunesische bevolking moeten daar net zoals in 2010-11 in betrokken worden. Een belangrijke conclusie die we uit de ontwikkeling van onze revolutie moeten trekken is dat het lot van Ben Ali beslist was toen de vakbondsfederatie UGTT tot beslissende acties overging en de beweging volledig ondersteunde met een oproep tot massale stakingsacties in verschillende regio’s.
Het was de dreiging van een algemene staking die de werkgevers dwong om een loonsverhoging van 6% in de private sector toe te kennen. Het toont wat de kapitalisten en hun regering het meeste vrezen: een actieve rol van de arbeidersklasse waarbij hun winsten bedreigd raken omdat het werk neergelegd werden en de fabrieken, mijnen, het openbaar vervoer, de scholen, de administratie en de landbouw volledig plat liggen.
Om te vermijden dat jongeren en werklozen aan hun lot overlaten worden, moeten de arbeiders een stoutmoedig actieplan met stakingen eisen. Solidariteitsacties zijn belangrijk als vertrekpunt, maar de betrokkenheid van de arbeidersbeweging zou de krachtsverhoudingen radicaal veranderen in het voordeel van de betogers op straat. Een algemene staking in de regio rond Kasserine zou een eerste stap kunnen zijn naar een reeks afwisselende regionale algemene stakingen die opbouwen naar een nationale 24-urenstaking. De leiders van de UGTT zouden voor dit soort actieplan moeten gaan in plaats van de regeringen steeds opnieuw te ‘waarschuwen’ en ondertussen te klagen over hoe erg het allemaal niet is en dat er nood is aan ‘nationale dialoog’. Momenteel komen de vakbondsleiders niet verder dan dergelijke opstelling.
Als er geen ernstig actieplan komt, is het mogelijk dat de frustratie en wanhoop de overhand halen onder jongeren en dat dit leidt tot rellen en geweld om de legitieme woede te uiten. De afgelopen dagen werden politiekantoren, kantoren van de heersende partij en andere gebouwen die de overheid vertegenwoordigen in brand gestoken of aangevallen. In de stad Feriana kwam een politieman om het leven nadat zijn wagen omgekeerd werd. Er moeten lokale verdedigingscomités opgezet worden om betogingen te beschermen, provocateurs op afstand te houden en ervoor te zorgen dat massale en gedisciplineerde acties zoveel mogelijk domineren. Het organiseren van lokale actiecomités in de wijken, scholen, universiteiten en werkplaatsen zal bovendien essentieel zijn om de beweging te structureren en duurzaam te maken.
We moeten de lessen van de revolutionaire strijd van 2010-11 bestuderen om de beste tradities op te nemen met de nieuwe generatie die nu op het strijdtoneel komt met dezelfde eisen als hun oudere broers en zussen: het recht op vrijheid, werk en een waardig leven.





