Your cart is currently empty!
Tag: nationale kwestie
-
De marxistische linkerzijde, het nationale conflict en de Palestijnse strijd
Dossier door de Socialistische Strijdbeweging, onze zusterorganisatie in Israël/Palestina. PDF van dit dossier
De Socialistische Strijdbeweging neemt deel aan de strijd tegen de bezetting en tegen de nationale onderdrukking van de Palestijnen, we komen op voor een rechtvaardige vrede gebaseerd op volledige gelijkheid tussen de twee nationale groepen met een gelijk recht op bestaan, zelfbeschikking, persoonlijke veiligheid en welvaart. Het dossier hieronder over het nationale conflict en de Palestijnse strijd werd besproken en goedgekeurd op het Nationaal Comité van de Socialistische Strijdbeweging op 2 april 2016. Het vormde onderdeel van een discussie over de centrale kwesties voor de linkerzijde vandaag waarover later nog een uitgebreider document zal verschijnen.
De aanhoudende escalatie in het Israëlisch-Palestijns conflict versterkt de nationale polarisatie in deze periode en vernietigende trends van nationalistische reactie steken de kop op in de Israëlische samenleving. De horror van de oorlog in Gaza in 2014, de overwinning van Likoed in de verkiezingen van 2015, de aanhoudende en brutale aanvallen door het Israëlische regime tegen de Palestijnen die niets anders zijn dan staatsterreur, de aanvallen op democratische vrijheden en toenemende politieke vervolging van Palestijnse verkozenen in de Knesset (het Israëlische parlement) en activisten die onder de Joodse bevolking tegen de bezetting ingaan. Dit alles draagt bij tot een erg pessimistische stemming, zeker onder de Palestijnse massa’s waaronder de Arabisch-Palestijnse bevolking in Israël, maar ook onder de linkse lagen van de Joodse bevolking en de linkerzijde in het algemeen onder beide nationale groepen. De linkerzijde in Israël kent momenteel een crisis. Dit blijkt erg duidelijk en openlijk in onder meer de leiding van de Communistische Partij (CP) en Hadash, het Democratisch Front voor Vrede en Gelijkheid (opgezet en gecontroleerd door de CP).
Deze processen vinden niet in een vacuüm plaats. De trends van contrarevolutie in de regio de voorbije jaren kwamen onder meer tot uiting in een zekere versterking van het regime van Netanyahu. De wanhoop en veiligheidsangst onder de Joodse bevolking, momenteel aangewakkerd door de wanhopige en contraproductieve elementen van individueel terrorisme tegen Israëli’s, wordt als basis gebruikt voor de Zionistisch-nationalistische reactie.
In de eerste helft van 2015 was er een peiling van Pew Research waaruit bleek dat 48% van de Joodse bevolking positief stond tegenover het idee van een transfer/uitwijzing van Arabieren uit het Israëlische gebied. Dit cijfer komt bovenop andere prominente tekenen van nationaal chauvinisme onder een brede laag van de Joodse bevolking. Maar de reactie is niet eindeloos. Er moet ook rekening gehouden worden met het feit dat 46% van de Joodse bevolking en 58% van de seculiere Joden uitdrukkelijk tegen dit idee gekant was. In januari van dit jaar was er een peiling van de Vredesindex die wees op een polarisatie onder de Joodse bevolking tussen 45% steun en 45% tegenkanting voor het annexeren van de in 1967 veroverde gebieden.
Onder de Palestijnse massa’s, zeker in de gebieden die sinds 1967 bezet zijn, is er opnieuw een forse achteruitgang van de steun voor een ‘tweestatenoplossing’. De steun hiervoor is tot een jarenlang niet meer gezien dieptepunt gezakt. Opiniepeilingen van Palestijnse organisaties wijzen er al enige tijd op dat er geen vertrouwen is in de mogelijkheid om tot een oplossing voor het conflict te komen en tot een bevrijding van de nationale onderdrukking. Deze stemming leidt tot een afkeer van de holle beloften rond de ‘staat die er komt’. Alle stappen die de voorbije periode gezet zijn, zorgden enkel voor meer onderdrukking en massamoorden. Er is ook een versnelde aanbouw van kolonies in Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. Het regime van Netanyahu stelt bovendien openlijk dat het zich ten stelligste blijft verzetten tegen de vestiging van een Palestijnse staat.
Het idee van één bi-nationale Israëlisch-Palestijnse staat wordt echter door een nog grotere meerderheid van Palestijnen verworpen, het betekent immers het opgeven van de eis van een onafhankelijke Palestijnse staat. Deze verwerping blijkt uit tal van peilingen, zoals die van JMCC begin maart. Er is een gevoel van sympathie voor het oude programma van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) dat pleitte voor een Arabisch-Palestijnse staat op het volledige gebied ten westen van de Jordaan, maar dit wordt niet als een praktisch haalbaar programma gezien. De steun hiervoor getuigt vooral van een woede die voortkomt uit de geschiedenis van onderdrukking sinds het ontstaan van de staat Israël en de Nakba, de ramp van de Palestijnse exodus in 1948. Een dergelijk programma is inderdaad een burgerlijke nationale utopie. Noch de PLO noch de Palestijnse politieke partijen Fatah en Hamas hebben een voorstel van hoe ze Israël zouden kunnen ‘bezetten’, Israël is vandaag de sterkste militaire macht in de regio. De pro-kapitalistische leidingen van beide partijen proberen vooral allianties te sluiten met imperialistische machten om druk te zetten op Israël zodat het toegevingen zou doen.
Nationale polarisatie
Als antwoord op de aanvallen van de staat en de nationalistische reactie onder de Joodse bevolking, is de trend van nationale afzondering onder Palestijnen in Israël versterkt. Er is een laag jongeren die radicaliseert en met een diep wantrouwen en cynisme reageert op het idee van ‘twee staten’, maar ook op slogans over ‘vrede’, ‘co-existentie’ van beide nationale groepen en ‘gezamenlijke strijd’. Deze laag staat ook wantrouwig tegen sociale bewegingen onder werkenden en jongeren onder de Joodse bevolking. Er is geen vertrouwen in het potentieel van gezamenlijke strijd van werkenden en jongeren rond levensvoorwaarden, tegen discriminatie, onderdrukking en uitbuiting. Er is onder heel wat mensen een gevoel dat een ernstige strijd voor nationale bevrijding niet kan slagen en dat dergelijke strijd telkens opnieuw botst op vooroordelen en nationaal chauvinisme onder de Joden.
De grotere steun voor deze benadering die deels een rationalisatie is van politieke wanhoop, is niet verrassend gezien de hypocriete retoriek van het Israëlische regime, de zwakte van de linkerzijde onder de Israëlische bevolking, de ervaring van de recente decennia en vooral die met de Oslo-akkoorden die als vrede verkocht werden maar eigenlijk de verderzetting van nationale onderdrukking met andere brutale middelen mogelijk maakte. Daar komt nog een gevaarlijk nationaal chauvinisme bovenop, dit blijkt uit de schandalige steun voor harde aanvallen tegen de Palestijnen door de leiders van de vakbondsfederatie Histadrut en die van de Arbeiderspartij en Meretz, partijen van het Israëlische establishment die vandaag als ‘links’ beschouwd worden. Daarnaast is er een meer gecamoufleerde chauvinistische benadering door liberale bewegingen zoals ‘Vrede Nu’ dat slogans over vrede verspreidt, maar niet consistent ingaat tegen de onderdrukking van de Palestijnen.
De laag van jonge Palestijnen die tot strijd wil overgaan, ziet geen duidelijk links en socialistisch alternatief tegenover de imperialistische agenda’s. Linkse politieke bewegingen, op de eerste plaats de CP en Hadash, steunden illusies in de Oslo-akkoorden en gelijkaardige programma’s. Ze hebben hun positie tot op vandaag niet bijgesteld en dragen mee een verantwoordelijkheid ervoor.
Het fenomeen van Joden en Arabieren die elkaar fotograferen, zeker op de werkplaatsen, met de boodschap “Joden en Arabieren weigeren elkaars vijand te zijn”, of gezamenlijke betogingen met deze boodschap als protest tegen de escalatie van nationalistisch geweld, is misschien beperkt qua boodschap, maar we mogen het zeker niet onderschatten. Het is een eerlijk en moedig antwoord dat helpt in het ondermijnen van de nationalistische reactie in de samenleving en het kan een nuttige stap zijn die klassensolidariteit kan versterken. Maar vage slogans over partnerschap en vreedzaam samenleven volstaan niet in een diepe nationale scheiding en nationale onderdrukking van de Arabisch-Palestijnse bevolking. Dergelijke slogans volstaan niet en kunnen soms zelfs leiden tot hypocriete lippendienst. Een oprechte gezamenlijke politieke strijd van werkenden en jongeren van beide nationale groepen vereist een programma dat ingaat tegen alle vormen van discriminatie en nationale onderdrukking van de Arabische Palestijnen en meer algemeen van elke vorm van nationale onderdrukking.
Een dergelijke brede strijd uitbouwen, is een van de belangrijkste taken van de socialistische linkerzijde onder beide nationale groepen. De Socialistische Strijdbeweging verzet zich tegen de politieke repressie en de gewelddadige heksenjacht tegen de Arabisch-Palestijnse bevolking in Israël, los van de politieke controverses met andere bewegingen waaronder de Palestijnse rechterzijde. We hebben ons expliciet verzet tegen het verbod van de Noordelijke Islamitische Beweging, een hypocriete en gevaarlijke stap die voor het Israëlische regime tot doel had om de Arabisch-Palestijnse bevolking en moslims in Israël als zondebokken te bestempelen als opstap naar criminalisering en algemene repressie van politieke strijd onder deze bevolking. Het was een dreigement tegen alle politieke bewegingen die zich tegen het regime verzetten, in de eerste plaats Palestijnse bewegingen maar niet alleen die. Het voorstel om de Palestijnse parlementsleden te schorsen, ging uit van eenzelfde logica.
‘Verdeel en heers’
Het gebrek aan algemene sociale bewegingen van werkenden en jongeren in Israël na de protestbeweging van 2011 laat ruimte voor een versterking van een geïsoleerde benadering en van een ‘identiteitspolitiek’ onder de onderdrukte groepen in de samenleving. Tegen deze achtergrond stellen heel wat activisten dat de politieke strijd tegen de nationale onderdrukking van de Palestijnen een strategie op basis van ‘nationale eenheid’ vereist boven de sociale klassen en politieke benaderingen heen. Dat wordt ook gezien als een antwoord op de repressie en het verdeel-en-heersbeleid van het Israëlische regime. Er wordt immers geprobeerd om de Palestijnse massa’s te verdelen op geografische, religieuze en etnische basis, onder meer door het Israëlische militarisme in te zetten met een aanmoediging om Arabieren in Israël in het leger op te nemen waardoor het potentieel voor een brede en efficiënte strijd tegen nationale onderdrukking wordt geschaad. Een verwerping van een aanwakkering van het etnisch-religieus conflict is correct, net als het begrip dat er nood is aan een brede en sterke beweging.
Maar in de bezette gebieden, de Palestijnse diaspora en onder de Arabieren in Israël zal het minimaliseren van de verschillen tussen rechtse en linkse krachten en tussen de lokale elite en de werkenden, landbouwers en jongeren het potentieel voor een succesvolle strijd beperken en dus ook de mogelijkheid om met de massa’s tot verandering te komen.
De embryo’s van kapitalistische politiestaten in de vorm van de Palestijnse Autoriteit van Fatah en de PLO en de evenkie in de islamistische versie van Hamas op de Gazastrook, vormen een waarschuwing van waar de rechtse pro-kapitalistische leidingen naartoe gaan. Zekere onder de Arabieren in Israël kan het aan de kant schuiven van politieke verschillen onder deze bevolkingsgroep in naam van de ‘nationale eenheid’ uiteindelijk in de kaart van de Israëlische rechterzijde spelen. Die wil de Arabische bevolking immers isoleren zodat repressie makkelijker wordt.
In de aanloop naar de verkiezingen van 2015 bracht Hadash jammer genoeg geen duidelijk links alternatief naar voor doorheen het land. Er werd integendeel toegegeven aan de druk waarbij op principeloze basis werd samengewerkt aan de ‘Gezamenlijke Lijst’, een coalitie van linkse en rechtse krachten onder de Palestijnen, waaronder ook pro-kapitalistische en conservatieve krachten. De linkerzijde moest enorme toegevingen doen in deze alliantie. Het profiel van Hadash als meest prominente linkse kracht in het land verloor sterk aan impact. Dit blok was geen louter ‘technische’ aangelegenheid en er was de mogelijkheid om hiernaast als afzonderlijke linkse lijst op te komen, een optie die gesteund werd door sommigen binnen Hadash. Zoals we op voorhand waarschuwden, leidde dit niet tot een ‘historische ontwikkeling’. De ‘Gezamenlijke Lijst’ heeft nog geen enkele belangrijke strijd geleid en heeft nog niets afgedwongen. Het blijft geneutraliseerd tot het parlement, wat tot ontgoocheling leidt onder diegenen die er hun hoop in gevestigd hadden.
Bredere lagen onder de Arabieren, waarvan een meerderheid onder de armoedegrens leeft en dagelijks aangevallen wordt wegens hun nationale achtergrond, willen op langere termijn praktische oplossingen voor de dringende problemen van armoede en nationale onderdrukking (die de armoede nog erger maakt). Maar de politieke krachten van de ‘Gezamenlijke Lijst’ kunnen zelfs geen idee van toekomstige strijd voor effectieve verandering vestigen, bovendien slagen ze er niet in om een echt potentieel gevaar te vormen voor de Israëlische rechterzijde onder Netanyahu, nationale onderdrukking en het Israëlische kapitalisme.
Zwakheden in het politieke programma, onder meer inzake socialistische maatschappijverandering, en het gebrek aan ontwikkeling van en steun aan strijd van de werkende klasse en de massa’s, zijn de belangrijkste redenen voor de enge benadering van Hadash dat zich beperkt tot het parlement en verkiezingscampagnes. Dit gebeurt bijna zonder enige band met de opbouw van een extraparlementaire strijd en dit leidt tot principeloze politieke allianties.
Een deel van de CP-leiding beweert dat deze aanpak ‘praktisch’ is om de realiteit in complexe omstandigheden te veranderen. Ernstige politieke organisaties moeten uiteraard altijd nagaan of hun eisen en tactieken nog aangepast zijn. Maar de marxistische linkerzijde moet dergelijke aanpassingen doen op een principiële basis en met een klassenbenadering. Jammer genoeg was dit niet de benadering van de CP-leiding die neigt tot een reformistische benadering die de linkerzijde verzwakt aangezien illusies gecreëerd worden in oplossingen binnen het kader van een kapitalistische samenleving, waarbij tegelijk brede lagen tot een relatief passieve rol veroordeeld worden en de opbouw van een politieke strijd op basis van de arbeidersklasse wordt opgegeven. Dezelfde logica drijft de CP en Hadash tot steun aan het Russische imperialisme of het regime van Assad en Hezbollah in de burgeroorlog in Syrië als zogenaamde ‘progressieve’ krachten. Het doet denken aan de stalinistische traditie van steun aan krachten die in conflict gaan met de westerse imperialistische machten.
Als de linkse krachten in Hadash een klassenbenadering en socialistisch programma prominent naar voor hadden geschoven, had het relatieve gewicht van Hadash veel efficiënter kunnen gebruikt worden tegen de rechtse krachten in beide nationale groepen.
Een strijd voor socialistische verandering
Onze organisatie steunt op nationaal en internationaal vlak de solidariteit met de strijd van de Palestijnse massa’s voor bevrijding van de nationale onderdrukking. We willen bijdragen aan de discussie over hoe we deze strijd kunnen winnen.
Is het in algemeen, en zeker met de stemmingen onder de bevolking en het opvoeren van de repressieve maatregelen tegen de Palestijnen, niet correct om een programma van ‘twee staten’ als oplossing naar voor te brengen? In de context van het kapitalistische Midden-Oosten vandaag betekent dit het opzetten van een neokoloniale marionettenstaat voor de Palestijnen, dit is geen echte nationale onafhankelijkheid. De fundamentele problemen van de Palestijnse massa’s zouden niet opgelost zijn en het bloedige conflict zou doorgaan.
Het idee van een bi-nationale staat is helemaal utopisch in een kapitalistische context, een grote meerderheid van beide nationaliteiten wil de nationale onafhankelijkheid niet opgeven in het kader van één enkele staat. Zelfs indien zo’n staat op de één of andere wijze tot stand zou komen, dan zou deze gebaseerd zijn op ongelijkheid en een diepe nationale verdeeldheid.
Dit onderstreept waarom het op dit ogenblik, zelfs indien de slogan van ‘twee staten’ op meer weerstand botst, het idee van een oplossing op basis van twee nationale staten – maar dan in een socialistische context – nog steeds nodig is. Op dit ogenblik biedt het naar voor schuiven van een programma met een oplossing in de vorm van één gezamenlijke staat voor beide nationaliteiten, zelfs indien het een socialistische staat is, geen antwoord op de angsten, verdenkingen en het intense verlangen naar nationale onafhankelijkheid onder beide nationale groepen. De rol van de marxistische linkerzijde is om uit te leggen dat de werkende bevolking en de massa’s van alle nationale groepen belang hebben bij een eengemaakte strijd rond een programma voor socialistische verandering.
Significante strijdbewegingen kunnen belangrijke verworvenheden afdwingen, maar enkel op socialistische basis is het mogelijk om de levensomstandigheden van de Palestijnen gelijk te stellen met die van de Israëli’s en om de algemene levensstandaard tot ver boven de best mogelijke voorwaarden onder het kapitalisme op te trekken. Het is ook enkel op deze basis mogelijk om volledige gelijke rechten op alle domeinen te bekomen. Enkel zo is het mogelijk om de beschikbare middelen op rationele en democratische wijze in te zetten gericht op de welvaart van de massa’s en om de nodige investeringen te doen in middelen voor de Palestijnse vluchtelingen – een rechtvaardige oplossing vereist een strijd die welvaart en gelijkheid in de regio garandeert en die opkomt voor directe dialoog en wederzijdse instemming, met inbegrip van de erkenning van de historische onrechtvaardigheden en een recht op terugkeer. Onder deze omstandigheden zou de wederzijdse afkeer en het nationale schisma afnemen en kan de basis gelegd worden voor een gezamenlijke socialistische staat.
Een klassenbenadering voor de Israëlische samenleving
De benadering van delen van de internationale linkerzijde die een enge nationale benadering van het probleem hebben en de angst van miljoenen Israëlische Joden en hun wil tot nationale zelfbeschikking het liefst willen negeren, biedt geen ernstige weg naar een oplossing. Het rampzalige proces van bezetting, onteigening en onderdrukking van de Palestijnen door de Zionistische beweging en de Israëlische staat neemt niet weg dat brede lagen van de Joodse vluchtelingen uit Europese landen en uit Arabische en moslimlanden cynisch uitgebuit werden door de wereldmachten en de nationalistische Zionistische elite. Een simplistische nationalische verwijzing naar alle Israëlische Joden als ‘kolonisten’ en ‘bezetters’ gaat voorbij aan onder meer het feit dat de meesten van hen hier geboren zijn en geen enkele band hebben met een ander land.
Met de geschiedenis van de holocaust, de vervolging van de Joden en de anti-semitische dreigementen van reactionaire Arabische en islamistische krachten in het Midden-Oosten, zou elk programma dat de miljoenen Israëlische Joden voorstelt om de nationale onafhankelijkheid op te geven gezien worden als een ‘vernietigingsplan’. Het duwt de Israëlische arbeidersklasse steviger in de handen van de Israëlische rechterzijde en brengt hen tot steun aan een ‘overlevingsoorlog’ met alle mogelijke middelen, inclusief kernwapens. Maar zelfs in een hypothetisch bloedig scenario waarin externe krachten Israël militair onderwerpen, zouden de miljoenen Israëlische Joden gewoon een onderdrukte nationale minderheid worden en zou het nationale conflict gewoon doorgaan onder een vreselijke nieuwe vorm.
De Zionistische beweging en de Israëlische staat voeren tot op vandaag een koloniaal bewind waarbij ze de Arabisch-Palestijnse bevolking proberen weg te duwen en te onteigenen ten voordele van de Joodse bevolking. Dit beleid omvat niet alleen maatregelen om de Palestijnse bevolking te verdrijven en nieuwe nederzettingen te bouwen in de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem, er zijn ook georganiseerde plannen om gebieden binnen de ‘groene grens’ (Israël zonder de Westelijke Jordaanoever en Gaza) te ‘verjoodsen’, in het bijzonder worden Negev en Galilea daarbij geviseerd.
De Israëlische heersende klasse ziet de onteigende Palestijnse massa’s als een levensbedreiging voor haar toekomstige bewind. Het kapitalistische regime is in conflict met de Palestijnse bevolking en de Arabische en moslimbevolking in de regio, het probeert zijn bestaan te baseren op steun onder de Joodse bevolking in Israël en op samenwerking met het imperialistische beleid van kapitalistische machten, in het bijzonder de VS, naast autocratische regimes waar zaken mee gedaan worden. Het is geen toeval dat het Israëlische regime meermaals steun gaf en zelfs ingezet werd in imperialistische oorlogen in de regio, dat het steun gaf aan de Jordaanse monarchie om de opstand van september 1970 neer te slaan, dat het jarenlang wapens en militaire opleiding gaf aan dictatoriale regimes zoals de militaire dictatuur in Chili of de milities die aan de genocide in Rwanda deelnamen, of nog dat het symbolisch politiek asiel aanbood voor de Egyptische dictatuur Moebarak.
Tegen deze achtergrond verzetten delen van links zich tegen het ‘bestaansrecht’ van Israël. De marxistische linkerzijde verzet zich uiteraard tegen alle onderdrukkende regimes in de regio en de rest van de wereld. Maar op deze basis zou je evengoed het ‘bestaansrecht’ van de VS, Duitsland, Groot-Brittannië of Frankrijk kunnen betwisten, deze grote imperialistische machten zijn immers verantwoordelijk voor enkele van de meest bloedige gebeurtenissen in de geschiedenis.
Sommigen beweren dat het bestaansrecht van Israël specifiek moet betwist worden omdat het een natiestaat is die kunstmatig tot stand kwam onder toezicht van de kapitalistische machten die er gebruik van wilden maken om hun imperialistisch beleid in het Midden-Oosten te ondersteunen, alsook omdat het tot stand kwam door de onteigening van de Palestijnse massa’s. Doorgaans werden echter de meeste nationale grenzen in het Midden-Oosten in grote mate opgelegd door imperialistische machten, denk maar een het Sykes-Picot akkoord dat honderd jaar geleden gesloten werd of andere daaropvolgende akkoorden tussen imperialisten.
De stelling dat natiestaten door het imperialisme gecreëerd zijn of ondersteund werden om hun belangen te dienen, gaat ook op voor het bestaansrecht van andere landen, waaronder voormalige Sovjet republieken, de Balkan, de Baltische landen, Pakistan of Taiwan om er maar enkele te noemen. Het proces om de Israëlische staat te vestigen had unieke kenmerken en de marxistische linkerzijde waarschuwde destijds voor de vernietigende gevolgen van de opdeling waar het zich tegen verzette, maar er is een lange lijst van nationale staten die op tragische wijze ontstonden als gevolg van bezettingen, massale deportaties van bevolkingsgroepen, koloniale operaties en nationalistische maatregelen om de demografische samenstelling te veranderen in het voordeel van de heersende nationaal-etnische groep.
Maar de belangrijke vraag, ook met betrekking tot de VS bijvoorbeeld, is hoe het mogelijk is om van een werkelijkheid van onderdrukking en plundering te gaan naar een oplossing van de fundamentele problemen met de vestiging van een nieuwe, democratische en gelijke samenleving. Het volstaat voor de marxistische linkerzijde niet om te wijzen op het reactionaire karakter van regimes en hun bloedige geschiedenis, we moeten ook aangeven hoe kapitalistische en imperialistische naties op tegenstellingen gebaseerd zijn, hoe ze verdeeld zijn op klassenbasis en hoe we op die manier de rampspoed van kapitalisme en imperialisme achter ons kunnen laten. De staat Israël is niet alleen een koloniale staat onder leiding van één nationaliteit ten koste van een andere, het is ook een kapitalistische staat van klassenuitbuiting en onderdrukking in een door crisis getroffen klassensamenleving.
Delen van de internationale linkerzijde neigen naar een nationalistische benadering van de miljoenen Israëlische Joden als één blok van reactie, een samenleving van kolonisten waarin de fundamentele tegenstelling niet op klassenbasis is maar op nationale basis en waarin de massa’s geen echt belang hebben om de Palestijnse onderdrukking te stoppen met een sociale bevrijding of socialistische verandering. Dit is een ruwe veralgemening van de concrete realiteit, om het nog erg zacht uit te drukken. Het maakt het beeld van de reactionaire krachten in de samenleving vager in plaats van het te verduidelijken. Dit gebeurt overigens met elke nationalistische benadering die op abstracte wijze de massa’s verantwoordelijk acht voor de misdaden van ‘hun’ heersende klassen en regimes.
Zo’n benadering beperkt de verantwoordelijkheid van generaals, rijke kapitalisten en nationalistische partijen voor de horror die ze helpen creëren. Het minimaliseert de verschillen tussen ideologische kolonisten, waaronder nationalisten die deelnemen aan een barbaarse onteigening van Palestijnse families, en miljoenen uitgebuite en relatief arme werkenden die gebukt gaan onder het Israëlische kapitalisme en het aanhoudende nationale conflict. Het is een benadering die de Israëlische samenleving op een niet-dialectische manier bekijkt als een samenleving zonder interne tegenstellingen.
De nationale breuklijnen zijn het meest prominent en beperken de ontwikkeling van klassenstrijd langs de kant van de werkenden, maar de klassentegenstellingen vormen wel de fundamentele interne breuklijn die de ‘nationale eenheid’ doorbreekt en die het potentieel biedt om het kapitalisme achter ons te laten en te bouwen aan een nieuwe samenleving. Objectief gezien en los van de stemmingen en reactionaire standpunten die momenteel breed verspreid zijn, heeft de Israëlische arbeidersklasse een sleutelrol te spelen in het verenigen van de strijd tegen het Israëlische kapitalisme en voor de socialistische maatschappijverandering.
Wie haalt voordeel uit de bezetting?
De stelling dat de Joodse arbeidersklasse specifieke voordelen haalt uit de bezetting en de nationale onderdrukking van de Palestijnen is gelijkaardig aan de bewering dat de arbeidersklasse ‘profiteert’ in gelijk welk land dat een imperialistisch beleid van oorlog en bezetting voert.
De arbeidersklasse is er in de ontwikkelde kapitalistische landen op basis van strijd in geslaagd om verworvenheden te bekomen met betere levensvoorwaarden dan die van de massa’s in de neokoloniale wereld. Maar het is verkeerd om de nationale verschillen in levensvoorwaarden of de steun voor rechtse politieke standpunten onder werkenden te zien als een uitdrukking van gezamenlijke belangen die de klassentegenstellingen zouden overstijgen. We zien integendeel dat het brutale besparingsbeleid de werkenden in deze landen hard raakt, zowel in Europa, de VS als in Israël. Dit maakt de sociaal-economische problemen groter, het bevestigt dat zelfs de relatieve verworvenheden binnen het kapitalisme beperkt en niet gegarandeerd zijn. De globale economische crisis van de voorbije jaren heeft de tegenstellingen van klassenbelangen opnieuw sterk in het voetlicht geplaatst, de heersende klassen proberen immers om het grootste deel van de kosten van de crisis op de kap van de massa’s af te wentelen.
Bepaalde lagen van de Israëlische werkenden, onder meer in de grote nederzettingen, worden inderdaad ‘omgekocht’ in ruil voor politieke steun aan de politiek van de nederzettingen, met zowel directe als indirecte economische voordelen. Maar een bredere analyse van de belangen van de arbeidersklasse wijst niet op essentiële economische belangen en evenmin op een echt ‘politiek voordeel’. De Israëlische kapitalisten profiteren van de industriële zones in de nederzettingen en meer algemeen van de extreme uitbuiting van Palestijnen als goedkope arbeidskrachten, maar dit is een klein deel van de winsten van de Israëlische kapitalisten. Het belangrijkste doel van het Zionisme en het Israëlische kapitalisme met betrekking tot de Palestijnen blijft hun verdrijving en onteigening om zo de sociale basis voor het regime te versterken. Er moet ook opgemerkt worden dat de kapitalisten minder dan de werkenden blootgesteld worden aan nationalistische confrontaties op straat en op de werkvloer, hun persoonlijke veiligheidsrisico’s als gevolg van het conflict zijn beperkter.
De Israëlisch-Joodse arbeidersklasse – gediscrimineerde arbeiders van Ethiopische en Mizrachi afkomst, voormalige Sovjet werkenden maar ook werkenden van Asjkenazi afkomst – ondergaan inderdaad niet dezelfde graad van onderdrukking en armoede als de Palestijnse massa’s. Maar deze arbeidersklasse gaat wel collectief gebukt onder het ‘verdeel-en-heersbeleid’ op nationale basis met een neerwaartse spiraal van concurrentie met goedkope arbeidskrachten naast de politieke en de veiligheidsgevolgen van het aanhoudende conflict. Doorgaans heeft een groot deel van deze arbeidersklasse minstens een gereserveerde houding tegenover de hele nederzettingspolitiek, een ver-van-mijn-bedshow voor de meeste werkenden. De nationalistisch-racistische reactie onder de arbeiders is niet zozeer gebaseerd op economische belangen, maar vooral op angst inzake veiligheid. Dit speelt meer dan gelijk welk ander probleem mee, zelfs onder de etnisch gediscrimineerde Mizrachi-Joden. De rechterzijde met Likoed en Shas speelt daar op cynische wijze op in. Het zorgt ervoor dat een deel van de arbeidersklasse politiek geketend wordt aan de heersende klasse en dit op basis van een verkeerde identificatie van het beleid van die heersende klasse als een antwoord op de veiligheidsbelangen. Zoals gezegd dragen andere reactionaire krachten in het Midden-Oosten daartoe bij, hun acties versterken de positie van de Israëlische heersende klasse.
Er zijn krachtige ideologische mechanismen die het voor het Zionistische nationalisme mogelijk maken om zelfs onder delen van de Arabisch-Palestijnse bevolking in Israël steun te vinden, in het bijzonder onder de Druzen en Bedoeïenen. Maar dit betekent niet dat deze mechanismen gebaseerd zijn op de fundamentele belangen van deze groepen. De marxistische linkerzijde moet duidelijk maken dat het in het fundamentele belang van de arbeidersklasse aan beide kanten van het nationale schisma is dat we samen moeten strijden tegen de misdaden van de Israëlische heersende klasse.
Het Israëlisch-Palestijns conflict is natuurlijk niet symmetrisch en het heeft een nationaal-koloniaal karakter met een onderdrukkende en onteigende nationaliteit en een onderdrukte en onteigende bevolking. Maar de marxistische linkerzijde kan geen simplistische nationalistische benadering tegenover de Israëlische samenleving aannemen. Tegenover de ideeën die pleiten voor een ‘normalisering’ van de bezetting en onderdrukking van de Palestijnen – met inbegrip van economische en militaire banden tussen de Palestijnse Autoriteit en de regering-Netanyahu – moet de marxistische linkerzijde opkomen voor een strijd tegen nationale onderdrukking maar ook voor dialoog en gezamenlijke strijd, zeker van de werkenden, langs beide kanten van de nationale scheidingslijnen. Dit zal de gezamenlijke diepgaandere belangen naar voor brengen doorheen een strijd tegen het Israëlische kapitalisme en voor een nieuwe samenleving zonder enige nationale discriminatie.
Benaderingen die uitgaan van een ‘collectieve schuld’ en bijvoorbeeld oproepen tot een algemene boycot tegen de Israëlische samenleving, kunnen de indruk wekken dat de strijd gericht is tegen alle Israëli’s. Daarmee spelen ze in de kaart van de Israëlische rechterzijde. Een klassenbenadering tegenover de Israëlische samenleving, met bijvoorbeeld meer selectieve en gerichte boycot-initiatieven, vormen een veel grotere bedreiging voor de Israëlische rechterzijde.
Op het hoogtepunt van de strijd tegen het Apartheidsregime in Zuid-Afrika riep de marxistische linkerzijde daar op tot de vorming van onafhankelijke arbeidersorganisaties in Zuid-Afrika zelf (een standpunt dat de leiding van het ANC in ballingschap toen niet naar voor bracht) waarbij ook verduidelijkt werd dat deze organisaties een oproep moesten doen aan de blanke arbeiders en hen moest betrekken in de strijd, zelfs indien de blanke bevolking een kleine minderheid was onder wie er veel vooroordelen en racisme aanwezig waren. Het doel van een dergelijke oproep was het ondermijnen en verdelen van de sociale basis van de reactie door het overwinnen van blanke arbeiders naar de kant van de strijd en door het neutraliseren van verzet tegen strijd onder andere lagen. Op deze manier werd in feite de basis voor een etnische burgeroorlog ondermijnd. Elementen van deze benadering werden uiteindelijk opgenomen door de vakbondsfederatie COSATU en het ANC.
In tegenstelling tot de stalinistische tradities vertrekt de marxistische linkerzijde steeds van een klassenanalyse en een politiek programma waarin de klasse steeds belangrijker is dan nationale of ‘patriottische’ benaderingen van de progressieve strijd, zelfs in het geval van nationale bevrijdingsstrijd.
De basis van ons politiek programma is strijd tegen alle vormen van discriminatie en onderdrukking in de samenleving en voor een socialistische samenleving op regionaal en globaal vlak, waarbij alle nationale en etnische scheidingslijnen overstegen worden. Maar het volstaat niet om te spreken over een toekomstige socialistische samenleving, zeker niet als de nationale strijd van de Palestijnen en het nationale conflict zo centraal staan. In de huidige omstandigheden zal een programma dat de erkenning van een gelijk bestaansrecht en recht op zelfbeschikking – rechten die pas tot uiting komen in twee socialistische staten met gelijke rechten, waaronder volledige gelijke rechten voor alle minderheden, en met het doel dat de twee staten vrijwillig samenwerken in een confederatief kader van socialistische staten in de regio – mogelijk brede lagen aan beide kanten van de nationale scheiding overtuigen en kan het de basis vormen voor een gezamenlijke strijd tegen het Israëlische kapitalisme en voor sociale rechtvaardigheid en vrede. We doen dit niet door een nieuwe kaart te tekenen met nieuwe grenzen, deze kwestie zal samen met andere beslist worden als resultaat van een democratisch proces geleid door brede bewegingen.
We moeten rekening houden met de diepe kloof in politieke klemtonen langs beide kanten van de nationale scheiding en in de regio in het algemeen (in feite op internationaal vlak, mee onder invloed van het gebrek aan sterke socialistische partijen van de arbeidersklasse) en met het wantrouwen tegenover de positie van ‘twee staten’. Het startpunt voor het uitleggen en verdedigen van dit programma via politieke slogans kan dan ook niet identiek zijn in alle situaties en tegenover alle bevolkingsgroepen. Maar het programma zelf is volgens ons wat objectief nodig is. Tegelijk staan we zeker open voor het opzetten van vruchtbare discussies rond deze kwestie met de linkerzijde en socialistische bewegingen aan beide kanten van de nationale scheiding en op internationaal vlak.
Een alternatief naar voor schuiven
De tendens van delen van de linkerzijde om de gevaarlijke reactionaire posities in de Israëlische samenleving op willekeurige wijze als fascistisch te bestempelen, is politiek gezien gevaarlijk. Het kan tot verkeerde conclusies leiden over de mogelijkheden die zich voordoen en over de strategie en tactieken om de strijd vooruit te helpen in dit stadium. De harde aanvallen op democratische vrijheden in Turkije, Rusland of Egypte mogen dan wel brutaal zijn, ook daar betekent dit niet automatisch dat er sprake is van fascistische regimes.
Het Kahanistisch-fascistisch terrorisme tegen Palestijnen en ook tegen asielzoekers en de linkerzijde is effectief een reëel gevaar, maar voor zover hierover bericht wordt door de gevestigde Israëlische media leidt het vooral tot afkeer onder brede lagen van de bevolking. Dit bleek heel duidelijk na de dodelijke gifaanval in Duma. Zelfs de regering en de heersende klasse moeten er zich van distantiëren, zij zien dit als een destabiliserende factor. De Kahanisten zijn niet in een positie dat ze snel aan de macht zullen komen, ze staan zwakker dan pakweg hun tegenhangers in Griekenland. Het zal zeker nog even duren vooraleer gewapende groepen Kahanisten massasteun zullen vinden en een terreur op straat kunnen organiseren met dagelijkse moordpartijen en het in de kiem smoren van alle aspecten van democratie en arbeidersorganisaties.
Maar er is nood aan zelfverdedigingsgroepen vanuit de gemeenschap, democratische groepen die indien nodig gewapend zijn. Dit is nodig tegen aanvallen door kolonisten, het leger en de politie in Palestijnse dorpen op de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en sommige dorpen binnen de Groene Grens. Het is ook nodig voor de bescherming van linkse betogingen die een groot veiligheidsrisico lopen. Tegelijk moeten de linkse en socialistische politieke krachten voorstellen doen voor een politieke strijd waarmee we verandering bekomen.
Het is duidelijk dat een politieke strijd organiseren in de bezette gebieden complexer is met de enorme repressie die er heerst waarbij elke betoger gevangenisstraffen en zelfs de dood riskeert in handen van de militaire dictatuur van het Israëlische regime maar ook onder de regeringen van de Palestijnse Autoriteit en Hamas. De populaire massastaking van de leerkrachten op de Westelijke Jordaanoever in februari-maart was de grootste arbeidersstrijd van de recente jaren in de bezette gebieden. Het schokte de bureaucratische vakbond door elkaar en zelfs de Palestijnse Autoriteit werd dooreen geschud. Die Palestijnse Autoriteit handelt als een onderaannemer van de bezetting. De lerarenstaking bracht het perspectief van een brede strijdbeweging terug op de agenda.
Dergelijke ontwikkelingen kunnen de basis leggen voor een groei van linkse en socialistische krachten die een alternatief voorstellen op het doodlopende straatje van de rechtse leidingen van Fatah en Hamas. Het verdedigen van het idee van volksvergaderingen in steden en wijken kan bijdragen aan het opzetten van een discussie over strategie, tactieken en eisen. Het kan bredere lagen betrekken en democratische actiecomités verkiezen waarmee de strijd kan georganiseerd en geleid worden in de geest van de revolutionaire tradities van de eerste Intifada. De geschiedenis van de Palestijnse bevrijdingsstrijd kent veel massale opstanden, een nieuwe generatie van activisten zal deze geschiedenis opnieuw ontdekken en er vele lessen uit trekken.
Het regime van Netanyahu heeft niet bepaald een algemene steun onder de Israëlische bevolking. Dit regime is zwakker dan dat van Sharon ten tijde van de tweede Intifada. Netanyahu werd in 2011 geconfronteerd met de grootste sociale protestbeweging uit de geschiedenis van Israël en met een reeks strijdbewegingen. Zowel in de verkiezingen van 2013 als die van 2015 was er een afkeer van een relatief brede laag die zich tegen het regime verzette. Ondanks de nationalistisch-racistische demagogie om kiezers te winnen, moest Netanyahu telkens nipte coalitieregeringen opzetten die enkel overeind bleven door steun van nieuwe kapitalistische partijen die ‘verandering’ beloofden, zoals Lapid en Kahlon.
De strijd van het personeel van het chemische bedrijf ICL ten tijde van de verkiezingen van 2015 en de latere strijd door de mensen van Ethiopische afkomst, waaronder kiezers van Likoed, geven aan dat ook de steun voor het Likoed-bewind ondermijnd is. De arbeiders van ICL gingen in direct conflict met Likoed. In de strijd van de Ethiopiërs was er een radicalisering onder een laag van activisten, sommigen kwamen daarbij tot linkse conclusies.
Het regime van Netanyahu krijgt heel wat politieke steun van reactionaire krachten in de regio, van de ‘oppositiepartijen’ in het parlement tot de sterk uitgebouwde nationalistische media. Dit laat Likoed toe om tot op zekere hoogte, en met wisselende impact, in te spelen op de angsten inzake veiligheid onder de Joodse bevolking. Maar de aanhoudende escalatie van het conflict leidt ook tot twijfel en vragen onder delen van die bevolking.
Het blijkt een illusie te zijn dat de onderdrukking van de Palestijnen en het conflict zouden opgelost worden door druk van andere kapitalistische regeringen op Israël. De oplossing zal niet van ‘buitenaf’ komen. Ontwikkelingen die het potentieel en de resultaten van massabewegingen regionaal en internationaal tonen – zoals tijdens de golf van opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika in 2011 – kunnen zorgen voor een grotere openheid voor linkse en socialistische opvattingen onder de arbeidersklasse en delen van de middenklasse in beide nationale groepen. De politieke aardbeving van de campagne van Sanders in de VS is al een zeker referentiepunt.
Stappen vooruit in principiële samenwerking tussen linkse politieke krachten kan een stap zijn om het gebrek aan een politieke kracht van de arbeidersklasse in beide nationale groepen te overkomen, het kan een socialistisch alternatief doorheen het hele land op de agenda zetten.
Aan beide kanten van de Groene Grens is er nood aan politieke organisaties op een onafhankelijke klassenbasis, het organiseren van brede partijen die opkomen voor de belangen van de arbeidersklasse en de strijd vooruithelpen met een socialistisch programma als uitweg uit het bloedig conflict van nationale onderdrukking van de Palestijnen en als alternatief op het Israëlische kapitalisme.
De Socialistische Strijdbeweging is gericht op strijd op basis van een klassenstandpunt en een internationalistische benadering om tot socialistische verandering te komen. We hebben het volste vertrouwen in het potentieel van socialistische en marxistische standpunten om steun te vinden aan beide kanten van de nationale scheidingslijnen.
-
[Dossier] De nationale kwestie in België: een actuele stand van zaken

‘De nationale kwestie in België’ door Anja Deschoemacker is op 9 april uitgekomen. Het boek telt 298 pagina’s en kost 18 euro (verzendingskosten inbegrepen). Bestel het via onze webshop. Dossier door Anja Deschoemacker. Deze tekst verschijnt als voorwoord in het boek ‘De nationale kwestie in België. Een antwoord van de arbeidersbeweging is nodig’.
In de eerste helft van 2016 beginnen we – na anderhalf jaar van rechtse “sociaaleconomische” regering, waarbij de communautaire kwestie de koelkast in ging – zicht te krijgen op hoe het spel in 2019 gespeeld zal worden. Reeds onder druk van Vlaamsgezinde kringen, die zure oprispingen krijgen van alles wat maar kan lijken op belgicisme, kreeg de N-VA-leiding in de nazomer de wacht aangezegd door Groen, dat oproept om in 2019, samen met de federale en regionale verkiezingen, een referendum over Vlaamse onafhankelijkheid te houden. Na samenspraak met een rits van Vlaamsgezinde organisaties besliste de N-VA onder leiding van Hendrik Vuye een werkgroep aan het werk te zetten om concrete voorstellen voor het “confederalisme” uit te werken.
De reacties van hun coalitiepartners (CD&V, Open VLD en MR) spreken boekdelen. Enerzijds weerklinkt de mantra van de “trouw aan het regeerakkoord”: geen staatshervorming, wel een Thatcheriaanse afbraak van wat overblijft van de welvaartsstaat, waarbij ook de macht van de vakbonden ernstig moet worden ingeperkt. Confederalisme is niet iets dat tijdens dit mandaat op de tafel ligt. Anderzijds krijgen we van diverse toppers van deze partijen te horen dat ze N-VA niet willen volgen in het verder uitkleden van de Belgische staat, bij CD&V is men hoogstens te vinden voor een kleine staatshervorming, die nog een aantal details verschuift. Een brede enquête (“Sterker België geen taboe meer”, De Standaard 25/01/2016) onder de huidige Kamerleden, uitgevoerd door de politicologen Dave Sinardet (VUB), Jérémy Dodeigne en Min Reuchamps (beide UCL), toonde aan dat Vlaamse eisen en identificatie op hun retour zijn en dat men ook vragende partij is voor een herfederalisering van een aantal bevoegdheidsdomeinen, waaronder buitenlands beleid en veiligheid, maar ook bijvoorbeeld de geluidsnormen. Enkel bij N-VA en Vlaams Belang bestaat de wil om de sprong naar confederalisme te maken.
Dit alles gebeurt tegen de achtergrond van een economische situatie waarin een zeer magere groei het beste is wat te verwachten is. Sinds de financiële crisis uitbrak in 2007 hebben we overal ter wereld een versnelling gezien in de afbraak van de verworvenheden van de arbeidersbeweging en dus in de levenstandaard van de meerderheid van de bevolking. Wereldwijd groeide een kloof tussen arm en rijk die weergegeven worden in de cijfers van Oxfam: de 62 rijkste individuen bezitten evenveel rijkdom als de armste helft van de wereldbevolking. Terwijl in de crisis de rijksten hun inkomen fors verder zagen stijgen, betaalde de 99% van de bevolking – de arbeidersklasse en de kleine middenstand – het gelag. Bij het uitbreken van de crisis leefden 1,57 miljoen Belgen onder de armoedegrens, in 2014 was dat al opgelopen tot 1,73 miljoen. In Vlaanderen worden wekelijks 80 tot 250 huishoudens op straat gezet na bevel van een vrederechter, de stijgende huurprijzen worden als voornaamste reden hiervoor aangehaald. Kinderen gaan met honger naar school. Deurwaarders doen gouden zaken.
In België liep de heersende klasse wat achterstand op in de omslag naar een meer brutale besparingspolitiek, vooral door de electorale instabiliteit. Eventjes waren we terug in het “geïtalianiseerde” België van eind jaren 1970, begin jaren 1980: moeilijke coalitievormingen gevolgd door onstabiele regeringen die er al snel de brui aan gaven. Een stevige stap voorwaarts werd gezet door de regering Di Rupo met besparingsmaatregelen van naar eigen zeggen in totaal 22 miljard euro. De rechtse regering die hem opvolgde in 2014 was voor het patronaat meer dan een stevige stap voorwaarts, het was een ernstige sprong voorwaarts. Taboes sneuvelden en het sociale overleg – centraal in de Belgische politiek sinds de Tweede Wereldoorlog – werd hardhandig opzij gezet.
Niets is heilig – en veilig – voor deze coalitie onder leiding van N-VA aan Vlaamse kant en met MR als enige Franstalige partij: sociale zekerheid, openbare diensten, pensioenen, … Je kunt de hele lijst samenvatten in één begrip: de naoorlogse welvaartstaat. Deze is opgebouwd op basis van economische groei, gecombineerd met harde en aangehouden arbeidersstrijd om hun deel van de koek binnen te halen. Het gebeurde in een wereldwijde context waarin een alternatief voor het kapitalisme bestond in de vorm van reëel bestaande arbeidersstaten, weliswaar met ernstige en uiteindelijk terminale stalinistische misvormingen. Sinds de val van de Berlijnse Muur in 1989 wil de kapitalistische klasse overal ter wereld terugkomen op haar naoorlogse toegevingen en de klok terugdraaien.
In België is de burgerij een heel eind op die weg kunnen gaan, niet door het opgeven van de klassencollaboratie die sinds de Tweede Wereldoorlog ingebakken zit in het systeem, maar juist door het doorzetten ervan in een speciale vorm, met een speciale burgerlijke partij – een verburgerlijkte partij – als de spil ervan: de Franstalige sociaaldemocratie. Tussen 1987 en 2014 werd het land geleid door de twee partijen die dominant waren in hun taalgebied en tevens verbonden waren met de vakbonden: CVP en PS, met hun anderstalige zusterpartijen. Zij slaagden daar waar de rechtse christendemocratisch/liberale regeringen van de eerste helft van de jaren 1980 faalden: ze deden de staatsschuld afnemen door een structurele afbouw van de welvaarsstaat en de verworvenheden van de arbeidersklasse.
Het is belangrijk de rol van de traditionele partijen te bekijken om te kunnen begrijpen wat er sindsdien op electoraal vlak in Vlaanderen is gebeurd. Hoewel racisme een belangrijke component was bij de kiezers van het Vlaams Blok/Belang, kon hun stemmenaantal slechts stijgen tot bijna een kwart van de stemmen door de onderliggende afkeer van de grote partijen die onder brede lagen leefde. Agalev (nu Groen) sprong even op, maar bewees in de regering al evenmin de verdediger van de belangen van de 99% te zijn en betaalde daar electoraal onmiddellijk de prijs voor. Uiteindelijk kon – na nog een korte zijsprong langs LDD – een groot deel van de afkeerstemmen zich richten op een niet-fascistische, maar stevig rechtse en populistische partij: de N-VA. Die had door haar kartel met CD&V aan geloofwaardigheid gewonnen.
Voor het eerst in de geschiedenis was een partij die niet door de burgerij gecontroleerd werd de dominante partij in Vlaanderen. Het opnemen van kleinburgerlijke nationalistische of regionalistische (maar ook de groene) krachten in de regering om ze ter verbranden aan de macht, is geen nieuwigheid voor de Belgische politiek. Het is integendeel zelfs een vast onderdeel van het repertoire. Zet hun ministers op zaken die hun onmiddellijke achterban schaden en hun stemmen verschuiven bij de volgende verkiezingen terug naar één van de traditionele partijen. VU, FDF, RW en ook Groen en Ecolo hebben het allemaal moeten ondergaan.
Maar het langdurige onderliggende proces van de afkalving van de traditionele partijen ging vooral in Vlaanderen gewoon verder, gecombineerd met een gebrek aan alternatief op de besparingspolitiek ten voordele van de 1% vanwege de arbeidersbeweging. Toen de stemmen nog richting Vlaams Blok/Belang gingen, was dat een ernstige stoorzender. Maar door het cordon sanitaire en de onmogelijkheid om tot een nationale regering met het VB te komen, veranderde dat weinig aan het soort coalities dat aan de macht kwam. De opname van de N-VA als dominante Vlaamse partij in een regering die niet de dominante Franstalige partij bevat, houdt veel grotere risico’s in dan eerdere experimenten.
Zoals we met LSP steeds opnieuw naar voor brachten, was het in de weken voor de verkiezingen van 2014 duidelijk dat de burgerij, bij monde van haar ernstige pers, vooral een stabiele regering wou die zou verzekeren dat de achterstand in brutale besparingspolitiek, opgelopen door de politieke crisis, werd ingehaald.Di Rupo II was in aanmaak en de verkiezingsresultaten gaven daar ook de mogelijkheid toe, ditmaal zelfs mét meerderheid in Vlaanderen. Maar het viel niet te ontkennen dat de N-VA de grootste Vlaamse partij. Ze was, met een mengsel van proteststemmen tegen de traditionele partijen en het leegzuigen van het electoraat van het Vlaams Belang, onmiskenbaar dé winnaar van de verkiezingen. Toen de N-VA-leiding dan bovendien, “Voka is mijn baas” indachtig, verzekerde dat voor hen de communautaire kwestie tot 2019 de koelkast in mocht en dat een regering zonder PS “al een staatshervorming op zich is” – dat met andere woorden gefocust zou worden op het doen sneuvelen van een aantal taboes die het patronaat al decennialang wil breken – werd van strategie gewijzigd. De risico’s ervan werden al onmiddellijk duidelijk: een historisch actieplan van de vakbonden bracht de regering al snel aan het wankelen. Ook de regering-Di Rupo had vanaf het begin af te rekenen met vakbondsverzet, maar de tonaliteit van de acties en de betrokkenheid van brede lagen van werkenden was volledig anders. Indien de vakbondsleidingen in januari 2015 de acties opnieuw hadden gelanceerd, dan lag deze regering nu al tegen de keien, om vervangen te worden – zonder verkiezingen – door een alternatieve meerderheid in het parlement, t.t.z. Di Rupo II.
Door de zwakheid van de vakbondsleiding is het zo niet gelopen. De regering-Michel wordt dan wel omschreven als een kibbelkabinet, de interne samenhang is soms ver te zoeken, de profilering van elke deelnemende partij gaat voorop op de regeringsbelangen, … Maar de brutale besparingen en aanvallen op de arbeidersklasse gaan verder. De vakbondsleiding rekent erop dat de N-VA in de volgende verkiezingen zwaar bestraft zal worden voor haar beleid en dat we dan terug kunnen naar de “goede oude tijden” van de graduele ontmanteling van de welvaartstaat waarin zij hun zegje kunnen doen om de pil te verzachten. Geen oplossing, maar “het minste kwaad”.
Groot-Brittannië, waar de regering Cameron een hard besparingsbeleid voerde, maar waar de vakbondsleiding erop rekende dat daarna Labour terug aan de macht zou komen en het dus beter was het einde van de slechte tijden af te wachten, toonde echter recent nog dat de afstraffing van de brutale regeringspartij niet automatisch gebeurt indien het alternatief niet veel beters te bieden heeft. In België is de positie van de N-VA, in tegenstelling tot de Tories in Groot-Brittannië geen traditionele burgerlijke partij, quasi volledig gebaseerd op de zwakte van de tegenstander en het gebrek aan alternatief. De vakbondsleiding in België speelt dus een gevaarlijk spel.
Ondertussen heeft het bestaan van een historische regering geleid door de dominante Vlaams-nationalistische partij zonder dat de minste stap wordt gezet in de communautaire kwestie geleid tot enig gegrom binnen de Vlaamse beweging, zeker tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in Schotland en Catalonië. Dit gegrom maakte dat de N-VA zeer recent dan toch een stap moest zetten om te tonen dat het confederalisme haar doel bleef. Een werkgroep zal nu concrete voorstellen uitwerken.
Het Vlaams-nationalisme vormt de kern van deze partij, Vlaamse onafhankelijkheid is haar grootste doel. Maar haar enorme groei – in stemmen, maar ook in leden – heeft de partij ook veranderd. Zelfs nu hun aantal stemmen volgens een recente peiling (Le Soir, 26/01/2016) terug lijkt te vallen van 32,4% in de federale verkiezingen van mei 2014 naar 28,5%, is dat nog altijd een veel groter aantal kiezers dan die voor onafhankelijkheid of verregaande autonomie van Vlaanderen. Alle ernstige studies en peilingen schatten deze laatste groep op 10 tot maximaal 15%. Niet enkel onder de leden, maar ook onder de mandatarissen van de partij zijn er heel wat mensen die met Vlaams-nationalisme niets te maken hebben, die aangetrokken zijn door het populisme en het racisme in hun discours of door hun positionering als meest neoliberale partij. Of simpelweg door de hoge carrièrekansen die de kleine partij met ineens een groot aantal postjes in aanbod.
De kans dat de N-VA zich vestigt als een vrij stabiele dominante kracht, in navolging van bijvoorbeeld de SNP in Schotland (de CIU in Catalonië is de laatste jaren in snel tempo haar stabiliteit en haar meerderheid kwijtgeraakt) blijft daarom relatief klein. De spreidstand tussen een “verantwoordelijke beheerder” van het Belgisch kapitalisme en de voorvechter van Vlaamse autonomie/onafhankelijkheid is gewoon te groot. Je kunt beide posities niet eeuwig tegelijk aanhouden zonder dat er breuken optreden. Partners vinden, in Vlaanderen maar zeker in Franstalig België, voor een verregaande staatshervorming die het confederalisme inhoudt na een campagne die focust op de “transfers” naar Brussel en Wallonië, lijkt ons voor 2019 een onbegonnen zaak. Er is al het obstakel dat de huidige meerderheid een aantal grondwetartikelen open voor discussie moet verklaren opdat een volgende regering daar iets mee aan kan vatten. Zal daar overeenstemming over bestaan? Vandaag lijkt alles te wijzen op een negatief antwoord.
Kan de weg van het referendum gekozen worden, zoals Groen-voorman Kristof Calvo voorstelt? Dan moet overeenstemming gevonden worden over wat de vraagstelling zal zijn. Wordt het een referendum over Vlaamse onafhankelijkheid, dat dan noodzakelijkerwijs enkel onder de Vlaamse bevolking wordt gehouden? Weinig waarschijnlijk gezien het kleine draagvlak ervoor. Gaat de vraag over de splitsing van België, wat dan in heel België gehouden moet worden? Idem. Gaat het om een vraag voor meer bevoegdheden? En welke dan? En wordt een meerkeuze-optie voorzien, waarbij mensen ook kunnen kiezen voor herfederalisering van een aantal bevoegdheden? De complexiteit ervan, gecombineerd met de tegengestelde belangen tussen de verschillende partijen, voorspellen dat het waarschijnlijk een lange discussie wordt, als ze al wordt gevoerd.
Wat ons betreft, zien we in de oproep van Groen – die de N-VA wil uitdagen op haar eigen terrein – geen stap vooruit. De nationale kwestie is een gevaarlijke materie om mee te spelen, zeker op momenten waarop de heersende klasse geen oplossing meer vindt voor de problemen inherent aan haar systeem terwijl de arbeidersklasse nog geen alternatief kan voorstellen. De situatie kan snel ontsporen en leiden naar grote politieke onstabiliteit, zoals de burgerij in Catalonië nu ervaart. Het inspelen op het nationale gevoel om de aandacht af te leiden van de negatieve effecten op de meerderheid van de bevolking van de besparingspolitiek die wordt gevoerd, ontploft op die manier in haar gezicht. Volgens LSP zal gelijk welke “oplossing” voor de nationale kwestie die binnen het kader van het kapitalisme blijft, een nepoplossing blijken en het nationale probleem onder nieuwe verhoudingen opnieuw creëren.
Waarom? Omdat de nationale kwestie voor de burgerij iets is wat ze gebruikt om de arbeidersklasse te verdelen en de buit binnen te halen. Het is de kortzichtige politiek van de tot CD&V hernoemde CVP onder leiding van Yves Leterme – die in plaats van in te spelen op het protest van de christelijke arbeidersbeweging tegen de onderfinanciering van zorg en openbare diensten ervoor koos om op Vlaams-nationalistische kar te springen om haar te onderscheiden van de regeringspartijen – die de condities heeft gecreëerd waaronder een charismatische leider als Bart De Wever de opgang van zijn partij kon verzekeren. De laatste staatshervorming, die nu in de fase van de uitvoering is, was niets anders dan het verdelen van de besparingsoperatie over alle gelederen van de staat.
De nationale kwestie in een notendop: de strijd voor de verdeling van de tekorten. Enkel wanneer de discussies tussen verschillende nationale groepen kan gaan over de verdeling van de rijkdom, kunnen die discussies leiden tot meer samenwerking en harmonie. Maar de door de meerderheid van de bevolking geproduceerde rijkdom verdwijnt in steeds grotere mate in de zakken van de kapitalisten, de 99% mag vechten voor de steeds kleiner wordende kruimels. De N-VA heeft daar geen probleem mee, van de oude progressieve stromingen in het Vlaams-nationalisme die sociale doelstellingen nastreefden inzake onderwijs, jobcreatie, armoedebestrijding zijn in haar rangen bitter weinig sporen te vinden. Wat de N-VA ons wil doen geloven, is dat het met de meerderheid van de Vlamingen beter zou gaan indien we een aantal kruimels van de Walen en Brusselaars kunnen afpikken… en allemaal Voka als onze baas krijgen!
Linkse partijen zouden zich in deze periode niet moeten bezighouden met het opstoken van het nationale vraagstuk, zeker niet wanneer op datzelfde moment de vakbondsbasis massaal aantoont dat zij alvast klaar staat om met deze besparingsregering af te rekenen. In plaats van zich op te werpen als de verdediger van de vakbondseisen in het parlement roept Groen op om de verkiezingen van 2019 nog maar eens te laten gaan over de nationale kwestie. De SP.A is nog steeds bezig haar weg te zoeken, maar ook zij bood geen steun aan de vakbondseisen. Meer nog, in het boekje van de nieuwe voorzitter werd nog maar eens een volledige hervorming van de sociale zekerheid bepleit. Enkel het model van sociale afbraak verschilt van de huidige regering.
Het gebrek aan brede partijen die echt de belangen van de arbeidersbeweging verdedigen, ligt aan de basis van de kracht van een kleinburgerlijke partij als de N-VA. Zelfs als de N-VA zich verbrandt aan de macht en na deze regering terug aan de kant wordt geparkeerd, zal de afkalving van de traditionele partijen samen met het vacuüm door de afwezigheid van een arbeiderspartij leiden tot andere kleinburgerlijke formaties (of het heropleven van het Vlaams Belang).
Uiteindelijk moet de klassenkwestie – wie beslist over de productie van rijkdom en aan wie komt die toe: de 99 of de 1% – worden opgelost vooraleer kan overgegaan worden tot een echte oplossing van de nationale kwestie in België. Dat is wanneer we kunnen praten over het verdelen van de middelen die aanwezig zijn in de samenleving en niet enkel over de kruimels die ons door de kapitalistische klasse worden gelaten.
Het spreekt vanzelf dat geen enkele linkse activist sympathie kan tonen voor het huidige Vlaams-nationalisme, het reactionaire karakter ervan is elke dag opnieuw duidelijk in de verklaringen, het discours en de beslissingen van deze regering en de N-VA-ministers. Vlaams-nationalisten zien echter een tegenspraak bij linksen die wel oproepen voor de Schotse of Catalaanse onafhankelijkheid, maar niets willen weten van de Vlaamse beweging. Een woordje uitleg voor hen in dit voorwoord, waarbij ik ook de kans aangrijp om het ook over de Waalse regionalisten te hebben, in het verleden en vandaag.
Bij het referendum in Schotland (ja of neen voor onafhankelijkheid, september 2014) riep onze zusterorganisatie Socialist Party Scotland op voor een ja-stem. Dit reduceren tot voor Schotse en tegen Vlaamse onafhankelijkheid zijn, is uiteraard ridicuul. In een referendum over onafhankelijkheid moet je “ja” of “neen” zeggen, standpunten over complexe zaken laten zich niet hiertoe beperken. Lezers van dit boek worden alvast uitgenodigd om, indien ze het Engels niet machtig zijn, de vertalingen van uitgebreide artikels van onze Schotse zusterorganisatie te bekijken.
De Socialist Party Scotland is voor een socialistisch onafhankelijk Schotland binnen het kader van een socialistische confederatie van de Britse eilanden en van Europa. Een flinke mondvol, maar in niet-programmataal betekent dit dat voor ons de Schotse onafhankelijkheid kadert in de strijd tegen het Britse kapitalisme, in de kansen voor de socialistische strijd. De SNP heeft bij de laatste verkiezingen voor het Britse parlement 56 van de 59 zetels binnen gehaald. De Tories zijn eerder al van het toneel verdwenen, ze halen nog amper één zetel. En nu gebeurde hetzelfde met de verburgerlijke Labour Party dat ook nog maar één zetel overhoudt. In het Schots parlement beschikt de SNP over een absolute meerderheid. Het is een betrouwbare besparingspartner voor Westminster. Maar het discours doet eerder sociaaldemocratisch aan en staat dus mijlenver van dat van Bart De Wever.
Achter de onafhankelijkheidsgevoelens bij brede lagen van de Schotse arbeidersklasse en zeker bij de jeugd ligt de wens komaf te maken met het besparingsbeleid. De gedachte dat de Schotten een socialere politiek zouden hebben dan nu het geval is in Groot-Brittannië als ze daar zelf over kunnen beslissen, is stevig verankerd in de ervaringen van de Thatcher-periode gevolgd door de Blair-periode. Dat is de periode waarin Labour zich omvormde tot New Labour en geen enkele van de zware besparingen onder Thatcher of pakweg de harde anti-vakbondswetten ongedaan maakte. De Socialist Party Scotland roept op tot verzet tegen het besparingsbeleid, ook via de nationale kwestie, ook door Schotse onafhankelijkheid. Maar dit moet gebeuren zonder de banden te breken met de Engelse, Welshe en Ierse arbeidersklasse. Schotse onafhankelijkheid zoals de SNP het voorstelt, betekent immers nog steeds dat de meerderheid van de Schotten onder het juk van het kapitalisme blijft leven en geen uitweg aangeboden krijgt voor hun problemen. Een socialistisch onafhankelijk Schotland zou de arbeidersklasse in de andere regio’s in de federatie oproepen tot de strijd voor de machtsovername en voor de vorming van een vrije en vrijwillige socialistische confederatie.
Wat in deze achtergrond is vergelijkbaar met het Vlaams-nationalisme van de N-VA (of bepaalde kringen binnen CD&V of van Vlaams Belang)? Niets. Je kunt geen appelen met peren vergelijken. Schotse socialisten verlenen steun aan een idee dat vrij vaste grond heeft gekregen onder een belangrijk deel van de arbeidersklasse, vooral bij de syndicaal en politiek meest bewuste laag. Ze gaan de discussie met hen aan en leggen uit dat het een illusie is echte onafhankelijkheid en de macht van onderuit te verkrijgen onder het kapitalisme, dat de strijd voor socialisme gevoerd moet worden en dat dat niet kan zonder klasseneenheid met hun collega’s in de andere Britse regio’s. Ze zien in de strijd voor Schotse onafhankelijkheid een leerschool voor de arbeidersklasse in de strijd voor socialisme.
Daarentegen is het dominante nationalisme in Vlaanderen – op dit moment belichaamd door N-VA – niet het nationalisme van de arbeidersklasse die met haar nationale strijd een betere positie wil verkrijgen in haar strijd met de burgerij. Het is het nationalisme van de huidige dominante nationale groep, die weliswaar een geschiedenis van knechting achter de rug heeft in het officieel Franstalige België. Haar centrale punt is revanchisme, het nemen van wraak, het herhalen van de geschiedenis, maar nu met henzelf als dominante groep. Het nationalisme van Bart De Wever heeft even weinig te maken met het linkse nationalisme dat kan ontstaan in de arbeidersklasse van gedomineerde nationale groepen, als het nationalisme van figuren als Destrée, de Waalse regionalistische topman van de BWP.
Zijn “Brief aan de Koning” van 1912 is een staaltje van puur burgerlijk nationalisme. “Splits België voor die Vlamingen ons nog meer afpakken dan alleen Vlaanderen zelf” is zowat de teneur ervan. Geen woord over socialisme, geen woord over de levenscondities van de arbeidersklasse, noch over die van de arme boeren, noch in Wallonië, noch in Vlaanderen. Een misprijzen tegenover wat hij ziet als de “nationale aard” van “de Vlamingen”: ongecultiveerd, traag, koppig, … Een misprijzen tegenover de taal van de meerderheid van de toenmalige Belgische bevolking. Hij heeft het over “rassen” eerder dan over volkeren, waarbij zij die vandaag nog steun geven aan deze historische figuur opmerken dat dit woord toen nog op een andere manier werd gebruikt. Maar als hij het heeft over de Brusselse bevolking – een groep van “bastaarden” met een “bastaardtaal” en dat ziet als een gevolg van rassenvermenging, waarbij een hoge cultuur overrompeld wordt door een lagere – dan is de vergelijking met hedendaags racisme niet zo ver weg.
In het naoorlogse Wallonië, in de ontwikkelingen binnen het Waalse regionalisme reeds tijdens de oorlog, vinden we echter wel raakpunten met de situatie van de Schotse arbeidersklasse. Wanneer de houding van Destrée in 1912 nog volledig wordt gedomineerd door de dominante positie van de Franstaligen in België en de wil dat zo te houden, desnoods in een België zonder Vlaanderen, is het linkse regionalisme dat zich ontwikkelt in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en nadien rond de Koningskwestie en de Grote Staking van ’60-’61 een verzet geworden tegen een staat die meer en meer gedomineerd wordt door de Vlaamse meerderheid, tegen de “CVP-staat”. De economische politiek van het aantrekken van buitenlands kapitaal, waardoor de economische ontwikkeling van Vlaanderen eindelijk op gang komt, gaat gepaard met steeds grotere problemen voor de traditionele zware industrie in Wallonië. In de jaren 1960 stak Vlaanderen Wallonië voorbij als dominante regio, wat productie betreft.
Politiek hield Vlaanderen de CVP aan de macht, terwijl Wallonië sinds WOII steeds een linkse meerderheid had, belichaamd door de PSB. De leider van de staking van ’60-’61, André Renard, gebruikte dan wel dezelfde nationale typering van de Vlamingen als niet strijdwillig, traag, religieus en kleingeestig als Destrée enige decennia voordien. Maar om de strijd voor de machtsovername door de arbeidersklasse – waar deze staking dreigde toe te leiden – af te leiden, was hij verplicht een socialistisch discours te verbinden met zijn regionalisme (en dus het omgekeerde te doen dan wat van socialisten verwacht wordt: de nationale strijd omvormen tot een strijd voor de machtsovername door de werkende massa’s). De politieke beweging die voortvloeide uit ’60-’61 verbond linkse eisen, o.a. de eisen voor structuurhervormingen die werden opgesteld door het ABVV in de jaren ’50, met een regionalistisch programma. Het duurde echter niet lang vooraleer de beweging steeds meer puur regionalistisch werd en minder gedefinieerd door de eisen van de meest linkse elementen in de arbeidersklasse. Compromissen over het programma werden aangegaan met liberale nationalisten en uiteindelijk eindigt de beweging, na verschillende gedaantewisselingen en naamsveranderingen en sociale samenstellingen, wat versplinterd over de verschillende traditionele Franstalige partijen, zeker ook bij de PSB (vanaf eind jaren 1970 de PS) waarin een sterke regionalistische vleugel groeit. De steun aan Happart en de nadruk die de PS op de nationale kwestie legde met de strijd in Voeren was ook toen een poging om zich te onttrekken aan een leidende rol in het arbeidersverzet tegen de rechtse regeringen o.l.v. Martens en Verhofstadt, toen nog zijn baby-Thatcher-periode.
Tot zeer kort geleden waren de verschillende regeringen in België steeds symmetrisch samengesteld, in alle deelstaten waren dezelfde partijen aan de macht als in de federale regering. Daar is nu definitief een einde aan gekomen. De harde neoliberale afbraakpolitiek die wordt verdedigd door N-VA, met Open VLD in haar slipstream, gekoppeld aan een harde aanval op het stakingsrecht, waarbij de Walen nog maar eens afgeschilderd worden als “onredelijk”, “niets mee aan te vangen”, “lui” en “werkonwillig” in vergelijking met de “hardwerkende Vlaming”, kan bij gebrek aan de ontwikkeling van een nationaal alternatief van de arbeidersklasse leiden tot een nieuwe opstoot van Waals-regionalisme. De N-VA rekent daar alvast op, het is een centraal element in haar toekomststrategie om de Franstaligen en vooral de PS in de positie van “vragende partij” voor meer autonomie te duwen. En zo een tweederdemeerderheid te halen voor een meer fundamentele staatshervorming in de richting van confederalisme.
Of het zo zal lopen, valt onmogelijk te voorspellen. In een situatie waarin de twee dominante groepen in de samenleving – de burgerij en de arbeidersklasse – geen weg vooruit lijken aan te bieden en geen leiding kunnen geven, kunnen fenomenen die in andere periodes beperkt blijven een buitenproportionele groei kennen. Niemand had in 2004 kunnen voorspellen dat dat vreemde kleine partijtje, de rechtervleugel van de wegdeemsterende VU geleid door stijve hark Geert Bourgeois, vandaag tot dergelijke hoogtes zou kunnen stijgen. In 2004 haalde de partij enkel in West-Vlaanderen de kiesdrempel van 5%.
De voedingsbodem voor snelle wendingen en plotse veranderingen was aanwezig, dat kon men vaststellen. De precieze vorm waarin dit zich zou ontwikkelen en het tempo van die ontwikkeling, is onmogelijk om exact te voorspellen. Dat België nog enige tijd dooreengeschud zal worden door zowel klassenstrijd als nationale strijd is evenwel zo goed als zeker. Even zeker is dat de nationale kwestie wel in de koelkast kan, maar nooit definitief zal worden “opgelost” indien de klassenstrijd geen ander systeem voortbrengt, waarin harmonieus samenleven niet steeds onder druk komt te staan door een gebrek aan middelen voor de behoeftebevrediging van de meerderheid van de bevolking, wat een strijd voor de tekorten teweegbrengt.
Het is duidelijk dat een aantal Waals-regionalistische figuren zich sinds het ontstaan van de rechtse federale regering terug meer naar de voorgrond dringen, vooral binnen de PS en de leiding van het Waalse ABVV. De discussie tussen de communautaristen (die de Franse gemeenschap als belangrijk zien, de band tussen Wallonië en Brussel, en zich profileren als de verdedigers van Franstaligen in België) en de regionalisten (die de gewesten als voornaamste structuur zien en bijvoorbeeld het onderwijs en andere huidige gemeenschapsbevoegdheden willen regionaliseren) heeft geen enkele linkse inhoud. Beide stromingen blijven netjes binnen het kader van het kapitalisme, de ene is niet linkser dan de andere.
Een andere zaak is het gevoel dat bij de Waalse en Brusselse, of de Franstalige arbeidersklasse in België kan ontstaan. Van de eerste zuiver rechtse regering sinds het midden van de jaren ’80 zeggen dat ze niet over een Franstalige meerderheid beschikt, is een wel erg sterk understatement. In de huidige federale regering-Michel zit slechts één Franstalige partij: de MR. Die is bovendien niet eens de grootste Franstalige partij en beschikt niet over een kwart van de Franstalige stemmen. Het idee dat de rechtse politiek door Vlaanderen wordt opgelegd, toch altijd al aanwezig door het discours van de PS in de federale regering waar haar compromissen steeds met dat argument werden verkocht, kan in de komende jaren stevig opspelen, afhankelijk van hoelang deze regering het uithoudt en wat het resultaat van de volgende verkiezingen is. De Waalse regering en de Franstalige gemeenschapsregering, gedomineerd door de PS, spelen dat argument opportunistisch uit om zich van de verantwoordelijkheid voor haar regionale besparingen te ontdoen.
Ook de rol van de Franstalige media (en van haar Vlaamse collega’s) mag niet onderschat worden. Aan beide zijden worden de verschillen uitvergroot. Na een prachtige nationale mobilisatie tijdens het syndicale actieplan in het najaar van 2014 en de eveneens massale nationale betoging in oktober 2015, moest dat beeld van nationale gezamenlijke actie over de taalgrens heen in gemeenschappelijk vakbondsfront zo snel mogelijk gebroken worden. In de perikelen rond de spoorstaking in januari 2016 werd weer de aanleiding gezien om het klassieke verhaaltje van de staakgrage Walen en de redelijke Vlamingen naar voor te brengen. De invloed hiervan ontkennen, doet niemand iets goed. Maar massaal nationaal verzet heeft ook een invloed en een diepgaander invloed dan enig persartikel. Zeer veel werkenden, waaronder de grote massa van de syndicaal actieve werkenden, hebben in het actieplan van 2014 de samenhorigheid en de gelijkheid van belangen en eisen aan den lijve gevoeld. Hoe meer de nationale vakbondsleidingen de massale collectieve strijd kunnen afhouden en uitstellen, hoe meer de nationale tegenstellingen kunnen uitgebuit worden.
Of en hoe een nieuw Waals-regionalisme of Franstalig nationalisme kan opveren, is onmogelijk exact te voorspellen. In een langdurige periode waarin demoralisatie komt inzetten na meerdere en zware nederlagen van de nationale arbeidersbeweging, is een dergelijke ontwikkeling niet uit te sluiten. De houding die LSP daartegenover zou innemen, zal niet dezelfde zijn als onze houding tegenover het revanchistische Vlaams-nationalisme van de Vlaamse kleine bazen zoals dat vandaag bestaat. Of en hoe we er steun aan bieden, zal afhangen van onze concrete analyse en perspectieven voor de klassenstrijd en de nationale kwestie en van de politieke inhoud van dat nationalisme.
Aan het slot van dit dossier kan een woordje over Brussel, sinds 2004 mijn verblijfplaats en de plaats waar ik het grootste deel van mijn politieke activiteit aan de dag leg, niet ontbreken. Brussel is het kind van de rekening in de Belgische nationale kwestie. Een stad die in al haar verschillen een merkwaardige eenheid aan de dag legt, maar waar kinderen moeten kiezen (in de mate dat hen met de besparingen op alle onderwijsnetten en de intrede van discriminatie nog een keuze gelaten wordt) tussen Nederlandstalig of Franstalig onderwijs, waar het openbaar vervoer geleverd wordt door één nationale (NMBS) en drie regionale openbaar vervoerbedrijven (MIVB voor Brussel zelf maar met uitlopers naar de rand, en De Lijn en TEC met hun uitlopers naar Brussel), waar je politiek wel actief kunt zijn in je gemeente en kunt opkomen voor nationale verkiezingen, maar waar je als Vlaamse kandidaat geen kandidaat kan zijn voor de Franstalige verkiezingen, ook al is de meerderheid van je politieke betrokkenheid in het Frans en zijn de thema’s dezelfde.
“Sale flamand”, ik heb het slechts één keer over mezelf horen zeggen in 10 jaar verblijf in Sint-Gillis. “Slechte Vlaming” heb ik op één voormiddag verkiezingscampagne in Halle (toen BHV nog niet was geplitst…) zeker tien keer meer gehoord. Meer dan de helft van de Brusselse bevolking heeft niets van doen met de nationale kwestie in België, want is afkomstig uit een andere gemeenschap. Een groot deel van de Brusselse bevolking staat erbij en kijkt ernaar… Enquêtes in de nasleep van de RTBF-nepdocumentaire Bye Bye Belgium (13 december 2006) toonden ook aan dat de Brusselaars zich – zeker – niet als onderdeel van een toekomstige Vlaamse staat zien, maar ook niet als onderdeel van een rest-België. De grootste steun, zonder zelfs maar in de buurt van een meerderheidssteun te komen, was voor een onafhankelijk “Europees” Brussel. Een utopie naar onze mening. Wie zou Brussel besturen in dat geval? Wie beslist over het budget?
Brussel hing vol met Belgische vlaggen na de beruchte uitzending van de RTBF. Een meerderheid van de bevolking is er waarschijnlijk te vinden voor het behoud van België, maar liefst zonder het steeds terugkerende gekibbel. Over een echt alternatief is niet echt nagedacht. Maar de N-VA, samen met de meeste Vlaams-nationalisten, ziet de toekomst van een onafhankelijk Vlaanderen mét Brussel. En dat is evengoed een utopie. Vlaanderen met Brussel, dat is België in het klein verderzetten. Het zou tweetaligheid van de staat moeten voorzien, want ondanks dat alle gemeenschappen in Brussel hun oorspronkelijke taal als thuistaal behouden, is de voertaal in Brussel duidelijk het Frans. Ook politiek zijn Vlaanderen en Brussel zeer verschillend. Van de PS afraken, wat het verklaarde doel is van de N-VA, zal in Brussel niet zo gemakkelijk blijken. Alle Vlaamse partijen in Brussel samen komen nog niet in de buurt van het stemmenaantal van de PS. De Brusselse gewestelijke bevoegdheden terug onderbrengen naar het nationale niveau in een onafhankelijk Vlaanderen, een bestuurlijke hervorming doorvoeren en de 19 gemeenten afschaffen, … Het idee dat Brussel dit in de nabije toekomst gewoon zou ondergaan en het idee genegen zou zijn zich te laten besturen door N-VA-leiders die hele gemeenschappen met een migratie-achtergrond die in verschillende Brusselse gemeenten de grootsten zijn afschilderen als waardeloos, is uitgesloten.Hoe je ook gaat schuiven in de nationale kwestie in België, je blijft met een onoplosbare kluwen zitten indien je geen programma kunt doorvoeren dat de meerderheid van de bevolking uit de situatie haalt waarin een strijd voor de tekorten moet worden gevoerd. De Brusselse tunnels zijn kapot, uitgewoond door de decennialange onderfinanciering en besparingen op onderhoud. Zie maar eens wat een klungels het zijn, die Brusselse politici, weerklinkt het in Vlaamse politieke kringen. Mij doet het vooral denken aan de staat van schoolgebouwen overal in dit land, aan wegen met putten in, aan musea met lekkende daken, aan alle onderhoud van publieke infrastructuur die geen deel uitmaakt van een prestigeproject, … De schade door onderfinanciering is geen Brussels zeer, maar een realiteit die we overal in België terugzien, onder gelijk welke coalitie, in gelijk welke taalgroep.
Het is het gevolg van de besparingspolitiek die is ingezet begin jaren ’80 en tot nu nooit meer is geëindigd. Harmonieus samenleven, kan echter gewoon niet op de sociale woestijn waarin het kapitalisme steeds grotere delen van de wereld aan het veranderen is. Het is de reden waarom overal ter wereld de nationale kwestie, in andere regio’s in de vorm van religieuze kwestie, opnieuw op de voorgrond treedt en explosief wordt. Socialisten kunnen hier niet zomaar aan voorbijgaan: de afwikkeling van de nationale conflicten kan niet tegengehouden worden. De taak van socialisten is, zoals op alle terreinen, om de belangen van de arbeidersklasse en alle onderdrukte lagen te verdedigen tegen de burgerij. Om de klassenstrijd te stimuleren met voorstellen tot actie en met programma’s die de klasse kunnen verenigen en die het hart van het probleem raken: het kapitalisme met haar inherente ongelijkheid, met haar inherente crisissen, met de inherente hebzucht van haar leidende klasse en haar noodzaak de onderdrukte meerderheid van de bevolking – de 99% – en vooral de arbeidersklasse te verdelen om te kunnen heersen.
-
[LSP Congres] Waar het hem bij de communautaire impasse echt om ging
De huidige politieke situatie in België kan eigenlijk niet begrepen worden zonder terug te kijken naar de communautaire impasse die ons land jarenlang in zijn greep hield. In dit onderdeel van de perspectieventekst van LSP gaan we na waar het hem bij die impasse echt om ging.[divider]
Waar het hem bij de communautaire impasse echt om ging
Het Belgisch grootkapitaal is daarin [een spreiding van kapitaal over sectoren maar ook over landen] verder gegaan dan de meeste van haar collega’s in andere landen. De open economie, de beperkte thuismarkt, maar vooral haar conservatisme helpen dat verklaren. Ze is er zodanig ver in gegaan dat ze de instellingen waarlangs ze traditioneel haar heerschappij uitoefent vanaf de jaren ’90 begon te verwaarlozen: haar politieke instrumenten, de kerk, het onderwijs, justitie,media, etc. Alles wat Marx beschrijft als bovenbouw. Zolang de economie groeide, was er geen haan die daar naar kraaide. We pakken de problemen wel aan als ze zich stellen, zei wijlen premier Dehaene. Maar zodra de economie begon te sputteren, kwamen de onderliggende zwakheden en frustraties met verhevigde kracht naar boven. Dan begon het systeem vast te lopen op haar tegenstellingen. Traditioneel zijn dat er vooral drie in België: de klassentegenstellingen, de nationale en de confessionele. De klassentegenstelling, de belangrijkste, kwam zoals gewoonlijk eerst boven.
Eigenlijk had de arbeidersbeweging al die tijd haar alternatief kunnen opleggen, had ze maar over een leiding beschikt die daar ook van overtuigd was. De algemene staking van ’93 tegen het globaal plan was numeriek de grootste sinds 1936! De innovatie van toen was het afzetten van industriezones. De val van het stalinisme in het Oostblok had echter het vertrouwen in de mogelijkheid van een alternatief op het kapitalisme ondermijnd. De sociaaldemocratie had de ontgoocheling en de desoriëntatie daaromtrent misbruikt om elke verwijzing naar socialisme overboord te gooien en de markteconomie te omarmen. De vakbondsleidingen waren het daar fundamenteel mee eens, zelfs al konden ze dat niet steeds in zoveel bewoordingen toegeven. Als we deze regering wegstaken, is ieder alternatief nog rechtser, heette hun excuus om de beweging uit te doven.
Het duurde een tijd vooraleer de arbeidersbeweging van dat verraad herstelde, maar in ’97 slaagde de syndicale delegatie van Forges de Clabecq er, ondanks de openlijke tegenwerking van de officiële vakbondsstructuren, wel in liefst 70.000 syndicalisten samen te brengen op haar multicolore mars. Ze zou er een zware prijs voor betalen: uitsluiting uit de vakbonden en een proces dat jarenlang aansleepte en enorm veel energie en middelen opslorpte. Dat de vakbondsleiders er alles aan zouden doen om een arbeidersalternatief te kelderen, was nu wel duidelijk. Het werd nogmaals geïllustreerd tijdens de algemene stakingen van 7 en 28 oktober 2005 tegen het Generatiepact. Tijdens die stakingen werd geëxperimenteerd met gezamenlijke stakerspiketten aan de grote invalswegen. Maar ook toen slaagden de vakbondsleiders erin de beweging uit te doven. De verdeeldheid aan de top tussen ACV en ABVV stond in schril contrast met de eenheid aan de basis. Bovendien speelden de vakbondsleiders volop communautaire tegenstellingen uit. Het is toen dat de splitsing van de metaalcentrale van het ABVV op de agenda kwam en ook dat militanten van het ABVV het SP.a-congres symbolisch de rug toekeerden.
Met die leiding kon een uitweg uit de crisis niet van de arbeidersbeweging komen, maar evenmin van de burgerij. Haar belangrijkste politieke instrument, de CVP, belandde na de dioxinecrisis van 1999 voor het eerst in 41 jaar in de oppositie. Het was al geleden van de socialist Leburton I en II, in ’73 en ’74, dat nog eens iemand die geen christendemocraat was – de liberaal Guy Verhofstadt – premier werd. Een vernieuwingsoperatie drong zich op. In september 2001 wordt de CVP omgevormd naar CD&V, maar de verkiezingsuitslag in 2003 valt tegen. Yves Leterme neemt het voorzitterschap over van De Clerck. Hij denkt dat de CD&V best haar sterkste troeven uitspeelt: haar vermogen om te goochelen met de traditionele tegenstellingen. De klassentegenstellingen uitspelen via het ACW zou de burgerij echt niet op prijs stellen. De confessionele zou de CD&V wel eens zuur kunnen opbreken. Het veiligst lijkt de communautaire. Er was al een tijdje vraag naar een Vlaamsgezinde, flink rechtse formatie in Vlaanderen om het Vlaams Belang de wind uit de zeilen te nemen. Waarom zou de CD&V dat niet incorporeren?
Leterme trekt dus onmiddelijk de communautaire kaart. Dat leek toen nog een onschadelijke operatie. In 2001 was uit het puin van de Volksunie de N-VA ontstaan, geleid door stijve hark Geert Bourgeois. In 2003 behaalde die enkel in West-Vlaanderen de kiesdrempel, maar in geen enkele andere Vlaamse provincie, noch voor de senaat. Wat hield de CD&V nog tegen om zich vanaf Valentijn 2004 op haar Vlaamse flank te versterken met kartelpartner N-VA en het de regering-Verhofstadt eens flink lastig te maken? Aanvankelijk moeten ze bij de CD&V gedacht hebben: ‘bingo!’ Bij de Vlaamse verkiezingen van 2004 haalde dit kartel 26% en werd Leterme I gevormd met twee andere kartels: sp.a/spirit en VLD/Vivant. Bij de federale verkiezingen van 10 juni 2007 behaalt CD&V/N-VA een nog grotere overwinning (30%), met bijna 800.000 voorkeurstemmen voor Leterme. Kris Peeters wordt Vlaams minister-president. Maar na 194 dagen moet uittredend premier Guy Verhofstadt een overgangsregering vormen omdat de federale Leterme I, bij gebrek aan akkoord over een staatshervorming, niet van start kan. Op 23 september 2008 houdt het kartel op te bestaan.
Dan pas begint te dagen welk monster van Frankenstein Leterme daar tot leven heeft gebracht en dat hij de situatie totaal verkeerd ingeschat heeft. Er is altijd wel een laag van Vlaamsgezinde kleine patroons geweest voor wie de Vlaamse sociale ontvoogding de weg moet vrijmaken voor een patronale pletwals. Daarnaast is er een veel grotere laag van kleine patroons die eigenlijk maar weinig uitstaans hebben met Vlaamse ontvoogding, maar wel beseffen dat hun programma federaal doorvoeren zo goed als uitgesloten is. Als Vlaanderen daarbij kan dienen als hefboom voor sociale afbraak, dan moet dat maar. Zowel het Vlaams Belang als Lijst De Decker hebben zich aan die laag aangeboden als politieke spreekbuis, maar het Vlaams-nationalisme was daarvoor te aangebrand. Toen de NV?A in kartel met de CD&V plots ontluisd werd van de verdenking van autoritaire trekjes, grepen die Vlaamse patroons hun kans. In plaats van de CD&V te versterken, heeft Leterme de N-VA de ‘missing link’ aangeboden om het Vlaams-nationalisme terug aanvaardbaar te maken.
Klassieke partijen kunnen opmars NV-A niet stuiten
Van dan af is er geen houden meer aan. In 2009 boekt N-VA op eigen kracht een overwinning in de Europese en vooral de Vlaamse verkiezingen. Ze behaalt 13% en treedt toe tot Peeters II, een coalitie met CD&V, N-VA en SP.a. In 2010 veroorzaakt Alexander De Croo vervroegde federale verkiezingen. Hij trekt de stekker uit Leterme II wegens het uitblijven van een oplossing voor het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde (BHV). Dat is het enige arrondissement waar anderstalige partijen in ééntalig grondgebied – Halle-Vilvoorde – lijsten kunnen neerleggen, een inbreuk op de taalwetgeving volgens de Vlaamse partijen. Een opsplitsing van het arrondissement zou deze ‘discriminatie’ wegwerken. De Franstalige partijen staan daar niet voor te springen. Er wonen immers veel kiezers van Franstalige lijsten. In die vervroegde verkiezingen wordt de N-VA qua stemmenaantal de grootste partij van het land. Een oplossing voor BHV, bijkomende bevoegdheden voor de gewesten en een herziening van de financieringswet worden onontbeerlijk.
Het vergt een wereldrecord van 541 dagen regeringsvorming om op 6 december 2011 Di Rupo I in het zadel te lichten, een klassieke tripartite. Op dag 459 zag de 6de staatshervorming – of het vlinderakkoord, naar de das van Di Rupo – het licht. Daarvoor moest de MR wel eerst het FDF dumpen waarmee het sinds 1993 een federatie vormde. Zoals we verwacht hadden, leidde dat vlinderakkoord niet tot de splitsing van België en evenmin tot de Copernicaanse omwenteling van federalisme naar confederalisme. Wel konden de Vlamingen claimen dat BHV gesplitst werd met een minimum aan compensaties en de Franstaligen dat in de 6 faciliteitengemeenten op Brusselse lijsten gestemd kan worden. Een niet onaanzienlijk aantal bevoegdheden, inclusief delen uit de sociale zekerheid, worden overgeheveld naar de gewesten en de gemeenschappen.
Er zitten echter wel wat adders onder het gras. Zo krijgen de gemeenschappen bijkomende dotaties voor hun nieuwe bevoegdheden, maar niet zonder automatische besparing omdat de economische groei slechts voor een gedeelte in rekening wordt gebracht, bijvoorbeeld in ouderenzorg en gezondheidszorg. De gemeenschappen worden geresponsabiliseerd en zullen voortaan bijdragen aan de pensioenkosten van hun statutaire ambtenaren. Er is een compensatie voor de gemeenschappen die verliezen aan de nieuwe financieringswet, maar die dooft na 10 jaar uit. De gewesten krijgen een prestatiegericht dotatiesysteem, met boni (of mali) voor het behalen van de doelstellingen inzake tewerkstelling of zoals vastgelegd door de nationale klimaatcommissie. Voorts kunnen ze meer op- en afcentiemen heffen op de personenbelasting en hebben ze de mogelijkheid kortingen te geven op de vennootschapsbelasting. Ook zij worden geresponsabiliseerd voor de pensioenen van hun statutaire ambtenaren.
De 6de staatshervorming bevat een pak ingrediënten die garant staan voor nieuwe communautaire uitbarstingen en zal zeker niet tot blijvende communautaire pacificatie leiden. Daarvoor is de verleiding te groot om met de bevoegdheden van het eigen bestuursniveau die van andere, met een andere politieke samenstelling, spaken in de wielen te steken. Vlaams minister-president Bourgeois maakte er een zaak van dat de federale overheid zich zou terugtrekken uit de internationale organisatie van de francofonie. De Waalse regering verzet zich tegen de verdeling van de begrotingsinspanning door de federale.[110] Daarbij verwijt Magnette de federale regering de regio’s te behandelen als kolonies.[111] Het hielp niet echt dat federaal minister van Financiën Van Overtveldt (N-VA) de dotaties aan de deelstaten met 600 miljoen euro onderschat had.[112] De 310.000 Franstaligen in Vlaanderen klagen over aanhoudende pesterijen.[113] Vlaams N-VA-minister Homans weigert de kandidaat-burgemeester van haar federale regeringspartner MR in Linkebeek te benoemen en wil een regeringscommissaris sturen.[114] Diezelfde Homans joeg Michel de kast op door in het Vlaams parlement te beweren dat diens handelsmissie in Japan een bevoegdheidsovertreding was.[115]
Intussen bestelt stokebrand Bourgeois een nieuwe studie over geldtransfers richting Wallonië.[116] De Naamse universiteit schat die op bijna 8 miljard per jaar.[117] Eerder al vroeg N-VA artikel 195 van de grondwet open te verklaren. Dat wordt gezien als een noodzakelijke stap naar confederalisme.[118] In dat verband liet De Wever optekenen dat hij blijft ijveren voor volledige fiscale autonomie.[119] Het Brussels gewest wordt dan wel geherfinancierd, maar de vereiste middelen door de bevolkingsexplosie zijn veel groter dan dat. Nieuwe middelen vragen op een moment dat de nieuwe financieringswet ter discussie staat omdat het gat in de Vlaamse begroting groter is dan verwacht, wordt geen wandeling door het park.[120] Wat het gebrek aan mobiliteit op de arbeidsmarkt betreft… dat valt wel mee. Tussen 2005 en 2014 is het aantal bewoners van Wallonië dat in Vlaanderen werkt toegenomen met 42% naar bijna 50.000. Er zijn 47.000 bewoners van Brussel die in Vlaanderen werken, een toename met 28%. Het aantal Vlamingen dat in Wallonië werkt nam in diezelfde periode toe met 29% naar 25.000, terwijl het aantal Vlamingen dat in Brussel werket afnam met 0,7% naar 234.000.
De regering-Di Rupo wou de N-VA niet alleen communautair de wind uit de zeilen halen, maar ook aantonen dat de besparingen met de PS en op federaal vlak gerealiseerd konden worden. Aanvankelijk strubbelde formateur Di Rupo nog tegen. Maar toen Standard & Poor’s eind 2011 de kredietwaardigheid van België verlaagde, schoten de rentevoeten naar 6%. Ontslagnemend premier Yves Leterme deed toen beroep op de Belgische spaarder met een staatsbon aan 4% rente (voor die op 5 jaar) en een verlaagde roerende voorheffing (15% i.p.v. 25%). Op een mum van tijd werd daarmee meer dan 6 miljard € opgehaald. Het maakte ‘de markten’ duidelijk dat speculeren op een doemscenario voor België geen zin had omdat de Belgische spaarders massaal de overheidsschuld kunnen financieren. Voor Di Rupo was dat de vereiste wake-up call. De volgende dagen werd een akkoord bereikt om het begrotingstekort tegen 2015 volledig weg te werken. Al op 22 december 2011 volgde een 24-urenstaking in de openbare diensten tegen de pensioenhervorming en op 30 januari 2012 een algemene staking gekenmerkt door het enorme aantal stakersposten aan de bedrijven.
Het bleek echter een illusie de N-VA de wind uit de zeilen te halen door haar beleid dan maar zelf door te voeren. Tijdens de verkiezingen voor de provincie- en gemeenteraden in 2012 boekte de N-VA alweer een eclatante overwinning. Dat herhaalde ze nog eens tijdens de federale verkiezingen in 2014. De N-VA behaalde toen 32,5%, terwijl de PS bijna 5% verloor. Maar wie daaruit zou besluiten dat de Vlamingen anti-Belgisch zijn, vergist zich. Zelfs op het hoogtepunt van de communautaire discussies sprak maar 22% van de Vlamingen zich resoluut uit voor onafhankelijkheid, terwijl 75% België liever niet zag verdwijnen en 42% resoluut tegen onafhankelijkheid was. Vergelijk dat met Schotland. Daar sprak zich na een heuse angstcampagne toch nog 45% uit voor onafhankelijkheid in het referendum van 18 september 2014. Op 7 mei 2015 werd de pyrrhus-overwinning van de politici van Westminster afgestraft. De Scottish Nationalist Party behaalde 56 van de 59 zetels van Schotland met voor de Tories, Labour en de Liberal Democrats telkens maar één zetel. De opkomst voor het symbolisch referendum in Catalonië in november 2014 viel met 2,2 miljoen van de 5,5 miljoen kiesgerechtigden wel tegen, maar daarvan stemde wel 80% voor onafhankelijkheid.
Een studie aan de UCL over het niveau waarmee Belgen zich identificeren bevestigt dit. In 2014 identificeert 23% van de Vlamingen zich uitsluitend met België, het dubbele van 2010. Slechts 17% voelt zich eerder Vlaming dan Belg, in 2010 was dat nog 27%. Identificeert zich uitsluitend met Vlaanderen: 8,7% in 2014 tegen 8% in 2010 en 7% in 1999. In Wallonië voelt 37% zich uitsluitend Belg en maar 12% eerder Waal dan Belg. Van de N-VA-kiezers identificeert 42% zich hetzij als eerste of als tweede keuze met België, tegen 3,3% van het partijkader. Bij het PS-kader leeft een zeker regionalisme, terwijl bij de PS-kiezers eerder een belgicisme merkbaar is.[121] Een analyse van de KUL over het communautaire in de verkiezingen van 25 mei 2014 toont dat de inzet van die verkiezingen volgens de Vlaamse kiezers hoofdzakelijk het sociale was (bijna 40%), dan het economische (bijna 30%) en slechts voor 6% het communautaire (tegen 20% in 2010 en 13% in 2007). Het aantal Vlaamse kiezers dat zich unitarist noemt of voor een terugkeer naar een meer federaal België, blijft sinds 2003 stabiel op 24%. Het aantal dat een splitsing van het land wil, halveert in vergelijking met 2010 van 12% naar 6%. Zelfs bij het Vlaams Belang wil in 2014 maar 31% de splitsing van het land. Bij de N-VA is dat 11%. Op de vraag waarmee de Vlaamse kiezer zich het meest verbonden voelt, antwoordt 56% België als 1ste keuze en 22% als 2de. Vlaanderen is voor 27,7% de 1steen voor 37,9% de 2dekeuze, de eigen gemeente is voor 12,8% de 1ste keuze en voor 23 % de 2de.[122]
Waarom hebben de sociaal-democratie en de groenen de verkiezingen van 2014 met hun thema’s als belangrijkste inzet, niet met de vingers in de neus gewonnen? Omdat ze elk greintje aan geloofwaardigheid verspeeld hebben. Het programma van N-VA is rechts liberaal en Vlaams, maar dat verklaart haar succes niet. Wel dat het erin slaagt de frustraties van de middenklassen te benutten en het gebrek aan alternatief vanwege de arbeidersbeweging electoraal in haar voordeel om te buigen. Het doet dat via de traditionele politiek van verdelen om te heersen. Aan de middenstander vertelt ze dat de lonen van de loontrekkende te hoog zijn. Aan de hardwerkende Vlaming vertelt ze dat de overheid zijn loon afroomt om het aan de werkloze profiteurs te geven die zich nestelen in de hangmat van de sociale zekerheid. Aan de bewoners van sociale woningen en uitkeringsgerechtigden dat de migranten en asielzoekers, die nooit hebben bijgedragen, zich hier komen nestelen. Aan de ‘goede’ Chinese migranten dat de Marokkaanse Berbers de boel om zeep helpen. De N-VA weet perfect de frustraties te bespelen en telkens een zondebok uit te kiezen om de aandacht af te leiden van het echte probleem: het winstbejag eigen aan het kapitalisme. Speelt het communautaire dan helemaal niet? Toch wel. Als de arbeidersbeweging geen antwoord biedt zullen velen – vooral uit de middenlagen – elders op zoek gaan naar oplossingen en kunnen communautaire scherpslijpers opnieuw gehoor vinden.
[divider]
Voetnoten
[110] Trois forces centrifuges qui écartèlent l’Etat, Le Soir 4 avril 2015
[111]Régions et fédéral campent sur leur positions, Le Soir 2 avril 2015
[112] Zesde staatshervorming veroorzaakt budgettair kunst- en vliegwerk, De Tijd 8 juli 2015
[113] Tracasseries, protection des minorités: les francophones de Flandre oubliés, Le Soir 10 juin 2015
[114] Un commissaire pour dégomer Thiéry, Le Soir 8 juillet 2015
[115] Michel woest na uithaal Homans, De Standaard 21 mei 2015
[116] Daar zijn de transfers opnieuw, De Standaard 11 april 2015
[117] ‘Jaarlijks vloeit 8 miljard euro naar Brussel en Wallonië’, De Standaard 6 mei 2015
[118] L’institutionnel s’invite dans les négociations, Le Soir 7 octobre 2014
[119] Autonomie fiscale: le Nord rêve de l’obtenir, Le Soir 20 août 2015
[120] Geen lusten zonder lasten, De standaard 3 april 2015
[121]L’attachement à la Belgique augmente, Le Soir 12 mai 2015
[122] Het communautaire in de verkiezingen van 25 mei 2014, analyse obv de postelectorale verkiezingsonderzoeken1991-2014
-
Voor steeds grotere groep van de bevolking is België inderdaad een ‘failed state’
Weinig verrassend resultaat van falend systeem.
De in ons land nooit gezien militaire operatie die volgde op het nieuws dat de aanslagen in Parijs vanuit Brussel, en vooral Molenbeek, werden voorbereid, moest tonen dat België geen “failed state” was, zoals de buitenlandse pers suggereerde. Alle spierballengerol ten spijt werd echter geen snel resultaat geboekt, noch in de zoektocht naar de vermeende terroristen en dus de veiligheid op korte termijn, noch in de strijd tegen de oorzaken van het fenomeen. En dat niet in eerste instantie omwille van de verschillende machtsniveaus die door de asymmetrische regeringssamenstelling met elkaar in concurrentie zouden staan, maar omwille van de afbraak in de laatste decennia van alle verworvenheden van de arbeidersklasse die we samen de “welvaartsstaat” noemden.
Artikel door Anja Deschoemacker uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
Wat kort door de bocht, denkt u? Volg mij even. Vandaag wordt gesteld dat het “knuffelbeleid” van de voormalige PS-burgemeester van Molenbeek Moureaux zou hebben bijgedragen aan de huidige situatie. In de zin dat het PS-beleid zich beperkte tot het “integreren” in de instellingen van individuen uit de middenklasse van de gemeenschappen met een oorsprong in migratie, zonder een perspectief op een degelijk leven te creëren voor de overgrote meerderheid van die gemeenschappen, klopt dat wel. De rij van functionarissen van niet-Belgische oorsprong groeide wel aan, maar net als elders maakte dat weinig verschil voor het dagelijkse leven van de doorsnee jongere van Molenbeek, die gebukt ging en gaat onder het gebrek aan degelijk onderwijs, jobs en huisvesting.
Maar dat is niet wat wordt gesuggereerd door de regeringspartijen, MR en N-VA op kop. Moureaux zou niet voldoende hard hebben gereageerd op de ontwikkeling van radicale stromingen binnen de moslimgemeenschap in zijn gemeente. Vandaag zijn we er getuige van welke “harde reactie” ze dan wel bedoelen: lock-down van Brussel, militairen in de metrostations, massale razzia’s… Al snel zullen we tot de vaststelling komen dat ook dat niet lukt als het doel is veiligheid te creëren: veiligheid groeit niet op een sociale woestijn, zelfs niet als je er een heel leger tegenaan gooit.
Een ander element dat wordt aangebracht in de internationale pers en waarop de Vlaamse partijen – die voorstander zijn van een interne staatshervorming in het Brusselse Gewest, waarbij bevoegdheden verschuiven van de gemeenten naar het gewest – gretig inspelen, is de chaotische en inefficiënte bevoegdheidsverdeling. Dat die inderdaad vaak chaotisch en inefficiënt is, wordt door ons niet betwijfeld. Dat het binnen het kader van het kapitalisme in crisis in een land dat gebaseerd is op machtsdeling tussen haar historische gemeenschappen beter zou kunnen gaan door simpelweg nog maar eens in de bevoegdheden te schuiven, lijkt ons echter een illusie te zijn.
Dat laatste wordt echter niet begrepen door de officieel linkse Vlaamse partij Groen. Groen-topman Kristof Calvo gooide zich enkele weken geleden in het communautaire slagveld met het voorstel tot referendum over Vlaamse onafhankelijkheid in 2019. Dit voorstel moet enerzijds N-VA ontmaskeren – zal ze durven oproepen voor onafhankelijkheid, wel wetende dat ook een groot deel van haar huidig kiespubliek daar niet achter staat – en anderzijds de communautaire discussie “definitief” afsluiten door aan te tonen dat er geen massale basis voor onafhankelijkheid bestaat.
Dat dit voorstel er slechts enkele weken na de onverwacht massale vakbondsbetoging van 7 oktober kwam, toont dat Groen andere prioriteiten heeft en op andere terreinen wil spelen dan de arbeidersbeweging. De enorme strijdbeweging die sinds de aankomst van de rechtse regering is ontwikkeld, had net het effect om de maatschappelijke discussie een andere kant op te duwen, in de richting van klasseneenheid tegen het besparingsbeleid, in de richting van een strijd die we kunnen winnen. Het is niet in het belang van de arbeidersbeweging indien zelfs de officieel linkse partijen zich liever profileren op de nationale kwestie dan op de klassenstrijd die onder hun neus plaatsvindt. Linkse partijen die die naam waard zijn, zouden ervoor moeten zorgen dat de volgende verkiezingen een bestraffing worden van de rechtse regering, dat ze gaan over de vraag wie moet opdraaien voor de verder verdiepende crisis: de 99% of de stinkend rijke 1%.
Geen van Calvo’s voorstellen tot herfederalisering raken de kern van de zaak, namelijk dat de nationale kwestie een strijd voor de verdeling van tekorten is en dat die tekorten moeten worden aangepakt vooraleer die strijd gaat liggen. Immersie-onderwijs ook in Vlaanderen? Nederlands als verplichte tweede taal in Franstalig België? En wat met het feit dat de scholen nu al kreunen onder de decennialange onderfinanciering waarop menig leuk klinkend ideetje over modernisering is gekapseisd? Een federale kieskring? Zonder federale media en federale partijen is dit gedoemd in het beste geval niets te veranderen en in het slechtste geval te leiden tot een verdere toename van de spanningen wanneer communautaire partijen in gevoelige regio’s op de tenen van de andere gemeenschap gaan trappen.
Net zoals dit rond veiligheid of de economische crisis het geval is, bieden de rechtervleugel noch de linkervleugel van het establishment op communautair vlak een antwoord dat ook tot oplossingen leidt. De ten top gedreven tegenstellingen binnen het kapitalisme worden gretig bespeeld door politici die geen antwoord hebben op het gestage verlies aan koopkracht en levensstandaard van de meerderheid of op de quasi totale uitsluiting van delen van de bevolking op basis van nationaliteit en religie. De tegenstellingen kunnen tijdelijk verzoend worden in periodes van sterke economische groei gecombineerd met strijd van de arbeidersbeweging opdat die groei ook minstens deels in handen van de meerderheid zou komen.
Maar sinds het einde van de jaren 1970 zien we het omgekeerde. Niet alleen worden de rijken steeds rijker, de armen worden sindsdien ook steeds armer. Noch de communautaire problemen, noch de vervreemding van een deel van de jongeren van gediscrimineerde gemeenschappen kunnen in zo’n kader opgelost worden. Enkel de arbeidersbeweging heeft de potentiële macht om het kader zelf te veranderen en een samenleving op te bouwen waarin iedereen een menswaardig leven kan opbouwen. Het aanpakken van het belangrijkste en dominante verschil tussen mensen – het verschil tussen de maatschappelijke klassen – zal de ruimte laten om iedereen een menswaardig leven te laten uitbouwen en om alle andere verschillen eerder als een verrijking dan een bedreiging te zien.
-
Catalonië: sociale rechtvaardigheid en recht op zelfbeschikking onlosmakelijk met elkaar verbonden
De Catalaanse verkiezingen van 27 september toonden een samenleving die zowat middendoor verdeeld is over de kwestie van onafhankelijkheid van de Spaanse staat. Deze verkiezingen werden in de praktijk een ‘referendum’ over Catalaanse onafhankelijkheid. Dit werd zo gepromoot door de Catalaanse president Artur Mas. Het kwam er mee door de context van de Spaanse weigering om een referendum over onafhankelijkheid toe te laten en dit ondanks de groeiende massabeweging hierrond.Analyse door Danny Byrne van het CWI
De twee grootste onafhankelijkheidspartijen vormden een gezamenlijke lijst onder de naam Junts pel Si (Samen voor Ja). Het gaat om de CDC, de rechtse nationalistische partij van Artur Mas, en de ERC, de zogenaamd centrumlinkse nationalistische partij. De gezamenlijke lijst werd getrokken door zowel politici als prominenten. De stemmen voor deze lijst werden net zoals die voor de radicaal linkse pro-onafhankelijkheidspartij CUP gezien als Ja-stemmen. Langs de andere kant waren er heel wat anti-onafhankelijkheidspartijen die tot het Neen-kamp behoorden. De linkse lijst Catalunya si que es pot (Catalonië, ja we kunnen) waartoe Podemos en de Catalaanse afdelingen van Verenigd Links behoren, zat ergens tussenin.
Polarisatie
Het vormde de basis voor een gepolariseerde campagne. Met de verschillende partijen die diverse standpunten innamen langs beide kampen, waren de verkiezingen geen echt referendum. Maar de kwestie van onafhankelijkheid was wel steeds dominanter in de campagne naarmate de verkiezingen dichterbij kwamen. Er was een hoge opkomst van 77%, 10% meer dan bij de vorige Catalaanse verkiezingen. Dit is een uitdrukking van de polarisatie en een gevoel van dringendheid onder de mensen om zich over de onafhankelijkheid uit te spreken.
Een geografisch overzicht van de resultaten toont een erg gepolariseerd beeld. Het platteland stemde bijna overal overweldigend voor onafhankelijkheid. Maar in de steden, waaronder Barcelona, kwamen de onafhankelijkheidspartijen niet aan 50%. In Barcelona zelf was er een polarisatie tussen verschillende wijken. Voor het eerst sinds het begin van de huidige beweging voor onafhankelijkheid is er een element van polarisatie op basis van afkomst tussen Catalaanse buurten en gemeenschappen van families uit andere delen van Spanje. Dit werd vooral door de tegenstanders van onafhankelijkheid uitgespeeld. Er was ook een zekere polarisatie op basis van leeftijd met een grote meerderheid van de jongeren die voor onafhankelijkheid is.
De resultaten bevestigen dat de massabeweging voor onafhankelijkheid niet verdwenen is, zoals veel commentatoren hadden voorspeld of gehoopt. “Junts pel Si” haalde 39,5% en 62 zetels, twee zetels te weinig voor een absolute meerderheid. De CUP haalde 8,2% en 10 zetels. Het ja-kamp won dus voldoende zetels voor een parlementaire meerderheid, zelfs indien het stemmenpercentage net onder de 50% blijft.
De belangrijkste partijen in de eenheidslijst ‘Junts pel Si’ haalden echter minder zetels dan toen ze los van elkaar opkwamen in 2012. De groei van CUP, dat van 3 naar 10 zetels ging, is een belangrijke verandering. Het wijst op een radicalisering en een bocht naar links onder een belangrijk deel van de voorstanders van onafhankelijkheid.
In het Neen-kamp leed de conservatieve PP een enorme nederlaag, de partij haalde amper 8,9% van de stemmen. De racistische reactionair Xavier Albiol was PP-kandidaat voor het presidentschap van Catalonië. Hiermee wilde de PP zijn steun onder de traditionele rechtse kiezers terug opkrikken, maar het mocht niet helpen. De partij die in het neen-kamp de verkiezingen won, was Ciutadans, de nieuwe rechtse populistische partij die voor een radicaal neen-standpunt opkomt. De partij verdriedubbelde zijn zetelaantal en wordt de tweede partij in het Catalaanse parlement. De groei van Ciutadans aan de ene kant en CUP aan de andere kant, wijzen op een versterking van de radicale polen in zowel het Ja als het Neen-kamp.
Op basis van dit resultaat kondigden Artus Mas en Junts pel Si aan dat ze een regering willen vormen om een “proces” op te starten waarmee Catalonië op 18 maanden tijd onafhankelijk zou worden.
Beperkingen van de polarisatie
Een gezamenlijke regering van onafhankelijkheidspartijen zou betekenen dat de antikapitalistische CUP een akkoord sluit met de besparingsverantwoordelijken van CDC en met Mas die in de eerste jaren van de crisis een bijzonder asociaal beleid voerde en daarin soms verder ging dan de centrale regering van Madrid. Een andere optie zou zijn dat CUP vanuit de oppositie Mas toelaat om een minderheidsregering te vormen en steun geeft aan het proces van onafhankelijkheid maar zonder tot de regering toe te treden.
Binnen het ja-kamp zijn er grote politieke verschillen. Dit heeft gevolgen, niet alleen voor de klassenstrijd rond sociale en economische thema’s maar ook voor de strijd over democratische rechten en voor het recht op zelfbeschikking. Een klassenoverstijgend ja-kamp met de huidige krachtsverhoudingen is niet wenselijk of leefbaar, het kan enkel leiden tot een verraad van zowel de rechten van de werkenden als de strijd voor het recht op zelfbeschikking.
Een gepolariseerde verkiezingscampagne beperkt tot ‘nationale’ lijnen is niet de benadering van socialisten en marxisten. Het gaat immers voorbij aan de fundamentele tegenstellingen, die tussen arm en rijk, tussen arbeider en kapitalist. Een klassenoverschrijdende Ja- of Neen-campagne betekent dat de uitgebuite werkenden, onderdrukte vrouwen en minderheden, … gevraagd worden om dezelfde politieke belangen en doelstellingen naar voor te brengen als die van de verantwoordelijken voor het besparingsbeleid en de crisis die zo lelijk huis houdt in de Catalaanse en Spaanse samenleving.
Werkenden en jongeren zijn sterk gekant tegen de besparingen en pleiten voor democratische rechten. Ze hebben meer met elkaar gemeen dan met de pro-kapitalistische politici in beide kampen. Er is nood aan eenheid en mobilisatie van de arbeidersklasse op een onafhankelijke klassenbasis gericht op een alternatief op kapitalisme, nationale onderdrukking en staatsrepressie.
Een gezamenlijke Ja-campagne of een gezamenlijke regering van de partijen van de Catalaanse rijken en de antikapitalistische linkerzijde is enkel mogelijk indien een van de klassen, de arbeidersklasse, zich onderwerpt aan de andere. De CUP zit in een moeilijke positie, de partij staat onder druk om de beweging naar onafhankelijkheid niet te verstoren. Deze partij moet zich sterk houden en de belofte om geen rechtse besparingsregering onder leiding van Mas te steunen ook effectief waar te maken.
Kapitalisme, klasse en de strijd voor Catalaanse zelfbeschikking
Het zijn niet alleen sociale en economische thema’s die een klassenoverschrijdende beweging voor zelfbeschikking onleefbaar maken. De klassentegenstellingen zijn ook fundamenteel in de vraag hoe democratische rechten, waaronder nationale rechten, kunnen afgedwongen worden. In Catalonië hebben de rijken een lange geschiedenis van opportunistisch inspelen op nationale gevoelens en verlangens om dit op cynische wijze voor de eigen belangen te gebruiken.
De Catalaanse kapitalistische klasse was altijd tegen onafhankelijkheid van Spanje en dit blijft het geval. De kapitalisten uit Catalonië waren een belangrijke factor in de ‘overgang’ van de jaren 1970 waarmee de dictatuur van Franco werd vervangen door een grondwettelijke monarchie om een revolutionaire omverwerping van de dictatuur en het kapitalisme te vermijden. Het ontkennen van het recht op zelfbeschikking voor de naties in de Spaanse staat was een fundamenteel onderdeel van het nieuwe regime. De onwrikbare eenheid en integriteit werd opgelegd in de grondwet van 1978, deels opgesteld door de ‘nationalistische’ Catalaanse burgerij. In deze verkiezingscampagne namen grote Catalaanse bedrijven en banken deel aan de Spaanse angstcampagne tegen onafhankelijkheid. Het deed wat denken aan ‘project fear’ tijdens de Schotse campagne voor het onafhankelijkheidsreferendum van 2014.
De arbeiders, jongeren en armen in Catalonië moeten de conclusie trekken dat ze enkel op hun eigen krachten kunnen vertrouwen in de strijd voor democratische rechten en het recht op zelfbeschikking. Dit betekent dat ze de controle op de beweging moeten overnemen uit de handen van politieke vertegenwoordigers van het kapitalisme zoals Artur Mas. Enkel de arbeidersklasse die verenigd en georganiseerd opkomt voor het recht op zelfbeschikking, maar ook het recht op een waardig leven, kan de strijd tot overwinningen brengen.
Catalaanse onafhankelijkheid bedreigt ook de kapitalisten uit de rest van Spanje en het Spaanse kapitalisme in het algemeen. Catalonië is immers goed voor 20% van het Spaanse BBP en bovendien zou een onafhankelijk Spanje zonder Catalonië, Baskenland en Galicië zowat de volledige industriële basis en een derde van het BBP verliezen. Een onafhankelijk Catalonië zou uiteraard een aanmoediging zijn voor de strijd voor zelfbeschikking in Baskenland en mogelijk ook in Galicië.
Dit kwam ook tot uiting in de benadering van de Spaanse instellingen en de PP-regering ten aanzien van de beweging in Catalonië. Het is een benadering van tegenstand en repressie. Het Grondwettelijk Hof heeft zich op elk ogenblik verzet tegen de mogelijkheid van een referendum, zelfs de onofficiële volksraadpleging van de Catalaanse regering in november vorig jaar werd verboden. Na de verkiezingen werd aangekondigd dat Artur Mas zelf door Spaanse rechtbanken zal vervolgd worden wegens het niet-nakomen van het verbod op de volksraadpleging van 9 november. Uiteraard moet Mas verdedigd worden tegen de staatsrepressie, maar tegelijk moeten de linkerzijde en de arbeidersbeweging zich volledig verzetten tegen het politieke beleid van Mas.
In de aanloop naar de Catalaanse verkiezingen stemde de PP-regering een wet waardoor het Grondwettelijk Hof de macht heeft om de president van een ‘autonome regio’ (zoals Catalonië) te schorsen. Dit was een duidelijk dreigement tegen de Catalaanse bevolking. Maar het zal even weinig effect hebben als eerdere dreigementen. De Spaanse repressie versterkt de beweging voor onafhankelijkheid net.
Dit schept duidelijkheid voor de arbeidersklasse. Het feit dat de burgerlijke regels steeds opnieuw als obstakel tegen een democratische beslissing door de bevolking worden gebruikt, leidt tot de vraag naar massale burgerlijke ongehoorzaamheid en een perspectief dat de grenzen van de burgerlijke wettelijkheid overschrijdt. Daar zijn de Catalaanse en Spaanse kapitalisten natuurlijk niet tot bereid. Dat kan enkel de arbeidersklasse.
Het heeft ook politieke gevolgen. Het ontkennen van democratische en nationale rechten aan de bevolking van de Spaanse staat zit in het DNA van het kapitalisme op het schiereiland. De strijd voor het recht op zelfbeschikking is onlosmakelijk verbonden met de strijd tegen kapitalisme. Het uitbouwen van een verenigde arbeidersbeweging met een revolutionair socialistisch programma is de sleutel voor een geslaagde strijd voor democratische en nationale rechten voor Catalonië.
Voor een verenigd front van links, de arbeidersklasse en sociale bewegingen om te breken met kapitalisme en nationale onderdrukking
De arbeidersklasse moet georganiseerd zijn om eengemaakte een onafhankelijke rol te kunnen spelen in plaats van de burgerlijke leiding van het ene of het andere kamp achterna te lopen. In deze verkiezingen waren er jammer genoeg twee concurrerende linkse lijsten die in werkelijkheid opgesplitst waren door de nationale polarisatie. De CUP stond in het Ja-kamp met een sterk antikapitalistisch profiel dat inging tegen de lijst Junts pel Si. De CUP scoorde goed met een verdriedubbelling van het aantal zetels sinds 2012 toen de CUP voor het eerst verkozen raakte.
Het resultaat van Catalunya si que es pot (CSQP), een alliantie van Podemos en de Catalaanse medestanders van Verenigd Links (IU), was wel ontgoochelend. De lijst haalde 11 verkozenen, wat minder is dan het aantal verkozenen van verschillende delen van de alliantie in 2012. Voor de leiders van Podemos is dit een erg slecht resultaat zeker nadat Pablo Iglesias en Inigo Errejon zoveel tijd en energie in deze campagne staken. Ze stelden dat ze boven de polarisatie rond de nationale kwestie stonden en benadrukten de nood aan discussie over sociale en economische thema’s. Maar hun standpunten werden gezien als onderdeel van het Neen-kamp. Dat centrale leiders als Iglesias en Errejon een duidelijk persoonlijk standpunt tegen onafhankelijkheid innamen, versterkte dit beeld.
Het komt bovenop de algemene problemen voor Podemos in de rest van Spanje. De partij gaat achteruit in alle peilingen. Zoals we eerder opmerkten heeft dit deels te maken met de politieke fouten van de partijleiders die steeds verder naar rechts opschoven en zich aanpassen aan ‘wat mogelijk is’ in de context van de trojka en de dictatuur van de kapitalistische markten.
Socialismo Revolucionario riep op voor verenigde linkse lijsten in de verkiezingen op basis van een programma dat breekt met het kapitalisme om zo het democratisch recht op zelfbeschikking voor Catalonië te bekomen. In de nasleep van een gepolariseerde verkiezingscampagne is het belangrijk dat de linkerzijde en de arbeidersbeweging zich verenigen in strijd, op de straten en op de werkvloer om de klassenstrijd te voeren. Er moet aandacht geschonken worden aan de eenheid in de strijd, na de campagne dreigt de nationale polarisatie immers al het andere te overstemmen. Een escalatie van klassenstrijd kan de aandacht terug op de klassenthema’s vestigen en bijdragen aan de nodige eenheid.
Een verenigde arbeidersbeweging – wat ook nodig is op Spaans niveau om de strijd voor de val van de regering-Rajoy te voeren – kan niet gewoon tot eenheid komen op basis van het negeren van de nationale kwestie. Het ontgoochelende resultaat voor CSQP in deze verkiezingen toont de gevolgen van zo’n benadering. Een verenigd front van de linkerzijde, de arbeidersbeweging en sociale bewegingen met als doel om de PP-regering en het tweepartijenstelsel te breken in de algemene verkiezingen van december moet een democratische en socialistische oplossing naar voor schuiven voor de nationale kwestie van de Catalaanse, Baskische en Galicische bevolking. Dat is vandaag een fundamentele vereiste voor succes.
Grondwetshervorming of breken met het systeem?
Als startpunt stelt SR dat de nationale kwestie net zoals andere dringende thema’s van de werkende bevolking niet kan opgelost worden binnen het door crisis gekenmerkte kapitalisme. Het ontmantelen van het Spaanse systeem van na het verdwijnen van de dictatuur vereist de uitschakeling van de territoriale afspraken van de ‘autonome regio’s’. Dit was voorheen de min of meer gesofisticeerde methode om de nationale onderdrukking te kanaliseren. Het zal echter niet volstaan.
Velen – ook ter linkerzijde – denken dat het volstaat om te prutsen aan de grondwettelijke structuur van het Spaanse kapitalisme om de nationale kwestie en andere fundamentele problemen op te lossen. Er is een sterke druk door de burgerij, onder meer in de ernstige media zoals El Pais, voor een meer verzoenende houding van de regering. De kwestie van een hervorming van de grondwet komt daarbij steeds opnieuw terug, met als onderdeel daarvan de mogelijkheid van toegevingen, ook op financieel vlak, aan Catalonië. Dit zou welwillend aanvaard worden door de rechtse leiding van Junts pel Si, voor wie het doel in werkelijkheid niet de onafhankelijkheid is maar een groter deel van de Spaanse kapitalistische koek.
De arbeidersklasse en de linkerzijde moeten dergelijke halfslachtige voorstellen verwerpen. Echte democratie en een waardig leven voor de mensen is enkel mogelijk door de basis van het systeem aan te pakken, het kapitalistische bezit en controle van de rijkdom op het schiereiland. Dit betekent strijden voor een socialistisch alternatief met publiek democratisch bezit van de rijkdom.
Met een socialistisch programma om te breken met het kapitalisme in Spanje, zou een socialistisch Catalonië mogelijk worden. Dit Catalonië zou zelf de volledige controle over zijn eigen zaken hebben, op basis van een echte arbeidersdemocratie in de economie en op politiek vlak. Het betekent een garantie op volledige rechten, ook taalrechten, het recht op dubbel burgerschap en het vrij verkeer van alle minderheden. Het gemeenschappelijke bezit en democratische controle op de banken en sleutelsectoren van de economie zou het mogelijk maken om de territoriale grenzen van de Spaanse staat te bepalen op gelijke en vrijwillige basis. Een revolutionair congres van Iberische volkeren, met vertegenwoordigers van werkenden van alle bevolkingsgroepen en regio’s, zou de toekomst van elke natie en van het volledige schiereiland kunnen bespreken.
Op deze basis zou een socialistisch Catalonië vrij kunnen deelnemen aan een socialistische confederatie met andere volkeren op het schiereiland, dat zou zich op een kwalitatief andere manier stellen na een breuk met het kapitalisme. Een dergelijke revolutionaire verandering zou de grenzen van de huidige Spaanse staat snel overstijgen. In een socialistisch Europa en een socialistische wereld, zouden Catalonië en andere volkeren van het schiereiland hun plaats kunnen opnemen in een echter broederlijke band tussen naties gebaseerd op overvloed en samenwerking. Het kapitalisme en de tekorten, concurrentie en barbarij die er kenmerkend voor zijn, zal enkel leiden tot eindeloze nationale conflicten, onderdrukking en dominantie.
-
Waarom socialisten zowel tegen N-VA-nationalisme als voor Schotse onafhankelijkheid zijn
Revolte tegen besparingsbeleid bij Schotse onafhankelijkheidsreferendum
Socialistische meeting voor onafhankelijkheidOndanks de enorme intimidatie door het volledige Britse establishment, van de grote bedrijven en hun politieke marionetten tot de gevestigde media, stemden 1,6 miljoen Schotten op 18 september voor onafhankelijkheid. Socialisten voerden een actieve campagne om Ja te stemmen voor een onafhankelijk socialistisch Schotland. Ook bij ons voelen velen sympathie voor de Schotse revolte tegen het besparingsbeleid, maar duiken er vragen op. Is de roep naar Schotse onafhankelijkheid niet hetzelfde als het communautair opbod van N-VA bij ons? Wij vroegen het aan Anja Deschoemacker, onze specialist inzake de nationale kwestie.
Artikel dat in de oktobereditie van ‘De Linkse Socialist’ zal verschijnen
Kan de brede steun van de Schotten voor onafhankelijkheid vergeleken worden met het nationalisme van N-VA en co?
Anja: “Neen. Ook de N-VA zelf erkent dat er in Vlaanderen op dit moment geen draagvlak bestaat voor onafhankelijkheid. Alle ernstige peilingen tonen dat slechts een minderheid van de Vlamingen de idee van onafhankelijkheid genegen is (15-20%), terwijl in Schotland iets minder dan de helft van de bevolking voor onafhankelijkheid stemde in het referendum.
“Maar ook buiten de peilingen en het resultaat van het referendum valt het verschil in draagkracht op. Wanneer in Schotland wordt gemobiliseerd om steun voor onafhankelijkheid uit te drukken, komen daar honderdduizenden mensen naartoe. Meetings over de kwestie trokken steeds opnieuw grote aantallen mensen aan. Iemand tegen het lijf lopen die er onverschillig bij blijft, is niet evident. Terwijl een grote massa Vlamingen enkel een zucht laat als het communautaire gedoe opnieuw begint. Peilingen tonen steun voor meer regionale bevoegdheden, maar het aantal mensen dat hiervoor ook effectief op straat zou komen, is zeer beperkt.
“Wanneer mensen wordt gevraagd naar de reden van hun steun voor Schotse onafhankelijkheid, dan valt de naam Thatcher zo goed als altijd. De hele periode waarin zij aan de macht was, bestond er een Labourmeerderheid in Schotland, een meerderheid voor linksere politiek. In die zin is Schotland eerder te vergelijken met Wallonië – met dat verschil dat Schotland er na een periode van desindustrialisering economisch sterker voor staat, vooral door de ontwikkeling van de energiesector en de banken – dan met Vlaanderen.
“Waar de steun voor de N-VA een steun is voor een economisch rechtsere politiek dan de traditioneel Belgische, is dat in Schotland het tegenovergestelde voor wat betreft het onafhankelijkheidsstreven. De ja-stem is het sterkst in arbeiderswijken, waar afscheiding van Groot-Brittannië deel uitmaakt van het verzet tegen harde besparingen.
“Zoals de Socialist Party Scotland begin september stelde: ‘Steeds meer mensen voeren actief campagne voor een ja-stem en de publieke meetings zijn bijzonder groot. Dat staat in een scherp contrast met voorbije verkiezingen die een steeds verder afkalvende deelname kenden en weinig enthousiasme voor de discussies die door de gevestigde partijen werden opgeworpen. Het enthousiasme vandaag wijst op de hoop dat een ja-stem een realistische mogelijkheid wordt en voor het eerst in het leven van veel mensen een kans vormt om de levensomstandigheden te veranderen. (…) Het belangrijkste reden waarom de neen-campagne nog voorop ligt, moet gezocht worden bij de terechte twijfel over wat een onafhankelijk kapitalistisch Schotland zou betekenen voor de meerderheid van de bevolking. De beloften van de SNP over lagere belastingen voor de grote bedrijven en aanhoudende besparingen zijn een grote hinderpaal voor een meerderheid van ja-stemmen. (…) De grote socialistische meetings tonen dat er een groeiende steun is voor ideeën zoals het gebruiken van de bevoegdheden van de onafhankelijkheid om de besparingen te stoppen, de olie en gassector alsook de bankensector in publieke handen te nemen en iedereen een degelijk loon te geven.’
“In Vlaanderen is dit anders. De steun voor “meer Vlaanderen” is sterker onder vooral de kleine patroons. In de arbeidersklasse is de optie van nationale eenheid rond o.a. de verdediging van de sociale zekerheid dan weer een pak sterker. Uiteraard heeft een deel van het lidmaatschap van ABVV en ACV voor de N-VA gestemd, al was het enkel uit onvrede met de traditionele partijen. Maar zelfs als onder lagen van arbeiders ook illusies zouden bestaan over een mogelijke verbetering van hun levensstandaard indien Vlaanderen “niet meer moet betalen voor Wallonië”, zullen ze daarvoor niet op straat komen. Dat zal de klasse wel massaal – en nationaal – indien de federale regering een programma als beschreven in de formateursnota zou uitvoeren.”
Is het niet tegenstrijdig dat socialisten in België zich tegen nationalisme – zowel Vlaams nationalisme als Waals regionalisme – verzetten terwijl ze in Schotland de YES-campagne steunen?

Anja Deschoemacker “Neen. Revolutionaire socialisten – van Marx over Lenin en Trotski tot het CWI vandaag – hebben nooit één formule uitgewerkt voor de nationale kwestie. De reden is duidelijk: iedere nationale kwestie is anders.
“Wat centraal staat in onze analyse is de kwestie van arbeiderseenheid tegen het besparingsbeleid en ultiem tegen het kapitalisme. Wanneer een gevoel van nationale onderdrukking aanwezig is en het verzet ertegen groeit onder de arbeidersklasse, zoals in Schotland, kan die eenheid enkel verzekerd worden indien er in de arbeidersbeweging respect wordt opgebracht voor de nationale aspiraties van de Schotse arbeiders. Echte socialisten zullen nooit nationale eenheid opleggen, dat is een kwestie van democratie. We zijn voorstander van grotere gehelen van de vele kleine naties en regionale groepen, maar dan wel op een vrijwillige basis.
“Een ander centraal element, uiteraard verbonden met het eerste, is de vraag over steun aan organisaties en partijen die een burgerlijk nationalisme voorstaan, zoals N-VA, SNP of CIU in Catalonië of nog de PLO in Palestina. Echte socialisten bieden nooit steun aan burgerlijk nationalisme. In navolging van o.a. de Ierse arbeidersleider en socialist James Connolly leggen we uit dat een eigen nationale staat die onder de leiding staat van de nationale burgerij voor de grote meerderheid van mensen gewoon betekent dat de buitenlands baas vervangen wordt door een binnenlandse baas, terwijl de economie onderworpen blijft aan de kapitalistische wereldeconomie. Echte nationale vrijheid kan enkel bestaan op socialistische basis en dat geldt ook voor echte nationale verzoening. Het kapitalisme zal steeds opnieuw alle verschillen en tegenstellingen onder de grote meerderheid van de bevolking uitbuiten en aanstuwen om de macht voor de burgerij te behouden.
“In Schotland roepen onze kameraden van de Socialist Party op voor een socialistisch onafhankelijk Schotland, waarbij de verkregen nationale bevoegdheden moeten worden gebruikt om in de nodige middelen voor de behoeften van de meerderheid te voorzien, met eisen als de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie, o.a. Schotse olie en de bankensector. Dit kan als voorbeeld dienen voor de arbeidersklasse in de andere delen van Groot-Brittannië. We roepen op om die strijd ook daar te voeren – vertrekkende van een eengemaakt verzet tegen het besparingsbeleid – en te gaan naar een vrijwillige confederatie van Schotland, Engeland, Wales en Noord- en Zuid-Ierland op socialistische basis als opstap naar een socialistische Europese confederatie.
“In Schotland zijn grote lagen van de arbeidersklasse aangetrokken tot dit idee. Dat werd ook aangetoond door de grote interesse voor de campagne van o.a. onze Schotse zusterpartij en Tommy Sheridan ‘Hope over Fear’, waarbij meetings in de Schotse steden honderden geïnteresseerden aantrokken.”
En wat met de nationale kwestie in ons land dan?
“In Vlaanderen is de situatie totaal anders. Het Vlaams-nationalistische discours is quasi eenduidig rechts en burgerlijk. Er is niet bepaald het gevoel dat Vlaamse onafhankelijkheid de arbeiders instrumenten in handen zou geven om de politiek radicaal om te gooien en een einde te maken aan de besparingspolitiek die ons al drie decennia raakt. Integendeel, de absoluut dominante N-VA wil zelfs een pak verder gaan in het besparingsbeleid dan wat de traditionele partijen ons serveren.
“Het kan een andere kwestie worden indien in Wallonië onder de kamikazeregering – met steun van enkel zo’n 23% van de Franstaligen – het gevoel van onderdrukking vanwege het dominante Vlaanderen zou groeien. Dit zou – zeker in het geval van grote nederlagen van de arbeidersstrijd en een sterke demoralisatie – kunnen ontwikkelen tot een nationaal gevoel zoals dat vandaag in Schotland bestaat: dat men enkel een andere politiek kan afdwingen als men het juk van de bestaande nationale staat verwerpt. In dat geval zou LSP een ernstige discussie voeren over de mate waarin we daaraan steun geven. Dat is hoe dan ook niet het geval voor het heersende Vlaams-nationalistische discours dat gebaseerd is op economisch egoïsme en de illusie dat Vlaanderen het beter zou doen zonder het arme Wallonië.
“Op dit moment is er in ons land nood aan nationale strijd tegen het besparingsbeleid. De eenheid van de arbeidersklasse is nodig om daar overwinningen te boeken en we denken dat de grote meerderheid van de arbeidersbeweging dat ook beseft. We zullen een rol moeten spelen in het verzekeren dat het communautaire steekspel van enerzijds de Vlaamse burgerlijke partijen en de N-VA en anderzijds PS en CDH geen obstakels creëert voor die arbeiderseenheid. Verre van het ontkennen van de nationale kwestie zoals vele anderen ter linkerzijde doen, moeten we er in die zin aandacht aan besteden. We moeten ook begrijpen dat programma’s voor de nationale kwestie veranderen naarmate de situatie verandert: ze zijn altijd concreet, niet abstract en eeuwig geldend.”
-
Revolte tegen besparingsbeleid: 1,6 miljoen Schotten stemmen Ja
Analyse door Philip Stott, Socialist Party Scotland
Na een harde champagne van het Britse kapitalistische establishment haalden de voorstanders van Schotse onafhankelijkheid de steun van 1,6 miljoen mensen, vooral uit de arbeidersbuurten. Hiermee stemde 45% Ja, terwijl 55% Nee stemde. Volgens een peiling van YouGov stond de steun voor onafhankelijkheid op 24% in januari 2014. Er is dus bijna een verdubbeling op negen maanden met honderdduizenden werkenden die het Ja-kamp vervoegden in de zoektocht naar fundamentele verandering en een uitweg uit het besparingsbeleid.
Tien dagen voor het referendum werd duidelijk dat een meerderheid voor Ja mogelijk was. Dat was een schok voor het kapitalistische establishment. Een combinatie van paniekerige late beloften van meer bevoegdheden voor Schotland en een tsunami van ongeleide projectielen in het kader van “Project Fear” van de grote bedrijven, de gevestigde media, de Tories, Labour en Liberaal Democraten. Zij deden er alles aan om hun klassenbelangen te verdedigen en haalden een meerderheid van Neen-stemmers.
Het feit dat zoveel werkenden en jongeren zich niet lieten doen door deze propaganda en toch Ja stemden, wijst op de wil van de slachtoffers van het besparingsbeleid om via het referendum het politieke establishment af te straffen.
De beweringen van de media, zowel die van Labour als andere, dat het ja-kamp overging tot intimidatie zijn een klucht. De ware intimidatie kwam van Project Fear. Hun harde besparingen vernietigen het leven van de arbeiders en hun gemeenschappen.
Het onmiddellijke gevolg van deze brutale interventie door de kapitalistische klasse is dat er een geradicaliseerde en dynamische arbeidersklasse is die bovendien heft geleerd hoe ver de elite bereid is om te gaan in de verdediging van haar belangen.
De overgrote meerderheid van Ja-stemmers is natuurlijk ontgoocheld. Maar er is ook een besef dat de strijd tegen de besparingen en voor een nieuwe politieke toekomst van Schotland doorgaat. Het momentum moet aangegrepen worden in de nasleep van het referendum.
Veel van deze kwade en energieke werkenden en jongeren kunnen van socialistische standpunten overtuigd worden en kunnen een nieuwe massale arbeiderspartij in Schotland vormen. De taak om een nieuwe politieke kracht van de arbeidersklasse op te bouwen, moet door socialisten en syndicalisten dringend opgenomen worden.
Ter illustratie van de sfeer kunnen we wijzen op een SMS-berichtje van een 22-jarige uit East Kilbride aan de Socialist Party Scotland in de eerste uren nadat het resultaat bekend raakte: “Ontgoocheld met het resultaat, maar het geeft me geholpen om duidelijkheid te bekomen. Dus heb ik een aanvraag tot lidmaatschap van jullie partij gestuurd. Ik sta 100% achter de Socialist Party”.
Hoge opkomst
Maar liefst 3,6 miljoen mensen stemden in het referendum. Met een opkomst van 85% werden alle records gebroken. In de arbeidersbuurten was de opkomst nooit gezien. In sociale woonwijken was er een opkomst van meer dan 70%. Bij gemeenteraadsverkiezingen is dat doorgaans 25 tot 30%. Honderdduizenden arbeiders stemden Ja in de zoektocht naar een uitweg uit het besparingsbeleid en uit verzet tegen de kapitalistische politieke elite die de besparingen doorvoert.
In de bastions van de arbeidersklasse, waaronder de grootste stad Glasgow maar ook in Dundee, North Lanarkshire en West Dunbartonshire, was er een sterke Ja-stem. Arbeidersbuurten in de steden en dorpen doorheen Schotland kenden een meerderheid van Ja-stemmen.
Sommige arbeiders stemden Neen, sommigen deden dit erg terughoudend maar waren bang door de tsunami van dreigementen en chantage door de grote bedrijven en de gevestigde media die bleven benadrukken dat er jobs zouden verdwijnen, dat bedrijven naar Engeland zouden trekken en dat de arbeiders er slechter van af zouden zijn in een onafhankelijk Schotland.
De media was bijzonder vijandig tegenover onafhankelijkheid. Slechts één Schotse krant, de zondageditie van The Herald, pleitte voor een Ja-stem. De openlijke vooringenomenheid van de BBC leidde tot woede en maakte duidelijk dat dit mediabedrijf een wapen van de grote bedrijven en het establishment is. Het falen van de SNP-leiders om op de aanvallen te antwoorden, ze benadrukten integendeel hun bereidheid om de belastingen voor de grote bedrijven te verlagen en hun voorstel van een munteenheid waardoor een onafhankelijk Schotland nog steeds in de besparingsval zou vastzitten. Dat zorgde ervoor dat de propaganda van Project Fear grotendeels onbeantwoord bleef.
Een andere belangrijke factor voor het resultaat was het gebrek aan vertrouwen in de voorstellen van de SNP-leiding voor een onafhankelijk Schotland. De SNP staat voor een verderzetting van het kapitalisme en heeft geen antwoord op de besparingen. Het gebrek aan vertrouwen in Alex Salmond en de SNP kwam doorheen de campagne steeds opnieuw naar voor. De meeste mensen dachten volgens peilingen dat ze het economisch slechter zouden hebben in de SNP-versie van Schotse onafhankelijkheid.
Een nieuwe partij opbouwen
Moest er een massale arbeiderspartij bestaan hebben, dan zou de steun voor het Ja-kamp wellicht groter geweest zijn. Dan zou er gepleit worden voor een duidelijke breuk met het besparingsbeleid door de sleutelsectoren in publieke handen te nemen zodat ook degelijke lonen en arbeidsvoorwaarden mogelijk worden. De opkomst en het enthousiasme voor de meetings met Tommy Sheridan in de Hope over Fear tournee, waarin de Socialist Party Scotland een leidinggevende rol speelde, bevestigt het potentieel.
We moeten nu dringend stappen zetten in de opbouw van een nieuwe massale partij voor de werkende bevolking. Als dit te lang op zich laat wachten, dreigt het momentum verloren te gaan en kan de pro-kapitalistische SNP opnieuw terrein winnen. Zelfs Labour, ondanks het verraad, zou een zekere electorale steun kunnen winnen voor de Britse parlementsverkiezingen van volgend jaar als het er zal op aankomen om de Tories weg te stemmen.
Het voorbeeld van Spanje met de opkomst van Podemos bij de laatste Europese verkiezingen is opmerkelijk. Vanuit het niets haalde Podemos miljoenen stemmen. Dat geeft aan wat mogelijk is. De autoriteit die opgebouwd is doorheen de Hope over Fear meetings zorgt ervoor dat Tommy Sheridan samen met socialisten, syndicalisten in de RMT en andere vakbonden, een initiatief kunnen nemen dat snel kan ontwikkelen.
Zoals Socialist Party Scotland voorspelde, werd het referendum door velen gebruikt om te protesteren tegen de politieke elite en tegen hun besparingsbeleid. Er was een sterk klassenonderscheid in de stembusgang.
De beter begoede middenklasse en het platteland van Schotland stemde vooral Neen. Een grote meerderheid van 55-plussers stemde eveneens Neen. De opkomst was hoog doorheen Schotland, maar zeker onder de middenklasse en op het platteland werd massaal gestemd in een mobilisatie om een Ja-meerderheid te voorkomen. Dit gebeurde ook in gebieden waar de SNP een traditionele basis heeft.
Holle overwinning
Het resultaat van het referendum is een holle overwinning voor de kapitalistische klasse en het politieke establishment. Er is een nieuwe instabiele situatie voor het Britse kapitalisme. Het toekennen van meer bevoegdheden voor Schotland is onvermijdelijk. Eisen voor meer devolutie voor Wales en Noord-Ierland zullen aan kracht winnen, net zoals de eis van vormen van devolutie voor Engeland.
De conservatieve premier Cameron beloofde enkele uren na de bekendmaking van het resultaat al dat er een nieuwe grondwettelijke regeling komt waarbij “Engelse parlementsleden beslissen over Engelse wetten.” Zoals Andrew Marr van de BBC opmerkte: “Wat begon met een stemming over de vraag of Schotland het Verenigd Koninkrijk zou verlaten, eindigt in een uitzonderlijke grondwettelijke revolutie die door de premier in Downing Street werd aangekondigd.”
De kwestie van Schotse onafhankelijkheid is hiermee niet voor minstens een generatie geregeld, zoals Cameron beweerde. De eis voor een nieuw referendum zal aan kracht winnen. Zeker na de Britse parlementsverkiezingen van 2015 zal dit het geval zijn. Alle gevestigde partijen, met inbegrip van Labour, willen het besparingsbeleid verderzetten.
Labour verloor de arbeidersklasse
Het referendum heeft de erosie van steun voor de grote partijen aangetoond, zeker voor de Scottish Labour Party was dit het geval. De Tories en LibDems zijn bijna volledig van de kaart geveegd in Schotland. Maar de steun voor Labour bleef erg groot en werd nu ondermijnd. Dit werd versterkt door het feit dat Labour zich opwierp als centrale kracht in Project Fear waarbij het nauw samenwerkte met de conservatieven. Zoals een gezondheidswerker ons stelde: “Labour heeft de unie gered, maar de arbeidersklasse verloren.”
De Schotse Labour-leider Johann Lamont stelde het resultaat voor als een “overwinning”. De voormalige arbeidersbasis van Labour is weg gesmolten en velen zullen de rol van Labour in deze campagne niet gauw vergeten of vergeven.
Ook de beperkingen van de pro-kapitalistische SNP-leiding werden duidelijk. Het potentieel voor een nieuwe massale arbeiderspartij in Schotland is tijdens de campagne sterk gegroeid. Er moeten de komende weken dringende en concrete stappen in deze richting gezet worden.
Er is zowel ontgoocheling als een blijvende woede onder honderdduizenden arbeiders. De komende dagen zullen er ongetwijfeld nog protestacties en betogingen zijn.
Het gevoel dat de media, grote bedrijven en het volledige politieke establishment weg moeten, zal in de nasleep van het referendum sterker worden. Als er op de strijdbaarheid verder wordt gebouwd, zal de enorme radicalisering van de arbeidersklasse tijdens deze campagne niet zomaar verdwijnen.
Socialist Party Scotland komt op voor:
- Geen penny voor besparingen van Westminster die in Schotland door de SNP-regering of de lokale besturen van Labour en/of SNP worden doorgevoerd. Begrotingen die jobs en openbare diensten verdedigen.
- Voor een massale beweging met stakingen, betogingen en massaprotest tegeb de besparingen. De vakbonden moeten overgaan tot gecoördineerde stakingsacties in Schotland en doorheen Groot-Brittannië
- Voor een nieuwe massale arbeiderspartij die een strijdbaar alternatief aanbiedt voor de 1,6 miljoen mensen die tegen Project Fear ingingen
- Doe mee met de Socialist Party Scotland in de strijd voor socialisme!
-
Spanje. Miljoenen betogers eisen Catalaanse onafhankelijkheid
Artikel door Rob MacDonald, Socialismo Revolucionario, Barcelona
Op 11 september waren er naar schatting 1,8 miljoen betogers in Barcelona voor de jaarlijkse ‘Diada’-betoging voor Catalaanse onafhankelijkheid. De betoging was minstens 11 kilometer lang. De aanwezigen vormden een massale V langs de twee centrale lanen van de stad. Daarmee wilden ze de roep naar een referendum over onafhankelijkheid kracht bij zetten. De bevolking van Catalonië wil daar zelf over beslissen. Peilingen geven aan dat tot 80% denkt dat er hier een stemming over moet komen.
De mobilisatie bracht een dwarsdoorsnede van de samenleving op de been en er was een zee van rood en geel, de kleuren van Catalonië. De officiële leiders van de betoging probeerden deze strikt te beperken tot nationale eisen, maar veel aanwezigen droegen ook gele t-shirts met een boodschap tegen de besparingen en een duidelijk linkse boodschap. Socialismo Revolucionario kwam tussen met ‘La Brexta’, de Catalaanse versie van onze krant.
Het Catalaanse parlement kondigde een referendum voor 9 november aan. Als dit referendum er effectief komt, zal de regerende rechtse PP het ongetwijfeld blokkeren via legale weg en het Grondwettelijk Hof om het referendum onwettelijk te verklaren. De regering-Rajoy volgt het schotse referendum van nabij en wil vermijden dat er momenteel iets soortgelijk in Catalonië gebeurt. De CIU, de regerende kapitalistische partij in Catalonië, lijkt verdeeld te zijn over deze kwestie. Velen in de leiding hebben het over het uitstellen van het referendum na de uitspraak van de rechtbank. De Catalaanse president Artur Mas heeft het nu over vervroegde Catalaanse verkiezingen. Ze lijken zich allemaal neer te leggen bij het wettelijk kader dat door Spanje wordt opgelegd, wat een voorbereiding is op het aanvaarden van de onwettelijkheid van het referendum.
De ERC, een republikeinse linkse sociaaldemocratische pro-onafhankelijkheidspartij die voorop ligt in de peilingen, roept op tot een onwettelijk referendum. Maar dit lijkt meer een tactiek te zijn van een partij die zich het imago van meest vastberaden strijders voor onafhankelijkheid wil aanmeten en niet zozeer een realistisch strategisch voorstel. De abstracte oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid wordt niet gekoppeld aan een indicatie van hoe dit kan georganiseerd worden. Er wordt alleszins geen beroep gedaan op massale mobilisatie van de arbeidersklasse, bijvoorbeeld in een algemene staking. Alle gevestigde Catalaanse partijen worden geconfronteerd met hoge verwachtingen, maar ze hebben weinig opties om die effectief in te lossen. De leiding van de onafhankelijkheidsbeweging mag niet in handen van deze mensen gelaten worden.
Arbeidersstrijd
Enkel de mobilisatie van de arbeidersklasse in Catalonië kan de Spaanse overheid ertoe dwingen om een referendum te erkennen. De werkende bevolking kan hiervoor enkel vertrouwen op haar eigen krachten en haar eigen methoden van arbeidersstrijd. Een oproep tot een algemene staking in Catalonië tegenover een uitspraak van het Grondwettelijk Hof zou een enorme steun vinden. Een dergelijke beweging zou ook eenheid moeten bekomen met arbeidersstrijd in de rest van Spanje, waar de gevolgen van het besparingsbeleid van de PP zich ook laten voelen. Gezamenlijke strijd tegen de aanvallen op de levensstandaard van de gewone bevolking zou meteen ook de steun vergroten voor de strijd om de Catalanen zelf democratisch te laten beslissen over hun toekomst.
Los van de vraag of het referendum zal plaatsvinden of niet en of dit wettelijk dan wel onwettelijk zal gebeuren, is het belangrijk om te kijken naar welk Catalonië de mensen willen. Een Catalonië onder leiding van CIU en ERC zal niet veel verschillen van een Catalonië onder leiding van de PP of de pro-kapitalistische ‘sociaaldemocraten’ van PSOE. De strijd voor onafhankelijkheid moet verbonden worden met de strijd tegen besparingen, tegen kapitalisme en voor een radicale verbetering van de levensomstandigheden van de Catalanen en de werkende bevolking doorheen Spanje en Europa.
Een onafhankelijk Catalonië in Europa zou geen beter akkoord losweken van de financiële haaien in de EU. Het economische beleid van de CIU is hetzelfde als dat van de PP. De ERC stelt dat een socialer project heeft, maar niets in het partijprogramma wijst erop dat de ERC meer voor de werkende bevolking zou doen dan gelijk welke andere pro-kapitalistische partij.
Doorheen Spanje trekt de arbeidersklasse radicale conclusies over de aard van de kapitalistische crisis. De groei van IU, CUP en Podemos wijst hier op. In Barcelona komt er mogelijk een nieuwe vorm van verenigde linkse campagne onder de naam ‘Guanyem’ (we winnen) rond Ada Colau, leider van de beweging tegen de uithuiszettingen. Dat is een positieve ontwikkeling. We moeten de kans om voor een socialistisch Catalonië aangrijpen en verbinden met de strijd tegen kapitalisme en besparingen doorheen Spanje.
Er is nood aan een programma dat pleit voor de niet-betaling van de schulden, het stopzetten van de besparingen, investeringen in openbare diensten op basis van de behoeften, voor het recht op zelfbeschikking en de nationalisatie van de banken en sleutelsectoren van de economie onder arbeiderscontrole en -beheer.
Met een dergelijk programma kan de werkende bevolking van Catalonië een vrijwillige band aangaan met de arbeiders doorheen Spanje in een socialistische confederatie die ook uitbreiding kan nemen met de arbeiders van landen als Griekenland en Portugal als onderdeel in de strijd voor een alternatief socialistisch Europa voor de massa’s in plaats van een Europa voor de kapitalistische elite. Dit is de beste manier om onafhankelijkheid te bekomen en de verdeeldheid van de werkenden in Europa en Spanje te doorbreken.
- Voor een socialistisch Catalonië en een vrijwillige socialistische confederatie op gelijkwaardige basis van het Iberische schiereiland
- Verenig alle strijdbewegingen – voor een links eenheidsfront met een socialistisch programma
- Voor een socialistisch Europa
-
Socialisme en nationale rechten. Het debat over Oekraïne, Israël/Palestina en andere landen
Dossier door Peter Taaffe
Het bloedige conflict in Oekraïne heeft samen met het bloedbad onder de Palestijnse bevolking in Gaza het thema van de ‘nationale kwestie’ eens te meer op de politieke agenda geplaatst. Hoe kunnen we een weg opgaan die schijnbaar eeuwenoude onoplosbare kwesties wel tot een oplossing kan brengen? Dat is een vraag die zich op scherpe wijze stelt voor de arbeidersbeweging, zeker in de regio’s die onmiddellijk geraakt worden door de oorlog maar ook voor de internationale arbeidersbeweging.De gebeurtenissen van de afgelopen maanden hebben aangetoond dat de verschillende kapitalistische machten niet bereid en niet in staat zijn om een democratische en rechtvaardige oplossing te bieden voor de situatie in Oekraïne. De hypocrisie van het VS-imperialisme en het Europese kapitalisme langs de ene kant en het Russische oligarchische regime van Poetin langs de andere kant dat zich plots opwerpt als verdediger van ‘onderdrukte naties en minderheden’ zal weinigen om de tuin leiden. Het gaat immers om een weinig verholen berekening van de eigen strategische politieke en militaire belangen. ‘Het recht op zelfbeschikking’ is voor hen een holle frase die zodra ze in de weg staat snel aan de kant wordt geschoven.
“We zullen Rusland klein krijgen met sancties”, waarschuwden de grote Westerse imperialistische machten onder leiding van de VS. “We zullen wraak nemen met eigen sancties en beginnen met het in beslag nemen van de bezittingen van Britse bedrijven, waaronder Shell en British Petroleum”, antwoordde het regime van Poetin.
Terwijl de kapitalisten en hun partijen en vertegenwoordigers geen oplossingen hebben, tonen velen ter linkerzijde, met inbegrip van sommigen die zichzelf als marxisten zien, een complete ideologische verwarring en hulpeloosheid tegenover de harde nationale en etnische conflicten in Oekraïne en het Midden-Oosten. Er zit geen greintje socialisme, laat staan marxisme, in de benadering van een groot deel van de linkerzijde.
Zo was er op de recente betoging tegen het bloedbad in Gaza een pamflet van ‘Solidariteit met het antifascistisch verzet in Oekraïne’. Daarin stond: “We zijn tegen de steun van Groot-Brittannië en de Westerse regeringen aan het extreemrechtse regime in Kiev.” Daar is op zich niets mis mee, de regering van Kiev baseert zich inderdaad op rechtse en zelfs neofascistische krachten voor de moorddadige campagne in oostelijk Oekraïne. Maar waar is de veroordeling van het imperialistische en oligarchische regime van Poetin? Dit regime stelt openlijk dat ze het ‘nabije buitenland’ wil domineren, onder meer landen van de voormalige Sovjetunie waarbij niet wordt geaarzeld om democratische en nationale rechten aan de kant te schuiven.
Dat alles blijft onvermeld. Een prominente verdediger van de campagne verklaarde op de oprichtingsconferentie wel: “Het is niet mijn taak om de Russische oligarchie te bekritiseren. Maar als ik dat zou doen, zou het niet zijn omdat ze teveel tussenkomen maar wel omdat ze niet tussenkomen.” Onwaarschijnlijk genoeg werd eraan toegevoegd dat de nationale kwestie in Oekraïne niet aan de orde is en dat “als het VS-imperialisme, de NAVO, Angela Merkel, de Conservatief-liberale Britse regering en de Oekraïense fascisten aan de ene kant staan, ik weet aan welke kant ik sta.” Dit impliceert dat de arbeidersbeweging – en we mogen niet vergeten dat dit van een ‘marxist’ komt – aan de kant van Poetin zou moeten staan om de interventie van dit oligarchisch regime in Oekraïne te steunen.
Wij hebben steeds de legitieme nationale aspiraties van de bevolking van Oekraïne, Krim,.. verdedigd, terwijl we ons tegelijk verzetten en opkomen tegen extreemrechts en de openlijk fascistische krachten in Oekraïne, die overigens in de laatste verkiezingen niet meer dan 3% van de stemmen haalden. Tegelijk proberen we de klasseneenheid te bewerkstelligen en te versterken. We geven kritische steun aan oprechte socialistische krachten, zelfs indien ze bijzonder zwak staan.
Geen afgewerkte formules
Het is belangrijk om de oprecht democratische en nationale aspiraties van de volkeren in Oekraïne en de regio te ondersteunen. Zo was het met betrekking tot Krim correct om steun te geven aan het recht op zelfbeschikking – met inbegrip van afscheiding van Oekraïne – toen dit de wens van de overweldigende meerderheid van de bevolking bleek te zijn. Terwijl marxisten kritische steun geven aan oprechte onafhankelijkheidsbewegingen, verdedigen we ook steeds de rechten van alle minderheden. In het geval van Krim ging het onder meer om de Tataren en andere groepen.
Er werd beweerd dat het referendum op Krim niet op een eerlijke en doorzichtige wijze werd gehouden. Maar tegelijk was er weinig twijfel dat een meerderheid van de bevolking effectief aansluiting bij Rusland wilde. Alle twijfels zouden aan de kant kunnen geschoven worden met de verkiezing van een revolutionaire grondwetgevende vergadering op basis van massale comités die een uitdrukking geven aan de wil van de bevolking.
Betekent dit dat we de voorkeur geven aan separatisme en het opbreken van voorheen geïntegreerde staten? Neen, niet automatisch. Er zijn geen in steen gebeitelde formules als het over de nationale kwestie gaat. De situatie in Oekraïne is erg volatiel en ontwikkelt snel. Wat op het ene ogenblik een correcte eis is, kan door de gebeurtenissen achterhaald worden.
Maar we geven in geen enkel geval steun aan het gedwongen behoud van een groep of een nationaliteit binnen een staat die door hen gezien wordt als een onderdrukker. We zijn voorstander van een vrijwillige socialistische confederatie. Het was met deze methode dat een echte ‘Sovjet-Unie’ werd gevestigd door Lenin en Trotski. Dit had niets te maken met de stalinistische karikatuur waarin de dominantie van een centrale bureaucratische Russische elite tot stand kwam.
Zoals Lenin meer dan 100 jaar geleden stelde, kan een nieuwe samenleving die democratisch en socialistisch is niet opgebouwd worden op de minste ‘verplichting’ van de ene nationaliteit of groep tegenover een andere. Het recht op zelfbeschikking heeft doorgaans betrekking tot een nationaliteit die verbonden is met een territoriale entiteit. Maar dit recht kan soms ook de vorm van een kleinere entiteit of zelfs een stad aannemen indien deze zich anders beschouwt dan de andere landen of regio’s. Zo moeten we in de toekomst rekening houden met een speciale entiteit voor Brussel binnen een Belgische socialistische confederatie, de bevolking van Brussel onderscheidt zichzelf immers van deze in Wallonië en Vlaanderen.
De strijd in Oekraïne, zeker in het oosten van het land, kan dermate gefragmenteerd raken doorheen het bloedige conflict dat momenteel plaatsvindt, dat het niet leidt tot een duidelijke afgelijnde staat maar dat er een opbreken van de regio is. In de miljoenenstad Donetsk, die gebombardeerd wordt door de Oekraïense regering en een dode stad dreigt te worden, is het niet uitgesloten dat de bevolking afscheiding wil van zowel Oekraïne als Rusland. Marxisten zouden de bevolking van de stad hierin steunen als dat is wat ze willen, tegelijk zouden we dit verbinden aan de strijd voor een socialistische confederatie in Oekraïne en de regio.
Een dergelijke ontwikkeling is helemaal niet denkbeeldig, zoals sommige critici suggereren. De unipolaire wereld met de VS als dominante wereldmacht die overal zijn stempel op de gebeurtenissen kan drukken, behoort tot het verleden. De VS is nog steeds de belangrijkste economische en militaire macht en zal dit nog een tijdlang blijven. Maar er zijn grenzen aan de macht van de VS. Er duikt een nieuw post-Irak ‘syndroom’ op met onder de Amerikaanse bevolking een grote gevoeligheid voor oorlog en een verzet tegen het beleid van permanente interventies. Luchtbombardementen en het gebruik van drones genieten nu de voorkeur. Maar dergelijke bombardementen leveren vaak het omgekeerde resultaat op van wat de bedoeling was.
Israël/Palestina
Zoals de draad van Ariadne is enkel een uitgewerkte marxistische analyse in staat om het kluwen van de nationale kwestie te ontcijferen. Dit is zeker het geval voor de complexe kwestie van de nationale rechten van de Palestijnse en Israëlische volkeren, een kwestie die eens te meer op de voorgrond trad met het conflict in Gaza, dat steeds meer aan Grozny doet denken met een enorm aantal doden en een kwart van de bevolking die intern op de vlucht is.
Het CWI heeft consistent naar voor gebracht dat een uitweg uit dit bloedige conflict waarbij de rechten van Palestijnen en Israëli worden gerespecteerd uit een langetermijnoplossing van twee staten bestaat – een socialistisch Palestina en een socialistisch Israël met mogelijk Jeruzalem als gedeelde hoofdstad en dit in het kader van een socialistische confederatie. Dat heeft samen met onze afkeer van willekeurige sancties tegen Israël – sancties die de Israëlische arbeiders verder in de armen van de reactionaire regering kunnen duwen – geleid tot kritiek van onder meer de International Socialist Organisation (ISO) in de VS.
Zij schreven op 17 augustus een kritiek op de Amerikaanse afdeling van het CWI, Socialist Alternative. Daarin stelde de ISO dat onze houding “tegenover Israëlische Joodse arbeiders consistent is met de politieke positie die historisch wordt verdedigd door de internationale groepering van Socialist Alternative over het recht van Israël om te bestaan. Dit geloof in het recht van de Israëli om een eigen natie te vormen bepaalt de positie van het CWI en Socialist Alternative over BDS [boycot, desinvesteringen en sacties]. Maar het is gebaseerd op een fundamenteel verkeerd beeld op het socialistische principe van het recht van naties op zelfbeschikking. In de marxistische traditie is er geen steun voor de positie dat een koloniale staat – in de regel een apartheidstaat, of het nu een Joodse staat is waar niet-Joden politiek de mond gesnoerd worden of het apartheidsregime in Zuid-Afrika destijds waar niet-blanke Zuid-Afrikanen geen politieke rechten hadden – het recht heeft om te bestaan.”
Het recht op zelfbeschikking is in tegenstelling tot wat de ISO beweert geen ‘socialistisch principe’ maar een democratische taak. Oprechte democratische principes worden in dit tijdperk enkel gerealiseerd door een socialistische revolutie. We hebben de argumenten van de ISO al meermaals beantwoord. In het boek ‘Marxism in Today’s World’ stelden we: “De belangrijkste wet van de dialectiek is dat de waarheid concreet is. Historisch wordt niet betwist dat het trotskisme, van de tijd van Trotski zelf, gekant was tegen de vorming van een Joodse staat op Palestijns grondgebied. Dat was zijn algemene positie in het interbellum. Maar hij paste zijn standpunt aan toen de nazi-vervolging van de Joden bekend raakte. Er drong zich een nieuwe situatie op. Trotski was steeds flexibel om rekening te houden met nieuwe belangrijke ontwikkelingen. Er was onder de Joodse bevolking een gevoelen dat ze uit Duitsland en Europa weg moesten en dit ging gepaard met een groeiende steun voor de droom van een nieuw thuisland.
“Trotski stelde dat als de Joden onder het socialisme een staat wilden in, laat ons zeggen een deel van Afrika met goedkeuring van het Afrikaanse volk of in Latijns-Amerika, we dit zouden moeten overwegen. Maar niet in Palestina. Dat zou een bloedige val zijn voor de Joden. Het is opmerkelijk hoe deze voorspelling zich heeft gerealiseerd. De trotskistische beweging heeft zich verzet tegen een aparte Joodse staat in Israël omdat het een hindernis was voor de Arabische revolutie. Israël werd opgezet als gevolg van de kolonisatie van Arabisch grondgebied, door het verdrijven van Palestijnen en door een mengeling van een radicale en zelfs ‘socialistisch aandoende’ nationalistische retoriek naar de Joodse bevolking die de nachtmerrie van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog had overleefd.”
Rond de kolonisten stelden we: “Een staat of reeks staten kan gevormd worden door het brutaal verdrijven van volkeren. Kijk naar hoe de Griekse bevolking werd verdreven uit delen van het nabije Oosten of de Turken uit Griekenland na de val van het Ottomaanse rijk. Als je teruggaat en de kaart hertekent, zouden er nu grote uitwisselingen van bevolkingsgroepen zijn. Als gevolg van de verschrikkelijke misdaden tegen de Joden in Europa onder het nazi-kapitalisme, werd dit als rechtvaardiging gebruikt voor een misdaad tegen de Palestijnse bevolking. Dat blijft een onbetwistbaar historisch feit.”
“Maar de realiteit vandaag, na verloop van tijd, is date r een Joods of Israëlisch nationaal bewustzijn tot stand is gekomen. Wat zeggen marxisten daarover? Negeren we gewoon de reële situatie en blijven we vasthouden aan de oude positie? De oplossing van … [ISO en co] en anderen ter linkerzijde is een Palestijnse staat – wat aanvankelijk ook ons standpunt was – in de vorm van een eengemaakte Palestijnse staat met rechten voor de Joodse bevolking in deze Palestijnse staat. Ze brengen dit evenwel naar voor in een burgerlijke context, terwijl wij het altijd in een socialistisch kader zagen. We verdedigen geen tweestatenoplossing op burgerlijke oplossing, zoals sommige kleine groepen dat doen. Dat is immers een utopische droom.”
Eerdere voorstellen voorzagen slechts een klein deel van het oorspronkelijke Palestina voor de Palestijnse bevolking. De voormalige Israëlische premier Olmert “stelde voor om Palestina te herverdelen, een voorstel dat nu niet meer op de agenda staat, waarbij amper 10% als staat voor de Palestijnen zou overblijven. Dat is een soort Bantoestan. Het is geen leefbare staat voor de Palestijnse bevolking. Er is geen mogelijkheid van een leefbare kapitalistische tweestatenoplossing. Een tussentijds akkoord is niet uitgesloten, maar het is geen oplossing voor de nationale problemen van zowel de Palestijnen als de Israëli. Maar het idee van een tweestatenoplossing, van een socialistisch Palestina en een socialistisch Israël binnen een socialistische confederatie van het Midden-Oosten is, op dit ogenblik, een correcte programmatorische eis.” (Marxism in Today’s World, editie uit 2013, p 29-30)
De ISO en anderen doen het idee van een socialistische confederatie in het Midden-Oosten af als een onrealistische oplossing voor de problemen van de massa’s in de regio. Maar de kapitalisten zelf hebben wel oog voor de mogelijke economische voordelen van een regionale confederatie. “Zo heeft Egypte bijvoorbeeld lageloonarbeid maar een hoge jongerenwerkloosheid. Buurland Libië heeft teveel kapitaal, enorme infrastructuurprojecten en een onbevredigbaar tekort aan arbeidskrachten. Turkije heeft de expertise om luchthavens, bruggen en wegen te bouwen. Deze elementen moeten verbonden worden. Volgens ons onderzoek werd de afgelopen maanden minstens 20 miljard dollar vanuit de Golflanden aan Egypte beloofd, maar er is geen plan op lange termijn. De Arabische Liga, de bestaande regionale structuur, heeft niet de geloofwaardigheid, de capaciteit of de creativiteit om deze naties aan hetzelfde zeel te laten trekken.” (Financial Times, 20 juni 2014)
De kapitalisten in het Midden-Oosten zijn niet in staat om een dergelijk project te realiseren. De arbeidersklasse daarentegen kan op verenigde wijze werken en democratisch socialisme doorheen de regio vestigen om een socialistische confederatie te vestigen.
Campagnes om Israël te boycotten
De ISO maakt een wel erg ruwe vergelijking tussen Israël vandaag en Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid. Dit versterkt hun kritiek op het CWI niet, het ondermijnt het slechts verder. In tegenstelling tot wat de ISO beweert, zijn er grondige verschillen tussen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime en Israël, niet in het minst op demografisch vlak. Er waren zeven keer meer Afrikanen en anderen dan blanken in Zuid-Afrika. Dat is momenteel niet het geval in Israël/Palestina. Als ze bedreigd wordt met vernietiging, zal de Israëlische bevolking strijden.
We stelden in ‘Marxism in Today’s World’ (p. 32): “Zelfs het ‘vredeskamp’ zal vechten indien het recht op een afzonderlijke staat bedreigd is. De Israëlische arbeidersklasse zal terugvechten als gedreigd wordt om ze in de zee te drijven. Er zijn dan ook overgangseisen nodig om de massa’s te benaderen. Wij zeggen: jullie beslissen wat de grenzen van een toekomstige staat in een socialistische confederatie zal zijn. Het is zelfs mogelijk dat Israëli en Palestijnen op basis van een socialistische revolutie in het Midden-Oosten beslissen om in één staat samen te leven met autonomie voor beide bevolkingsgroepen. We kunnen dat niet op voorhand zeggen. Maar de dialectiek van de situatie is dat als je probeert om hen nu één staat op te dringen, dat dit zal verworpen worden. Israël is een etterende zweer in de regio. Een sleutelkwestie voor de revolutie in het Midden-Oosten is hoe de Israëlische arbeiders van de heersende klasse kunnen weg getrokken worden. Bedreig hen om het idee van een Israëlisch ‘thuisland’ af te nemen en je maakt geen kans om dit bereiken.”
Op dit ogenblik moeten we ermee omgaan dat de Palestijnse en Joodse volkeren beslist hebben dat ze niet een in een staat kunnen samenleven. Dat is hun bewustzijn. Wat zeggen marxisten en trotskisten in die situatie? De ISO blijft op dogmatische wijze abstracte formules herhalen die losstaan van de realiteit op het terrein. Socialisten en marxisten kunnen verschillende volkeren echter niet verplichten om in dezelfde staat samen te leven.
Inzake de BDS-campagnes komt de ISO met een late kritiek op een artikel van Judy Beishon in Socialism Today (nr 169, juni 2013). Eens te meer zijn hun argumenten niet alleen verkeerd maar ook compleet naast de kwestie. Judy of het CWI verzetten zich niet tegen iedere vorm van boycot. We benadrukken dat alleen een verenigde massabeweging van Israëlische en Palestijnse arbeiders een kracht kan vormen die de kapitalisten, zowel Israëlische als Palestijnse, aan de kant schuift. Selectieve boycotcampagnes kunnen een ondersteunende rol spelen in het verzwakken van de Israëlische staat, bijvoorbeeld met een boycot van wapenexport of van goederen en producten van de bezette gebieden of een boycot van universiteiten in de bezette gebieden. Dergelijke maatregelen kunnen nuttig zijn in het belichten van de Palestijnse onderdrukking. Maar het zal op zich niet volstaan om de greep van de Israëlische regering of de heersende klasse te ondermijnen. Dat was overigens ook niet het geval met de sancties en de boycot van Zuid-Afrikaanse producten ten tijde van het apartheidsregime. Een gerichte campagne, die in de nasleep van de horror in Gaza kan groeien, moet bediscussieerd worden met zowel de Palestijnen als de Israëlische arbeiders. Dat kwam allemaal aan bod in het artikel van Judy waar we nog steeds volledig achter staan (zie dit artikel).
De ISO heeft een gelijkaardige eenzijdige benadering inzake de wraakacties door Hamas met raketaanvallen op Israël. Wij hebben ons nooit verzet tegen het recht van de Palestijnen om zich te verdedigen tegen Israëlische aanvallen, ook niet met gewapend verzet in Gaza en legitieme aanvallen op militaire doelwitten in Israël zelf. We wezen echter wel op het inefficiënte karakter van de raketaanvallen – het is als met erwtjes gooien naar tanks. En bovendien zijn deze aanvallen contraproductief als ze willekeurig gericht zijn tegen burgers. Het drijft de Israëlische arbeiders in de armen van hun ergste vijand, de rechtse regering van Netanyahu, net zoals de willekeurige aanvallen van Israël op burgers in Gaza Hamas niet ondermijnd maar versterkt hebben.
De nationale kwestie is vandaag veel complexer dan ten tijde van Lenin en Trotski. Voor marxisten zijn er twee kanten aan. We verzetten ons tegen burgerlijke nationalisme dat de arbeidersklasse wil verdelen. We zijn voor een maximale eenheid van de arbeidersklasse over de grenzen en continenten heen. Maar tegelijk verzetten we ons tegen de gedwongen incorporatie van afzonderlijke nationaliteiten in een staat als ze dat niet willen. We zijn voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, maar verzetten ons tegen het regime van Kiev en het beleid om beroep te doen te doen op neofascisten en extreemrechtse Oekraïense nationalisten om de rechten van minderheden te onderdrukken. We verzetten ons tegelijk tegen het Groot-Russische chauvinisme van Poetin en zijn aanhangers en komen op voor een onafhankelijke arbeiderspositie in de strijd voor een socialistische confederatie in de regio.
Enkel op deze manier, met een duidelijk klassenprogramma en perspectieven waarin abstracte propaganda wordt vermeden, is het zelfs in deze moeilijke objectieve situatie van oorlog en conflict mogelijk om een weg te vinden om de arbeiders voor het socialisme en het marxisme te winnen.
-
“Vlaanderen, Brussel, Wallonië: een ménage à trois”
Over de opkomst van het industriële kapitalisme in ons land
Guido Fonteyn was jarenlang journalist bij De Standaard en is gefascineerd door Wallonië, waar hij al jarenlang woont. Het boek ‘Vlaanderen, Brussel, Wallonië: een ménage à trois’ brengt elementen uit de geschiedenis van ons land die essentieel zijn om de huidige stand van zaken te begrijpen. Fonteyn is geen marxistische militant, maar op basis van zijn onderzoek naar de ontwikkeling van het kapitalisme in ons land merk je toch een radicalisering in zijn positie.
Het boek beschrijft met grote en kleine verhalen de opkomst van het kapitalisme in ons land, meer bepaald de ontwikkeling van de steenkoolsector in Wallonië. Fonteyn beschrijft het dagelijkse leven van de mijnwerkers met het gevaar van de onveilige arbeidsomstandigheden en bijhorende ongevallen maar ook met de komst van migranten en bijhorend racisme. Terecht merkt Fonteyn op dat er enorme winsten zijn gemaakt met de industriële ontwikkeling van Wallonië, maar dat deze winsten naar een bijzonder kleine kliek van grote aandeelhouders uit voornamelijk Brussel ging. Eigenlijk beschrijft hij terloops zowel het ontstaan van de Belgische burgerij als de ontwikkeling van de arbeidersbeweging.
De ‘kleine’ verhalen in het boek brengen een opmerkelijk inzicht in de gang van zaken bij het opkomende industriële kapitalisme. Zo verwijst Fonteyn naar een arbeidsreglement voor bedienden van Bois-du-Luc in La Louvière uit 1910 met bepalingen als: “Als de directie het nodig acht, maakt iedereen overuren”, “Het is verboden te spreken tijdens de werktijd”, “Elk personeelslid heeft het recht over zijn gezondheidstoestand te waken. Bij ziekte wordt geen salaris uitbetaald”,… en het pakkende slot: “Ten slotte vestigen wij uw aandacht op de grootmoedigheid van dit nieuwe reglement. Wij verwachten er een gevoelige vermeerdering van de arbeid van.”
De armoede in Vlaanderen leidde tot een massale uittocht richting Waalse industrie. De armoede was enorm, in 1848 leefde de helft van de bevolking van Kortrijk van openbare steun. Er werd geklaagd over een groot drankgebruik onder Vlamingen en over hoge criminaliteitscijfers, driekwart van de Belgische gevangenen waren Vlamingen. De komst van de Vlaamse migranten in Wallonië leidde tot spanningen. Fonteyn wijst op een krantenartikel uit 1909 over een vechtpartij in La Louvière: “Ze zijn mooi, de Vlaamse zeden! Alleen zouden die brutale kerels ze beter niet in Wallonië invoeren. Wij beweren niet dat alle Walen lammeren zijn, maar wij mogen toch vaststellen dat zij er minder verwilderde zeden op nahouden dan deze die bij de bevolking van de Vlaamse Far-West gangbaar zijn.” Nadien volgden gelijkaardige opwerpingen tegen onder meer de Italiaanse migranten, met opschriften aan cafés als “Verboden voor honden en Italianen”. De toonzetting klinkt vandaag nog bekend in de oren, mits enkele wijzigingen aan de bevolkingsgroepen natuurlijk. Wat essentieel was in het doorprikken van de verdeeldheid, was de solidariteit onder de werkenden. “In de mijnen zijn we allemaal zwart”, luidde een slogan in de Limburgse mijnen destijds.
De Belgische burgerij ging met enorme winsten lopen. Om die te maximaliseren werden constructies als Naamloze Vennootschappen en holdings opgezet. Fonteyn wijst op een bron die stelt dat in 1857-1906 in Brabant (Brussel dus) voor 2,2 miljard frank winsten aan NV’s werd uitbetaald. Daarop werd amper 50 miljoen frank belastingen betaald. Fiscale creativiteit is niet nieuw, merkt hij terecht op. Wallonië bleef verarmd achter omdat de winsten naar “het Brussel van de banken en van de holdings” gingen, naar het Brussel van “de fiscale advocatuur, van de zitpenningen en van de raden van bestuur allerhande.” Ook dat is dus niet nieuw.
Wie meer wil weten over de ontwikkeling van het Belgische kapitalisme, moet dit boek zeker lezen. Het is bijzonder leesbaar door de vele kleine verhalen, maar het blijft onthullend voor het grote verhaal van kapitalistische uitbuiting.
FONTEYN, Guido, “Vlaanderen, Brussel, Wallonië: een ménage à trois”, EPO, 2014, 186 pagina’s, 19,95 euro

