Your cart is currently empty!
Tag: Italië
-
Rechts in Vlaanderen juicht om extreemrechtse winst in Italië

Meloni. Foto vanop Wikimedia Commons Het is opmerkelijk hoe eensgezind de rechterzijde in Vlaanderen reageert op de Italiaanse verkiezingsresultaten. De overwinning van extreemrechts, in het bijzonder van het wel erg extreme Fratelli d’Italia, wordt voorgesteld als een succes van ‘centrumrechts’ en als een toonbeeld van ‘rechtse eenheid’.
N-VA’ers stellen Fratelli d’Italia voor als gematigder dan de Lega. Zo merkte Theo Francken op dat Meloni niet extreemrechts is: “Ze is rechts-conservatief dat wel, en ItaIië is veel katholieker dan wij, maar Meloni is niet extreemrechts. Salvini is ander paar mouwen in mijn ogen.” De N-VA kent de Fratelli d’Italia goed: ze zitten in het Europees Parlement in dezelfde fractie van “Europese Conservatieven en Hervormers”. Daarin zitten ook andere extreemrechtse partijen als het Forum voor Democratie (Nederland), Vox (Spaanse staat) en de Zweedse Democraten (Zweden).

Francken staat uiteraard vooraan om Meloni te feliciteren Het Vlaams Belang is al jarenlang fan van Salvini en de Lega, dat zware klappen kreeg in de verkiezingen en van 17% terugviel op 8%. Die nederlaag wordt gauw onder de mat geveegd om nadruk te leggen op het feit dat de ‘rechtse samenwerking’ in Italië heeft geloond. De partij probeert aan te schurken bij de Fratelli d’Italia en het succes van Meloni. Tegelijk worden oproepen gedaan aan N-VA om ook hier samen te werken met extreemrechts. Het enthousiasme van heel wat N-VA’ers over de Zweedse en Italiaanse verkiezingen maakt duidelijk dat de zogenaamde ‘Chinese Muur’ tussen N-VA en VB zeker in het buitenland quasi onbestaand is. Dit bleek eerder deze zomer ook al toen delegaties van beide partijen samen aan een extreemrechts congres in Polen deelnamen.

VB-Europarlementslid voert de druk op N-VA op via de sociale media (waar deze voormalige straatvechter trouwens opmerkelijk veel duizenden euro’s aan besteedt…) Het is opmerkelijk dat een deel van de traditionele media meestapt in het discours dat ‘centrumrechts’ de Italiaanse verkiezingen won. Natuurlijk kan Meloni geen openlijk fascistisch bewind voeren, daarvoor is er geen sociale steun in de samenleving. Dat neemt niet weg dat de Fratelli d’Italia de mosterd wel degelijk bij het fascisme van Mussolini haalde. In een interview verklaarde Meloni ooit: “Mussolini was een goede politicus. Alles wat hij deed, deed hij voor Italië.” Het partijlogo van Fratelli d’Italia verwijst naar de fascisten van Mussolini. Partijleiders namen in 2019 nog deel aan de herdenking van de ‘Mars op Rome’ van Mussolini in oktober 1922.

De Standaard bestempelt Fratelli d’Italia als ‘centrumrechts’. Welk beleid de volgende Italiaanse regering zal voeren, is nog onduidelijk. Wel zeker is dat de opgang van extreemrechts gepaard gaat met een groter zelfvertrouwen van gewelddadige racisten die niet aarzelen om migranten in elkaar te slaan of zelfs te vermoorden. Fratelli d’Italia versterkt het offensief tegen de rechten van vrouwen en LGBTQIA+ personen. In de regio Marche, waar de FdI al aan de macht is, werden beperkingen op het recht op abortus doorgevoerd zoals het niet voorzien van abortuspillen en het beperken van de tijd waarin een abortus kan tot zeven weken (in plaats van de negen weken die in de Italiaanse wet voorzien is). Meloni verklaarde dat de volgende regering niet zal raken aan de abortuswet, maar het terrein daarvoor wordt wel degelijk voorbereid. In de regio Marche laat FdI bijvoorbeeld toe dat anti-abortusactivisten aanwezig zijn in centra voor familiale planning waar vrouwen die abortus willen laten toepassen vaak eerst terechtkomen. In dezelfde staat werd de overheidssteun aan de Pride gestopt en verklaarde de voorzitster van de gelijke rechten commissie dat de voorwaarden moeten gecreëerd worden opdat vrouwen meer deeltijds zouden werken zodat ze meer tijd hebben voor huishoudelijk werk.
De Fratelli d’Italia (FdI) is tien jaar geleden opgericht door voormalige leden van de partij van Berlusconi die eerder ook actief waren bij de Nationale Alliantie van Fini. De groep trok ook enkele voormalige christendemocraten en liberalen uit Forza Italia aan. Meloni en de FdI aarzelen niet om naargelang de omstandigheden van standpunt te veranderen. Zo werden eerdere posities over terugtrekking uit de euro of van steun aan Poetin omgekeerd. Waar extreemrechts wellicht niet op zal terugkomen, is de steun aan de grote bedrijven en het verder in de hand werken van racisme, seksisme en LGBTQIA+ fobie.
Extreemrechts kan scoren op basis van het falen van het beleid van de traditionele partijen. Het kapitalisme is niet in staat om antwoorden te bieden op de vele crises die in het systeem ingebakken zijn. De diepe sociale, economische en politieke crisis leidt tot wanhoop onder een bevolking die steeds meer en dieper in armoede vervalt. De electorale successen van extreemrechts zijn uitdrukkingen van die wanhoop, zelfs indien het duidelijk is dat extreemrechts er geen antwoord op heeft. Extreemrechts doet zich soms ‘sociaal’ voor, maar is vooral voorstander van een beleid gericht op de belangen van de grote bedrijven. Het verzet zich uitdrukkelijk, en soms gewelddadig zoals in oktober vorig jaar in Italië nog het geval was, tegen de vakbonden. Nochtans zijn de vakbonden de belangrijkste motor van sociale strijd in het belang van de werkende klasse.
De waarschuwingen van de extreemrechtse verkiezingsoverwinningen zijn ernstig. Links en de arbeidersbeweging moeten daar actief op reageren met een offensieve benadering en programma van maatschappijverandering. We kunnen niet rekenen op gevestigde politici en hun instellingen om extreemrechts te stoppen. Integendeel: hun falen maakt dat extreemrechts zich kan versterken, in verkiezingen maar met electorale successen groeit ook het zelfvertrouwen van die extremisten die een stap verder gaan met fysiek geweld.
De rechterzijde in Vlaanderen juicht om de verkiezingsresultaten in Zweden en Italië. Het hoopt dit in 2024 te herhalen en spreekt over een ‘nationalistische renaissance’ in Europa. Wij zien vooral wanhoop. Gelukkig zien we daarnaast de eerste kiemen van sociaal verzet tegen de onmogelijke energiefacturen en prijsstijgingen. Een alternatief voor het falende systeem zal niet van de wanhoop komen, maar van die kiemen van sociaal verzet. Die willen wij versterken met een socialistisch programma en bijhorende benadering van strijd.
-
Naar overwinning van extreemrechts, maar… Italiaanse arbeidersbeweging is nog niet uitgeteld

De regering van nationale eenheid onder leiding van de voormalige president van de Europese Centrale Bank Mario Draghi is op 21 juli gevallen. Nochtans genoot die regering de steun van de Italiaanse bazen en beschikte ze over een grote meerderheid in het parlement. De vervroegde verkiezingen van 25 september vinden plaats tegen de achtergrond van een diepe sociale, economische en politieke crisis.
Artikel door Pietro (Brussel) uit maandblad De Linkse Socialist
De regering-Draghi was erg heterogeen en enkel verenigd door de wil om de belangen van de heersende klasse te dienen. Ze werd gevormd door de Vijfsterrenbeweging (M5S, populistisch), de Lega (extreemrechts), de Democratische Partij (PD, sociaaldemocratisch), Forza Italia (de partij van Berlusconi) en Italia Via (IV, rond voormalig PD-voorzitter Matteo Renzi). Tot de meest opvallende wapenfeiten van de regering behoren de miljarden euro’s die aan het grootkapitaal zijn gegeven, de besparingen op de gezondheidszorg en de verkoop van het onderwijs aan het bedrijfsleven. De regering die gevallen is, was een vijand van de werkende klasse.
Een nooit eindigende sociale crisis
Maar liefst 14,83 miljoen Italianen, 25,2% van de bevolking, worden met sociale uitsluiting bedreigd. Het aantal mensen dat in absolute armoede leeft, is tussen 2005 en 2021 bijna verdrievoudigd: van 1,9 miljoen tot 5,6 miljoen (9,4%). Het aantal gezinnen in absolute armoede is verdubbeld van 800.000 tot 1,96 miljoen (7,5%). Dat zijn cijfers van het Italiaanse Instituut voor Statistiek.
Terwijl miljoenen gezinnen worstelen om de eindjes aan elkaar te knopen, maken banken en grote bedrijven recordwinsten. Enkele koppen uit de economische pagina’s van de krant Corriere della Sera: “Winst Fineco stijgt met 30%”, “Winst Pirelli stijgt met 160%. Doelstellingen naar boven bijgesteld”, “Mediobanca boekt 716 miljoen euro winst, + 19%.” En de lijst gaat maar door.
Uit een recente enquête bleek dat 65,3% van de Italianen weinig of geen vertrouwen heeft in de politieke klasse. Slechts 6,3% zei er veel vertrouwen in te hebben. Het wantrouwen in de gevestigde instellingen is meer dan terecht en heeft zich in het bewustzijn van de massa’s gevestigd. Het maakt dat het politieke terrein voor de heersende klasse een mijnenveld is geworden. Met de val van Mario Draghi verloor het establishment zijn meest betrouwbare man.
Aanhoudende politieke instabiliteit
De regering-Draghi was zelf een resultaat van politieke instabiliteit. De parlementsverkiezingen van 2018 werden gekenmerkt door een afwijzing van de gevestigde partijen. De meest onwaarschijnlijke politieke coalities volgden elkaar op: eerst M5S en de Lega, vervolgens M5S en de PD. Er kwam een complete politieke impasse, waarop de burgerij via een paleiscoup haar eigen sterke man oplegde. Mario Draghi deed zich voor als ‘verheven boven de strijd’ en werd voorgesteld als de redder van het vaderland.
Het impopulaire beleid van de regering had gevolgen voor de coalitiepartijen. De Lega van Salvini verloor heel veel steun aan de Fratelli d’Italia (Broeders van Italië) van Giorgia Meloni, een extreemrechtse militante die al lang actief is en onder Berlusconi even minister van Jeugd was. De Lega, Forza Italia en de Vijfsterrenbeweging probeerden zich op alle mogelijke manieren van de regering te onderscheiden. Uiteindelijk trok die laatste partij de stekker uit de regering.
Is een overwinning van extreemrechts de enige mogelijkheid?
Zes weken voor de verkiezingen gaf een opiniepeiling een verpletterende voorsprong aan de rechtse alliantie van Fratelli d’Italia, Forza Italia en de Lega. Ze stonden op 45% van de stemintenties. Na jaren van aanvallen op de levensomstandigheden en van economische chaos voor steeds bredere lagen van de bevolking, speelt extreemrechts in op de individuele overlevingsstress en de vervreemding om haat te versterken.
Het gevaar van Fratelli d’Italia wordt duidelijk in de regio Marche, waar de partij sinds 2020 aan de macht is. Het regionale bestuur weigerde een richtlijn van het ministerie van Volksgezondheid over de toegang tot abortuspillen in alle ziekenhuizen uit te voeren. Het meent ook dat anti-abortusactivisten het recht hebben om tot in de ziekenhuizen vrouwen te intimideren om het dalende geboortecijfer van het land tegen te gaan.
Er komt een linkse lijst op onder de naam Unione Popolare (UP), gesteund door Rifondazione Comunista en Potere al Popolo (‘de macht aan het volk’, een linkse formatie die voortkwam uit de verkiezingen van 2018). Het initiatief verdedigt interessante eisen als de nationalisatie van de energiesector, een minimumloon van 10 euro per uur, collectieve arbeidsduurvermindering tot 32 uur per week, publieke investeringen in zorg en onderwijs op basis van de noden … Tegelijk lijkt UP, net als eerdere pogingen tot linkse eenheid de afgelopen 15 jaar, uitsluitend gericht op het parlement, zonder een rol te willen spelen in de coördinatie van strijdbewegingen. Het is nochtans daar dat de kiemen van toekomstig massaal verzet te vinden zijn.
De Italiaanse heersende klasse twijfelt er niet aan dat de rechtse alliantie haar belangen zal verdedigen. Tegelijk vreest ze dat extreemrechts dit zal doen door de arbeidersbeweging en de jongeren hard te provoceren. Onder de oppervlakte van de samenleving stapelen de sociale spanningen zich op. Bij het minste incident kunnen deze ontploffen.
In oktober vorig jaar organiseerden basisvakbonden (USB, Cobas en anderen) een geslaagde algemene staking met een miljoen deelnemers en 100.000 betogers. Ze protesteerden tegen het akkoord dat de regering sloot met de grootste vakbonden. De mobilisatie kreeg ook een antifascistisch karakter. De dag voor de staking werd het hoofdkantoor van de vakbond Cgil namelijk aangevallen door extreemrechtse militanten.
Sinds de zomer van 2021 staat de strijd van de arbeiders van Driveline GKN en de bezetting van deze fabriek voor auto-onderdelen in de buurt van Firenze op het nationale toneel. Dit is het resultaat van de betrokkenheid van de lokale gemeenschap en de inspanningen van de arbeiders om hun strijd te koppelen aan andere bewegingen (zoals feministische en LGBTQIA+ acties). Deze benadering is van cruciaal belang. Het ontbreekt niet aan ongenoegen en acties rond het klimaat, tegen het stelsel van alternerend leren en werken (een hervorming die leidde tot dodelijke arbeidsongevallen van scholieren), tegen vrouwenmoorden of nog tegen het racisme dat in Italië nog steeds dodelijke slachtoffers maakt.
-
Dossier. Honderd jaar na de “twee rode jaren” (Biennio Rosso) in Italië

Als er één belangrijke verjaardag is die in het Italiaanse politieke debat van de afgelopen maanden zo goed als afwezig bleef, dan is het wel die van de twee rode jaren van 1919-1920. Als men denkt aan andere verjaardagen die onlangs zijn gevierd, zoals die van de honderdste verjaardag van de slag van Caporetto, die van de honderd jaar sinds het einde van de Grote Oorlog of die van de honderdvijftigste verjaardag van de eenwording van Italië, lijkt deze ‘vergetelheid’ bijna onbegrijpelijk. Verrassend genoeg zijn er bijna geen activiteiten om deze centrale gebeurtenis uit de Italiaanse geschiedenis te herdenken. Zo is het vreemd dat bijvoorbeeld de vakbonden CGIL en FIOM er nauwelijks aandacht voor hebben. Vanwaar die vergetelheid?
Dossier door Giuliano Brunetti en Massimo Amadori, Resistenze Internazionale (ISA in Italië)
Het is duidelijk dat de keuze van wat wel en wat niet te vieren, nooit een politiek neutrale keuze is. Elk historisch tijdperk reconstrueert zijn verleden, zijn herinnering, en herziet het op een min of meer onbewuste manier om het functioneel te maken voor de verklaring of rechtvaardiging van het heden. Dit gebeurt ook vandaag. In een historische context die wordt bepaald door de groei van nationalisme vermomd als “soevereiniteit” en door een sterke verzwakking van de traditionele organisaties van de arbeidersbeweging, lijkt de honderdste verjaardag van de twee rode jaren een vervelend probleem dat slechts terloops of liever nog helemaal niet wordt opgeroepen.
Om dezelfde redenen waarom vandaag geprobeerd wordt de herinnering aan de periode van twee rode jaren uit de scholen, de universiteiten en het publieke debat te wissen, zijn we getuige van een herschrijving van het verleden die de neiging heeft de misdaden van het fascisme onder de mat te vegen en het onwaarschijnlijke en anti-historische cliché van de “goede Italianen” opnieuw centraal te stellen.
Sinds een jaar of twintig, althans in Italië, floreren de revisionistische publicaties die het verzet aanvallen en die de partizanen gelijkstellen aan de strijders van de misnoemde Italiaanse Sociale Republiek, een fascistische marionettenstaat in het noorden van Italië na de capitulatie van het koninkrijk Italië. In deze publicaties wordt getracht de historische en morele verantwoordelijkheid van de fascisten te minimaliseren met het argument van hun “idealisme en jonge leeftijd”. Er duiken tal van publicaties op die de misdaden van het Italiaanse kolonialisme, de rassenwetten, de invasie van Ethiopië, Albanië, Frankrijk, Griekenland, Joegoslavië en de Sovjet-Unie door het fascistische Italië, de oorlogsmisdaden van de koninklijke troepen in Ethiopië, vergeten of verbergen. Zo wordt gezwegen over het gebruik van gas tegen burgers of de invallen van het fascistische regime in Joegoslavië. De verantwoordelijkheid van dit regime bij de deportatie van Italiaanse Joden en die uit militair veroverde gebieden, wordt eveneens onder de mat geveegd.
De oorsprong van de twee rode jaren: De Eerste Wereldoorlog
Net als bij de Russische Revolutie van 1917, de Hongaarse Revolutie van 1919 of de Duitse Revolutie van 1918-1919 is het onmogelijk om de Italiaanse rode jaren te begrijpen zonder in te gaan op de politieke en sociale gevolgen van de Eerste Wereldoorlog.
In Italië leidde het afschuwelijke bloedbad tot de dood van 651.000 soldaten en de verwonding van 589.000 burgers. Het totale aantal slachtoffers bedroeg 1.240.000, wat overeenkomt met 3,5% van de Italiaanse bevolking. Een enorm aantal dat procentueel gezien gelijk is aan de verliezen in de As-mogendheden Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.
Het cijfer, dat op zich al enorm is, geeft niet volledig de tragedie weer die de grote oorlog voor de volksmassa’s betekende, in het bijzonder voor de boeren en arbeiders van de armste regio’s van het land. De oorlog ontwikkelde zich in een overwegend agrarisch land, een land dat geregeerd werd door een stompzinnige, reactionaire en impopulaire monarchie. Een monarchie die nog maar net was verheven tot de rang van nationale monarchie met de eenwording van het land minder dan vijftig jaar geleden. Vaticaanstad en Rome werden pas vanaf 1870 deel van het Koninkrijk Italië, nadat de Franse troepen uit Rome werden teruggetrokken in het kader van de Frans-Pruisische oorlog van datzelfde jaar. Een oorlog die overigens leidde tot de Parijse Commune.
De Eerste Wereldoorlog begon in Italië in 1915. Hoewel het land aanvankelijk deel uitmaakte van de centrale mogendheden (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk), ging Italië in mei 1915 de oorlog in aan de kant van de Entente: Frankrijk, Rusland en Engeland. Het ‘Pact van Londen’ bevatte de garantie dat het Italiaanse imperialisme zijn deel van de buit zou krijgen als de oorlog voorbij was. De “Italiaanse buit” werd vooral gevonden in de regio van Istrië en Dalmatië, gebieden in het huidige Slovenië, die destijds door het Habsburgse Rijk werden bezet.
Het Italiaanse volk en de “Stralende Dagen van Mei”
In tegenstelling tot wat er bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk was gebeurd, waar de sociaaldemocratie de arbeidersklasse de rug toekeerde en al in de eerste weken van het conflict de kant van hun respectievelijke nationale burgerij had gekozen, zij het kritisch, verdedigde de Italiaanse Socialistische Partij (PSI) een neutrale positie. De PSI veroordeelde het bloedbad vanaf het begin van de vijandelijkheden.
Binnen de PSI kristalliseerde zich echter een nationalistische en interventionistische tendens, die eerst “actieve neutraliteit” verdedigde tegen het “Germaanse militarisme” en vervolgens overging tot interventionisme. Deze strekking vond een leider in de voormalige directeur van de partijkrant Avanti, Benito Mussolini. Samen met andere sociaaldemocraten, zoals de voormalige vakbondsman Alceste De Ambris, brak hij met het socialisme en werden de krachten gebundeld met nationalisten onder leiding van de populaire dichter Gabiele D’Annunzio. Samen eisten ze de intrede van Italië in de oorlog. Een belangrijke rol daarin werd gespeeld door het dagblad ‘Il Popolo d’Italia’, dat werd opgezet onder leiding van Mussolini. In die krant werd de oorlogspropaganda breed verspreid. De krant werd op grote schaal gefinancierd, eerst door andere burgerlijke kranten zoals ‘Corriere della Sera’ en ‘Resto del Carlino’, maar vervolgens ook door belangrijke industriëlen, zoals de gebroeders Perrone (eigenaars van de Ansaldo di Genova, dat 46% van de door Italië in de oorlog gebruikte artillerie produceerde), en ook door de geheime diensten van Frankrijk en Groot-Brittannië.
Een belangrijk moment in de ontwikkeling van de oorlogscampagne was de oprichting van de ‘Fascio d’azione rivoluzionaria’ (Bundeling voor revolutionaire actie) in 1914 door Mussolini en De Ambris met als doel om de voorbereidingen op het begin van de oorlog te versnellen. Het programma van de Fascio werd gepubliceerd op 1 januari 1915 in ‘Il Popolo d’Italia’ en in enkele maanden tijd slaagden de Fasci erin 9.000 leden te organiseren. Uit deze groep ontstonden in 1919 de Italiaanse Gevechtsgroepen en daarna in 1921 de Nationale Fascistische Partij.
Ondanks de intentie van de industriëlen, de monarchie en het leger, was het nog steeds nodig om de werkende klasse van oorlog te overtuigen. Een grote meerderheid stond vijandig of was in ieder geval niet erg overtuigd van oorlogsdeelname. Zo kwam wat de geschiedenis is ingegaan als de “stralende dagen van mei”. Deze dagen waren enkel stralend voor de oorlogsstokers en de staalindustriëlen. In de meidagen was er een duidelijk contrast tussen twee fronten die steeds weer met elkaar botsten op de pleinen: enerzijds waren er de arbeiders, voornamelijk socialisten, die voor de neutraliteit waren, anderzijds de zonen van de rijke klasse, de afvallige socialisten, nationalisten en futuristische intellectuelen die om de meest uiteenlopende redenen oorlog wilden voeren: sommigen uit verveling, sommigen voor het nationalisme, sommigen omdat ze materiële belangen hadden. In mei 1915 kreeg deze tweede partij de overhand over de pacifistische beweging.
De monarchie en de legerleiding waren blij met de veroveringsplannen. Ondertussen moesten miljoenen mannen onder bevel van voornamelijk Piemontese officieren, die vaak de dialecten van de landbouwers in het leger niet spraken of verstonden, een oorlog voeren die ze niet wilden en niet begrepen.
Slecht getraind en slecht uitgerust, werden ze door de legerleiding gebruikt als kanonnenvlees. De legerleiding dwong miljoenen mannen om absurde offensieven te lanceren op Oostenrijks-Hongaarse posities, die eigenlijk verdedigd werden door Serviërs, Kroaten, Slovenen en Roemenen. Er werden twaalf veldslagen van de Isonzo uitgevochten tussen juni 1915 en november 1917.
Formeel gezien was Italië in 1918 de winnaar van het conflict. Maar het was een sterk verarmd, bloedend en verdeeld land. Na de oorlog trokken miljoenen mensen met de nationalistische haat die de legerleiding hen zo had ingelepeld terug naar hun huizen en werkplaatsen. Toen de nationalistische euforie uitdroogde en er een einde kwam aan de patriottische geest, die het land doorkruiste na het trauma van de nederlaag van Caporetto en na de eindoverwinning bij de slag van Vittorio Veneto, begonnen de miljoenen soldaten een grote afkeer te tonen tegen de generaals en de heersende klasse die letterlijk het leven van de soldaten op het spel hadden gezet.
Wie in de loopgraven had gevochten, herinnerde zich de pesterijen van de officieren, de schietpartijen van de gehate Carabinieri en de harde straffen. Ze herinnerden zich het lot van de velen die waren gedood als vergelding of om de ‘orde en tucht’ in de loopgraven te handhaven. Ze herinnerden zich het lot van de jonge soldaat Alessandro Ruffini die werd neergeknuppeld en vervolgens werd neergeschoten door generaal Graziani omdat hij tijdens een groet zijn sigaar niet uit zijn mond had gehaald.
Vanuit sociaal oogpunt was het naoorlogse Italië een erg verpauperd land. Het land was nog steeds sterk agrarisch en werd geconfronteerd met een ineenstorting van de landbouwproductie als gevolg van de vermindering van het aantal boeren, onder meer omdat er zoveel aan het front waren omgekomen. Vergeleken met 1914, toen de tarweproductie 52 miljoen kwintalen bedroeg, produceerde Italië in 1920 nauwelijks 28 miljoen kwintalen.
Alsof dat nog niet genoeg was, had de inflatie een zeer hoog niveau bereikt en stonden de lonen stil, wat miljoenen Italianen het leven onmogelijk maakte. In 1918 waren de lonen slechts 64,6% waard van die in 1913. Tegelijkertijd bleven de grote kapitalisten en de industriële groepen zoals Ansaldo, Breda of Fiat, die zich over de grenzen heen hadden verrijkt met winsten uit militaire orders, de politieke agenda van de regering dicteren.
Aan het einde van de oorlog groeide de ontevredenheid bij de hele arbeidersklasse, die onder zeer moeilijke omstandigheden en met hongerlonen weer aan het werk ging, en bij de boerenklasse die tijdens de oorlog het land beloofd kreeg, maar nadien weer als dezelfde landarbeiders als voorheen of als deelpachters of knechten aan het werk ging. Aan het ongenoegen van de arbeiders en de landbouwbevolking werd dat van de ex-strijders toegevoegd: eenvoudige soldaten maar vooral niet-officieren en officieren die niet in staat waren om zich te reïntegreren in het burgerleven en die met afschuw keken naar die landbouwers en socialistische arbeiders die tijdens het imperialistische bloedbad pacifisten waren en met wie ze tijdens de “stralende dagen van mei” in botsing waren gekomen.
De tegenstelling tussen de socialistische en anarchistische arbeiders en de ex-strijders en voormalige interventionisten brak uit in gewelddadige confrontaties in Milaan op 15 april 1919. Bij die gelegenheid traden relschoppers, futuristen en fascisten van het eerste uur samen op en vielen ze het hoofdkwartier van de PSI-krant Avanti aan.
De algemene situatie was dus explosief. Dit leidde tot een grote massabeweging die in het voorjaar van 1919 begon en in september 1920 stopte met het einde van de bedrijfsbezettingen van enkele van de belangrijkste fabrieken in Noord-Italië.
Het was een zeer radicale beweging die tot talrijke stakingen en gevechtsacties leidde en die, hoewel ze zich voornamelijk in het centrum en noorden concentreerde, het hele Italiaanse schiereiland betrok: van Piemonte tot Sicilië. Werkenden eisten hogere lonen en betere werkomstandigheden. Aan de zuiver economische eisen werden al snel algemene politieke eisen toegevoegd. Er werden vragen gesteld over het bezit van het land. Het nieuws uit Rusland waar de boeren via revolutie het land hadden verkregen, had een grote impact. In de ‘rode jaren’ was er een revolutionaire beweging die rechtstreeks geïnspireerd was door de Russische Revolutie van oktober 1917. Doen zoals in Rusland, werd het motto van de meest vooruitstrevende militanten. In 1917 waren er al semi-opstandige gebeurtenissen in het noorden en het zuiden van het land uit solidariteit met het Bolsjewistische experiment. Deze bewegingen hadden geleid tot tijdelijke bezettingen van de grond, een actiemethode die twee jaar later werd opgevoerd en veralgemeend. De grondbezettingen hadden vooral een impact in Emilia Romagna, Veneto en Lazio, maar ook in het zuiden van het land was er een belangrijke strijd rond de bezetting van grond.
Bij de grondbezettingen waren ook organisaties van oud-strijders betrokken die grote landbouwgronden in Puglia, Calabrië en Sicilië bezetten.
Fabrieksbezettingen
In Turijn bezetten de arbeiders de FIAT-fabrieken, de trots van het Italiaanse kapitalisme. In de bezette fabrieken werden fabrieksraden gevormd, democratisch gekozen door de arbeiders zelf. Het referentiemodel waren de Russische Sovjets. De arbeiders eisten dat ze de productie zouden controleren. In de bezette fabrieken werden gewapende detachementen van arbeiders gevormd, de zogenaamde Rode Garde, die de bezettingen verdedigden tegen het leger en de eskaders. Deze rode gardes waren klaar voor de opstand. De marxist Antonio Gramsci speelde een leidende rol in de beweging van de arbeidersraden in Turijn en schreef in de krant ‘Ordine Nuovo’ herhaaldelijk oproepen om dit netwerk van raden, die embryonale elementen van dubbele macht werden, uit te breiden.
Op het politieke terrein werd het arbeiders- en boerenfront vertegenwoordigd door de PSI, waar er zowel een rechtervleugel als een revolutionaire kern was. De PSI werd direct na de oorlog naar links geduwd. Deze belangrijke verschuiving in het politieke zwaartepunt van de PSI werd enerzijds bepaald door de uitkomst van de Russische Revolutie en anderzijds door het groeiende gewicht van de socialistische basis die radicaliseerde in de naoorlogse context en op zoek ging naar oplossingen om te breken met het kapitalisme.
Deze radicalisering resulteerde in een spectaculaire groei van de PSI: van 24.000 leden in 1918 tot meer dan 200.000 in 1920. Tegelijkertijd groeiden de vakbonden: de CGdL kon rekenen op bijna twee miljoen leden, terwijl de anarchistische vakbond maar liefst 800.000 arbeiders organiseerde.
Tijdens het XVIe congres, dat tussen 5 en 8 oktober 1919 in Bologna werd gehouden, keurde de PSI met een meerderheid de positie van de maximalistische vleugel van de partij goed (maximalistisch omdat ze het maximale programma verdedigde). Deze vleugel werd geleid door Serrati. De PSI besloot zich aan te sluiten bij de Derde Internationale, de Comintern. De minimalisten van Turati leden een klinkende nederlaag.
De toetreding tot de Derde Internationale gebeurde, zoals Gramsci uitlegde, echter zonder een echt politiek begrip van de implicaties hiervan. De leiding van de partij bleef gekenmerkt door een neiging tot politieke concessies om de eenheid met de hervormingsgezinden te behouden. Binnen de PSI ontwikkelde in 1919 ook een openlijk communistische vleugel, die de reformisten van Turati uit de partij duwde op aangeven van Lenin. De revolutionair-marxistische trend van de PSI was gegroepeerd rond Antonio Gramsci, die in 1919 in Turijn zijn krant ‘L’Ordine Nuovo’ oprichtte en die een belangrijke rol speelde in de fabrieksbezettingen. In Zuid-Italië was het Amedeo Bordiga die de revolutionaire vleugel van de partij leidde, gegroepeerd rond het weekblad ‘Il Soviet’. Serrati’s ‘centristen’ deelden de revolutionaire standpunten van Gramsci en Bordiga, maar omdat ze de hervormers niet uit de partij wilden verdrijven, bleven ze gegijzeld door Turati en waren ze niet in staat om een revolutionaire strategie uit te werken.
Bij de verkiezingen van november 1919 werd de PSI de eerste partij in het land met 32,4% van de stemmen. Het electorale succes van de socialisten hield rechtstreeks verband met de radicalisering van de arbeiders- en boerenbeweging tijdens de twee rode jaren. Alleen al in 1919 waren er meer dan 1800 stakingen, waarin er meer dan 1,5 miljoen stakers betrokken waren.
In 1920 waren er meer dan 2000 stakingen en ongeveer 2,5 miljoen mensen gingen in staking. De revolutionaire beweging bereikte haar hoogtepunt in september 1920, toen het merendeel van de metaalfabrieken in Noord-Italië door arbeiders werd bezet. Bij de bezetting waren ongeveer een half miljoen mensen betrokken. Tegelijkertijd ontstonden in 1920 de Algemene Confederatie van de Landbouw, een organisatie die landbouwers en landeigenaren samenbracht, en Confindustria, bestaande uit 11.000 industriëlen die voor het eerst een nationale structuur en bazenorganisatie opzetten.
De Bersaglieri-opstand van juni 1920 in Ancona maakte ook deel uit van de twee rode jaren. Dit begon met een opstand van enkele dappere soldaten, die op hun punt stonden in te schepen voor Albanië. Net als in Triëst op 11 juni was de reden voor de opstand de weigering om in te schepen voor Albanië, waar een militaire bezetting door Italiaanse troepen plaatsvond. Vanuit Ancona breidde de opstand zich uit naar Umbrië en Rome. Daar gingen de spoorwegarbeiders in staking om te voorkomen dat het Koninklijk Leger zou ingrijpen, maar de opstand werd uiteindelijk onderdrukt door de marine.
Het hoogtepunt van de twee rode jaren was in maart 1920 in Turijn. De staking van 29 maart 1920 breidde zich uit tot alle metaalfabrieken in Turijn en er waren 1,2 miljoen arbeiders bij betrokken. De industriëlen reageerden met een lock-out en eisten de ontbinding van de fabrieksraden. Het aantal arbeiders dat bij de bezetting betrokken was, bedroeg meer dan een half miljoen. In de bezette en zelfbeheerde fabrieken, waar de productie doorging, werden comités opgericht om de productie, de bevoorrading en de contacten met andere fabrieken in de strijd te beheren. In de daaropvolgende maand werd de beweging uitgebreid en veralgemeend naar de chemische industrie, de pers en de bouwsector. Bovendien had de beweging de grenzen van Piemonte overschreden met door de arbeidersklasse georganiseerde solidariteitsstakingen in Firenze, Livorno, Bologna en Genua.
Om te reageren op de dreiging van revolutie en om een einde te maken aan de bezettingsbeweging, stuurde regeringsleider Giolitti ongeveer 50.000 soldaten naar Turijn. Geïsoleerd, zonder leiders, zonder wapens en onder bedreiging, gaven de arbeiders van Turijn zich over en verlieten de fabrieken die ze hadden bezet. De staking eindigde op 24 april met een formele erkenning die de ontbinding van de fabrieksraden daadwerkelijk bekrachtigde.
De revolutionaire beweging in Turijn bleef geïsoleerd en kon niet doorzetten. Op 19 september 1920 keurde de CGdL een overeenkomst met Confindustria goed. Dit akkoord voorzag in loonsverhogingen en andere verbeteringen in de toestand van de arbeiders, maar voorzag ook in de evacuatie van de fabrieken die door de arbeiders werden bezet. De PSI en de vakbondsleiders capituleerden en de revolutionaire beweging werd verslagen. Van deze nederlaag heeft de Italiaanse arbeidersbeweging zich nooit hersteld: op dat moment waren het de bazen die het initiatief namen en de reactionaire krachten financierden, in het bijzonder de fascisten, om de arbeidersklasse te verslaan na het buitengewoon voorbeeld van zelfbeheer en revolutionaire discipline tijdens de fabrieksbezettingen.
Een van de redenen voor de nederlaag van de beweging was het onvermogen van de politieke en vakbondsleiding om de beweging uit te breiden en te versterken. De PSI werd gedomineerd door interne tegenstellingen tussen haar maximalistische en minimalistische vleugel en was niet in staat om een geloofwaardig en concreet politiek voorstel te doen. Met andere woorden, in de kranten, in toespraken, in het parlement verdedigde het een revolutionair perspectief, maar in werkelijkheid voerde het een reformistisch beleid dat louter gericht was op hervormingen voor de arbeidersklasse en dat met bezorgdheid keek naar de ontwikkeling van een radicale revolutionaire beweging die haar positie en haar plaats aan de onderhandelingstafel met de regering en de industriëlen in twijfel dreigde te trekken.
Het PSI paste een ‘centristische’ politiek toe in de zin dat haar revolutionaire fraseologie gepaard ging met een reformistische politiek van klassensamenwerking. Naast een revolutionaire fraseologie was de PSI niet in staat om een leidende rol te spelen en zich bijvoorbeeld te oriënteren op die sectoren die zich in de laatste periode hadden geradicaliseerd rond de grond en de lonen. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met het onvermogen van de partij van Serrati om openlijk te dialogeren met de boerenmassa’s van Zuid-Italië, die zonder politieke leiding, zonder banden en zonder contact met de revolutionaire beweging van de fabrieken van het Noorden achterbleven.
De vakbond CGdL van zijn kant heeft geen actie ondernomen om de stakingen te veralgemenen en de stakers de actieve solidariteit te geven die zich in veel Italiaanse regio’s ontwikkelde.
Tijdens deze onrustige maanden was de Italiaanse burgerij erg bang om de macht te verliezen. Als dit niet gebeurde, was dat vanwege de onvoorbereidheid en de overgave van de leiders van de arbeidersklasse. De gemeenteraadsverkiezingen van 1920 waren een relatief succes voor het PSI, dat onder andere de meerderheid van de besturen van de gemeenten in Emilia-Romagna en Toscane won. In die regio’s begonnen de landbouwers en meesters de reactionaire krachten en jonge van de klasse geïsoleerde elementen die ‘actie’ wilden, te mobiliseren. Het leidde tot een versterking van de fascistische krachten.
Fascistisch geweld
Vanaf 1920 begonnen groepen fascisten, gesteund door landbouwers en industriëlen, het hoofdkwartier van de vakbonden en linkse partijen aan te vallen en de arbeiders en stakers, de vakbondsleden en de socialistische en communistische militanten aan te vallen en te vermoorden.
De grote landbouwers stelden geld en materiële middelen ter beschikking, waaronder de vrachtwagens waarmee de eskadrons naar de socialistische gemeenten werden gebracht voor korte aanvallen op de volkshuizen en de centra van landarbeiders. Hun invallen eindigden met moorden op socialistische leiders die tot gevolg hadden dat de landarbeiders en gewone werkenden erg bang waren.
De krachten van de liberale burgerij hebben zich van hun kant ingezet om in deze zelfde verkiezingen “nationale blokken” op te bouwen van alle krachten die vijandig stonden tegenover het socialisme. Het legitimeren van de fascisten en het voorbereiden van de institutionele voorwaarden, met de steun van de monarchie voor de ‘mars op Rome’, maakten uiteindelijk de staatsgreep van 28 oktober 1922 mogelijk.
De fascisten kregen financiële steun van het grootkapitaal, maar hun sociale basis werd nog steeds gevormd door de middenklasse, de kleine burgerij die verarmd werd door de economische crisis en teleurgesteld was door de resultaten van de twee rode jaren.
In januari 1921 werd de Communistische Partij van Italië (PCD’I) eindelijk opgezet, na de afsplitsing van de revolutionaire vleugel van de PSI onder leiding van Gramsci en Bordiga. De PCD’I, de Italiaanse afdeling van de Communistische Internationale, ontstond toen de machtige golf van de klassenbeweging al was vastgelopen, op een moment dat de Italiaanse arbeidersbeweging sterk was verzwakt en het fascisme zich voorbereidde om de macht over te nemen.
Ondanks de nederlaag van de Italiaanse arbeidersbeweging botsten de fascisten op veel verzet van linkse militanten, die zich vaak met wapens en op een georganiseerde manier verzetten tegen het geweld van de eskaders. Tijdens de ‘twee zwarte jaren’ was het noodzakelijk om zich te verdedigen tegen de aanvallen van de fascisten, die voortdurend de militanten van de arbeidersbeweging en van links, de vakbonden en de volkshuizen aanvielen. Aanvankelijk was de reactie van de antifascisten ongeorganiseerd en ontoereikend, maar in de zomer van 1921 richtte de anarchist Argo Secondari, ex-soldaat van de Eerste Wereldoorlog, de Arditi del Popolo op: gewapende ploegen die overwegend bestonden uit arbeiders en ex-soldaten die de taak hadden om de arbeidersbeweging te verdedigen tegen de fascistische eskadrons. Het was echt één front van links dat spontaan ontstond en overwegend bestond uit socialistische militanten, communisten en anarchisten.
Een van de grootste organisatoren van deze antifascistische beweging, samen met de anarchist Secondari, was de socialistische revolutionair Guido Picelli uit Parma, die jaren later deelnam met de republikeinse krachten streed in de Spaanse burgeroorlog. De geboorte van de Arditi del popolo werd door Lenin met enthousiasme begroet in de pagina’s van de Pravda. Deze paramilitaire formatie wist de eskaders af te houden tot aan de mars op Rome: telkens als de fascisten een vakbondshoofdkwartier, een coöperatie, een volkshuis, een arbeidersstaking … aanvielen, verdedigden de Arditi del Popolo hun kameraden met wapens in de handen. Er vielen aan beide zijden doden. Het was niet ongewoon dat fascisten gedwongen werden te vluchten voor de antifascisten.
Eind juli 1922 hadden vakbonden en linkse partijen in heel Italië opgeroepen tot een staking tegen het fascisme en tegen de medeplichtigheid van de staat en de politie met de eskaders. Deze staking werd zeker in Parma goed bijgewoond en gevoeld. De regering was terughoudend om repressief op treden, waardoor de fascisten zich organiseerden om de staking gewelddadig te breken. Zo’n 10.000 fascisten onder leiding van Italo Balbo trokken naar Parma om de arbeiders die durfden te staken een lesje te leren. De Arditi del Popolo organiseerde op meesterlijke wijze de verdediging van de stad en dwong de fascisten in enkele dagen tijd om zich terug te trekken. De fascistische troepen leden veel verliezen. De verdediging van Parma werd georganiseerd door de legendarische Guido Picelli.
De Arditi del Popolo toonde met de feiten aan dat het, ondanks de nederlaag van de twee rode jaren, nog steeds mogelijk was om het fascisme te stoppen. Tienduizenden arbeiders stonden klaar om zich te verdedigen. Helaas werden deze antifascistische zelfverdedigingsteams tegengewerkt door de PCd’I, wiens leiding een extremistische en sektarische houding aannam en elke vorm van antifascistisch front met andere linkse krachten verwierp. Lenin stelde de PCd’I voor om de Arditi del Popolo actief te steunen, maar helaas was Bordiga een andere mening toegedaan en bleven de suggesties van de bolsjewieken een dode letter. Gramsci stond dichter bij de standpunten van Lenin en de Communistische Internationale, maar hij had niet de kracht om de sektarische en extremistische leiding van Bordiga uit te dagen en de partij te overtuigen van zijn standpunten. Desondanks namen veel communistische arbeiders actief deel aan de antifascistische verdedigingsteams, naast socialistische militanten en anarchisten. Door het sektarisme van de PCd’I en het opportunisme van de PSI konden de Arditi del Popolo het fascistische geweld niet stoppen en uiteindelijk was de mars naar Rome onvermijdelijk.
De opkomst van het fascisme was in de eerste plaats het gevolg van de mislukking van de twee rode jaren en de fouten van links: eerst het opportunisme van de PSI en de vakbonden, dan het sektarisme van de PCd’I. Links kan daar vandaag veel uit leren: als de arbeidersbeweging niet in staat is haar oplossing voor de crisis van het kapitalisme naar voren te schuiven en een strijd te beginnen voor de verovering van de macht, dan zal de twijfelende kleinburgerij geneigd zijn zich rechts te positioneren en zich vijandig op te stellen tegenover de arbeidersklasse waarin ze zich sociaal niet herkent.
In de jaren twintig van de vorige eeuw maakte het fascisme gebruik van de woede en frustratie van de middenklasse om dit te gebruiken tegen de arbeidersklasse en de socialistische beweging, in het voordeel van het grootkapitaal. Vandaag is er geen risico dat het fascisme in Italië weer aan de macht komt, al was het maar omdat we niet in een periode van ‘twee rode jaren’ zitten waarbij de dreigende arbeidersklasse na een nederlaag volledig gebroken kan worden. Maar ook vandaag glijdt een belangrijk deel van de middenklasse af in de richting van absolute armoede. Dit gebeurt in een context van stagnatie van strijd en een afwezigheid van een algemeen politiek referentiepunt voor de arbeidersklasse. In deze context is het niet uitgesloten dat de radicalisering van de kleinburgerij als gevolg van de sociale situatie zich naar rechts manifesteert. Om dit te vermijden moet de arbeidersbeweging een coherent en duidelijk socialistisch alternatief bieden voor de rampen die het kapitalisme creëert en niet oplost.
-
Bericht vanuit Italië. Bazen verzetten zich tegen stopzetting niet-essentiële productie…

Werkgeversorganisatie Confindustria wil niet dat de niet-essentiële productie wordt gestopt in Italië… Met meer dan 5.476 doden in iets minder dan een maand en meer dan 60.000 mensen die officieel besmet zijn, is Italië na Iran het land dat het meest getroffen is door de corona-pandemie. Zaterdag stierven 793 mensen en zondag nogmaals 651. De cijfers van het aantal besmettingen zijn helaas niet volledig. Echte schattingen zijn moeilijk te maken, maar het staat vast dat er honderdduizenden mensen besmet zijn. Het echte cijfer weten we niet omdat de tests niet algemeen beschikbaar zijn. Zelfs het ziekenhuispersoneel wordt niet getest, ook al komt het dagelijks in contact met COVID-19-patiënten. Terzijde: voor voetballers, VIP’s en politici lijkt de toegang tot tests net iets gemakkelijker.
Artikel door Giuliano Brunetti en Massimo Amadori vanuit Noord-Italië
Het gebrek aan tests en de absoluut irrationele en chaotische aanpak van de situatie hebben geleid tot sterke tegenstellingen tussen de regering en de regionale gouverneurs, zoals die van Veneto en Toscane, die voorstelden om de tests te veralgemenen zoals voorgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie. Wij denken dat het essentieel is om de tests te veralgemenen, te beginnen met zorgpersoneel, personeel van voedingswinkels, openbaar vervoer en al wie in contact komt met het publiek of industriële arbeiders die in kleine ruimtes werken. Het is ook essentieel dat er toezicht is op de gezondheidssituatie in bejaardentehuizen en gevangenissen waar honderden mensen mogelijk gevaar lopen en zeer dicht op elkaar wonen.
Een veralgemening van de tests is nodig om de omvang van de besmette bevolking zo snel mogelijk in kaart te kunnen brengen, hen te kunnen afzonderen en de nodige medische zorg te bieden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het nieuws dat een Italiaans privaat bedrijf een half miljoen tests naar de VS exporteerde tot grote woede heeft geleid.
Geconfronteerd met de ontwikkeling van deze ernstige pandemie stort de nationale gezondheidsdienst in. Honderden gezondheidswerkers, verpleegkundigen en artsen zijn al ziek geworden op hun werkplek. Volgens conservatieve schattingen zou 8% van de gezondheidswerkers het virus hebben opgelopen. In deze situatie geven alle gezondheidswerkers blijk van grote moed en zelfopoffering. Enkele duizenden artsen hebben gereageerd op de oproep van de regering om een taskforce van 300 artsen op te richten die naar de meest getroffen gebieden wordt gestuurd. Deze situatie mag ons echter niet doen vergeten dat er nog steeds duizenden verpleegkundigen zijn die ook nu vernederd worden door een regering die hen aan de ene kant aanprijst als “engelen” maar hen anderzijds dwingt om met valse inschrijvingsnummers te werken omdat ze niet erkend werden.
De gezondheidssituatie is bijzonder ernstig in Lombardije, waar 9 van de 10 mensen sterven voordat ze op de intensive care afdelingen aankomen. Veel mensen sterven thuis en wachten urenlang op de ambulance, vele anderen sterven in het ziekenhuis in afwachting van opname. Deze situatie, in combinatie met de afwezigheid van ademhalingstoestellen en aangepaste apparatuur, is een van de redenen waarom het sterftecijfer in Lombardije zo hoog is. De gevolgen van de jarenlange besparingen op de volksgezondheid worden nu gevoeld. 37 miljard besparingen op de volksgezondheid in de afgelopen tien jaar hebben geleid tot deze tragische situatie, met meer dan 70.000 geschrapte bedden, honderden ziekenhuizen en afdelingen die verdwenen en duizenden artsen en verpleegkundigen die hun werk verloren. De volksgezondheid is in de loop der jaren door alle regeringen, centrumrechts en centrumlinks, Lega en Forza Italia en de PD, afgeslacht. Vandaag betalen we de gevolgen…
De ernstige gezondheidssituatie en het zeer hoge aantal besmettingen hebben de regering ertoe gebracht om bij decreet van de voorzitter van de Raad voor te stellen alle onnodige productieactiviteiten te sluiten. Deze late en volstrekt ontoereikende maatregel had in de komende uren in werking moeten treden. Onder druk van werkgeversorganisatie Confindustria, die erop aandringt alle fabrieken open te houden, wordt de invoering van het decreet echter uitgesteld. Mogelijk wordt het tot woensdag uitgesteld.
Op dit moment is er een strijd tussen de regering en vertegenwoordigers van Confindustria. Het voorzichtige decreet dat de premier aankondigde, maar niet heeft doorgevoerd, wordt tegengewerkt door de bazen die al hun kracht gebruiken om het decreet te laten intrekken! Verschillende delegaties van werkenden hebben al verklaard dat als het decreet niet toegepast wordt, zij zelf het initiatief nemen om de productie te stoppen door het werk neer te leggen.
Laten we duidelijk zijn: het feit dat Confindustria blijft eisen dat de fabrieken en productiesites open blijven, betekent dat ze zich openlijk inzetten voor de verspreiding van de pandemie. Het betekent dat zij objectief gezien mee verantwoordelijk zijn voor de verslechtering van de situatie.
De beperkende maatregelen van de afgelopen dagen werden ondermijnd door het feit dat de fabrieken open bleven zodat miljoenen mensen bleven werken onder omstandigheden die de verspreiding van het virus kunnen versterken. De stakingsgolf die zich de afgelopen dagen door het land heeft verspreid, zorgde voor de sluiting van een aantal belangrijke fabrieken. Maar er was nog geen totale stopzetting van de productie.
Zonder druk om de fabrieken te sluiten en zonder de belangrijke massale acties van honderdduizenden werkenden die in staking gingen, vaak tegen de richtlijnen van hun vakbondsleiders in, om hun recht op gezondheid en preventie op te eisen, zou de regering niet eens dit voorzichtige decreet voorgesteld hebben. Als er twee weken geleden was besloten om niet-essentiële bedrijven te sluiten, hadden ongetwijfeld tienduizenden besmettingen kunnen voorkomen worden en was de dodentol lager geweest. Als de noodtoestand voorbij is, zullen we de bazen en hun organisaties moeten confronteren met hun historische verantwoordelijkheden.
In deze context van een grote gezondheidscrisis, die dan nog eens gepaard gaat met een rampzalige economische crisis die versterkt wordt door de zorgcrisis, is het bewustzijn van gewone mensen radicaal aan het veranderen. Aan de ene kant is er de angst voor besmetting, aan de andere kant de woede over de aanpak van de crisis door de overheid.
Miljoenen werkenden maken zich begrijpelijkerwijs zorgen over hun job en de economische omstandigheden wanneer er miljoenen ontslagen worden aangekondigd. Een groeiend aantal werkenden vraagt zich ook af wat de Europese Unie doet om Italië te helpen, vooral in een context waarin Cubaanse en Chinese artsen en gezondheidswerkers in het land zijn aangekomen om de Italiaanse bevolking te helpen. In een context waarin Rusland hulp naar Italië stuurt terwijl landen als Duitsland en Tsjechië de voor ons land bestemde maskers in beslag nemen.
De Europese Unie zal, net als werkgeversorganisatie Confindustria, in de beklaagdenbank worden gezet door een arbeidersklasse die vandaag wordt beschouwd als kanonnenvlees en waaraan morgen de rekening voor de economische crisis van het kapitalistische systeem zal worden gepresenteerd. De tijd van de afrekening zal komen, op dat moment zullen we ons herinneren wie de nationale gezondheidszorg heeft afgebouwd, wie heeft aangedrongen op de privatisering ervan, wie besparingen heeft opgelegd, wie de fabrieken heeft opengehouden om hun winsten te verdedigen.
Op dit moment moeten als noodmaatregel private klinieken en ziekenhuizen onmiddellijk worden opgeëist en onder controle van het personeel in de sector worden geplaatst. Het is ook absoluut noodzakelijk dat de gehele Italiaanse farmaceutische industrie, die moet stoppen met produceren voor de winst van haar aandeelhouders, onmiddellijk wordt genationaliseerd. Vervolgens moeten we het ontslagfonds en de inkomensgarantie veralgemenen naar alle werkenden die hun baan verliezen of die de komende maanden hun baan zullen verliezen.
-
Uit de archieven van de klassenstrijd. 1919-1920: twee rode jaren in Italië
Honderd jaar geleden kende Italië een golf van spontane strijd op zeer grote schaal. Italië was toen een land met grote landeigendommen in handen van de aristocraten. Maar liefst 55% van de beroepsbevolking werkte op het land en bestond uit landarbeiders, eigenaars van zeer kleine percelen en deelpachters (huurders van het land dat zij verbouwden). Ondanks de 14-urige werkdagen leefde de massa van de boeren in armoede. Tussen 1876 en 1914 emigreerden meer dan 8 miljoen Italianen naar Noord-Europa of Amerika.Artikel door Guy Van Sinoy uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
In 1915 riep Italië de oorlog uit tegen Oostenrijk. Het Italiaanse leger, dat grotendeels uit boeren bestond, was slecht uitgerust en leed ernstige tegenslagen. Bijna 650.000 Italiaanse soldaten kwamen om het leven.
De strijd tegen de hoge kosten van levensonderhoud
In de nasleep van de oorlog stegen de prijzen razendsnel. De achtergebleven landbouw volstond niet om de hele bevolking in eten te voorzien. Er moest graan uit de VS ingevoerd worden. Het eerste protest van de werkenden nam de vorm aan van stakingen voor de aanpassing van de lonen aan de levenskost: 22.000 stakers in januari 1919, 400.000 in het midden van het jaar!
In de volkswijken verzamelen acties honderden betogers die ook winkels aanvielen. In juni 1919 waren er dergelijke acties in het noorden van het land (Genua, Milaan, Bologna, Pisa). De betogers plunderden de winkels op een georganiseerde manier en eisten vervolgens auto’s en vrachtwagens op om de in beslag genomen goederen naar de Arbeidsbeurs (vakbondsgebouwen) te brengen. Daar waren controlecommissies belast met de verkoop ervan tegen gereduceerde prijzen.
Vanaf juli breidde de beweging zich uit naar het zuiden (Palermo, Messina, Napels, Taranto). De vakbondsleiders (de CGL), waren volledig verrast door de beweging. Ze riepen op tot kalmte en drongen er bij de werkenden op aan zich niet te laten meeslepen in “tot mislukken gedoemde” acties. In Milaan riep de socialistische leider Turati op: “Doe geen domme dingen!”
De carabinieri schoten tientallen betogers neer, maar al snel moesten zij zich beperken tot het beschermen van openbare gebouwen omdat ze niet met genoeg waren om meer te doen. De regering was terughoudend om het leger in te zetten tegen de betogers. Er waren veel boerenzonen in het leger. Een confrontatie tussen soldaten en betogers dreigde op veel plaatsen uit te lopen op een verbroedering. Op veel betogingen waren er slogans als ‘Leve de sovjets’ en ‘Leve Lenin.’ De Communistische Partij van Italië zou opgericht worden in januari 1921.
(Wordt vervolgd in onze volgende krant: ‘Bezetting van de grond’).
-
Economische crisis en nieuwe instabiliteit in Italië
Minder dan twee jaar na de vorige verkiezingen, is de kans reëel dat de Italianen binnenkort opnieuw naar de stembus trekken. De coalitie van Lega en Vijfsterrenbeweging is immers gevallen. De premier is formeel gezien de niet-partijgebonden Giuseppe Conte, maar in werkelijkheid wordt Lega-leider Matteo Salvini algemeen gezien als het onbetwiste hoofd van de regering. Hij wil zijn groeiende steun in de peilingen kapitaliseren. Zijn beleid van aanvallen op ‘illegale’ migranten en Roma, zijn euroscepticisme en zijn verzet tegen het homohuwelijk worden ondersteund door mediagenieke optredens en initiatieven die de ruimte voor de Vijfsterrenbeweging beperken. De resultaten van de Europese verkiezingen in mei bevestigden de gewijzigde krachtsverhoudingen tussen de Lega en de Vijfsterrenbeweging: sinds de verkiezingen van maart 2018 ging de Lega van 17 naar 34%, de Vijfsterrenbeweging viel terug van 32 op 17%.Door Giuliano Brunetti, Resistenze Internazionale (Italië)
Salvini heeft de val van de regering uitgelokt. Hij beschuldigde zijn coalitiepartners ervan dat ze hun verantwoordelijkheid niet opnemen inzake de begroting. Daarbij wordt voorzien in drastische besparingen op de uitgaven, het blokkeren van publieke contracten en een aanwervingsstop in de openbare sector, gecombineerd met privatiseringen en een scherpe stijging van de BTW die tegen 2020 23 miljard euro moet opbrengen. Tegelijk wil Salvini vervroegde verkiezingen zodat zijn aanhangers niet de tijd hebben om vast te stellen dat hij als politicus volledig in het neoliberale kader vastzit. Dat maakt dat hij niet in staat is om de confrontatie met de EU aan te gaan. Het maakt ook dat hij het besparingsbeleid doorvoert waar hij beweert tegen te zijn.
De zaken zijn echter niet gemakkelijk voor Salvini. Binnen de Lega is er een scherp conflict tussen een meer populistische vleugel van jonge carrièristen die uit zijn op vervroegde verkiezingen om gebruik te maken van de toenemende steun voor de Lega, en aaan de andere kant een groep van zogenaamd ‘verantwoordelijke’ bestuurders met regeerervaring die bang zijn van het vooruitzicht van instabiliteit. Ze worden vertegenwoordigd door de vice-staatssecretaris Giancarlo Giorgetti en de gouverneur van de noordelijke regio Veneto, Luca Zaia. Salvini moet bemiddelen tussen beide schijnbaar onverzoenbare standpunten. Dit verklaart zijn tegenstrijdige positie op vlak van de regering: Salvini wil de regering weg, maar vreest dat het maneuver zich tegen hem kan keren.
Salvini is niet in staat om antwoorden te geven op economische vragen en heeft haat aangewakkerd en angst gezaaid rond de zogenaamde ‘invasie van migranten’. Hij voedt xenofobie en racisme door bewust hysterie op te wakkeren door te suggereren dat ziekten die ooit uitgeroeid waren nu terugkeren als gevolg van migratie.
De economische achtergrond waartegen nieuwe verkiezingen worden voorbereid, is bijzonder slecht. Volgens de Europese Commissie zal het BBP van het land in 2019 slechts met 0,1 procent groeien. Dit is het slechtste resultaat in de eurozone. Alsof dat nog niet genoeg is, is Italië het enige land in de Europese Unie waar de investeringen in 2019 naar verwachting met 0,3 procent zullen dalen. De werkloosheidscijfers behoren tot de hoogste in Europa met een verdere stijging van 0,1 procent in 2019. Bovendien heeft Italië zich ertoe verbonden om, in overeenstemming met de eis van de Europese Commissie, de overheidsuitgaven met enkele miljarden euro’s te verlagen in het geval het land niet in staat is om de overheidsschuld tegen 2020 te verminderen. Die mogelijkheid is steeds meer een zekerheid aan het worden.
In een poging om de aandacht van de gewone mensen af te leiden van de economische crisis hebben Salvini en de parlementaire meerderheid die de regering van de Conte heeft gesteund, de afgelopen maanden een reeks repressieve maatregelen genomen. Deze maatregen vormen een harde aanval vormen op de collectieve vrijheden van werkenden en jongeren.
Met name het “veiligheidsdecreet” en het “veiligheidsdecreet bis” voeren strenge sancties in tegen iedereen die zich verzet, zelfs passief, tegen de wetshandhaving. Het volstaat nu om deel te nemen aan een wegversperring, om gemaskerd te betogen, of zelfs gewoon om ruzie te maken met een politieagent om gestraft te worden met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar. Het ‘veiligheidsdecreet bis’ criminaliseert de redding van vluchtelingen en migranten die de Middellandse Zee oversteken en het werk van NGO’s die beschuldigd worden van mensenhandel. Wie deze mensen redt, riskeert boetes tot 1 miljoen euro.
Deze racistische maatregelen hebben nog niet geleid tot massaal protest in het land. Ze worden verwelkomd door een reactionaire laag van de bevolking, hoewel we moeten benadrukken dat deze laag nog steeds een minderheid is, zelfs indien ze luidruchtig is en oververtegenwoordigd wordt in de media. De realiteit is dat deze onmenselijke wetten de vissers en de Italiaanse kustwacht er niet van weerhouden om de plicht van elke zeeman na te komen om al wie dreigt te verdrinken te redden.
Sinds haar ontstaan in 2009 heeft de ‘Vijfsterrenbeweging’ zich vorogesteld als ‘anti-establishment’. Maar in werkelijkheid heeft de beweging een sleutelrol gespeeld in het behoud van de stabiliteit van het politieke systeem en in het wegnemen van de woede en sociale frustratie van miljoenen werkenden. De beweging werd in de regering gekatapulteerd als gevolg van het failliet van de traditionele partijen. Vanuit de regering slaagt de Vijfsterrenbeweging in de bijna onmogelijke taak om de traditionele partijen opnieuw te legitimeren. Als onderdeel van de coalitie met Lega, heeft de Vijfsterrenbeweging gestemd voor de uitbreiding van de Trans Adriatische Pijpleiding, voor de vernieuwing van de concessies aan de particuliere autosnelwegmaatschappijen en keurde ze de twee veiligheidsverordeningen goed.
Als gevolg hiervan is de partij nu meer en meer in diskrediet geraakt en heeft de heersende klasse geen enkel betrouwbaar instrument meer om de woede en frustratie na een decennium van crisis in te dammen. De Vijfsterrenbeweging is niet langer in staat om de functie te vervullen waarvoor ze werd opgezet.
In deze context lijkt het onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk, dat een overeenkomst tussen de Vijfsterrenbeweging en de voormalig linkse Democratische Partij (PD) leidt tot de vorming van een nieuwe regering zonder verkiezingen. Een dergelijk akkoord zou politieke zelfmoord betekenen, in de eerste plaats voor de Vijfsterrenbeweging, die zijn “anti-systeem”-label helemaal zal verliezen en in plaats daarvan bekend zal staan als de reddingsboei van de gevestigde politiek, een beweging die alles in het werk stelt om de eigen postjes te behouden en de stabiliteit van het systeem te garanderen.
Een regeerakkoord tussen de Vijfsterrenbeweging en de PD zou een enorm cadeau zijn voor de Lega en haar partners. De Lega zou zich kunnen profileren als een oppositiemacht en met een schone lei naar de volgende verkiezingen gaan. Onder druk van Brussel en van dat deel van de elite dat stabiliteit wil onder leiding van president Sergio Mattarella, zou een deel van de heersende klasse in de verleiding kunnen komen om deze kaart uit te spelen om een minimum aan stabiliteit te garanderen zodat de nieuwe begroting door het parlement kan worden goedgekeurd.
Maar dit kortzichtig politiek manoeuvre zou de electorale overwinning van de Lega alleen maar uitstellen. Het kan ook de nog extremere partners van de Lega, zoals de ‘Broeders van Italië’, stimuleren. Met het vooruitzicht van een nieuwe economische crisis, waarbij Italië in het oog van de storm staat gezien de wanhopige toestand van het Italiaanse kredietstelsel, kan de angst voor instabiliteit de Italiaanse en Europese burgerij verleiden tot dit kamikazescenario.
De andere optie die niet kan worden uitgesloten, ook al lijkt het nu nog ver weg, is dat de hele politieke klasse zich tot een “technocratische” figuur wendt om het vuile werk te doen, zoals zij dit in het verleden met de regeringen Dini, Ciampi en Monti deed. Er is geen gebrek aan geschikte kandidaten voor deze taak: Draghi en Cottarelli zijn slechts twee mogelijkheden.
Maar één ding is duidelijk: het parlement dat bij de volgende verkiezingen zal ontstaan, zal gedomineerd worden door het reactionaire blok van Lega en de extreemrechtse partij ‘Broeders van Italië’. We kunnen een afname van de steun voor de Vijfsterrenbeweging en een verdere groei van het aantal onthoudingen verwachten. Een technocratische regering zou zo’n scenario alleen maar uitstellen.
De vorming van een Lega-regering markeert het einde van een historische cyclus. De politieke en sociale gevolgen zijn moeilijk te voorspellen. Berlusconi en zijn partij hebben er 20 jaar over gedaan om hun electorale basis te vernietigen. Ondanks allerlei schandalen bleef hij in deze tijd de hoofdrolspeler van het Italiaanse politieke leven. Na zijn mislukking kon de Democratische Partij tijdelijk profiteren. In amper vijf 5 jaar tijd is de PD ineengestort en verloor het honderdduizenden leden en een organisatorisch erfgoed dat gedurende meer dan 60 jaar was opgebouwd als erfenis van de communistische partij. Door het falen van deze krachten ontstond de Vijfsterrenbeweging, die zich opwierp als de partij van ‘eerlijke’ en ‘gewone’ burgers tegen de corrupte politieke kaste. Het kostte hen ongeveer tien jaar om in de regering te geraken. Het duurde vervolgens slechts een jaar om te vernietigen wat in de tien jaar ervoor was opgebouwd.
Nu bereidt Lega zich voor op een hoogtepunt waarbij het alleen een regering kan vormen. Maar de Lega zal dit doen in een nieuw onhoudbaar politiek scenario dat gedomineerd wordt door economische stagnatie en de voortdurende dreiging van een nieuwe grote recessie. Als er één kenmerk opvalt, dan is het wel de absolute volatiliteit van het kiesstelsel en de dramatische versnelling van het tempo van ontwikkelingen. Fenomenen, trends en ontwikkelingen die in het verleden tientallen jaren nodig hadden om vorm te krijgen, doen dit nu op enkele maanden tijd. Dit is het meest onbetwistbare kenmerk van de huidige situatie.
Het volledig opbreken van het huidige politieke systeem staat op de agenda. Binnen de Democratische Partij probeert voormalig premier Matteo Renzi steeds sneller zijn eigen ‘burgeractiecomités’ als nieuwe nationale partij voor te bereiden. De Vijfsterrenbeweging wordt doorkruist door diepgaande verdeeldheid die nog groter kan worden door de rampzalige staat van dienst van de regering. Het is niet uitgesloten dat een deel van de Vijfsterrenbeweging, onder leiding van Kamervoorzitter Roberto Fico, het ontslag eist van premier Conte en partijleider Di Maio. Als Conte kandidaat is om samen met de Democratische Partij een nieuwe regering te leiden, zal dit de desintegratie van de Vijfsterrenbeweging versnellen.
Forza Italia van Berlusconi werd net getroffen door het vertrek van Giovani Toti, de voormalige woordvoerder van Berlusconi en gouverneur van de regio Ligurië. Dit leidt tot grote veranderingen in centrum-rechts. Alsof de situatie nog niet grotesk genoeg is, dreigen sommige mediafiguren zoals de arrogante rijke ondernemer Flavio Briatore of Emanuele Filiberto di Savoia, de neef van voormalige koning Umberto II, met een politieke loopbaan rond een eigen partij. Ze verklaren dat Italië hen nodig heeft.
De waarschijnlijke overwinning van een reactionair blok in de komende verkiezingen en de vorming van een extreemrechtse regering onder leiding van Salvini en Meloni zijn een groot probleem voor de Italiaanse en de Europese werkenden. Zo’n regering zal de levensomstandigheden van de arbeidersklasse verder aanvallen, zal een barbaars onmenselijk beleid blijven voorstellen en zal migranten nog meer criminaliseren. Het is onvermijdelijk dat een regering die zo rechts is, een rechtse dynamiek in het land zal aanwakkeren. Het aantal gevallen van intolerantie zal toenemen en de neofascistische organisaties zullen groeien.
Tegelijkertijd is het onvermijdelijk dat een dergelijk nachtmerriescenario een deel van de werkenden en jongeren tot actie zal dwingen. Dit proces is nu al bezig. Er gaat geen dag voorbij zonder spontaan protst tegen Salvini waar hij ook opduikt.
Geconfronteerd met de groei van extreemrechts, in de context van de bijna totale ineenstorting van de traditionele politieke partijen van de burgerij, waaronder de zogenaamde anti-establishmentpartijen, zal een klassenbewust deel zich gaan richten op een antikapitalistisch alternatief.
Hoewel het antikapitalistische alternatief momenteel zwak staat, zit in het in de logica van de gebeurtenissen dat nieuwe krachten hun spierballen zullen laten zien. Er zijn jonge activisten in de antiracistische beweging en strijdbare vakbondsmilitanten die tot antikapitalistische conclusies komen. We moeten daar energiek in tussenkomen met een ambitieus programma waarbij we deze nieuwe lagen bijstaan om lessen te trekken uit fouten van het verleden en om tot revolutionaire socialistische conclusies te komen door te bouwen aan een nieuwe kracht van de arbeidersklasse die ingaat tegen de dictaten van de Europese Commissie en het Italiaanse grootkapitaal, en die gaat voor het omverwerpen van het kapitalisme om een democratisch socialistisch Italië te vestigen.
-
Uitstekende antiracistische betoging in Milaan
Afgelopen zaterdag was er een succesvolle antiracistische betoging in de Italiaanse stad Milaan. Het was qua opkomst een groot succes: maar liefst 200.000 mensen daagden op voor een betoging in de stad van Lega-leider Matteo Salvini. Ze protesteerden tegen het racisme en de discriminatie door de regering.Verslag door Giuliano Brunetti van Resistenze Internazionali (Italiaanse afdeling van het CWI)
Er waren veel jongeren en vrouwen op de betoging. Daarnaast een sterke delegatie van de vakbond CGIL en van ANPI, de nationale vereniging van Italiaanse partizanen (opgezet door leden van het Italiaanse verzet tegen het fascistische regime en de nazibezetting). Er waren tal van NGO’s en tientallen antiracistische organisaties uit heel het land, waaronder uit het zuiden.
Deze actiedag was erg positief en aanmoedigend. Het volkse en feestelijke karakter van de betoging werd jammer genoeg ondermijnd door een onhandige poging van centrumlinkse kopstukken om zich aan het hoofd van de betoging te plaatsen. Onder hen de huidige secretaris van de PD (Democratische Partij), Nicola Zingaretti, en de vorige secretaris Maurizio Martina.
Deze professionele politici probeerden op alle mogelijke wijzen om het succes van de betoging te kapen. De vertegenwoordigers van de Democratische Partij zijn wanhopig op zoek naar een hernieuwde politieke maagdelijkheid waarbij Nicola Zingaretti wordt voorgesteld als een ‘linkse’ secretaris. Diezelfde Zingaretti was nochtans verantwoordelijk voor de afbouw van de publieke gezondheidszorg in de regio Lazio toen hij daar beleidsverantwoordelijkheid droeg. Vertegenwoordigers van de PD hadden het over een “heropstanding van het democratisch bewustzijn” en over een “groot antwoord van de oppositie.” Onder hun deelnemers onder meer de burgemeester van Milaan, Giuseppe Sala, die zich probeerde voor te doen als de centrale organisator van de betoging in de hoop zich zo op te werken tot het nieuwe kopstuk van de linkerzijde…
De PD en de nieuwe ‘linkse’ partijsecretaris kunnen zich tijdelijk opwerpen onder een nieuw gezicht. Ze kunnen dit proberen door zich als antiracistisch te profileren, maar tegelijk komt de ware aard van deze besparingspolitici snel boven. In de verkiezingscampagne was de partijsecretaris expliciet voorstander van het TAV-project (een snelle treinverbinding tussen Lyon en Turijn waar de bevolking massaal tegen protesteert). Hij verklaarde tegen een vermogensbelasting te zijn en hij verzet zich tegen de herinvoering van artikel 18 van de arbeidswet dat werkenden beschermt tegen onrechtmatig ontslag.
De aanwezigheid van PD-parlementsleden op de betoging was geen stap vooruit. Niet dat we verdeeldheid in de antiracistische beweging willen creëren, maar omdat we weten dat hun besparingsbeleid rechtstreeks bijdraagt aan de groei van extreemrechts. Ze hebben gezorgd voor een legitiem wantrouwen onder miljoenen Italiaanse werkenden tegenover ‘linkse’ ideeën. De opportunistische poging van de professionele politici om zich ons succes toe te eigenen, is verwerpelijk.
De betoging van 3 maart toonde dat tienduizenden werkenden, jongeren en gewone burgers zich actief willen verzetten tegen het racistische beleid van de regering en de politieke organisaties die hiervoor verantwoordelijk zijn. Deze betoging toonde de wil om te breken met discriminatie en met de oorlog tegen de armen.
In tegenstelling tot wat vaak gezegd wordt over een gevoel van apathie, passiviteit en pessimisme in Italië, werd duidelijk gemaakt dat een deel van de bevolking – gewone werkenden en studenten – geen enkele steun geeft aan de regering. Het gaat om een laag die uitgesproken antiracistisch is en zich weigert neer te leggen bij de hogepriesters van de privatiseringen en het neoliberalisme. Ze verzetten zich tegen de verdedigers van besparingen en sociale bloedbaden, zoals geëist door de Europese Commissie.
Er is een gevaarlijke toename van racistisch geweld en andere vormen van intolerantie. Neofascistische en extreemrechtse organisaties en hun ideeën kennen een groei. We kunnen dat stoppen. Het succes van de betoging in Milaan toont dat de groei van extreemrechts in Italië leidt tot een gevoel van verzet tegen al wat ons verdeelt. Dit gevoel is nog embryonaal, maar zal groeien en duizenden Italianen, in het bijzonder jongeren, op straat brengen voor strijd tegen de barbaarse regering die racisme gebruikt om de armen te verdelen. Het institutioneel racisme van de professionele politici zal als een boemerang in hun gezicht terugkeren.
De antiracistische beweging die we in Milaan zagen en die in heel het land aan een comeback bezig is, zal pas geloofwaardig zijn als er een echte dialoog is met de meerderheid van de Italiaanse werkenden. Een meerderheid van die werkenden steunt op kritische wijze de regering. We moeten het volkse karakter van het protest tegen de regering benadrukken, maar ook ingaan tegen de zogenaamde oppositie van de PD en Forza Italia. Die oppositie probeert zich een antiracistisch imago aan te meten na jaren van asociaal besparingsbeleid en racistische maatregelen.
Om de antiracistische beweging te versterken en te structureren, is er een nood aan een radicaal programma dat een alternatief aanreikt voor miljoenen Italianen die de huidige regering wantrouwen maar ook voor diegenen die de regering steunen bij gebrek aan een geloofwaardig alternatief of omdat ze illusies erin hebben. Een antikapitalistisch programma dat vertrekt van de belangen van de meerderheid van de bevolking kan de werkenden en jongeren verenigen in de strijd tegen de besparingen opgelegd door Rome en Brussel. Dit kan op basis van eenvoudige eisen en slogans die door iedereen begrepen worden.
De ordewoorden moeten vertrekken van de fundamentele noden van de meerderheid van de bevolking. De besparingen en sociale bloedbaden moeten stoppen. Daartoe moeten we opkomen voor het onmiddellijk intrekken van de besparingen voorzien in de begroting en voor het terugtrekken van de privatiseringen en verkopen van publieke activa die voorzien zijn in 2019. De privatiseringswet voorziet een uitverkoop ter waarde van meer dan 18 miljard euro!
Er is een intersectoraal minimumloon nodig van 1.200 euro voor iedereen en een algemene werkloosheidsuitkering voor iedereen, ook wie pas op zoek gaat naar een job. Het ‘burgerinkomen’ van 780 euro in ruil voor de verplichting om gelijk welke job te aanvaarden, is geen oplossing voor de armsten onder ons. We willen degelijke jobs zodat we kunnen leven in plaats van vechten om te overleven.
Er is strijd nodig voor de intrekking van de volledige Fornero-hervorming (aanval op pensioenen) en voor de verlaging van de pensioenleeftijd naar 60 jaar, los van het aantal gewerkte jaren. Zo kunnen we strijden tegen de plaag van de jongerenwerkloosheid die tot 40% van onze jongeren tot extreme armoede of emigratie veroordeelt. Er is ook strijd nodig tegen de ondermijning van het onderwijs, tegen het misbruik van gratis stages door jongeren en voor de intrekking van repressieve maatregelen die inbreuken zijn op de menselijke waardigheid (zoals de decreten Minniti-Orlando en Salvini). De regering-Salvini/Di Maio is erg, maar het was de vorige regering die het decreet Minniti-Orlando voorstelde waarmee de weg geopend werd voor de inbreuken op democratische rechten van migranten.
Afgelopen zaterdag hebben we betoogd en we zullen dit blijven doen tegen Salvini en tegen het barbaarse migratiebeleid van een regering die honderden mensen veroordeelt tot dodelijk gevaar op de Middellandse Zee. We kwamen eerder op straat tegen het beleid van de regering-Renzi, voor het behoud van artikel 18 van de arbeidswet en voor meer middelen voor onderwijs. We protesteerden tegen minister Minniti die met zijn beleid rond openbare orde en migratie de deur opende voor stelselmatige inbreuken op de rechten van migranten en Italianen onder minister Salvini.
Enkel massastrijd door jongeren en werkenden zal tot verandering leiden. De enige manier om verworvenheden te bekomen en om onze democratische rechten te verdedigen, is door de macht van de heersende klasse omver te werpen met het instrument van massastrijd. De antiracistische betoging van afgelopen zaterdag is een uitstekend vertrekpunt in die richting.
-
Rechtse regering in Italië: van ‘volksbegroting’ tot uitvoeren EU-dictaten

Italiaans parlementsgebouw. Foto: Wikimedia De confrontatie tussen de Italiaanse regering van Salvini (Lega) en Di Maio (Vijfsterrenbeweging) aan de ene kant en de Europese Commissie aan de andere, domineerde de Italiaanse politiek de voorbije maanden. De ontwerpbegroting van de Italiaanse regering werd aanvankelijk verworpen door de Europese technocraten. Europees Commissaris Pierre Moscovici vroeg de regering om een nieuw voorstel op te maken om sancties te vermijden.
Als antwoord daarop kwam de regering enerzijds met strijdbare verklaringen vol verzet tegen de Europese structuren. Maar anderzijds werd de begroting wel herschreven op maat van de eisen van de Europese Commissie. Dit was een bocht van 180 graden. De EU had zelf toegevingen gedaan op de eigen ‘regels’ rond het begrotingstekort. De EU wilde de besparingen niet te zwaar doordrijven uit angst voor een explosieve situatie. De Italiaanse regering toonde zowel aan de EU als de eigen bevolking dat de neoliberale eisen uit Brussel strikt opgevolgd worden en dat de dictaten van de eerder zo sterk afgebrande Commissie gewoon uitgevoerd worden.
Artikel door Resistenze Internazionali, onze Italiaanse zusterorganisatie
Net als op andere vlakken van het leven, is het ook politiek goed om mensen en organisaties te beoordelen op wat ze doen en niet op wat ze zeggen. We moeten naar de daden kijken en ons niet beperken tot de woorden waarmee die ingepakt worden.
De begroting 2019 is een uitstekende gelegenheid om concreet aan te tonen waar de prioriteiten en concrete plannen van de regering liggen op economisch vlak. Na maanden van propaganda en slogans als: ‘We zullen armoede afschaffen’, na alle bombastische verklaringen en mediacampagnes, kunnen de Italianen de regering nu beoordelen op basis van concrete en belangrijke beslissingen in de begroting.
Het recent gestemde voorstel is een tweede versie van een tekst die eerder verworpen werd door zowel het parlement als de technocraten van de Europese Commissie. Ondanks de strijdbare reacties van ministers en partijleiders tegen Brussel en de EU, is het nu voor iedereen duidelijk dat de regering toegeeft aan de economische dictaten van de EU. Er werden belangrijke veranderingen aangebracht in wat de belangrijkste wet van het jaar is. Aanvankelijk werd uitgegaan van een begrotingstekort van 2,4%. Na tussenkomst van Brussel is dat teruggebracht tot 2,04%. Het verschil kan klein lijken, maar het betekent dat er miljarden moeten gezocht worden in de welvaartstaat. Concreet gaat het om 7,5 miljard besparingen.
De twee meest gepromote maatregelen van deze regering – een burgerinkomen en een hervorming van de pensioenen – zijn niet in deze wet opgenomen. Daarover zullen er andere wetten komen. De begroting moet natuurlijk wel voorzien in de financiering ervan. Er is 7,1 miljard euro voorzien voor het burgerinkomen, wat veel minder is dan de 9 miljard die aanvankelijk werden vooropgesteld. De pensioenhervorming is teruggebracht van een kost van 6,7 miljard tot 3,9 miljard euro.
De pensioenhervorming zal vooral gevolgen hebben voor enkele tienduizenden gepensioneerden die voornamelijk voor bedrijven uit het noorden van het land werken en voor hun 67ste op pensioen kunnen na 38 jaar te hebben bijgedragen. Voor alle anderen blijft de vorige pensioenhervorming – met verhoging van de leeftijd tot 67 jaar – gewoon van kracht.
Het burgerinkomen – eigenlijk een vorm van werkloosheidsuitkering – zal enkel betaald worden op voorwaarde dat opleidingen gevolgd worden en de werkloze gelijk welke job aanvaardt. Wie mede-eigenaar van een huis is of een bankrekening met 5.000 euro heeft, kan uitgesloten worden van dit inkomen. Het burgerinkomen zal bovendien slechts gedurende 18 maanden betaald worden.
Om de technocraten in Brussel gunstig te stemmen, voegde de Italiaanse regering een amendement toe met zogenaamde garantieclausules. Daarin wordt beloofd dat indien de uitgaven ‘ontsporen’ in 2020, de regering de BTW zal optrekken tot 26,5%. Daarnaast bevriest de regering 2 miljard euro voor publieke diensten indien de economische situatie slechter wordt.
Besparingen, besparingen, besparingen
Er ligt een besparingsbegroting voor: besparingen in sociale uitgaven, openbare diensten, infrastructuur. Hiermee wil de regering de publieke uitgaven met 4 miljard euro terugdringen, wat oploopt tot 6 miljard in 2021. Daarnaast wordt 1 miljard euro gehaald bij de middelen voor de ministeries. De spoorwegen, die een slechte dienst aanbieden en kampen met ongelijke concurrentie door private groepen als Italo, verliezen nogmaals 600 miljoen euro. Het Fonds voor Ontwikkeling en Sociale Cohesie, dat economische activiteiten in het zuiden van het land financiert, levert 800 miljoen euro in. Er is een totale aanwervingsstop in de publieke administratie en universiteiten tot 1 december 2019.
Als dit nog niet volstaat om de begroting asociaal te noemen, kan nog gewezen worden op de invoering van de zogenaamde ‘Fiscale vrede.’ Achter deze dubbelzinnige naam schuilt een amnestie voor grote belastingontduikers. De vorige regering voerde ook al een rondje fiscale amnestie door. Daarnaast wordt een maatregel van de technocratische regering-Monti opnieuw ingevoerd: pensioenen hoger dan 1.530 euro per maand worden niet meer geïndexeerd.
De begroting voorziet wel middelen voor openlijk racistische maatregelen zoals de invoering van een taks van 1,5% op elke geldtransfer naar niet-Europese landen. Dit is geen maatregel om kapitaalvlucht te stoppen, maar om arme werkenden uit pakweg Oekraïne of de Filipijnen te belasten op de 100 euro die ze naar hun families sturen. De begroting voorziet bovendien in een besparing van 400 miljoen euro op de middelen voor de integratie van migranten.
Het slechte nieuws voor de armen gaat gepaard met goed nieuws voor de rijken. De begroting voorziet in belastingvrijstellingen voor zonwering in private zwembadbedrijven en een verlenging van de concessies van private uitbaters voor nogmaals 15 jaar. Er is een heuse privatiseringsgolf gepland: in 2019 alleen zal voor 18 miljard euro aan staatseigendom verkocht worden.
Wat brengt 2019?
De regering van Salvini en Di Maio buigt voor de Europese Commissie. De dictaten werden niet bestreden omdat zowel de regering als de EU in essentie akkoord gaan over een neoliberaal beleid. De tragedie is dat het falen van de linkerzijde en de afwachtende opstelling van de vakbondsleiders ertoe leidt dat veel werkenden en gepensioneerden deze asociale regering steunen.
Daar kan snel verandering in komen. Dit jaar kan er een nieuwe golf van strijd en sociaal verzet komen. Zoals met de ‘gele hesjes’ in Frankrijk het geval is, zal deze strijd waarschijnlijk nieuwe vormen aannemen. De strijd vindt immers geen uitdrukking in traditionele partijen en zelfs niet in de vakbonden. Antikapitalistische en revolutionaire krachten moeten zich voorbereiden op de situatie waarin het vertrouwen in de regering wegzakt en de sociale woede tot uitbarsten komt.
Het wantrouwen en de woede zullen een einde maken aan de schijnbare sociale vrede. In deze situatie tussenkomen met een antikapitalistisch programma van maatschappijverandering is onze uitdaging de komende maanden.
-
Italië. “Wie met extreemrechts regeert, komt er verzwakt uit”
Interview: Giuliano Brunetti van Resistenze Internazionali
Het politieke establishment in Italië is van de kaart geveegd. Bij gebrek aan een voldoende sterk links antwoord, kon vooral populistisch rechts daar gebruik van maken. De Lega van Salvini en de Vijfsterrenbeweging vormden samen een regering. We spraken met Giuliano Brunetti van Resistenze Internazionali, onze Italiaanse zusterorganisatie.Wat heeft de regering de voorbije maanden gedaan?
“De verkiezingen van 4 maart hebben een uitgeput Italië getoond dat zich afzet tegen de gevestigde partijen en de elite. We zagen een land in woede, met miljoenen Italianen die tot alles bereid waren om tot verandering te komen in de levens- en arbeidsvoorwaarden.
“De nieuwe regering ziet er uit als een slecht samengestelde puzzel. In de regering zitten gevestigde bureaucraten als Moavero Milanesi (minister van Europese zaken in de regeringen Monti en Letta) en Paolo Savona (voormalige voorzitter van de werkgeversfederatie Confindustria) naast genante figuren als de minister van gezinnen Lorenzo Fontana (Lega), die verbonden is met het neofascistische extreemrechts, of de minister van gezondheid, Giulia Grillo (Vijfsterrenbeweging), die met de beweging tegen vaccinaties flirt. De Vijfsterrenbeweging zelf is verdeeld tussen een vleugel die wil regeren en een minderheid die eerder links is en het akkoord met de Lega niet kan slikken.
“Deze situatie maakt dat de Lega en partijleider Matteo Salvini in het bijzonder een politieke hegemonie uitoefenen op het regeringsbeleid. Salvini gebruikt zijn positie als vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken om een haatcampagne tegen migranten te versterken. Het dodelijke en cynische beleid wordt door de regering gebruikt om de aandacht en de woede van de gewone mensen af te leiden zodat de druk vermindert om verkiezingsbeloften zoals de intrekking van de aanval op de pensioenen effectief te realiseren.
“De populistische verklaringen van Salvini tegen migranten creëren ook ruimte voor racistisch geweld. Er gaat geen dag voorbij zonder racistisch geweld. Er is potentieel een explosieve situatie die zich tegen extreemrechts kan keren. Maar voorlopig komt de Lega ermee weg.”
Hoe reageren de vakbonden en de linkerzijde?
“In deze context zou je een sterke sociale mobilisatie verwachten. Maar links heeft het moeilijk om aansluiting te vinden bij de werkende klasse. De Democratische partij (PD) wordt terecht gezien als de partij van de banken en industriëlen. Links van de PD wegen de mislukkingen en het verraad van de afgelopen jaren sterk door. Deelname aan lokale en nationale regeringen maakten dat linkse krachten zoals de PRC gezien worden als onderdeel van de elite, van de rijken die geen problemen hebben en neerkijken op de bevolking.
“Er kwam tot hiertoe geen massale reactie tegen het toenemende racisme en het geweld van extreemrechts. De grote vakbondsfederaties lijken hun sociale rol volledig verlaten te hebben. Zeker de Cgil gaat gebukt onder de instorting van de PD. De strijd wordt overgelaten aan de kleinere basisvakbonden en de politieke structuren die het antikapitalisme niet hebben laten varen. Zo is er Potere al Popolo (‘De macht aan het volk’), een linkse kracht die ontstond in de vorige verkiezingen en waarmee wij samenwerken. Doorgaans is consequent links erg klein en heeft het weinig middelen om tegen de stroom in te gaan.”
Hoe komt het dat links zo in het defensief zit?
“We dragen nog de gevolgen van het rampzalige beleid dat decennialang gevoerd is door centrumlinks en links. De mensen zijn het beu en willen gelijk wie steunen om verandering te bekomen. Dat is zeker het geval op een ogenblik dat de officiële linkerzijde niet in staat is om aansluiting te vinden bij de bevolking.
“De regering speelde handig in op de instorting van de Morandi-brug in Genua. Premier Conti haalde direct uit dat naar het beheer van de wegen door de groep ‘Autostrade per l’Italia.’ Di Maio van de Vijfsterrenbeweging zei dat de regering geen aalmoes van de groep zal aanvaarden. Infrastructuurminister Toninelli startte de procedure op om de concessie op te zeggen. Salvini deed gelijkaardige verklaringen, maar trok die terug in. Wellicht zullen ze niet ver gaan, maar de regering slaagde erin om aansluiting te vinden bij wat leeft onder de mensen. De PD was ondertussen bezig met uithalen naar het ‘jacobinisme van de regering’ die tot een reactie op de markten kan leiden. Hoe ver van de bevolking kan je staan?
“We moeten uiteraard ook opmerken dat het rechtse klimaat in het land werd voorbereid door de centrumlinkse regering. De PD is niet openlijk racistisch, maar voerde eveneens een beleid van discriminatie tegen migranten. De voorganger van Salvini, Minniti, was een oud kader van de Communistische Partij. Hij schafte de beroepsmogelijkheid voor asielzoekers af, sloot akkoorden met Libische krijgsheren die miljarden kregen om Afrikaanse vluchtelingen die naar Italië wilden oversteken in vreselijke omstandigheden op te sluiten. Het ‘minste kwaad’ van de sociaaldemocratie heeft de weg geopend voor populistisch en extreemrechts.
“Berlusconi schoot zichzelf eerder in de voeten door te gokken dat hij de Lega kon verbranden door een coalitie ermee aan te gaan. Hij nam de Lega vanaf de parlementsverkiezingen van 2008 op in zijn ‘centrumrechtse coalitie’. Het resultaat was geen verzwakking van de Lega, maar wel van Forza Italia. Wie met extreemrechts samenwerkt, komt er verzwakt uit. Bij gebrek aan een strijdbaar en offensief links antwoord, kan extreemrechts zich ook vanuit de regering versterken. Dat is ook nu het geval: de Lega stapte als kleinere partner in de regering, maar volgens peilingen is ze de Vijfsterrenbeweging al voorbijgestoken.”
Hoe kunnen we het pessimisme doorbreken?
“De populariteit van Conte, Salvini en Di Maio is erg specifiek want gebaseerd op de afkeer tegen Renzi en Berlusconi. De regering zal in het najaar bovendien met een begroting moeten komen waarbij er druk uit drie hoeken is om te besparen: de Italiaanse burgerij, de EU en de markten. De sfeer onder de bevolking kan snel veranderen. Het huidige vertrouwen in de regering kan zich dan als een boomerang tegen de coalitiepartijen keren.
“Een falen van de regering zal de weg openen voor een nieuwe toename van antipartijgevoelens en een verwerping van de elite. Veel kiezers en militanten van de Vijfsterrenbeweging zullen ontgoocheld en ontmoedigd naar huis gaan. Een deel zal terugkeren naar de oude politieke formaties. Een kleine minderheid, waaronder eerder linkse kiezers van de Vijfsterrenbeweging, zal echter antikapitalistische conclusies trekken en zoeken naar mogelijkheden om zich te organiseren en de samenleving te veranderen. Het is op die minderheid dat we ons moeten richten.”
-
Italië: winsthonger verantwoordelijk voor brugramp
Op 14 augustus stortte een strook van ongeveer 200 meter lang van de brug Morandi op de A10 van Genua naar Ventimiglia in. Het ging om een stuk brug boven een woonwijk van de stad Genua.
Door Giuliano Brunetti, Resistenze Internazionali (CWI in Italië)
Bij de ramp kwamen 43 mensen om, naast tientallen gewonden waaronder enkele ernstige gewonden. Het instortingsgevaar voor de rest van de brug dwongen het stadsbestuur van Genua om over te gaan tot de evacuatie van huizen in de wijk Fillak. Meer dan 600 mensen moesten hun huis verlaten.
Om een idee te geven van de emotionele dimensie van de tragedie: jaarlijks rijden er gemiddeld 25 miljoen auto’s over dat stuk snelweg. Het is een erg grote brug die in 1967 werd opgericht als symbool van de Italiaanse economische groei. De brug vormde de belangrijkste verbinding tussen Genua en het westen van Ligurië, in een stad die nauw ingesloten zit tussen de zee en de Alpen.
Het naburige viaduct Polcevera was eveneens de belangrijkste doorgang van en naar Frankrijk. Iedereen in Genua en vele anderen hebben meermaals over de brug Morandi gereden. Deze verschrikkelijke tragedie heeft een volledige stad en een heel land in schok achtergelaten. Er kwam heel veel solidariteit met de slachtoffers vanuit heel Genua en de rest van Italië. Zo schrapte het gemeentebestuur van Napels de geplande festiviteiten midden augustus uit solidariteit met de slachtoffers. Er wordt zelfs gezegd dat de start van het voetbalseizoen mogelijk wat zal opschuiven. Iedereen vraagt zich af hoe dit mogelijk is in een land waar twee millennia geleden bruggen en aquaducten gebouwd werden door de oude Romeinen die vandaag nog steeds overeind staan, terwijl deze imposante brug die eeuwen moest meegaan van de ene dag op de andere instort.
Op de dag van de begrafenis van de slachtoffers, worden nog steeds brokstukken opgeruimd. Resistenze Internazionali betuigt solidariteit met de familie en vrienden van de slachtoffers van deze ramp waarin vooral gewone werkenden werden getroffen. Onder de doden zijn er wegenwerkers, personeelsleden van gemeentebedrijven zoals AMIU (waaronder een jonge werkende met een contract van korte duur) en ASTER, naast jongeren en families die op weg naar het strand waren.
Privatiseringen, winst en kapitalisme verantwoordelijk
Deze ramp kon en moest vermeden worden. De ineenstorting van de brug en de rampzalige gevolgen voor het leven van honderden mensen is enkel en alleen toe te schrijven aan de winsthonger van private bedrijven en het crimineel beleid van de privatisering van het Italiaanse snelwegennet. Private burgers en specifiek de familie Benetton, één van de ergste van het Italiaanse kapitalisme, konden hun stempel drukken op de Italiaanse snelwegen.
We moeten klaar en duidelijk zijn: de ineenstorting van deze brug is niet het resultaat van een onvoorspelbare of onvermijdbare gebeurtenis. Het is niet het resultaat van overstromingen of een blikseminslag, maar wel van een specifieke politieke keuze: de beslissing om het beheer van de Italiaanse snelwegen over te laten aan de private sector. Die verbergt de belangen en verantwoordelijkheden in een systeem van holdings en onderaannemers die beschermd worden door wetten die speciaal voor hen geschreven werden.
De privatisering van de Italiaanse snelwegen gebeurde door de zogenaamde ‘centrumlinkse’ regering van Massimo D’Alema in 1999. Maar om helemaal eerlijk te zijn, moeten we opmerken dat de privatiseringsdrang in de jaren 1980 begon en doorgevoerd werd door zowel ‘centrum rechts’ als ‘centrum links’, met een piek op het ogenblik dat ‘centrum links’ aan de macht was.
Als onderdeel van deze privatiseringsgolf werd 6.500 kilometer aan snelwegen uitbesteed aan private bedrijven die in ruil voor de betaling van een jaarlijkse symbolische bijdrage grote winsten konden boeken door tol te heffen, terwijl er niet geïnvesteerd werd in onderhoud. De onderhoudskosten gaan regelrecht in tegen het belangrijkste belang van kapitalisten in deze economie: de maximalisatie van winsten tegen elke prijs, zelfs indien het ingaat tegen de algemene belangen van de samenleving.
In 2000 verkreeg de familie Benetton de controle over de grootste concessiehouder, Autostrade per l’Italia, dat verantwoordelijk is voor het beheer van het grootste deel van de snelwegen, waaronder de brug Morandi. Deze concessiehouder is in handen van Atlantia SpA, een holding die voor 30% in handen is van de familie Benetton. Atlantia beheert en controleert snelwegen en luchthavens doorheen de wereld met miljardeninvesteringen in India, Brazilië, Frankrijk en sinds dit jaar ook in Spanje door de aankoop van aandelen in Abertis Infraestructuras, dat tol op Spaanse snelwegen beheert. Het grote bedrijf haalde op een jaar tijd 1,7 miljard euro inkomsten uit tol alleen. Het is dus zeker geen bedrijf in crisis.
De familie-Benetton, de grootste aandeelhouder van Atlantia, investeert in verschillende sectoren en doet er alles aan om de winsten op te drijven. Het verband tussen deze familie en de bedrijven in Bangladesh waarvoor de slachtoffers van de Rana Plaza tragedie in Dhaka in april 2013 werkten, werd eerder aangetoond. Bij die tragedie stortte een gebouw van acht verdiepingen in waarbij meer dan 1000 textielarbeiders omkwamen.
In Argentinië is deze familie betrokken bij de privatisering van landbouwgrond in Patagonia en in de ‘verdwijning’ van Mapuche-activist Santiago Maldonado in 2017. Deze activist stond jarenlang vooraan in de strijd voor het behoud van de grond.
Als antwoord op het gerucht dat de concessie voor het beheer voor de snelwegen vervroegd kan ingetrokken worden (in plaats van de afgesproken termijn tot 2042 uit te doen), stelde het bedrijf meteen dat het in dat geval de betaling zal eisen van de restwaarde van de concessie. Een eerste schatting heeft het over 20 miljard euro.
We hebben dus te maken met een familie van cynische kapitalisten die er alles aan doen om winsten te boeken. Het probleem beperkt zich niet tot de Benettons, maar omvat het hele systeem dat het beheer van infrastructuur aan de private sector toevertrouwt zodat de privé met de winsten gaat lopen terwijl de verliezen voor de gemeenschap zijn.
Woede onder slachtoffers en publieke opinie
Op zaterdag werd een staatsbegrafenis gehouden voor de slachtoffers van de tragedie. Heel wat families weigerden deel uit te maken van deze staatsbegrafenis. De moeder van één van de slachtoffers klaagde de “processie van politici” aan. De moeder van een ander slachtoffer stelde: “De staat heeft dit allemaal veroorzaakt en nu is het een komen en gaan van politici. Ze zouden zich beter niet vertonen.” De vader van een overleden jongen schreef op Facebook: “We willen geen begrafenisshow, maar een ceremonie bij ons, in onze kerk van Torre del Greco. Het is persoonlijk lijden, we hebben daar geen catwalk voor nodig. Vanaf vandaag begint onze oorlog voor gerechtigheid, voor de waarheid: dit mag nooit meer gebeuren.”
Het feit dat zoveel gezinnen een staatsbegrafenis weigerden, is opvallend en een uitdrukking van de kloof tussen gewone mensen, instellingen en de politieke elite die verantwoordelijk wordt geacht voor de tragedie. De staatsbegrafenis vond plaats in een surrealistische sfeer. De hele stad lag plat met winkels en restaurants die de deuren sloten uit respect voor de slachtoffers en uit rouw. De hoogwaardigheidsbekleders namen ondertussen deel aan een ceremonie. President Sergio Mattarella was er, net zoals premier Giuseppe Conte en de vicepremiers Salvini en Di Maio. Sommige journalisten hadden het over applaus voor de regeringsvertegenwoordigers, maar het applaus was eigenlijk voor de brandweerlieden, de civiele bescherming en het zorgpersoneel dat dagenlang werkte in het puin van de brug.
Als er geen openlijke vijandigheid was tegen de politici van de regering, kwam dit door hun belofte van “gerechtigheid” en door de beslissing van de minister van Infrastructuur, Toninelli, om een procedure op te starten om de concessie aan de Atlantia-groep op te zeggen. Het gevoel na de ramp toont de kracht van de afkeer tegen het establishment, een afkeer die leidde tot de vorming van een regering waarin velen hoop op wraak en verandering plaatsten.
Het verschil tussen de woorden van de regeringsverantwoordelijken en de reële solidariteit van onderuit door tienduizenden burgers van Genua was echter opmerkelijk. De instorting van de brug leidt tot een debat in de Italiaanse samenleving. Dit heeft en zal grote sociale en politieke gevolgen hebben. Voor veel gewone mensen is dit het definitieve einde van enig vertrouwen in de instellingen. Velen vragen zich af: ‘als we de ‘experts’ en technici die verantwoordelijk zijn voor het beheer van een veelgebruikte brug al niet meer kunnen vertrouwen, wat en wie kunnen we dan wel nog vertrouwen?’
Politieke elite in de touwen – voor de nationalisatie zonder compensatie van de snelwegen
De instorting van de brug bracht de grote politieke partijen in de moeilijkheden. Zo moest de Vijfsterrenbeweging artikels van zijn website halen waarin geschreven werd over het ‘sprookje’ van een mogelijke instorting van de brug Morandi. Tegelijk raakte bekend dat de Benettons financiële steun gaven aan de verkiezingscampagnes van zowel de vorige regerende Democratische Partij als de rechtse Lega van Salvini, de vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken. Huidig premier Conte werkte voorheen als advocaat en trad op voor Aiscat, de instantie voor Italiaanse wegen en tunnels.
Onder druk van de publieke opinie moest dezelfde Conte nu verklaren dat de concessie van de snelwegen aan de groep die ze nu beheert mogelijk zal ingetrokken worden. Dat had al lang moeten gebeurd zijn. Maar binnen de regels van de kapitalistische economie riskeert de staat daar een hoge boete voor te moeten betalen, waarmee de eigenaars van de concessie paradoxaal genoeg nog rijker zouden worden. Bovendien is het geen oplossing om het beheer van de ene grote kapitalistische groep gewoon over te dragen aan een andere. Dit zal geen einde maken aan de problemen van gebrekkig onderhoud, dure tol en private winsten.
Een recent onderzoek vlak voor de ramp gaf aan dat 81% van de Italianen voorstander is van de hernationalisatie van de snelwegen. Dat is wat er moet gebeuren. Het volledige netwerk moet zo snel mogelijk terug in publieke handen komen. Het netwerk moet uit de klauwen van private bedrijven gehaald worden en er moet meteen een onderzoek komen naar het onderhoud van alle infrastructuur, te beginnen met alle constructies van gewapend beton gebouwd in de jaren 1960.
Om te verhinderen dat de kost van de nationalisatie naar de gewone bevolking wordt doorgeschoven, mogelijk in de vorm van hogere tolheffingen, moet dit proces gebeuren zonder enige vorm van compensatie voor de oude operatoren van het snelwegennet.
De terechte kritiek op de privatisering en op de Benetton-groep moet ook gekoppeld worden aan een bredere kijk op de langdurige crisis van het kapitalisme in Italië en de gevolgen van het besparingsbeleid de afgelopen decennia. Waar er in 2007 nog 14 miljard euro in wegen werd geïnvesteerd, nam dit tegen 2015 al af tot 5 miljard euro. De Morandi-brug is sinds 2004 de 12de Italiaanse brug die instort.
In een poging om de woede van de publieke opinie na de instorting van de brug tegen de EU te richten, verklaarde Matteo Salvini van de Lega dat de instorting het gevolg was van het besparingsbeleid dat door Brussel wordt opgelegd.
Deze onhandige poging om gebruik te maken van de woede onder de Italiaanse bevolking om uit te halen naar de EU is er enerzijds op gericht om de directe en indirecte verantwoordelijkheid van zijn partij en zijn instabiele regering te verdoezelen. Anderzijds is het ook bedoeld om de aandacht af te leiden van de echte verantwoordelijken. Salvini wil dat de woede niet gericht is op kwesties als de concessies, privatiseringen of de hernationalisatie van de snelwegen. Zijn poging moet meteen verworpen worden. We aanvaarden niet dat een minister van Binnenlandse Zaken deze ramp probeert te misbruiken, terwijl hij op de avond van de ramp op Sicilië aan het feesten was in plaats van de stad te bezoeken. Salvini wist niet hoe hij ernstig moest reageren op de tragedie, maar blijft ondertussen wel interviews geven om uit te halen naar migranten. Op de dag van de staatsbegrafenis nam hij tijdens de ceremonie selfies met zijn aanhangers.
We moeten ingaan tegen de nationalistische pogingen van Salvini om de kritiek van het kapitalisme zelf en de Italiaanse heersende klasse weg te richten, door de verantwoordelijkheid door te schuiven naar het besparingsbeleid van de EU. De EU legt effectief een besparingsbeleid op, maar om dit beleid te stoppen zal er meer nodig zijn dan een breuk met de EU.
Enkel een structurele breuk met het kapitalisme en de wetten van dit systeem kunnen gelijkaardige rampen in de toekomst vermijden. Een socialistische samenleving gebaseerd op de kracht en zelforganisatie van de werkenden en gewone mensen, zou niet alleen de nodige middelen voorzien voor onderhoud en controle van infrastructuur, maar zou ook opteren voor de bouw van bruggen, wegen en snelwegen naargelang het sociale nut en de ecologische impact ervan en niet naargelang de winsten op korte termijn.
Om dergelijke rampen te vermijden en de slachtoffers van de instorting te respecteren, eist Resistenze Internazionali:
- Vestigen van een onafhankelijke onderzoekscommissie die los staat van de regering, met betrokkenheid van grote organisaties als vakbonden en wijkorganisaties, om na te gaan wie waarvoor verantwoordelijk was.
- Toekennen van compensatie voor de families van slachtoffers en mensen die geëvacueerd werden.
- Onmiddellijke controle van de veiligheid van alle risicovolle constructies, te beginnen met het vervangen van betonnen pijlers door ijzeren structuren.
- Intrekking zonder compensatie van de overheidsconcessie aan de groep Autostrade per l’Italia.
- Afschaffing van het staatsgeheim over alle overheidsconcessies.
- Afschaffing van tol op wegen.
- Hernationalisatie zonder compensatie voor bedrijven als Atlantia. Het Italiaanse wegennet moet onder controle en beheer van de werkenden in de sector en hun vertegenwoordigers geplaatst worden, met de nodige publieke middelen, als onderdeel van een omvattend transportplan.
