Your cart is currently empty!
Tag: Egypte
-
Revolutie en contrarevolutie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika
Revolutie en contrarevolutie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika
Op 14 september sloten de Amerikaanse en Russische regeringsleiders in Genève een akkoord om het Syrische arsenaal aan chemische wapens aan een internationale controle te onderwerpen met het oog op de ontmanteling ervan. Dat heeft de directe dreiging van een imperialistische interventie in Syrië wat weg genomen. Het bloedige conflict waar de Syrische bevolking hard onder te lijden heeft, is echter verre van opgelost.
Dossier door Nicolas Croes uit de oktobereditie van ‘De Linkse Socialist’
De effectieve vernietiging van de chemische wapens is midden in een burgeroorlog bovendien niet gegarandeerd. Hoe kunnen de massa’s een uitweg vinden uit het doodlopende straatje van strijd tussen het dictatoriale regime van Bachar al-Assad, islamistische fundamentalisten en de kapitalistische oppositie?
De gevestigde media hebben de verschrikkelijke beelden van de slachtoffers van de chemische wapens uitgebreid getoond. Eens te meer werd het sensationele aspect centraal gesteld zodat de context plaats moet maken voor de meest spectaculaire feiten. Er werd op de logische emotionele reacties gerekend om een militaire interventie te rechtvaardigen.
Zoals wel vaker voorkomt, werd ons een bijzonder hypocriet rookgordijn voorgehouden. Sommigen dachten dat er net een conflict was uitgebroken in Syrië, terwijl er de afgelopen 2,5 jaar al tienduizenden doden vielen en miljoenen mensen op de vlucht sloegen. De verontwaardiging van het establishment is enkel gericht op de verdediging van de eigen belangen. De levensomstandigheden van de massa’s in de regio – omstandigheden gedomineerd door miserie, honger, sociale en regionale ongelijkheid, gebrek aan toekomstperspectieven en gebrek aan nationale en democratische rechten – zijn daarbij nooit het voorwerp van bekommernis.
Het VS-imperialisme is overigens bijzonder hypocriet als het een rode lijn rond gifgas trekt en dat een misdaad tegen de mensheid noemt, terwijl de grootste voorraad chemische wapens ter wereld zich in de VS bevindt. Geen enkele andere macht heeft al zo vaak en zo enthousiast gebruik gemaakt van deze wapens. Denk maar aan wat er gebeurde in de oorlog in Vietnam. Maar de VS staat niet alleen op het front van de hypocrisie. De Duitse regering moest toegeven dat het toelating had gegeven om tussen 2002 en 2006 chemische producten naar Syrië uit te voeren.
Op 17 december is het drie jaar geleden dat een revolutionaire golf eerst Tunesië en vervolgens Egypte overspoelde en bijna de volledige regio meetrok. Van Marokko tot Jemen en Bahrein waren en massale acties. De gevestigde media hebben daarbij de nadruk gelegd op het verzet tegen de dictaturen en de democratische eisen van de betogers. Maar de woede van de massa’s die doorheen de strijd tot uiting kwam, had ook sociale en economische eisen tegen de armoede, massale werkloosheid, afbouw van de openbare diensten (wat zeker sinds de jaren 1990 het geval is),… Er is een bijzonder jonge bevolking in de regio, zo is 66% van de Egyptische bevolking jonger dan 25 jaar. Die jongeren hebben onder het huidige systeem amper enig toekomstperspectief.
De bewegingen kwamen dus niet uit de lucht gevallen. Wie de situatie aandachtig volgde, kon de voortekenen van protest onder de oppervlakte van de schijnbare stabiliteit van de dictaturen opmerken. In Egypte waren er tussen 2004 en 2008 gemiddeld 194 stakingen per jaar, vooral in de textielcentra en rond het Suez-kanaal. Tussen 2008 en 2010 waren dat er 1.600 per jaar. In Tunesië was er in 2008 een opstand in het mijnbekken van Gafsa. Dat leidde tot de ergste sociale onrust in het land sinds de ‘broodrellen’ van 1984 en het was de grootste beweging sinds Ben Ali in 1987 aan de macht kwam. Er waren eerder ook massabewegingen in Libanon (2005) en Iran (2009) waarbij enorme mobilisaties de gevestigde regimes uit evenwicht haalden. Zelfs indien deze twee laatste bewegingen niet direct rond sociale thema’s losbarstten (de moord op de voormalige premier Rafic Hariri in Libanon en de massale fraude bij de Iraanse presidentsverkiezingen), waren die thema’s nooit ver weg.
Begin december 2010 stelde het Committee for a Workers’ International (CWI), de internationale organisatie waar LSP de Belgische afdeling van is, in een tekst voor zijn wereldcongres over het Midden-Oosten en Noord-Afrika: “Alle despoten en autoritaire regimes in de regio zijn bang van massale opstandige bewegingen. Bewegingen zijn mogelijk in Iran of in Egypte en kunnen vervolgens elders voor inspiratie zorgen. Als de arbeidersklasse de leiding niet opneemt, kunnen deze bewegingen erg diverse richtingen uitgaan.”
De moeilijkheden van het proces
Een uitbarsting van enorme woede is niet voldoende om tot een overwinning te komen. Een revolutionair proces is een complex gegeven. Het volstaat niet om dictators omver te werpen als hun systeem overeind blijft. De bewegingen in Tunesië en Egypte kwamen voor het Westerse imperialisme en de regionale machten als een verrassing. Het was echter geen toeval dat deze bewegingen plaatsvonden in landen met een sterke traditie van arbeidersstrijd, waarbij zowel Ben Ali als Moebarak overigens van het toneel verdwenen na stakingsacties. Maar na de eerste verrassing deden het imperialisme en de lokale machten er alles aan om het initiatief terug in handen te krijgen.
In Bahrein kwamen troepen van Saoedi-Arabië en de Emiraten snel en brutaal tussen om het regime te redden. De repressie was erg hard en werd onder het goedkeurend oog van de Westerse bondgenoten toegepast. De arbeiders en armen konden hier niet op de krokodillentranen van Washington, Londen of Parijs rekenen. Elders was er eveneens bloedige repressie, waarbij er amper enige diplomatieke verontwaardiging weerklonk. Dat geeft meteen aan hoe we de ‘humanitaire oorlog’ in Libië of de mogelijke interventie in Syrië moeten zien.
De imperialistische interventie in Libië had niets met de belangen van de bevolking te maken. De Westerse imperialistische machten aarzelden eerder niet om lucratieve akkoorden met dictator Khadaffi te sluiten. Met de interventie in Libië wilden ze vooral de revolutionaire golf in de regio stoppen vooraleer andere betrouwbare bondgenoten zoals Saoedi-Arabië of de Golfstaten zouden geraakt worden. Om de controle op de regio en zijn grondstoffen terug in handen te krijgen, was het laten vallen van een dubieus element als Khadaffi een risico dat graag werd genomen.
In Syrië was een directe interventie een ander paar mouwen. De interventies in Irak en Afghanistan waren nog niet beëindigd of deze in Libië kwam er bij. Bovendien is er een erg sterke religieuze en etnische verdeeldheid in het land waardoor een interventie een gevaarlijk avontuur zou vormen. Het Syrische leger was bovendien van een ander kaliber en het regime beschikte toen (en nu nog steeds) over een zekere steun onder de bevolking alsook over bondgenoten met regionale belangen (zo bevindt de enige Russische marinebasis aan de Middellandse Zee zich in Syrië).
Het kwam destijds niet tot een directe militaire interventie, maar er kwam wel materiële, logistieke en andere steun om de oppositie te ‘ondersteunen’. Die steun kwam van de bondgenoten van het VS-imperialisme zoals Saoedi-Arabië en Qatar. Meteen werd via deze weg geprobeerd om de revolutionaire golf op een doodlopend zijspoor te zetten. Saoedi-Arabië en Qatar hebben bovendien hun eigen specifieke belangen waarbij werd bijgedragen aan de ontwikkeling van fundamentalistische krachten. Het werd voor de VS noodzakelijk om direct tussen te komen om ook een steunpunt uit te bouwen.
De enige kracht waar de arbeiders en jongeren op kunnen rekenen: zichzelf
Wat de impact van een directe imperialistische interventie in Syrië zou zijn, zien we met de mislukking in Libië. De weinige infrastructuur waar het land over beschikte, werd vernield door de invasie. Meer dan twee jaar later blijven grote delen van het land oncontroleerbaar of zijn ze overgenomen door zwaar bewapende milities. Het conflict is bovendien uitgebreid tot Mali. De afwezigheid van het perspectief van een voor het imperialisme stabiel regime en het risico voor een uitbreiding van het conflict zijn in Syrië nog veel groter.
In Syrië is er een betrokkenheid van Hezbollah uit Libanon, Iran, Rusland en China in het pro-Assad kamp en anderzijds Al Qaeda, Saoedi-Arabië, Qatar, Turkije, Egypte (tot aan de val van de Moslimbroeders), de VS en de EU in het kamp van de oppositie. Iedere kracht heeft ook eigen belangen met bovendien conflicten tussen soennieten (de meerderheidsstroming in de islam) en sjiieten en zelfs tegenstellingen binnen die stromingen.
In buurland Libanon is er al een terugkeer van bloedige aanslagen. Op 15 augustus ontplofte een bomauto in het bastion van Hezbollah (dat Assad steunt en sjiietisch is), een nooit geziene aanslag in een dergelijk beschermde omgeving. Hierbij vielen een dertigtal doden en meer dan 300 gewonden. Een week later waren er aanslagen op twee soennitische moskeeën waarbij 45 doden vielen. Mogelijk was het Syrische regime bij die aanslag betrokken.
Als wij ons resoluut verzetten tegen een imperialistische interventie, betekent dit niet dat we ons tot het kamp van Assad of het kamp van de oppositie van het Vrije Syrische Leger (rond voormalige toplui van het regime) rekenen, laat staan dat we de diverse fundamentalistische krachten steunen. De energie van de massa’s moet ingezet worden om zowel het imperialisme als de reactionaire krachten van diverse pluimage aan de kant te schuiven. Daartoe moet de beweging bewapend worden met een programma en methoden waarmee over etnische en religieuze grenzen heen kan gemobiliseerd worden.
Dat is enkel mogelijk op basis van een programma dat opkomt voor de zelfverdediging van de massa’s (met niet-sectaire en democratisch georganiseerde zelfverdedigingscomités) en dit koppelt met een antwoord op de sociale kwesties (door de sleutelsectoren van de economie uit de handen van de kapitalisten te halen om ze onder democratische controle en beheer van de werkenden en armen te plaatsen). In Tunesië en Egypte zagen we hoe embryo’s van eigen strijdcomités aanwezig waren. Dergelijke comités kunnen potentieel de bron voor een nieuwe macht op basis van arbeidersdemocratie vormen.
De vijand van mijn vijand: een vriend?
Velen verheugen er zich op dat het VS-imperialisme verzwakt uit de Syrische crisis komt. In eigen land beschikt de regering amper over steun voor een interventie, uit peilingen bleek dat slechts 9% van de bevolking een directe interventie wilde. De verkozenen stonden onder een grote druk, zowel onder Republikeinen als Democraten was dat het geval. Bij een stemming voor het parlement riskeerde Obama een zelfde blamage als zijn Britse collega David Cameron. Die werd in het Britse parlement vernederd toen een meerderheid tegen zijn oorlogsplannen stemde. Dat was mee een gevolg van de massale tegenstand onder de bevolking.
De VS heeft het nog nooit zo moeilijk gehad om bondgenoten te vinden voor een militair avontuur. Enkel de Franse regering was er meteen bij en ook de Turkse regering leek bereidwillig te zijn. Maar ook in die landen is er een grote tegenstand onder de bevolking, 56% van de Fransen en 72% van de Turken is uitgesproken tegenstander van een militaire interventie.
Ter linkerzijde zijn er nog steeds aanhangers van het schematische standpunt dat de vijand van een vijand plots een vriend zou zijn. Dat principe wordt zeker toegepast tegenover de VS en het won terrein met de ideologische verzwakking van de arbeidersbeweging onder het gewicht van het neoliberale offensief na de val van de stalinistische dictaturen van het Oostblok. Er wordt ons dagelijks ingelepeld dat er geen alternatief op het kapitalisme mogelijk is. Bij sommigen heeft dat als gevolg dat het anti-imperialisme wordt beperkt tot een ‘progressieve’ retoriek waarbij over een solidaire samenleving (en niet langer een socialistische) wordt gesproken en vooral wordt uitgekeken naar een gemakkelijke weg. Zo gaven sommigen steun aan de ‘anti-imperialist’ Ahmadinejad, waarbij de beweging van 2009 zelfs werd afgedaan als door de CIA aangestuurd. Momenteel zijn er verschillende linkse krachten die het anti-imperialisme inroepen om het regime van Assad goed te praten. Dat dictatoriale regime geniet overigens de actieve steun van de ‘Communistische’ Partij van Syrië, een van de partijen die deel uitmaakt van het ‘Nationale Progressieve Front’ rond de Baath-partij van Assad.
Zo tekenden de PVDA en de Parti Communiste Wallonie Bruxelles (PCWB) een verklaring tegen een militaire imperialistische interventie in Syrië waarbij met geen woord over het Syrische regime werd gerept. De oproep ging uit van 63 ‘communistische’ partijen, waaronder de Syrische die dus deel uitmaakt van het regime. We begrijpen het gevoel dat dringend tegen de dreiging van een interventie moet ingegaan worden, maar de minste ruimte voor pro-Assad krachten beperkt de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een brede anti-oorlogsbeweging. Ook in ons land is dat het geval. Bij een anti-oorlogsactie in Brussel gingen pro-Assad betogers over tot het aanpakken van wie kritiek heeft op het Syrische regime. Ze konden dat doen omdat het platform te vaag was over de dictatuur in Syrië. Hoe kunnen we onder die omstandigheden een massale anti-oorlogsbeweging uitbouwen?
De oppositie bewapenen?
Een andere, maar even verkeerde, opstelling is die van steun aan de Syrische rebellen zonder duidelijkheid te geven over het karakter van die rebellen en de wijze waarop steun wordt gegeven. We waren verrast toen we lazen dat de Franse NPA (Nouveau Parti Anticapitaliste) van Olivier Besancenot eiste dat Frankrijk “wapens aan de Syrische revolutionairen” zou geven, terwijl er aan werd toegevoegd dat “geen vertrouwen” in de Franse staat kon gesteld worden. Er werd verduidelijkt dat er geen wapens naar de islamisten mochten gaan, maar er werd wel aan toegevoegd: “Wie heeft de legitimiteit om in de plaats van iemand anders te beslissen?” Deze benadering wordt in ons land gedeeld door de SAP/LCR die stelt dat “de Syrische bevolking er nood aan heeft dat wapens worden geleverd aan de krachten van het verzet.” Aan wie zouden die wapens geleverd worden en tegen welke politieke prijs? Wij denken dat het zelfbeschikkingsrecht van de bevolking niet mag verhinderen dat we duidelijk zijn over hoe de strijd kan gevoerd worden.
Ook hier begrijpen we het gevoel van dringendheid, maar een analyse van de gebeurtenissen die in eerste instantie ‘militair’ is, volstaat absoluut niet. Enkel de methode van massastrijd op basis van een programma dat breekt met het regime en de economische basis ervan kan de bevolking verenigen over religieuze grenzen heen en zelfs leiden tot breuken binnen het leger. De beste manier om de tanks van Assad te bestrijden, is met een beweging die ervoor zorgt dat deze tanks zich tegen Assad richten.
Het klopt dat de krachten die zo’n programma en methoden in Syrië kunnen verdedigen beperkt in aantal zijn, voor zover ze al georganiseerd zijn. Maar we mogen de regionale context van revolutie en contrarevolutie niet uit het oog verliezen. Het was overigens die context die aan de basis van de Syrische revolte van 2011 lag. Recent nog waren er meer dan een miljoen betogers in buurland Turkije tegen de regering-Erdogan. De geest van massamobilisatie is ook daar uit de fles.
Wij verdedigen een consequente internationalistische benadering in de hele regio, ook in Tunesië en Egypte waar massabewegingen dictators ten val brachten maar de macht nog niet uit de handen van de elite hebben gehaald. Het argument van de ‘vijand van onze vijand’ heeft de leiding van het Volksfront in Tunesië, een alliantie van verschillende progressieve krachten (waaronder medestanders van de Franse NPA en de Belgische PVDA), er overigens toe aangezet om een akkoord tegen Ennahda, de heersende islamistische partij, te sluiten. Het ging om een akkoord met Nidaa Tounès, een seculiere pro-kapitalistische partij die vooral veel voormalige lakeien van Ben Ali groepeert. Zo’n akkoord is de beste manier om de jongeren en werkenden te desoriënteren. Het laat Ennahda en co toe om zich te profileren als de echte revolutionairen die geen enkele band hebben met krachten van het oude regime.
Een socialistisch perspectief
De crisis van het kapitalisme, het verdwijnen van de autoriteit van de elites en het massale verzet van de massa’s om de levensomstandigheden te verbeteren en nieuwe rechten af te dwingen, bieden de mogelijkheid om socialistische ideeën op een bredere schaal ingang te laten vinden. Miljoenen arbeiders en jongeren zoeken een alternatief en een strijdmethode, waarbij ze op basis van ervaring de kloof moeten dichten tussen de algemene staat van het bewustzijn vandaag (een erfenis van 20 jaar offensief neoliberalisme, aangedikt met het verraad van zowel stalinisme als sociaaldemocratie) enerzijds en wat nodig is om het kapitalisme omver te werpen anderzijds.
Het is in dat kader dat het CWI actief is in meer dan 40 landen, ook in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, en bouwt aan een internationaal revolutionair instrument waarmee lessen uit vorige en huidige strijdbewegingen worden getrokken om sterker te staan in de strijd tegen het kapitalisme en in de opbouw van een socialistische samenleving zonder miserie, oorlog en uitbuiting.
-
Egypte. Belangrijkste onafhankelijke vakbond dreigt met derde arbeidersrevolutie
Nadat de regering de afgelopen dagen een bijna verdubbeling van het minimumloon voor ambtenaren aankondigde, kwam de belangrijkste onafhankelijke vakbond EFITU met kritiek en woede. De bond stelde dat het te weinig was en bovendien te laat kwam. Er werd meteen gedreigd met een derde arbeidersrevolutie indien de regering geen rekening houdt met de eisen onder de bevolking.
Sinds de beweging van 2008 werd opgekomen voor een loon van 1.200 Egyptische ponden (130 euro). Sindsdien was er een sterke inflatie, soms tot 10% per jaar, waardoor deze eis vandaag achterhaald is. Bovendien kan deze maatregel een reeks bestaande premies omvatten waardoor de beloofde loonsverhoging uiteindelijk weinig voorstelt. De regering lijkt bovendien niet bereid te zijn om de verhoging meteen ook door te voeren in de privésector, waar twee derden van de Egyptische werkenden actief zijn.
EFITU verklaarde tevens dat het project van de regering om een gezondheidsverzekering in te voeren voor de dagarbeiders (60 tot 80% van de arbeidsmarkt), boeren, straatventers en vissers en een belofte om de pensioenleeftijd op 55 jaar te houden, bluf is om de werkenden te kalmeren nadat een harde aanval op hun levensstandaard is doorgevoerd.
De repressie tegen de Moslimbroeders en de dreiging om hen te ontbinden, hebben bovendien geleid tot de afschaffing of verdwijning van een reeks liefdadigheidsinitiatieven op het vlak van gezondheidszorg, onderwijs of verkoop van basisproducten aan goedkope prijzen. Dat betekent dat miljoenen van de armste Egyptenaren het nog moeilijker hebben.
Malek Bayoumi, de nieuwe voorzitter van EFITU (nadat de vorige leider, Kamel Abou-Aita, minister van werk werd), verklaarde: “Ik waarschuw de regering. Als er geen rekening wordt gehouden met de arbeiderseisen […] dan komt er een derde arbeidersrevolutie.”
Verschillende andere oppositiegroepen verklaarden gelijktijdig met EFITU dat de regeringsbeloften slechts bluf waren om een explosie van arbeiderswoede – een woede die algemeen aanwezig en het leger schrik aanjaagt – uit te stellen of onder controle te houden. De stakingen in de metaalsector in Suez en in de textielsector, waaronder in Mahalla, en de acties in andere bedrijven en sectoren toonden het potentieel en de omvang van de woede.
De terugkeer van de sociale kwestie heeft ook meteen gevolgen op het politieke terrein. Een aantal bekende figuren uit de revolutie van 2011 – zoals Ahdaf Soueif, Ahmed Maher, Haitham Mohamadei, Rabab El-Mahdi, Hatem Tallima, Mohamed El-Baqer, Mostafa Shawki, Ali Ghoneim, Mohamed Youssef en Alaa Abdel Fatah – kondigden aan dat een nieuwe formatie wordt gezet: het ‘Front van de Revolutionaire Weg’. Die beweging komt op tegen het leger en tegen de Moslimbroeders en stelt sociale rechtvaardigheid centraal. Het front verenigt het Democratisch Front van 6 April, de Jongerenbeweging van 6 april, de Partij van het Sterke Egypte, de Revolutionaire Socialisten, de beweging van jongeren voor gerechtigheid en vrijheid en een reeks revolutionaire personaliteiten.
-
Egypte. Leger probeert macht te consolideren en richt bloedbad aan
Toename sectair geweld bedreigt toekomst van de revolutie – dringend nood aan onafhankelijke actie van arbeidersbeweging!
Miljoenen mensen doorheen de hele wereld, en zeker in het Midden-Oosten, waren geschokt door het bloedbad waarbij honderden hoofdzakelijk ongewapende mensen om het leven werden gebracht bij de poging van het Egyptische leger om twee pro-Morsi kampen in Caïro op te ruimen. De afgelopen dagen ging het militaire offensief door.
De recente betogingen om de afgezette president Morsi te verdedigen, waren misschien wel groot maar zeker niet zo groot als de immense anti-Morsi betogingen van enkele maanden geleden. De twee pro-Morsi kampen in Caïro waren vervelend voor het nieuwe bewind onder leiding van het leger, maar ze vormden geen directe bedreiging voor de nieuwe machthebbers. De timing en de brutaliteit waarmee ertegen werd opgetreden, geven aan dat de generaals een voorbeeld wilden stelden voor alle huidige en toekomstige tegenstanders van het leger.
Dat is waarom er veel vragen worden gesteld en het verzet toeneemt, ook onder diegenen die weinig of geen sympathie hebben voor de doelstellingen van de Moslim Broederschap. Het gaat immers om een bloedige aanval door corrupte generaals die niet bepaald bekend staan voor hun ‘democratische’ ingesteldheid. Er is gerechtvaardigde vrees dat dit een poging is om de ‘veiligheidsstaat’ van Moebarak terug te vestigen met een nieuwe leiding. Deze aanval heeft de polarisatie in de samenleving versterkt. Het gaat hier echter niet om een polarisatie langs klassenlijnen, maar wel om een tegenstelling tussen voor- en tegenstanders van de acties van de militaire top.
Velen zijn geschokt door het geweld. Er zijn verslagen van zelfverdedigingsgroepen, zowel pro- als anti-Morsi, die in verschillende delen van Caïro worden opgezet. Dergelijke groepen moeten zich democratisch organiseren en onderdeel vormen van een bredere, niet-sectaire beweging van de werkende bevolking met als doel om het leven en de toekomst van de gewone bevolking zelf in handen te nemen. Als er geen onafhankelijke beweging door de arbeidersklasse wordt georganiseerd en als de strijd over de toekomst van Egypte wordt beperkt tot confrontaties tussen de generaals en de conservatieve religieuze krachten, dan dreigt dit de revolutie die in 2011 begon op een zijspoor te zetten. Echte vakbonden en arbeidersorganisaties zijn de enige krachten die alle delen van de samenleving kunnen verenigen in een strijd tegen de dictatuur en tegen de kapitalistische uitbuiting.
Onmiddellijk na de afzetting van Morsi, waarschuwden wij ervoor dat de generaals de beweging van juni en juli zouden kapen en de anti-Morsi mobilisatie zouden gebruiken als basis om zelf de macht te grijpen. Het “zet de deur open voor het gevaar van sectarisme, verschillende vormen van contrarevolutie en uiteindelijk de mogelijke nederlaag van de revolutie” (‘Polarisation grows – No trust in the generals’, 10 juli).
De brutaliteit van het geweld tegen de kampen en de repressie tegen de daaropvolgende protestacties kwamen bovenop het neerschieten van heel wat pro-Morsi betogers begin en eind juli. Het geeft een idee van hoe de generaals met de oppositie willen omgaan.
Aanvallen op de arbeiders
Vandaag worden de pro-Morsi betogers aangepakt, maar enkele dagen voor de bloedige aanval van 14 augustus werd ook repressief opgetreden tegen een arbeidersactie bij Suez Steel. Twee van de leiders van de bezetting daar werden opgepakt. De aanval bij Suez Steel toont het klassenkarakter van het regime van de generaals. Het was overigens geen nieuwe ervaring voor arbeiders in het post-Moebarak tijdperk. De regering van Morsi had eerder haar karakter aangetoond toen in februari veiligheidsdiensten werden ingezet om een sit-in van arbeiders bij Portland Cement in Alexandrië de kop in te drukken.
Sinds de val van Morsi op 3 juli heeft de militaire top onder generaal al-Sisi er alles aan gedaan om de macht te consolideren. Oude veiligheidseenheden van onder Moebarak werden opnieuw geactiveerd. Twee derden van de nieuwe provinciale gouverneurs die op 13 augustus werden aangesteld, kwamen uit het leger of de politie. Velen stonden bekend voor hun vijandigheid tegenover de revolutie van 2011. (The Economist, 17 augustus)
Een commentator stelde: “Sinds de coup kent Egypte een systematische terugkeer van de militaire en politiestaat met willekeurige arrestaties, beperkingen op de media en het neerschieten van betogers. Het veiligheidsapparaat neemt wraak voor de afgelopen twee jaar toen het bedreigd was door de mogelijkheid van een nieuwe orde waarbij het uiteindelijk verantwoording zou moeten afleggen. Sinds het begin van de coup voelt het veiligheidsapparaat dat het opnieuw de controle heeft en er wordt hard uitgehaald naar al wie dit bedreigt, los van hun ideologie.” (Guardian, 16 augustus)
Het leger pleegde niet gewoon een staatsgreep, er werd valselijk beweerd dat het leger optrad in naam van de machtige beweging tegen de regering van Morsi. De generaals konden het initiatief nemen omdat deze fantastische protestbeweging van miljoenen mensen jammer genoeg geen eigen vertegenwoordigers en onafhankelijke leiding had waarmee de beweging zelf de macht kon nemen. De generaals namen dan maar het initiatief en namen de macht terwijl ze beweerden op te treden in naam van de betogers.
Het feit dat het leger de macht overnam, maakte het voor de Moslim Broederschap mogelijk om zich voor te doen als verdedigers van de democratie. Er werd onder het korte bewind van Morsi nochtans niet geaarzeld om autoritaire methoden te gebruiken. Er kan tegelijk geen twijfel over bestaan dat er onder de voorstanders van de val van Morsi vragen, twijfels en verzet bestaan over de repressieve acties tegen de pro-Morsi kampen, de brutale onderdrukking van protest en de toenemende pogingen van de generaals om hun macht te consolideren. Deze twijfels en verzet ontwikkelen echter niet automatisch in een rechte lijn.
De toename van sectarisme bleek uit de aanvallen op de kerken van de christelijke minderheid. De christelijke leiders lijken het leger te steunen omdat ze hopen dat het leger kan ingaan tegen religieuze conflicten en tegen geweld van jihadistische krachten. Dat is nochtans niet het geval. De militaire omverwerping van Morsi en de steun hiervoor van verschillende regeringen zal de fundamentalistische guerrilla en terrorisme versterken, zeker als de aanhangers van de rechtse islamistische partijen de conclusie trekken dat de strategie van de Moslim Broederschap om de macht door verkiezingen te verwerven heeft gefaald. De impact hiervan zal doorheen het Midden-Oosten en daarbuiten gevoeld worden.
Dit gevaar wordt versterkt door het feit dat de strijd lijkt te gaan tussen enerzijds de reactionaire, conservatieve Moslim Broederschap en andere sectaire leiders en anderzijds de militaire leiding.
“In deze situatie is het absoluut belangrijk dat de inspanningen voor de uitbouw van een onafhankelijke arbeidersbeweging, niet alleen vakbonden, worden opgedreven. Deze onafhankelijke arbeidersbeweging kan een echt alternatief bieden en een oproep doen aan die arbeiders en armen die Morsi steunen omwille van hun verzet tegen het leger en de oude elite. Dit is de enige manier waarop de arbeidersbeweging de mogelijkheden van reactionaire fundamentalistische religieuze groepen om zich als centrale opposanten van het militaire bewind op te werpen.” (Polarisation grows – No trust in the generals. July 10)
Sinds het begin van de revolutie in 2011 was er een massale groei van de arbeidersbeweging in Egypte. Voor de val van Moebarak was er al heel wat arbeidersstrijd, maar na de val van het regime ging dat nog sterker door. Er was een grote beweging om onafhankelijke vakbonden op te zetten. De onafhankelijke vakbonden telden minder dan 50.000 leden toen Moebarak viel, maar hebben er vandaag meer dan 2,5 miljoen. Er zijn ook nog steeds 4 miljoen leden in de voorheen door de staat gecontroleerde officiële vakbonden. Recent waren er tot 800 stakingen per maand, waarbij deze acties zich niet beperken tot eisen rond lonen en arbeidsvoorwaarden maar ook gericht zijn tegen het management uit het Moebarak-tijdperk, tegen afdankingen en tegen privatiseringen.
Sinds de val van Morsi viel er echter amper nog een onafhankelijke stem van de arbeidersbeweging te horen. Kamal Abu-Eitu, de voorzitter van de onafhankelijke vakbondsfederatie EFITU, werd zelfs minister van werk en riep op om stakingen te stoppen. Het is niet voor het eerst in de geschiedenis dat een vakbondsleider in een kapitalistische regering komt met als doel om de strijd te stoppen en de arbeiders een militaire regering te laten aanvaarden. Er kwam officiële steun van drie vakbondsfederaties voor een oproep van generaal al-Sisi voor een massabetoging ter ondersteuning van de nieuwe regering. In de leiding van de EFITU kwam die steun er pas na een stemming van 9 tegen 5.
De politiek om de militaire leiding te steunen, is een rampzalige koers voor de vakbonden. Arbeidersorganisaties moeten hun eigen onafhankelijk programma op klassenbasis verdedigen. Dat is een manier om te vermijden dat het militaire regime zich kan consolideren en het is een antwoord op de toenemende sectaire verdeeldheid en het geweld.
De centrale kwestie is de organisatie van democratisch beheerde, niet-sectaire verdedigingscomités in de wijken en op de werkplaatsen om aanvallen van de overheid of sectair geweld tegen te gaan. De arbeidersorganisaties kunnen die taak aanvatten, samen met de uitbouw van een politiek alternatief op het leger, de Moslim Broederschap en het kapitalistische bewind. Met zo’n programma is het mogelijk om met de arbeidersbeweging zowel de generaals als de leiding van de Moslim Broeders te ondermijnen.
De vakbonden en de EFITU in het bijzonder moeten eisen dat Abu-Eita uit de regering stapt en ze moeten werk maken van hun eigen campagne tegen repressie, sectarisme en militair bewind. Ze moeten opkomen voor democratische rechten en onmiddellijke vrije verkiezingen voor een revolutionaire grondwetgevende vergadering zodat de bevolking van Egypte over haar eigen toekomst kan beslissen.
Generaal al-Sisi en zijn militaire medestanders zullen het niet gemakkelijk hebben om de ‘veiligheidsstaat’ opnieuw te vestigen. De revolutie is immers nog niet gedaan. De snelle ontgoocheling en daaropvolgende uitbarsting van oppositie tegen het bewind van Morsi toont aan hoe snel de oppositie kan ontwikkelen. De bloedige gebeurtenissen van de afgelopen dagen kunnen begrijpelijkerwijze leiden tot enige terughoudendheid uit vrees voor repressie en sectair geweld, maar dit zal niet blijven duren. De combinatie van de diepe economische en sociale crisis in Egypte samen met de opkomende sterkte van de arbeidersbeweging moet wel leiden tot hernieuwde strijd.
De ervaringen van de arbeiders onder het nieuwe militaire bewind, zoals bij de confrontaties bij Suez Steel, zullen de aanvankelijke steun voor het leger bij het afzetten van Morsi ondermijnen. Dat kan mogelijkheden creëren om steun voor een socialistisch beleid te winnen. Maar dat zal niet automatisch gebeuren, religieuze krachten zullen er alles aan doen om steun te verkrijgen onder diegenen die zich tegen het leger verzetten.
De linkerzijde en de arbeidersorganisaties mogen het militaire regime op geen enkele wijze ondersteunen, het heeft nooit een progressief karakter gehad. Het leger trad niet alleen tegen Morsi op om de eigen privileges en belangen te dienen, maar ook om de massabeweging te stoppen. Die beweging had tot een verdieping van de revolutie kunnen leiden met een verzwakking van de kapitalistische staat en een groeiend antikapitalistisch verzet. Dat is meteen ook waarom het regime zo snel de steun van de Westerse machten kreeg en waarom figuren als Obama wel erg voorzichtig waren in hun kritieken op de bloedige repressie tegen de oppositie.
Fouten
Jammer genoeg weet een groot deel van de linkerzijde in Egypte van geen hout pijlen te maken. Een van de grotere organisaties, de Revolutionaire Socialisten (verbonden met de SWP in Groot-Brittannië), heeft meerdere bochten moeten maken. Aanvankelijk werd geen directe kritiek gegeven op de militaire machtsovername. In tegenstelling tot het CWI werd voorheen niet gewaarschuwd voor een militair bewind en werd ook niet uitgelegd wat een echt alternatief zou kunnen zijn in de vorm van een regering van vertegenwoordigers van arbeiders, kleine boeren en de armen. Na het laatste bloedbad hebben de Revolutionaire Socialisten (RS) uiteindelijk op 14 augustus een verklaring uitgebracht onder de titel: “Weg met het militaire bewind! Weg met al-Sisi, de leider van de contrarevolutie!”. Daarin werd gesteld dat de RS “het regime van Morsi en de Moslim Broederschap nooit gesteund heeft. We stonden steeds vooraan in het verzet tegen dat criminele mislukte regime.” Nochtans heeft RS opgeroepen om voor Morsi te stemmen in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen van 2012. Zo’n inconsistente benadering, zowel tegenover het leger als tegenover Morsi, kan alleen maar leiden tot verwarring.
Bij dergelijke tumultueuze gebeurtenissen hebben de arbeidersbeweging en de revolutie nood aan meer duidelijkheid. Vanaf het ogenblik van de euforie bij de omverwerping van Moebarak in februari 2011 heeft het CWI al gesteld dat de revolutie pas succesvol zou zijn indien “de Egyptische massa’s (…) het recht om over de toekomst van het land te beslissen zelf in handen nemen. Er mag geen vertrouwen worden gesteld in figuren vanuit het regime of die door de imperialistische broodheren naar voor worden geschoven. Er moeten onmiddellijk volledig vrije verkiezingen komen die worden georganiseerd en gecontroleerd door massale comités van arbeiders en armen. Het doel moet zijn om een revolutionaire grondwetgevende vergadering te verkiezen die vervolgens kan beslissen over de toekomst van het land.
“Er worden al stappen gezet om lokale comités op te zetten en om echte onafhankelijke arbeidersorganisaties te vormen. Maar dit proces moet sneller verlopen en meer gecoördineerd worden. Er moet een duidelijke oproep komen voor het democratisch verkiezen en controleren van comités in alle werkplaatsen, in de wijken en onder de gewone soldaten. Zo’n oproep zou een brede echo vinden.
“Dergelijke comités zouden het opruimen van het oude regime kunnen coördineren en intussen zelf de orde en de bevoorrading organiseren. Het zou de basis kunnen vormen voor een regering van arbeiders en armen om komaf te maken met alle overblijfselen van de dictatuur, de democratische rechten te verdedigen en te beginnen met het plannen van de economische en sociale behoeften van de massa’s in Egypte.” (http://socialisme.be/lsp/archief/2011/02/11/moebarak.html).
Dit programma is vandaag meer dan ooit relevant en dringend.