Tag: Egypte

  • Tien jaar na het Tahrir-protest in Egypte

    Artikel door Igor Yasin (Sotsialisticheskaya Alternativa – ISA in Rusland) die in 2011 deelnam aan het protest in Egypte

    Op 25 januari 2011 verzamelden ongeveer 15.000 mensen zich op het Tahrirplein in Caïro om fundamentele politieke en sociale hervormingen te eisen. De politie probeerde hen uiteen te drijven, maar slaagde daar niet in. En zo begon de revolutie van 25 januari. Egypte werd een belangrijk onderdeel van de zogenaamde ‘Arabische lente’. Tien jaar later is de situatie er grimmig: economische neergang, terrorisme, contrarevolutie en repressie. De laatste protesten in de regio en in Egypte zelf tonen echter aan dat het revolutionaire gedachtegoed springlevend is.

    Al-Sisi: nieuw gezicht van de oude garde

    De revolutionaire golf in het Midden-Oosten werd voorafgegaan door jaren van actieve strijd van Egyptische arbeiders en jongeren, krachtige stakingen, onder meer door tienduizenden arbeiders in de grootste textielfabrieken van de regio. Vanaf 25 januari leidde een enorme massabeweging op 18 dagen tot het aftreden van president Hosni Mubarak, die het land 30 jaar lang had geregeerd.

    De miljoenen Egyptenaren die de straat opgingen, eisten “brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid.” In de eerste paar jaar daarna bruiste de Egyptische “straat”, maar het bleek moeilijk om de revolutionaire verworvenheden te handhaven.

    In 2013, te midden van wijdverspreide ontevredenheid over het beleid van de islamisten van de Moslimbroederschap, gingen opnieuw miljoenen mensen de straat op. De legerleiding gebruikte het protest in haar voordeel en zette de islamistische president Mohamed Morsi af, die in een relatief democratische verkiezing was verkozen, maar die de massa’s snel teleurstelde.

    De nieuwe leider, generaal Abdelfattah al-Sisi (veldmaarschalk sinds 2014), trad eerst hardhandig op tegen ontevreden islamisten. Bij het neerslaan van betogingen van aanhangers van de afgezette president Morsi in Caïro in de zomer van 2013 werden volgens mensenrechtenactivisten zo’n duizend mensen gedood en raakten er nog eens 4000 gewond. Na dit bloedbad begon al-Sisi de duimschroeven aan te draaien onder het mom van het herstellen van de orde en het bestrijden van terrorisme.

    In juni 2019 overleed oud-president Mohammed Morsi midden in zijn proces voor er een definitieve uitspraak van de rechtbank over zijn zaak was. Veel rechts-conservatieve islamistische partijen en organisaties zijn nu verboden in het land, maar ze lijken opnieuw goed geplaatst om zich te verzetten tegen het repressieve en asociale regime. De aanhoudende crises scheppen gunstige voorwaarden voor hun terugkeer op het politieke toneel.

    Geleidelijk aan, te midden van massale vermoeidheid en frustratie, heeft al-Sisi zijn greep kunnen verstevigen, waardoor zijn regime een van de meest autoritaire en gewelddadige ter wereld is geworden. Volgens mensenrechtenactivisten zijn er maar liefst 60.000 politieke gevangenen in Egypte, onder wie activisten en journalisten.

    De coronacrisis in Egypte

    In januari 2021 overschreed het aantal bevestigde gevallen van het coronavirus in Egypte de 150.000, waarvan 8.362 met dodelijke afloop. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft de Egyptische autoriteiten opgeroepen de schatting van het aantal coronavirusdoden te herzien, omdat deze alleen berust op testresultaten van openbare klinieken en geen rekening houdt met indicatoren zoals het verhoogde sterftecijfer. Alleen al in de eerste golf van de pandemie in het land (mei-juli) bedroeg het aantal sterfgevallen 60.000.

    Het aantal nieuwe gevallen van het coronavirus in Egypte is in december sterk gestegen. Zelfs de regeringscommissie geeft toe dat het werkelijke aantal sterfgevallen als gevolg van het coronavirus tientallen malen hoger kan liggen dan officieel bekend is gemaakt.

    Volgens de officiële cijfers zijn 240 artsen aan het coronavirus overleden. De Egyptische artsenvakbond maakt zich zorgen over het feit dat de autoriteiten de dood van nog eens 200 artsen niet hebben erkend, omdat ze voor hun dood geen test hebben ondergaan. Toch wijzen al hun symptomen erop dat het coronavirus de doodsoorzaak was. De vakbond wil dat deze overleden artsen formeel worden erkend als slachtoffers van de pandemie, zodat hun dierbaren al hun rechten kunnen krijgen.

    De pandemie en de bijhorende beperkingen hebben veel sectoren van de economie ernstig geschaad, met name het toerisme en de dienstensector. Vóór de revolutie in 2010 trok Egypte een recordaantal buitenlandse toeristen – bijna 15 miljoen – en genereerde de sector 12,5 miljard dollar, of 14,4% van alle deviezeninkomsten. De toeristische sector verschafte toen werk aan 12% van alle Egyptische werkenden.

    Na de revolutie waren er minder toeristen: in 2016, na een reeks grote terroristische aanslagen, bezochten slechts 5,4 miljoen toeristen het land. Pas in 2019 leek de industrie zich te hebben hersteld tot eerdere niveaus, waarbij het aantal toeristen meer dan 13 miljoen bedroeg en de inkomsten met 12,6 miljard dollar eindelijk het record van 2010 braken. De corona-crisis heeft echter een echte ineenstorting van de industrie veroorzaakt, waarbij het aantal toeristen in 2020 in elkaar is gezakt tot 3,4 miljoen. Het is van de jaren 1990 geleden dat er zo weinig toeristen waren.

    Vakbondsman en linkse activist Wael Tawfik zegt dat de verklaringen van de autoriteiten over de noodzaak van “sociale afstand” te bewaren in schril contrast staan met hoe sectoren als handel en transport op volledige toeren draaien. Na de eerste golf van de pandemie, zegt hij, hebben de autoriteiten de facto de beperkende maatregelen laten varen.

    “Het is duidelijk dat het plan van de autoriteiten is om te leven met de pandemie, ongeacht de menselijke kosten, om de kapitalistische winstmachine volledig te benutten in de industrie, handel evenals de bouw – een van de prioritaire sectoren van de regering in de afgelopen 5 jaar,” zegt Tawfik.

    Protesten 2019-2020

    In het najaar van 2019 waren er, na een lange politieke stilte, massale protesten in Egypte. De media-activiteit van de voortvluchtige zakenman en voormalig acteur Mohammed Ali speelde geen kleine rol in de groeiende verontwaardiging. Hij was eerder betrokken bij contracten voor het Egyptische leger, maar vluchtte vervolgens naar Spanje en begon van daaruit een reeks video’s te produceren waarin hij de corruptie van het regime aan de kaak stelde en expliciet opriep tot protesten en de omverwerping van het huidige regime in Egypte.

    Hoewel de oproep afkomstig was van een zakenman die vroeger deel uitmaakte van de elite, bereikte de verontwaardiging ook de armere lagen van de Egyptische samenleving. De protesthaarden waren verspreid over verschillende regio’s, van Marsa Matrouh in het noordwesten tot Luxor in het zuiden van het land. Uit vrees voor een herhaling van de gebeurtenissen in 2011 blokkeerden de autoriteiten de centrale pleinen van Caïro en overspoelden de protesten de armste voorsteden van de hoofdstad.

    De protestgolf van 2019 hield geen stand, maar toonde wel de zwakte en verdeeldheid van het Egyptische regime aan. Precies een jaar later woedden er nieuwe protesten in het land over de bouw- en vastgoedprojecten van het establishment.

    De regering gebruikte de omstandigheden van de pandemie om hard op te treden tegen ongecoördineerde ontwikkeling. Het was in wezen een oorlogsverklaring aan de armsten, die hun krotten optrekken op de stukjes land die ze in beslag nemen. Eind augustus 2020 dreigde de excentrieke dictator al-Sisi er zelfs mee om troepen naar alle Egyptische dorpen te sturen om de “illegale bouwsels” te ontmantelen die op landbouwgrond van de staat waren opgetrokken.

    Eind september waren in heel wat plattelandsgebieden in de verschillende provincies protestacties. De confrontatie bereikte het punt van fysieke gevechten en belegeringen van dorpen. Sommigen beschouwen deze botsingen als het langste en belangrijkste verzet tegen de autoriteiten sinds 2013. De regering is hierdoor gedwongen zich terug te trekken, hoewel deze terugtocht mogelijk slechts tijdelijk is.

    ‘De favoriete dictator van Trump’ in moeilijkheden

    In april 2019 hielden de autoriteiten een referendum waarin bijna 90% van de kiezers grondwetswijzigingen steunde waardoor al-Sisi tot 2030 aan de macht kan blijven. Maar zelfs uit de officiële cijfers blijkt dat het beeld van de ‘steun van het volk’ niet zo eenduidig is: de opkomst kwam, zelfs volgens de officiële cijfers, nauwelijks boven de 44% uit. Tegenstanders van het regime boycotten alle verkiezingen en referenda.

    De recente overwinning van Joe Biden in de Amerikaanse presidentsverkiezingen was slecht nieuws voor al-Sisi. Tijdens zijn campagne verwees Biden naar al-Sisi als de favoriete dictator van Trump. De betrekkingen met de VS waren onder Obama en Biden slecht, maar verbeterden met de komst van Donald Trump in het Witte Huis. De Egyptische dictator vond ook raakvlakken met Vladimir Poetin en kreeg de steun van Saoedi-Arabië. Maar nu Biden terug is in het Witte Huis, nu als president, is de blokkade opgeheven tegen Qatar, dat door Caïro wordt beschouwd als de belangrijkste sponsor van de islamisten, en is de positie van de Turkse president Erdogan, die zich verzet tegen al-Sisi, versterkt. Het zijn zware tijden voor de favoriet van Trump.

    De Egyptische president heeft nooit een gelegenheid voorbij laten gaan om de oppositie te onderdrukken. De autoriteiten hebben hun repressieve beleid voortgezet, onder meer door misbruik te maken van de wet inzake voorlopige hechtenis en door activisten telkens opnieuw te arresteren. In Rusland worden dergelijke praktijken ‘arrestatiecarrousels’ genoemd.

    De autoriteiten maakten van de situatie gebruik om in augustus verkiezingen voor de Senaat te houden. Het Hogerhuis werd afgeschaft na de revolutie van 2011, maar keerde terug nadat in 2019 grondwetswijzigingen werden aangenomen. Dezelfde wijzigingen maakten het mogelijk dat al-Sisi tot 2030 tot president blijft en vergroot de macht van het leger en de veiligheidstroepen.

    Kiezers negeerden deze verkiezingen: iets meer dan 14% van de kiesgerechtigden nam deel aan de eerste ronde, zelfs volgens de officiële cijfers. De senaat bestaat uit drie delen: een derde van de leden werd gekozen uit een “gesloten lijst” die door een pro-presidentiële partij werd opgesteld, een tweede derde werd ingenomen door grotendeels loyale kandidaten, en nog eens een derde zal door de president zelf worden benoemd. Als gevolg daarvan heeft al-Sisi een gehoorzaam “stootkussen” voor zijn regime gekregen.

    Steun aan bedrijven, niet aan mensen

    In november 2020 meldden de Egyptische autoriteiten ongelooflijke prestaties in de context van de pandemie: de verwachte economische groei in 2020 bedraagt 3,6%, de reserves van de Egyptische centrale bank zijn toegenomen en het inflatiecijfer is gedaald. Volgens de officiële cijfers is de werkloosheid in het derde kwartaal van 2020 met 2,3% gedaald, tegen 9,6% in het tweede kwartaal. Deze cijfers wijzen echter niet op een afname van de armoede en sociale onrust in de samenleving.

    Volgens eerdere onderzoeken werkte meer dan de helft van de werkenden in de particuliere sector (55,7%) tijdens de pandemie minder dagen en uren, was meer dan een kwart (26,2%) ondertewerkgesteld en was 18,1% zijn baan kwijtgeraakt. Slechts een kwart zei dat het inkomensniveau gehandhaafd bleef tijdens de pandemie.

    De Egyptische regering heeft ongeveer 230 miljoen dollar uitgetrokken voor steun aan mensen zonder vaste job, en 14 keer dat bedrag tot 3,2 miljard dollar voor steun aan grote bedrijven, waaronder grote bedragen ter ondersteuning van de beurs, de exportindustrie en de toeristische sector. Hotels en toeristische faciliteiten zijn vrijgesteld van onroerendgoedbelasting, en de gas- en elektriciteitsprijzen zijn verlaagd voor grote industriële ondernemingen. Tegelijkertijd zijn de kosten van nutsvoorzieningen voor de burgers gelijk gebleven, hoewel de armsten het hardst werden getroffen door beperkende maatregelen.

    Eerder werd verwacht dat de werkloosheid in de huidige crisis zou stijgen als gevolg van het verlies van bestaande jobs en het gebrek aan nieuwe arbeidskansen. Eind 2019 waren er 2,3 miljoen werklozen in Egypte. Het ministerie van Planning en Economische Ontwikkeling schatte dat nog eens 1,2 miljoen mensen hun job zouden kunnen verliezen – voornamelijk informeel werkenden in handel, vervoer, productie, toerisme en diensten. Daardoor kan het gemiddelde werkloosheidscijfer voor 2020 zijn opgelopen tot 11,5%.

    Of de regering dit echt heeft weten te voorkomen door veel van de beperkingen op te heffen en geld in het grootkapitaal te pompen, is nog maar de vraag. Een groot deel van de werkenden is werkzaam in de informele sector en zij zijn ook het meest kwetsbaar in tijden van crisis.

    Volgens de volkstelling van 2017-2018 zijn ongeveer 4 miljoen mensen in Egypte informeel werkzaam in private ondernemingen (31% van alle werknemers in de particuliere sector), en nog eens 11,7 miljoen buiten de ondernemingen (45% van alle werknemers in de particuliere sector). Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie bedraagt het aantal informele werknemers in Egypte 16,5 miljoen (63,3% van alle werknemers in de particuliere sector).

    Bovendien hebben veel Egyptenaren die in het buitenland werken, voornamelijk in de Golflanden, hun baan of bron van inkomsten verloren. Hun aantal kan niet nauwkeurig worden geschat, maar hun terugkeer en de daling van de financiële steun die ze naar Egypte stuurden, zal de economie schaden.

    Vooruitzichten voor de beweging in Egypte

    “De arbeidersbeweging maakt nu haar moeilijkste periode sinds de jaren negentig door, waarbij de autoriteiten er niet voor terugdeinzen om arbeidersleiders achter de tralies te gooien. En dan hebben we het nog niet eens over de tweede golf van privatisering van bedrijven, die begon met een wet die de rechten van werknemers beknotte en het mogelijk maakte dat een aantal bedrijven naar de Egyptische beurs werden gebracht. Velen beschouwen dit als de eerste stap naar de verkoop van die bedrijven,” aldus vakbondsman Wael Tawfik.

    Sinds de revolutie van 25 januari 2011 hebben onafhankelijke vakbonden meer macht gekregen, zijn ze gegroeid en zijn ze geactiveerd. Vandaag maken ze een moeilijke periode door en zijn ze gedwongen zich terug te trekken. Het behoud van enkele onafhankelijke vakbonden en de mogelijkheid om deze buiten de officiële federatie op te richten is echter een belangrijke verwezenlijking van de revolutie van 2011.

    Links heeft, net als andere oppositiekrachten, volgens lokale activisten ook te kampen met moeilijkheden als gevolg van de repressie. Maar de toenemende sociale spanningen en armoede zullen leiden tot een beweging van verontwaardigde massa’s die zich in een situatie bevinden waarin ze eenvoudigweg niets te vrezen hebben en niets te verliezen hebben.

    Geen enkele repressie zal de autoriteiten helpen en het regime zal gedwongen worden om toegevingen te doen, zoals al is gebeurd na de arrestatie van tweeduizend mensen in september 2020. Begin november, vooruitlopend op de overwinning van Biden in de Amerikaanse presidentsverkiezingen, nam een Egyptische rechtbank het “onverwachte” besluit om de 600 mensen die in september waren gearresteerd vrij te laten.

    De erfenis van de ‘Arabische Lente’ leeft, ondanks de bloedige contrarevoluties en oorlogen, voort in de hoofden van de werkende massa’s. In 2019 raasden protesten door Algerije en buurland Soedan en hun autoritaire heersers traden af of werden afgezet.

    In 2021 waren er opnieuw protesten in de bakermat van de ‘Arabische Lente’, Tunesië. In de eerste tien maanden van vorig jaar registreerde Tunesië 6.500 sociale protesten, volgens het Tunesische Forum voor Economische en Sociale Rechten. In januari kwamen opnieuw duizenden mensen naar buiten met de slogan “Het volk wil het regime omverwerpen”. Veel van de huidige betogers waren tien jaar geleden nog kinderen.

    Het eerste succes van de Tunesische revolutie in 2011 inspireerde de Egyptische werkenden en jongeren om actief te worden. Vandaag is de situatie in het land anders, Egyptenaren hebben veel omwentelingen meegemaakt. De ervaring van de 25 januari-revolutie leeft echter voort in de hoofden van de ouderen, en een nieuwe generatie is al op het politieke toneel aan het komen. De Egyptische massa’s hebben meer dan eens bewezen dat zij in staat zijn om in opstand te komen en de loop van de geschiedenis van het land te veranderen. Geen dictator of repressie heeft de massa’s in actie ooit kunnen stoppen.

  • Dossier. Tien jaar na de val van Ben Ali in Tunesië


    Tien jaar geleden, vanaf eind 2010, trok een krachtige revolutionaire golf door Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Lokale protesten in de armste en meest gemarginaliseerde regio’s van Tunesië veranderden al snel in een nationale opstand, waarbij de moorddadige politie repressie de woede alleen maar aanwakkerde tegen een regime dat zowel verachtelijk als corrupt was.

    Door Cédric Gérôme, ISA, auteur van het boek ‘Het volk wil de val van het systeem’

    Deze woede leidde in de tweede week van januari 2011 tot massale stakingen in verschillende regio’s. Deze stakingen bespoedigden de val van de Tunesische dictator Ben Ali op 14 januari en zijn vlucht naar Saoedi-Arabië.

    Revolutionaire besmetting

    Al snel gaf deze overwinning door massale strijd vertrouwen aan miljoenen arme, werkende en onderdrukte mensen in de hele regio. Het ging om miljoenen mensen die niet langer bereid waren te accepteren dat ze in ellende, werkloosheid en despotisme leefden, terwijl een kleine corrupte elite zich verrijkte op de kap van de rest van de samenleving.

    In de huidige context van steeds stijgende voedselprijzen is het de moeite waard om te onthouden dat een belangrijke katalysator voor deze enorme explosie van volkswoede de stijging van de prijzen van basisgrondstoffen, met name brood, was. Het dagelijks leven werd steeds harder voor een groeiend deel van de bevolking.

    Na Tunesië was het de beurt aan Egypte om op te staan. En al snel verspreidde de protestgolf zich verder met opstanden en bewegingen van uiteenlopende omvang in Libië, Syrië, Jemen, Bahrein, Saudi-Arabië, Marokko, Jordanië, Libanon, de Palestijnse gebieden, Irak en elders. Overal viel de muur van de angst neer, terwijl de massa’s heldhaftige moed aan de dag legden tegenover de repressie van de milities, de sluipschutter en de kogels van de politie. Dezelfde slogan werd overal herhaald en herhaald: “Echa’b yuriid isqat en-nidham”: “Het volk wil de val van het systeem.”

    De massa’s werden zich enorm bewust van zowel de gelijkenis van hun omstandigheden als van hun collectieve kracht om te strijden en verandering te bekomen. Dit revolutionaire proces wekte de hoop en verwachtingen van miljoenen mensen in de hele regio, maar ook de bewondering en inspiratie van vele anderen over de hele wereld.

    Het heeft ook de heersende klassen, de tirannieke regimes en de imperialistische krachten die deze regimes lange tijd steunden, wakker geschud. De steun aan deze regimes werd jarenlang beloond in de vorm van royale winsten voor de multinationals en de westerse banken. Degenen die geloven in de fabel dat het buitenlands beleid van de toekomstige Amerikaanse regering van Joe Biden zich zal richten op de mensenrechten, kunnen zich beter eens afvragen waarom de hele Democratische regering van Obama – waarvan Biden destijds vicepresident was – de Egyptische dictatuur van Hosni Moebarak tot op het laatste moment heeft verdedigd. Biden zelf verklaarde dat Moebarak geen dictator was en dat hij niet moest aftreden omwille van de groeiende protesten tegen zijn heerschappij. Zijn bijna 30-jarige bewind werd minder dan een maand na deze gênante uitspraak door de Egyptische massa’s beëindigd.

    Het onmogelijke werd mogelijk

    Overal leek het er plotseling op dat na decennia van dictaturen, vernederingen en neergang, neokoloniale oorlogen en plunderingen, terrorisme en armoede, radicale verandering eindelijk binnen handbereik was. Het hardnekkige idee van een in een sektarisch conflict verwikkeld ‘hopeloos’ Midden-Oosten werd volledig op zijn kop gezet. In het ene land na het andere waren er beelden van solidariteit tussen verschillende religieuze gemeenschappen. De massa’s begrepen immers de noodzaak om zich te verenigen in de strijd tegen hun onderdrukkers.

    In Egypte bijvoorbeeld beschermden koptische christenen moslims die op het Tahrirplein baden en vice versa. Door te breken met conservatieve en patriarchale tradities waren vrouwen betrokken bij alle aspecten van deze historische strijd. Over het algemeen leek de revolutie alles mogelijk te maken wat de dag ervoor nog ondenkbaar en onmogelijk was. Door deze offensieve strijd tegen onderdrukking en uitbuiting leken de premissen van een nieuwe samenleving te ontstaan uit acties, bezettingen, betogingen en massale stakingen.

    Het was ongetwijfeld in Tunesië en Egypte dat het revolutionaire proces het verst werd doorgedrukt. Dit was het gevolg van de massale interventie van de werkende klasse in actie vanuit haar bevoorrechte strijdmiddel: de verlamming van de economie door de staking, die de burgerij deed beven en haar dwong om sneller en gemakkelijker dan elders toegevingen te doen om haar systeem te behouden.

    In beide landen werden in een groot aantal buurten en plaatsen volks- en revolutionaire comités opgericht, die het staatsapparaat van de dictatuur uitdaagden, de politie vervingen om de veiligheid te organiseren en probeerden een hele reeks dagelijkse taken te reorganiseren volgens de wil van de massa’s in strijd. In veel bedrijven en werkplaatsen werden corrupte managers afgezet door boze werkenden.

    Alternatief en programma: cruciale kwesties

    De heersende klassen waren in eerste instantie verrast, maar hebben zich snel verenigd en hun antwoord georganiseerd. De overwinningen van de eerste weken konden niet langer verhullen dat het systeem zelf nog niet weg was. De politieke macht bleef uiteindelijk in handen van de bezittende klasse. Het gebrek aan een alternatief begon zwaar te wegen, zij het in verschillende mate afhankelijk van de situatie in elk land.

    Karl Marx legde uit dat de mens zijn geschiedenis niet maakt op basis van voorwaarden die hij vooraf bepaalt, maar op basis van voorwaarden die hij uit het verleden heeft geërfd. Deze omstandigheden impliceerden overal een zeer zwakke aanwezigheid en invloed van de georganiseerde linkerzijde en de afwezigheid van politieke instrumenten die eigen zijn aan de arbeiders- en revolutionaire beweging. De massa’s hadden een duidelijk en vastberaden bewustzijn van wat ze niet meer wilden, maar geen duidelijk idee van wat er in de plaats moest komen.

    Bovendien was elk land de protestgolf ingegaan met zijn eigen kenmerken, zijn eigen geschiedenis en zijn constellatie van specifieke politieke krachten. Sterke tribale tradities in Libië. Staatsapparaten opgericht op basis van sektarisme in Syrië en Irak. Belangrijke rol van het leger in de economie en de politiek in Egypte. Al deze elementen, hoewel ze aan het begin van de bewegingen in het defensief werden geduwd, kwamen des te sterker naar voren omdat de revolutionaire beweging geen alternatief of goed gedefinieerd programma had om de krachten van de contrarevolutie tegen te gaan.

    Het einde van het revolutionaire proces?

    Bovendien zaten de imperialistische mogendheden, die hun belangen bedreigd zagen door deze revolutionaire golf, duidelijk niet stil. De NAVO-bombardementen in Libië waren een reactie op de wens van het Westerse imperialisme om ‘de controle over het lopende proces te herwinnen’ en het gehavende prestige te herstellen. Op hun beurt gebruikten de Libische en Syrische dictators, Moammar Kadhaffi en Bashar al-Assad, de angst voor imperialistisch ingrijpen om de opstandige beweging te ondermijnen en te verdelen. Om dezelfde reden speelden beiden ook in op de specifieke banden van tribale, regionale en religieuze groepen. Deze verdeeldheid werd mee mogelijk door de zwakte van de georganiseerde arbeidersbeweging in deze landen. In Syrië, Libië en ook Jemen veranderden de revoluties in langdurige burgeroorlogen, die werden aangewakkerd door ingrijpen van buitenaf.

    Na een tweede krachtige opstand tegen het bewind van de Moslimbroederschap, die de eerste verkiezingen na de val van Moebarak had gewonnen, bezweek de Egyptische revolutie ten voordele van de contrarevolutie. Het verzet werd geleidelijk aan  gestopt door harde repressie na de militaire staatsgreep van Abdel Fattah el-Sissi in de zomer van 2013.

    In datzelfde jaar nam Daesh – ook bekend als de zogenaamde ‘Islamitische Staat’ – hele stukken grondgebied in Irak en Syrië in beslag. Het voedde zich met de ontgoocheling en tegenslagen van de Syrische opstand. In de gebieden die het onder controle had, werd een schrikbewind met extreem geweld gevoerd.

    In deze context zijn veel mensen destijds gezwicht voor het idee dat het revolutionaire proces in de regio voorbij was. In een artikel dat in december 2016 werd gepubliceerd onder de titel “De Syrische tragedie betekent het einde van de Arabische revoluties,” schreef wijlen Robert Fisk, een Britse journalist en kenner van de regio, bijvoorbeeld: “Net zoals de rampzalige Anglo-Amerikaanse invasie van Irak een einde maakte aan het Westerse epos van militaire avonturen in het Midden-Oosten, garandeert de Syrische tragedie dat er geen Arabische revoluties meer zullen plaatsvinden.”

    Onze internationale organisatie was zich terdege bewust van de beperkingen van het revolutionaire proces, maar wist ook dat het niet zo gemakkelijk begraven kon worden. We hadden vertrouwen in het vermogen van de massa’s om in opstand te komen en nieuwe aanvallen uit te voeren tegen de oude orde of de zogenaamde ‘nieuwe’ regimes die slechts het beleid van het verleden verderzetten.

    Ten tijde van de revolutionaire golf in 2010-2011 legden we uit dat de massabewegingen niet oneindig lang konden duren en door het gebrek aan partijen en leiderschap om ze verder te sturen met ernstige complicaties en nederlagen te maken zouden krijgen. Maar we hebben ook benadrukt dat contrarevoluties, gezien hun onvermogen om een solide sociale basis op te bouwen in de context van een veralgemeende crisis van het kapitalistische systeem, en het reproduceren van alle ingrediënten die tot de eerste revolutionaire explosie hadden geleid, op de lange termijn hun controle niet konden behouden. Revolutionaire processen zouden onvermijdelijk weer opduiken, met nog grotere opstanden van de werkende massa’s en de armen van de regio.

    Een nieuwe revolutionaire golf

    Dit is effectief wat er gebeurde vanaf december 2018, toen een andere keten van opstanden en revoluties explodeerde, te beginnen met Soedan. In februari 2019 ging de Algerijnse bevolking op haar beurt de straat op nadat president Abdelaziz Bouteflika aankondigde dat hij van plan was zich voor een vijfde termijn kandidaat te stellen. Bouteflika werd door het leger gedwongen om de macht af te staan na een spontane, bijna veralgemeende stakingsbeweging die enkele dagen duurde. En de Soedanese tiran Omar al Bashir onderging een week later hetzelfde lot.

    Hoewel deze nieuwe revolutionaire golf zijn eigen dynamiek had, werden er duidelijk ook enkele lessen getrokken uit de ervaringen met de eerste golf tien jaar geleden. Zo werd onder meer begrepen dat voor een succesvolle strijd geen uitstel kon worden verleend zodra de hoofden van de regimes waren gevallen en dat er integendeel meer inspanningen nodig waren om de structuren en instellingen waarop die regimes gebaseerd waren volledig aan te pakken.

    In Soedan heeft een militaire raad van generaals, die allemaal bloed aan de handen hadden bij misdaden, martelingen en oorlogen onder de dictatuur van Al Bashir, de macht gegrepen. In plaats van Bouteflika werd een president zonder enige legitimiteit onder het volk door het leger geïnstalleerd. Maar in beide gevallen hielden de betogingen niet op, integendeel.

    Een populaire slogan tijdens de acties in Khartoem, Soedan, was: “Ofwel de overwinning ofwel Egypte.” De slogan “Algerije is in-sisiable” werd in de Algerijnse straten geroepen. Deze voorbeelden lieten zien dat de ervaring van de Egyptische militaire staatsgreep op regionale schaal in het volksbewustzijn was doorgedrongen en dat de massa’s hadden geleerd van het mislukken van de Egyptische revolutie.

    Ze toonden ook de internationalistische instincten die deze revolutionaire bewegingen vanaf het begin hadden bezield, aangezien de massa’s de strijd in elk land als het ware ook als hun strijd beschouwden. Het is dus geen toeval dat in datzelfde jaar, vanaf oktober 2019, ook de volkeren van Irak en Libanon in opstand kwamen.

    De omstandigheden in Irak en Libanon zijn zeer verschillend, maar in feite ook zeer vergelijkbaar. Het lot van de volkeren van deze twee landen werd bepaald door een consortium van sektarische, rijke en corrupte leiders en krijgsheren die het aan de oppervlakte met elkaar oneens zijn, maar in werkelijkheid bereid zijn zich te verenigen zodra het systeem dat hun wederzijdse belangen waarborgt, wordt bedreigd.

    Beide opstanden toonden dat de bron van de problemen voor de meerderheid van de bevolking niet bij de ene of de andere religie moeten gezocht worden. Dat is een lang beproefde strategie om de werkenden en de arbeidersklasse verdeeld te houden. Hun vijand is in feite de heersende klasse als geheel, het netwerk van cliëntelistische relaties dat hen ondersteunt, het bedrijfsleven dat gebruik maakt van hun greep op de macht om zichzelf te verrijken.

    Ook in Iran zagen we een opeenvolging van massabewegingen, vooral vanaf eind 2017/begin 2018, met een nieuwe piek in november 2019, terwijl de sociale basis van het rotte regime van de mullahs bijna dagelijks afbrokkelde. De regionale imperialistische rol van Iran, de sancties en de militaire spanningen en dreigementen tegen het land hebben de neiging om het echte arbeidersverzet dat zich daar ontwikkelt, in de media te overschaduwen, een verzet dat over het algemeen op de meest brute wijze wordt onderdrukt.

    Net als elders wordt de woede van de Iraanse massa’s niet alleen gedreven door de dorst naar democratische vrijheden, maar ook – en misschien nog wel belangrijker – door de voortdurende verslechtering van de materiële levensomstandigheden, de groteske ongelijkheden en de afschaffing van overheidssubsidies voor primaire levensbehoeften. Bovendien moet worden opgemerkt dat het precies hetzelfde soort beleid is dat de internationale financiële instellingen voor de regio blijven bepleiten.

    Internationale solidariteit

    Ondanks de nationale en religieuze verdeeldheid die de heersende klieken in stand hielden, was de wederzijdse inspiratie van de bewegingen in Irak, Libanon en Iran absoluut duidelijk. Zo gingen bijvoorbeeld Iraanse betogers de straat op om “de vijand bevindt zich thuis” te roepen, waarmee ze niet alleen hun solidariteit met de opstanden in Libanon en Irak toonden, maar ook hun verzet tegen de militaire interventies van het Iraanse regime in deze landen. In oktober 2019 hebben de bezetters van het Tahrirplein in Bagdad een boodschap van solidariteit naar de Iraanse betogers gestuurd, waarbij ze erop aandrongen dat hun probleem uitsluitend bij het Iraanse regime lag, dat corrupte politici en criminelen in Irak steunt, en dat ze hoopten sterke en duurzame betrekkingen te kunnen opbouwen met het Iraanse volk, dat ook een rechtvaardige regering verdient.

    De weerklank en wederzijdse beïnvloeding van deze strijd is een essentieel kenmerk. Het is gebaseerd op het besef dat het lot van de bevolking van verschillende landen met elkaar verbonden is en dat het wereldwijde systeem overal dezelfde logica reproduceert. De internationale solidariteit is overigens niet beperkt tot deze regio. Al in 2011 volgden miljoenen werkenden en jongeren over de hele wereld de revolutionaire gebeurtenissen in real time.

    De internationale impact van deze bewegingen werd enkele weken na de val van Moebarak duidelijk toen in Wisconsin, VS, een massabeweging uitbrak tegen antivakbondsmaatregelen. Spandoeken en protestborden verwezen expliciet naar de strijd in Tunesië en Egypte. In datzelfde jaar ontstond de Occupy Wall Street-beweging en de beweging van Indignado’s in Spanje, Griekenland en elders.

    In 2019 waren er massale opstanden van Chili tot Hongkong. Stakingen en klimaatmarsen toonden de bereidheid van miljoenen jongeren en ouderen om te vechten om een einde te maken aan de ecologische ramp die dit systeem veroorzaakt. In 2020 hebben de protesten van Black Lives Matter tegen racisme en politiegeweld zich internationaal als een lopend vuurtje verspreid. Dit alles getuigt van een bredere erkenning van het feit dat het lijden van één volk in één hoek van de wereld het lijden van iedereen is, een gevoel dat wordt versterkt door de drievoudige economische, klimatologische en gezondheidsramp waar we allemaal mee te maken hebben.

    Hoewel in de loop van het jaar 2020 veel van deze gevechten aanvankelijk hard werden getroffen door de pandemie, illustreert de tweede helft van het jaar dat ze nog lang niet voorbij zijn. Zelfs in Syrië braken afgelopen juni openlijke protesten uit voor de omverwerping van Assad. Afgelopen zomer werd Iran getroffen door een golf van stakingen zonder weerga sinds de revolutie van 1979, en in oktober registreerde het land in totaal 341 betogingen in 83 steden, met een gemiddelde van 11 protesten per dag. In september was Egypte getuige van zes opeenvolgende dagen van betogingen in meer dan 40 steden en dorpen, de eerste keer dat er in meer dan één Egyptische provincie tegelijk werd gedemonstreerd voor het vertrek van Sissi.

    Een langetermijnproces

    Hoeveel geweld ze ook gebruiken, de heersende klassen kunnen de vlam van de opstand en het verzet nooit helemaal doven. De twee revolutionaire golven zijn bijna tien jaar van elkaar gescheiden, maar ze moeten worden gezien als onderdeel van een voortdurend revolutionair proces in de hele regio. Een proces dat, met het onvermogen van het kapitalisme en de heersende klassen om de politieke, economische en sociale tegenstellingen die tot deze bewegingen hebben geleid op te lossen, op een of andere manier zal worden voortgezet.

    Zelfs in Tunesië, waar de democratische overgang vaak wordt voorgesteld als een “succesverhaal”, is de realiteit heel anders dan de mythe. De economische problemen zijn erger dan onder het regime van Ben Ali. Een opiniepeiling die in november 2020 door het Tunesische Forum voor Economische en Sociale Rechten (FTDES) werd gepubliceerd, zegt veel over wat de armen, jongeren en werkenden in Tunesië zelf denken. 83,6% van de jongeren zegt de Tunesische samenleving als onrechtvaardig te beschouwen, 71,3% vindt deze “niet gebaseerd op goede fundamenten”, 69,7%  is van mening dat de staat niet in de basisbehoeften voorziet en 81,6% vindt dat de staat de rijken bevoordeelt. Onlangs waren er opnieuw gelijktijdige protesten en stakingen in verschillende delen van het land. In december was er opnieuw een algemene staking in de regio Kairouan om jobs te eisen, naast een onmiddellijke verbetering van de gezondheidsdiensten en de infrastructuur.

    De woede organiseren

    We juichen de broodnodige verderzetting van de strijd toe, maar kunnen ons daar niet toe beperken. De drama’s, contrarevoluties en het bloedvergieten van de afgelopen tien jaar in de regio zorgen ervoor dat het duidelijk is dat spontante strijd van de bevolking niet volstaat om de oude orde weg te krijgen en een einde te maken aan het systeem van uitbuiting en onderdrukking.

    Al deze bewegingen hebben aangetoond dat we met een machtige en georganiseerde vijand te maken hebben: een heersende klasse die zich bewust is van haar belangen. Revolutionaire verandering kan dan ook niet worden overgelaten aan louter toeval en spontaniteit. Als revolutionaire spontaniteit in eerste instantie een troef kan zijn om het kamp van de tegenpartij te verrassen en te destabiliseren, verandert dit voordeel in een nadeel, een destabiliserende factor voor de revolutie, als het niet wordt overwonnen.

    Wat alle strijd die de afgelopen tien jaar in de regio is uitgebroken, heeft laten zien is dat als bewegingen geen programma  en organisaties hebben, ze uiteindelijk op nederlagen uitdraaien. Of erger nog: dat ze gemanipuleerd of gerecupereerd worden om de agenda van de reactionaire krachten te dienen. Een partij, een programma en politiek leiderschap zijn nodig om de werkende massa’s, de jeugd en alle onderdrukten te organiseren, om hun strijd te bevorderen en hen te leiden naar de omverwerping van het kapitalisme.

    Helaas heeft links, in plaats van deze historische revolutionaire strijd aan te grijpen om wortel te schieten onder de werkende bevolking en de jeugd, in plaats van zich volledig te richten op de massabeweging en te zoeken naar politieke uitdrukkingen op basis van resoluut verzet tegen dit systeem, zichzelf vaak in de voet geschoten door te zoeken naar allerlei akkoorden en compromissen met vertegenwoordigers van dit systeem.

    In Soedan vormde de Soedanese Beroepsvakbond (SPA), die een leidende rol speelde in de mobilisaties tegen het al-Bashir-regime, een coalitie met verschillende oppositiekrachten die bekend staan als de Forces for Freedom and Change en die in augustus 2019, ten koste van de bevolking, een akkoord van machtsdeling sloot met de contrarevolutionaire generaals.

    In Syrië zijn hele delen van internationaal links in een valse tweedeling geraakt. Sommigen hebben archaïsche definities van anti-imperialisme gebruikt om het ongerechtvaardigde te rechtvaardigen door de moordpartijen en bommen van Assad en zijn aanhangers toe te juichen. Anderen hebben de gewapende bendes en de jihadi-militanten verheerlijkt in naam van de ondersteuning van de revolutie tegen het regime, of hebben geëist dat de westerse imperialistische krachten meer betrokken raakten bij de oorlog.

    In Tunesië en Egypte hebben de meest invloedrijke linkse partijen de krachten van het oude regime gesteund in naam van de strijd tegen de Islamisten en de Moslimbroederschap, en zo de weg vrijgemaakt voor hun eigen vernietiging …

    Het is noodzakelijk om van deze fouten te leren voor de komende gevechten. Zo moet de politieke onafhankelijkheid van de arbeiders- en revolutionaire beweging tegenover de kapitalistische krachten en partijen gegarandeerd worden. In elke fase van de strijd kunnen de werkenden en onderdrukten enkel op hun eigen middelen en instrumenten vertrouwen.

    Er is geen kortere weg: hoewel elke kleine overwinning belangrijk is, is er geen duurzame vooruitgang mogelijk zolang de samenleving wordt geregeerd door de wet van de winst en de economie wordt beheerst door een kleine minderheid waarvan de belangen en de positie afhankelijk zijn van de verarming en onderdrukking van de meerderheid van de bevolking.

    Daarom is het organiseren van de massa’s op internationaal niveau om ons te verenigen in één wereldwijde strijd om het kapitalistische systeem omver te werpen en een democratisch socialistisch alternatief op te bouwen, de beste manier om de strijd, de inspanningen en de offers die de werkende en uitgebuite massa’s van Noord-Afrika en het Midden-Oosten tien jaar geleden zijn begonnen, te eren en voort te zetten. Solidariteit!

  • Egyptische betogers slopen de muur van angst

    Analyse door Serge Jordan (CWI)

    Op vrijdagavond 20 september brak er in Egypte op grote schaal protest uit. Honderden mensen kwamen naar het Tahrirplein in Caïro, het epicentrum van de revolutie van januari 2011, en nog veel meer mensen trokken door de straten elders in het land, waaronder de havensteden Alexandrië en Suez, maar ook in Mahalla al-Kubra, het bastion van de arbeidersklasse.

    Het deed denken aan de slogans van de eerste golf van revoltes in het Midden-Oosten en Noord Afrika acht jaar geleden. De betogers eisten het ontslag van president Abdel Fattah al-Sisi en de val van zijn militaire regime – in sommige gevallen door affiches met het gezicht van de dictator te vernietigen. Dit ging gepaard met de grootste “elektronische betoging” in jaren, met honderdduizenden tweets die al-Sisi opriepen om af te treden.

    Deze betogingen zijn tot nu toe relatief klein van omvang en het is nog maar de vraag of ze zullen uitgroeien tot een grotere beweging. Maar hun uitbarsting in een land onder de staat van beleg, de risico’s die de deelnemers hebben genomen, de snelle uitbreiding van de protesten in Egypte en de stoutmoedigheid van de eisen van de betogers hebben onherstelbare schade toegebracht aan het prestige van het boegbeeld van het regime en vormen een beslissende stap in het overwinnen van de ‘angstaanjagende drempel’ die werd opgelegd door jaren van harde repressie door de staat.

    De niet-aflatende cycli van toenemende armoede door besparingen en aanvallen op de levensstandaard, in combinatie met de systematische onderdrukking van de meest elementaire vrijheden door het regime, hebben een enorm explosieve vulkaan gecreëerd die op elk moment kan uitbarsten. Nadat al-Sisi en zijn handlangers in de zomer van 2013 door een militaire staatsgreep aan de macht kwamen, hebben ze een van de wreedste dictaturen van het moderne kapitalisme geïnstalleerd. Dit gebeurde met de politieke zegen van de grote imperialistische mogendheden, die financiële steun en een overvloedige wapenverkoop bieden. Sommige van deze westerse wapens worden door de Egyptische veiligheidstroepen gebruikt om de huidige golf van protesten neer te slaan.

    Maar zoals Napoleon ooit zei: “Je kunt alles doen met bajonetten, behalve erop zitten”. Geen enkel regime kan lang overleven door middel van bruut militair geweld alleen. Het feit dat het regime opnieuw geconfronteerd wordt met een openlijke tegenstand op straat toont dat zelfs het hevigste geweld dat door de heersende klassen wordt ontketend, op lange termijn nooit immuniteit biedt tegen revolutionaire omwentelingen.

    Beelden en video’s die via sociale media worden verspreid laten zien dat de betogers overwegend jong zijn, vaak tieners en jonge twintigers. De generatie die actief deelnam aan de revolutie van 2011 kreeg al te maken met de ingrijpende repressie van het regime: velen zijn in de gevangenis gegooid, vermoord, gemarteld of gedwongen in ballingschap. Destijds te jong om echt deel te nemen en minder direct getroffen door de nederlagen van het afgelopen decennium, komt nu een nieuwe generatie moedig op de voorgrond.

    Vonk

    De directe aanleiding voor deze beweging waren nieuwe onthullingen over corruptie en de obscene luxe van de heersende elite. Een voormalig acteur en bouwmagnaat, Mohamed Ali, die enorme winsten haalde uit zijn contracten met het Egyptische leger, publiceerde de voorbije weken een reeks video’s vanuit zijn zelfopgelegde ballingschap in Spanje. Daarin beschuldigde hij al-Sisi, zijn vrouw en hoge militaire ambtenaren ervan dat zij miljarden aan publiek geld in eigenbelang in prestigeprojecten hebben gestoken, zoals de bouw van huizen, paleizen en luxueuze hotels. Hij riep de mensen op om te betogen. Sommige voormalige militairen en inlichtingenofficieren hebben sindsdien soortgelijke beschuldigingen geuit.

    De steeds strakkere greep van de militaire top op de Egyptische economie en de persoonlijke machtsconcentratie in handen van de naaste kring van al-Sisi’s heeft wrok en frustratie opgeroepen bij die delen van de grote zakelijke en militaire elite die op een zijspoor zijn gezet. De toevallige figuur van Mohamed Ali is een typische manifestatie van deze lagen. Maar zijn aanklachten hebben de woede aangewakkerd van miljoenen Egyptenaren die geconfronteerd worden met afbrokkelende infrastructuur en toenemende armoede, werkloosheid, inflatie en dakloosheid. Zelfs de zoals steeds onderschatte cijfers van de Wereldbank spreken van 60% Egyptenaren die nu onder of nabij de armoedegrens leven.

    De onderwerping van het regime van al-Sisi aan de besparingsplannen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) als voorwaarde voor een kredietpakket van 12 miljard dollar heeft sociale schade aangericht en de levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de middenklasse Egyptenaren fel aangetast. Volgens eigen cijfers van de regering zijn tussen 2015 en 2018 nog eens 4 miljoen extra mensen in armoede vervallen. De massa’s hebben niets gemerkt van de economische groei van Egypte die geprezen wordt door wereldwijde pro-kapitalistische analisten en ratingbureaus. Aangezien de straatprotesten van de laatste dagen een nieuwe fase van meer openlijk verzet tegen het regime van al-Sisi tonen, hebben ze ook alarmbellen door de markten doen rinkelen. Voor het eerst sinds 2016 schortte de Egyptische beurs de handel op zondag op na de scherpste daling in jaren.

    Top van het regime verward

    Sinds vrijdag is er op het Tahrirplein een zware veiligheidsaanwezigheid. Gepantserde voertuigen hebben het plein afgesloten en de veiligheidstroepen hebben cafés in het centrum van Cairo gesloten, in een poging om meer protesten te vermijden. Honderden betogers en politieke activisten zijn door de politie gearresteerd en ook enkele ‘veteranen’ van de revolutie van 2011 waren een doelwit van repressie. Toch heeft dit niet voorkomen dat een nieuwe betogingsgolf zaterdag de straat op trok in andere gebieden en steden in het hele land, met name in Port Said, waar troepen traangas, rubberen kogels en scherpe munitie hebben afgevuurd. Zondag kwam het nieuws dat Facebook Messenger, BBC News en enkele andere sociale media en lokale online nieuwszenders verstoord of geblokkeerd waren.

    Desalniettemin valt het op dat de repressie tot nu toe relatief beperkt is, althans vergeleken met de vroegere normen van het regime van al-Sisi. De instelling voor buitenlandse media-accreditatie publiceerde zaterdag een verklaring met bedekte dreigementen om buitenlandse journalisten te vervolgen als ze op een “overdreven” manier verslag doen van de gebeurtenissen – maar zonder expliciet melding te maken van de protesten. De meeste nationale media hebben het protest grotendeels verzwegen.

    De relatieve terughoudendheid van het regime voor het gebruik van de volledige staatskracht heeft ertoe geleid dat sommigen geloven dat de protesten “van binnenuit” zijn georkestreerd. Pogingen van segmenten van de heersende elite om deze beweging tegen al-Sisi af te leiden voor hun eigen gewin en om het systeem waar ze van profiteren veilig te stellen, liggen natuurlijk in de aard van dergelijke situaties. Als de protesten zich ontwikkelen, kunnen delen van het leger besluiten om tegen al-Sisi in actie te komen, omdat de “sterke man” zijn vermogen om de stabiliteit van het heersende regime te waarborgen heeft uitgeput. In die zin zou de “favoriete dictator” van Donald Trump wel eens een ernstig risico kunnen worden. Vandaar het belang voor de beweging om niet alleen al-Sisi en zijn directe entourage aan te vallen, maar om te streven naar het wegvegen van de hele rotte structuur waarop ze rusten.

    Maar de huidige beweging reduceren tot een goed georkestreerde samenzwering, miskent het niveau van de echte woede die onder de oppervlakte kookt. Een 19-jarige inwoner van Boulaq, een volkswijk van Caïro, vertelde aan de New York Times: “De mensen wachtten gewoon op de kans om te protesteren – de video’s van Mohamed Ali zijn niet de echte reden waarom ze dat deden. De reden is dat mensen actie wilden ondernemen.”

    Het gebrek aan vertrouwen van het regime in bloedige repressie op dit moment is vooral een indicatie van de algemene staat van shock, verdeeldheid en verwarring binnen de hogere echelons van het Egyptische staatsapparaat over hoe te reageren op deze grotendeels spontane beweging van onderuit. Velen in de heersende klasse begrijpen zeker dat het een groot bloedbad tegen de beweging hen kan achtervolgen. Zelfs de kleinste bedreiging voor de status en machtscontrole van al-Sisi kan nu al gauw een existentiële kwestie worden door een sneeuwbaleffect van massaprotest die heel het regime bedreigt. Bovenal vrezen ze dat de arbeidersklasse, net als in januari 2011, na een lange periode van onderwerping het vertrouwen terugwint en zich met haar eigen eisen in de strijd stort. Maandag legden de arbeiders van Ceramica Cleopatra, een fabriek in het industriegebied van Suez, uit protest tegen al-Sisi – het werk neer uit protest tegen een betoging die hun baas had georganiseerd om de dictator te steunen! Dat zegt veel over hoe snel de stemming kan veranderen als de angst van de massa’s begint te vervagen.

    In ieder geval blijft contrarevolutionair geweld een integraal en onvermijdelijk onderdeel van het arsenaal van de heersende elite om massa-actie tegen te gaan. De betogers moeten dan ook bereid zijn zich te verdedigen. Actiecomités in de wijken, werkplaatsen, scholen en universiteiten kunnen helpen om het verzet tegen de repressie van het regime te organiseren en om toekomstige acties op een breder en meer georganiseerd niveau te leiden. Een oproep naar de vele arme dienstplichtigen in het leger met een gedurfd programma van sociale en economische verandering en een oproep om actiecomités op te richten om het leger te zuiveren van zijn corrupte hiërarchie, zou zowel de repressieve capaciteiten van de staat fundamenteel ondermijnen, als mogelijke manoeuvres door de delen van het veiligheids- en militaire establishment om de huidige protestbeweging te doen ontsporen, zoals ze dat in 2011 en 2013 deden.

    Nieuwe golf van massale strijd in de regio

    Hoewel het nogal wat analisten heeft verrast, is de huidige crisis al enige tijd in de maak. De angst voor een mogelijke revolutionaire besmetting was de drijvende kracht achter de actieve rol van de Egyptische staat in het bijstaan van de Soedanese militaire raad in zijn poging om de revolutionaire strijd daar op bloedige wijze te onderdrukken. Dat heeft niet gewerkt: de Egyptische betogers lijken juist aangemoedigd te zijn door de revolutionaire bewegingen in de regio. Die beweging heeft afgelopen april het lot van de Soedanese dictator al-Bashir bezegeld en ook de Algerijnse ex-president Bouteflika kwam ten val. Zoals een Egyptische activist het verwoordde: “Ze wilden het begin van een Egyptisch scenario in Algerije… nu is het Algerijnse scenario begonnen in Egypte.” Als de gebeurtenissen in Egypte in een stroomversnelling komen, kunnen ze op hun beurt de vlammen van de opstand tegen de vele onderdrukkende regimes in de regio aanwakkeren. De recente presidentsverkiezingen in Tunesië, waarbij alle favoriete kandidaten van de heersende klasse, inclusief de vertrekkende premier, in de eerste ronde zwaar verslagen werden, zijn een aanwijzing te meer dat de heersende politieke orde, opgelegd door het kapitalisme en imperialisme in de nasleep van de zogenaamde ‘Arabische Lente’, in een complete puinhoop ligt.

    De recente ervaringen in al deze landen wijzen echter op een belangrijke les: als de arbeidersklasse, arme massa’s en revolutionaire jongeren een einde willen maken aan armoede en onderdrukking, dan moeten ze hun eigen alternatief ontwikkelen, gebaseerd op eigen partijen, onafhankelijk van en tegen alle delen van de kapitalistische heersende elites, die altijd zullen proberen revolutionaire bewegingen te kapen, af te leiden, te verdelen en te verpletteren om hun verrotte en uitbuitende systeem te behouden.

    Mohamed Ali is een onbetrouwbare miljonair die vanuit eigen belangen met het regime botste. Maar hij heeft gelijk als hij zegt dat “het systeem verantwoordelijk was” en dat er “een nieuw systeem nodig is.” Het was tegen de achtergrond van de wereldwijde economische crisis van het kapitalisme in 2008-2009 dat de eerste golf van revoluties de regio op zijn kop zette. Met een nieuwe wereldrecessie in het verschiet zullen de problemen van de Egyptische arbeiders en armen alleen maar verergeren, zolang het kapitalisme aanhoudt.

    Mogelijk staan we aan het begin van een nieuw hoofdstuk van de onvoltooide Egyptische revolutie. Ali heeft een oproep gedaan voor een ‘miljoenmars’ op vrijdag, voor studenten om te staken en voor betogers om alle grote pleinen van het land te vullen. Aangezien een eerste breuk is gemaakt in de verdediging van het regime, zou deze beweging zich wel eens kunnen verspreiden, ook al zorgen de zware nederlagen van de Egyptische massa’s de afgelopen jaren voor een onvermijdelijke scepsis over de uitkomst van een nieuwe revolutionaire opstand die niet van de ene op de andere dag overwonnen zal worden.

    Om dit te bereiken moet de beweging zich bewapenen met een programma dat niet alleen gericht is op het omverwerpen van al-Sisi, maar ook op het aanpakken van alle belangrijke kwesties waar de arbeiders, de armen en hun gezinnen mee te maken hebben: hoe kan men voedsel op tafel leggen, banen garanderen voor werkloze jongeren, fatsoenlijke huisvesting, infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer ontwikkelen, een einde maken aan de wijdverbreide seksuele intimidatie van vrouwen en meisjes en zo verder.

    In de strijd voor de vrijheid van meningsuiting, democratisch georganiseerde vakbonden, een einde aan martelingen en de vrijlating van politieke gevangenen, moeten de socialisten er ook voor opkomen dat de obscene rijkdom van de heersende elite van Egypte uit haar handen wordt genomen en wordt gebruikt om het leven van de mensen te verbeteren. Door de schuld van het land af te wijzen en de grote bedrijven, banken en grote landgoederen te nationaliseren, te beginnen met die van de corrupte militaire heersers, en door een beroep te doen op de miljoenen arbeiders en armen om de economie en de maatschappij democratisch te beheren volgens de behoeften van de overgrote meerderheid, zou een nieuw, socialistisch en democratisch Egypte kunnen worden gebouwd, vrij van onderdrukking en uitbuiting.

     

  • 1919: revolutie in Egypte

    Betoging in Egypte in 1919. Foto: Wikimedia Commons

    De Russische en Duitse revoluties speelden een belangrijke rol in het einde van de Eerste Wereldoorlog. Revolutionaire opstanden als gevolg van de oorlog volgden in vele andere landen. In maart en april 1919 schokte een revolutie de Egyptische regering en het Britse militaire bewind. Er waren stakingen, grote betogingen, de deelname van vrouwen en eenheid tussen religies – zoals in de opstand van 2011 die een einde maakte aan het 31-jarige bewind van president Hosni Mubarak.

    Dossier door David Johnson (Socialist Party Engeland & Wales)

    Tot aan de Eerste Wereldoorlog was Egypte een autonome staat binnen het Turkse Ottomaanse Rijk. Halverwege de negentiende eeuw probeerde de erfelijke heerser, Khedive Ismail, het land te moderniseren om te concurreren met de Europese mogendheden. Het Suezkanaal, voltooid in 1869, maakte deel uit van dit project. Zware schulden aan Europese bankiers die het geld leenden, veroorzaakten in 1875 een faillissement. Overheidsaandelen in de Suez Canal Company moesten aan de Britse regering worden verkocht tegen een kwart van hun waarde en er kwamen onpopulaire belastingen.

    De Britse marine en troepen onderdrukten een opstand in 1882, wat leidde tot een militaire bezetting. Er werd een ‘Protectoraat’ opgericht – zogenaamd ter bescherming van Egypte tegen buitenlandse mogendheden, maar in werkelijkheid ter bescherming van het uitgestrekte Britse Rijk in het oosten.

    Buitenlandse overheersing van de economie

    Zeventig procent van de aandelen van Egyptische bedrijven was in 1914 in buitenlands bezit. Buitenlanders die in Egypte woonden, hadden een groot deel van de rest in handen. De zogenaamde ‘Capitulaties’ ontheffen hen van lokale wetten, justitie en belastingen. Rijke Egyptenaren werden buiten de raden van bestuur van bedrijven gehouden.

    Er werd een vrijhandelspolitiek in het leven geroepen om de schuld te betalen. Dit leidde tot een grote toename van de katoenteelt op het land, die in 1914 bijna 90 procent van de export voor zijn rekening nam. De kleine boeren die katoen verbouwden, profiteerden niet van deze handel. Ze bewerkten kleine stukjes land, terwijl grote landeigenaren, samen met handelaars, grote winsten boekten.

    Ingevoerde Britse industrieproducten waren goedkoper dan de lokaal geproduceerde producten in kleinschalige werkplaatsen, waardoor veel arbeiders van die werkplaatsen werkloos werden. Nieuwe industrieën ontwikkelden zich echter om grondstoffen te verwerken. De textielindustrie had in 1917 73.000 mensen in dienst, waaronder 19.000 vrouwen. Een soortgelijke ontwikkeling vond plaats in de spinnerij-, meubel-, leder- en schoenenindustrie.

    Het werk in de fabriek was onveilig, vies en in ruil voor 12 tot 14 uur per dag werken kregen de werkenden amper een aalmoes. Werkenden die gewond of ziek raakten, werden ontslagen. Gezinnen die naar de steden trokken om er te werken, werden geconfronteerd met krotten zonder riolering of watervoorziening. Hun kinderen moesten werken in plaats van naar school te gaan.

    Er werden sommige vakbonden opgezet, onder meer bij sigarettenfabrikanten, katoenspinners, magazijn- en spoorwegarbeiders. Er waren stakingen voor een betere lonen en meer veiligheid.

    Groeiende nationalistische woede

    In deze periode was er een groei van nationalisme. Dit werd aangewakkerd door wrok over de export van rijkdom uit het land, de geprivilegieerde status van buitenlanders en de controle van het overheidsbeleid door de Britse ‘beschermers’.

    De Wereldoorlog heeft deze woede sterk doen toenemen. Het Britse militaire gezag nam de controle over het Egyptische regeringsbeleid over. De boeren werden onder dwang ingelijfd om het Britse leger te dienen als arbeiders in de campagne om Syrië en Palestina te veroveren op het Ottomaanse Rijk. Velen van hen werden naar het Westelijk Front in Europa gestuurd. Tegen het einde van de oorlog hadden meer dan anderhalf miljoen mannen loopgraven gegraven, pijpleidingen gelegd en spoorwegen aangelegd. Dieren en veevoer werden opgeëist. Achtergebleven gezinnen leden honger. De wrok werd verder aangewakkerd doordat grote aantallen Britse en geallieerde troepen naar Egypte werden verscheept.

    De krijgswet verbood openbare bijeenkomsten en vergaderingen van meer dan vijf personen. De katoenprijzen lagen meer dan vier keer zo hoog als in 1914. Verhuurders die meer katoen en minder voedselgewassen plantten, maakten grote winsten. Arme boeren, arbeiders en werklozen leden eronder.

    Er was een tekort aan goederen die voorheen uit Europa werden geïmporteerd, zodat de lokale industrie zich snel ontwikkelde omdat landeigenaren hun nieuwe winsten investeerden. Het aantal fabrieksarbeiders nam toe, evenals het aantal spoor- en havenarbeiders. In 1920 waren er 250.000 industriële arbeiders op een bevolking van 13 miljoen. Zeventig procent van de beroepsbevolking werkte op het land.

    In het besef van de groeiende nationalistische stemming richtte de Britse regering in december 1917 (weken na de Russische revolutie!) een speciale commissie op om een grondwetshervorming te onderzoeken. Ze hoopten dat dit zou voorkomen dat er een strijdbeweging zou uitbreken.

    Egyptische kapitalisten en grootgrondbezitters willen onafhankelijkheid

    De onafhankelijkheidsbeweging groeide, maar veel van haar leiders bezaten grond en bedrijven. De ontwikkelende Egyptische kapitalistische klasse wilde een einde maken aan de buitenlandse overheersing, zodat ze hun eigen rijkdom en macht konden opbouwen. Ze wilden ook een einde maken aan de Egyptische regering van de oude aristocratie die slaafs samenwerkte met de Britten.

    Als seculiere gematigde beweging deed zij een beroep op rijke koptische christelijke landeigenaren die zich buitengesloten voelden door de meer traditionele islamitische heersers. Koptische christenen maakten tien procent van de bevolking uit. Ook vrouwen werden aangetrokken door deze beweging, die hen een betere status bood.

    De belangrijkste onafhankelijkheidsleider was Saad Zaghlul, advocaat en vice-voorzitter van de wetgevende vergadering. Op 11 november 1918 (Wapenstilstandsdag) vroegen Zaghlul en zijn groep de Britse consul-generaal, Sir Reginald Wingate, om een delegatie te ontmoeten om hun onafhankelijkheidseisen voor te leggen aan de Britse regering in Londen. Vanaf het begin gaven ze toe dat de Britten toezicht konden blijven houden op het Suezkanaal en de overheidsschuld. Wingate was echter van mening dat de delegatie geen officiële capaciteit had en maakte duidelijk dat hij slechts een vriendschappelijke babbel had.

    Zaghlul besloot toen om aan te tonen dat er een brede publieke steun was voor al-Wafd al-Misri (de Egyptische delegatie). Honderdduizenden ondertekenden een petitie die door volgelingen – vaak dorpshoofden – in het hele land was verzameld en eisten dat Zaghlul en de anderen als spreekbuis van de natie werden erkend. De onrust nam toe en keerde zich ook tegen de Egyptische regering. Op 8 maart 1919 werden Zaghlul en twee andere leiders gearresteerd en de volgende dag naar Malta gedeporteerd.

    Revolutie breekt uit

    Dit was de vonk die een revolutionaire opstand ontketende. Studenten van Al-Azhar University liepen naar buiten en demonstreerden de volgende dag, gevolgd door studenten van middelbare en professionele scholen. De massa’s verzamelden zich aan het station en verspreidden zich vervolgens over het hele centrum van Caïro. Op 10 maart riepen de Al-Azhar studenten op tot een algemene staking. De politie was overweldigd door de aantallen betogers. Generaal Watson riep het leger in om machinegeweerposten op belangrijke knooppunten van wegen te plaatsen.

    Op 11 maart begonnen advocaten een staking, gevolgd door de ambtenaren van de ministeries van Onderwijs en Openbare Werken. Op de 12e probeerden 3.000 betogers in de deltastad Tanta het station te bestormen. Britse soldaten schoten op de menigte, waarbij elf doden en eenenvijftig gewonden vielen.

    Op 15 maart marcheerden 10.000 studenten, arbeiders en zelfstandigen naar het Abdeen Paleis in Caïro, waar duizenden anderen zich bij hen voegden. In het hele land vonden protesten plaats van arbeiders, boeren, straathandelaars, advocaten, studenten en zelfs bedoeïenen.

    Vrouwen sluiten zich aan bij de beweging

    Vrouwen uit alle klassen sloten zich op nooit eerder geziene wijze bij het protest aan. Bourgeois- en middenklassevrouwen demonstreerden vaak apart van mannen, terwijl vrouwen uit de arbeidersklasse en vanop het platteland vaak naast de mannen betoogden. Boerenvrouwen namen deel aan sabotage van spoor- en telegraaflijnen. Toen de spoorwegen werden hersteld, deelden vrouwen pamfletten uit die onder de krijgswet verboden waren: ze verstopten deze in winkelmandjes of gaven ze door aan leerkrachten op elk station.

    Een ander kenmerk van de beweging was de afwezigheid van religieus sektarisme. Huda Sha’arawi, een leider van de feministische beweging en vrouw van een van de verbannen leiders van Wafd, schreef: “De Britten beweerden dat onze nationale beweging een opstand was van de moslimmeerderheid tegen religieuze minderheden. Deze laster wakkerde de woede van de kopten en andere religieuze groeperingen aan. Egyptenaren toonden hun solidariteit door elkaar te ontmoeten in moskeeën, kerken en synagogen. Sjeiks liepen arm in arm met priesters en rabbijnen.”

    De islamitische sikkel en het christelijke kruis werden samengevoegd tot een gemeenschappelijk symbool (zoals ook opgemerkt werd tijdens de opstand van 2011). Joden droegen de Davidsster en Egyptische vlaggen, en rabbijnen hielden toespraken die door grote menigten werden toegejuicht.

    Britse militaire repressie

    Er werden collectieve straffen opgelegd. Dorpen die het dichtst bij beschadigde spoorwegen lagen, werden gebombardeerd door de Royal Air Force, met machinegeweren en met mortiervuur. Diplomaat Sir Ronald Graham adviseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken “dat alle communiqués uit Egypte die te maken hebben met het verbranden van dorpen en dergelijke zorgvuldig gecensureerd moeten worden voor publicatie, anders zijn vragen in het parlement bijna zeker.”

    Verre van te zich neer te leggen bij de bombardementen op dorpen, waren de mensen in de steden woedend. De tramarbeiders in Caïro legden op 13 maart het werk neer en bleven tot 15 april buiten. Ongeveer 4.000 spoorwegarbeiders voegden zich bij hen op de 15e maart. Op de 16e staakten en betoogden Alexandrijnse arbeiders bij de spoorwegen, dokken, vuurtorens, postkantoren, regeringswerkplaatsen, douane en trams. Cairo werd effectief afgesneden van de rest van het land. Er waren geen spoor-, telefoon- of telegraafdiensten naar andere provincies.

    In Zifta, in het noordoosten van het land, werd een revolutionaire raad opgericht met kooplieden en zelfstandigen, die de stad onafhankelijk verklaarde van het Britse Rijk. Hoewel soortgelijke ontwikkelingen elders plaatsvonden, was er geen brede verspreiding van sovjets of arbeidersraden.

    Nationalistische leiders houden beweging tegen

    De omvang en omvang van de betogingen en stakingen schokten de leiders van Wafd die zich zorgen maakten dat de beweging uit de hand liep. Ze probeerden de transportstaking te stoppen omdat die “de mensen schaadde en het transport van gewassen kon stoppen en commerciële transacties kon hinderen.” De meeste stakingen en betogingen kwamen er niet na oproepen door deze ‘leiders’, die moeite hadden om aan het hoofd van de beweging te blijven.

    Tussen 15 en 31 maart werden minstens 800 Egyptenaren gedood en talrijke dorpen in brand gestoken. Winston Churchill, toenmalige staatssecretaris van Oorlog en Lucht, vertelde het Lagerhuis dat vrijwel heel Egypte in opstand was.

    De Britse regering trok zich op 7 april terug en liet de drie leiders van Wafd vrij, waardoor de delegatie de vredesconferentie van Parijs kon bijwonen. Er werd een commissie onder leiding van Lord Milner opgericht om de oprichting van een autonome regering voor Egypte onder Britse bescherming te onderzoeken – op voorwaarde dat de betogingen werden afgelast.

    Feesten als de Britse regering toegeeft

    Toen het nieuws bekend raakte, braken er twee dagen van massafeesten op straat uit. “Yahiya el Watan! (Lang leve de natie!) werd onvermoeibaar geroepen. Een journalist van de Washington Post schreef: “Iedereen kon zien dat dit een feest van vreugde was, zonder enige vijandigheid tegen iemand. Er waren geen feesten of klassen in deze vrijheidscarnaval. Egypte gaf zich over aan een vreugdevolle en onschuldige orgie van nationaal bewustzijn.”

    Toen de drie leiders van Wafd terugkwamen uit Malta, werd er een grote massaparade georganiseerd om hen te begroeten. Vooraan liepen de Wafdleiders, kabinetsambtenaren en leden van de wetgevende vergadering, rechters en advocaten, artsen en mannen uit de hogere en middenklasse. Zij werden gevolgd door arbeiders en mannelijke scholieren. Daarna volgden vrouwen uit de hogere klassen in auto’s en tenslotte de vrouwelijke arbeiders en de boerenvrouwen in karren. De boodschap was duidelijk: een onafhankelijk Egypte zou worden geregeerd door zakenlieden en grootgrondbezitters. Van iedereen werd verwacht dat ze hun plaats zouden kennen.

    Misplaatst vertrouwen in Amerikaanse president

    De Wafd verwachtte optimistisch steun van de Amerikaanse president Woodrow Wilson, die kort voor het einde van de oorlog zich had uitgesproken voor nationale zelfbeschikking. Maar Wilson vertegenwoordigde de belangen van het Amerikaanse kapitalisme in concurrentie met de Europese imperiale mogendheden. De Amerikaanse regering wilde zeker niet dat Egypte het voorbeeld van Rusland volgde, waar een burgerlijke revolutie enkele maanden later werd gevolgd door een succesvolle arbeidersrevolutie onder leiding van de Bolsjewistische Partij.

    De Britse regering kreeg de verzekering dat haar bondgenoten, waaronder de VS, een voortgezet Brits protectoraat in Egypte zouden steunen en geen echte onafhankelijkheid. Zij kon de Wafd dus toestaan de vredesconferentie van Parijs bij te wonen, wetende dat hun eisen niet zouden worden ingewilligd.

    Wat ze kregen was een verklaring van de Britse regering dat het protectoraat in 1922 zou eindigen. Egypte zou erkend worden als een onafhankelijke soevereine staat – maar Groot-Brittannië zou de controle behouden over vier belangrijke gebieden “van vitaal belang voor het Britse Rijk.” Dit waren de veiligheid van de imperiale communicatie (d.w.z. militaire bases langs het Suezkanaal), de verdediging van Egypte tegen agressie van buitenaf, de bescherming van buitenlandse en minderheidsrechten (d.w.z. de commerciële belangen) en Soedan. Egypte gooide de Britse militaire en politieke overheersing niet van zich af totdat de staatsgreep van de Vrije Officieren Nasser in 1952 aan de macht bracht.

    Arbeiders zetten de strijd tegen de nieuwe regering voort

    De stakingen duurden drie jaar voort omdat arbeiders echte vooruitgang wilden bekomen. In de herfst vond een 65 dagen durende spoorwegstaking plaats. De arbeiders van de Suez Oil Refinery staakten 113 dagen en de trams van Cairo lagen 102 dagen plat. Het aantal vakbonden verdubbelde tot 95. Een soortgelijke golf van onafhankelijke vakbondsvorming en stakingen vond plaats na de opstand van 2011.

    Een arbeidsbeschermingswet werd uitgesteld tot de nieuwe Egyptische regering in 1922 werd geïnstalleerd. De wet werd vervolgens verder uitgesteld! Buitenlandse eigenaars van Egyptische bedrijven verzetten zich tegen de invoering ervan en verklaarden zich er niet aan te zullen onderwerpen. Egyptische kapitalisten drongen er bij de regering op aan om de jonge Egyptische industrie geen lasten op te leggen die hen zouden achterstellen tegenover buitenlandse concurrenten.

    Er was geen onafhankelijke arbeiderspartij die de werkenden kon waarschuwen voor vertrouwen in kapitalistische ministers, een socialistisch programma ontwikkelde rond lonen, jobs, huisvesting, landhervormingen en een democratische arbeidersstaat. In 1919 verschenen er kleine socialistische groeperingen in Caïro en Alexandrië (waarvan velen Grieken of Italianen waren). In 1920 werd de Socialistische Arbeiderspartij van Alexandrië opgericht, die de steun kreeg van de eerste Arbeidsfederatie van Egypte, die meer dan 20 vakbonden met 50.000 leden verenigde.

    De Communistische Partij werd in 1922 opgericht, eerst met voornamelijk buitenlandse en intellectuele leden. Zij nam niet deel aan de nationalistische beweging tegen de Britse bezetting, waardoor zij geïsoleerd bleef van de grote massa’s die dat wel deden. Ze had zich tot deze beweging moeten richten met een programma van onafhankelijke arbeidersactie.

    De Communistische Partij had moeten uitleggen dat de leiders van Wafd meer angst hadden voor arbeidersacties dan voor de Britse bezetting. Echte onafhankelijkheid kon alleen worden gewonnen door een socialistische revolutie, zoals in Rusland. De massa boeren op het platteland had een vastberaden arbeidersbeweging kunnen volgen die garant stond voor herverdeling van land, goedkope kredieten door de nationalisatie van de banken en een programma om hun leven te verbeteren.

    In 1924 verbood Saad Zaghlul, ondertussen premier, het Rode Verbond van Vakbonden onder communistische leiding en zette zijn leiders gevangen. Overheidspersoneel en transportarbeiders die actie ondernamen, werden bedreigd met boetes en gevangenisstraffen.

    Deze lessen zijn vandaag, acht jaar na de prachtige opstand van 2011, nog steeds relevant. Ook dat was een kans voor de arbeidersklasse om de macht te grijpen, maar de afwezigheid van een revolutionaire partij met een socialistisch programma maakte dat de meerderheid van de bevolking heil zocht bij liberale kapitalistische of islamitische politici. Toen hun hoop teniet werd gedaan door de voortzetting van de kapitalistische uitbuiting, namen het leger en president Abdel Fattah Al-Sisi de macht over. De rechten van de werkenden werden verpletterd en vakbondsactivisten werden gearresteerd en gevangengezet.

    De basis leggen voor een nieuwe revolutionaire massapartij is de taak waar de marxisten naartoe moeten werken, dit als voorbereiding op toekomstige strijd. De arbeidersklasse is vandaag veel sterker in aantal, opleiding en communicatiemiddelen dan honderd jaar geleden. Het nieuws over een revolutie verspreidt zich veel sneller over de wereld dan na de Russische Revolutie. Een socialistische revolutie zou bewegingen over de hele wereld tot uitbarsting brengen.

  • 60 jaar geleden: de Suez-crisis van 1956

    6suezOp 5 november 1956 trokken Britse en Franse para’s naar Port Said in Egypte om de toegang tot het Suezkanaal over te nemen. Twee maanden eerder had de Egyptische president Nasser voor een enthousiaste menigte in Cairo verklaard: “We zullen onze vrijheid verdedigen. Ik kondig de nationalisatie van het Suez-kanaal aan.” We blikken terug op de Suez-crisis en het Nasserisme.

    Dossier door Dave Carr, eerst verschenen in 2011

    Imperialisme

    De Russische revolutionair Lenin omschreef imperialisme als het “hoogste of het monopoliestadium van het kapitalisme”. In de negentiende eeuw exporteerden grote bedrijven uit Europa en Noord-Amerika kapitaal naar het buitenland om daar verse reserves van goedkope arbeid, grondstoffen en markten aan te boren. Dat gebeurde in het Midden-Oosten, Afrika, Azië en Latijns-Amerika.

    Om de investeringen en winsten veilig te stellen, gingen de Westerse machten over tot militaire bezettingen waarbij de nieuwe kolonies ook politiek werden gecontroleerd. Vanaf het einde van de 19de eeuw werd onder de Europese machten gestreden voor de Afrikaanse kolonies. De onderlinge tegenstellingen waren groot en zouden uiteindelijk leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.

    Na de Tweede Wereldoorlog gingen de massa’s van de stedelijke arbeiders en de bevolking op het platteland de strijd tegen de koloniale machten aan om de onafhankelijkheid af te dwingen. Dit leidde in een aantal gevallen tot het omverwerpen van de lokale kapitalistische klasse en tot allianties met de Sovjetunie.

    De imperialistische machten moesten hun directe heerschappij achterwege laten, maar ze zouden het lot van de voormalige kolonies blijven beheersen door hun dominantie van de wereldmarkten. Dat is wat bekend staat als ‘neokolonialisme’, gesymboliseerd door machtige multinationals.

    Groot-Brittannië, Frankrijk en de VS weigerden Egypte een lening toe te kennen om een hydro-elektriciteitsproject op te starten met de bouw van de Aswan dam. Nasser verklaarde hierop dat hij de 100 miljoen dollar inkomsten van het Suez Kanaalbedrijf zou overnemen om het project te financieren.

    Deze nationalisatie zette kwaad bloed bij het Britse en Franse imperialisme. Nasser had nu de controle over een strategische waterweg waarlangs de Arabische olievoorraden naar het Westen werden verscheept. Bovendien kreeg hij steeds meer steun van de uitgebuite arbeiders en boeren in de regio. Deze bewegingen bedreigden de marionettenregimes van de oliedictators in het Midden-Oosten.

    Na 1945 dreven de arbeiders en boeren doorheen de koloniale wereld hun anti-imperialistische strijd op om nationale en sociale bevrijding te bekomen. De dagen van directe heerschappij door de oude koloniale machten waren geteld.

    De Britse premier Anthony Eden werd aangemoedigd door zijn conservatieve regering om een poging te ondernemen om het Britse rijk te herstellen. Ondanks de versnelde economische en politieke achteruitgang van het Britse imperialisme als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, dacht Eden dat Groot-Brittannië een machtige rol zou kunnen spelen in de wereldgebeurtenissen. Ook de Franse heersende klasse dacht dat het mogelijk was om de vroegere koloniale glorie van het land te herstellen. De brutale aanpak van de Fransen in de koloniale oorlogen leidde tot harde nederlagen in Vietnam en Algerije. De Fransen moesten zich uit beide landen terugtrekken.

    Westerse reactie

    “We zullen de dam bouwen met de schedels van de 120.000 Egyptische arbeiders die hun leven lieten in de bouw van het kanaal.” Dat standpunt van Nasser was voor de arbeiders en werklozen in de sloppenwijken van Cairo en Alexandrië en voor de Arabische bevolking doorheen de hele regio erg helder en het had een enorme aantrekkingskracht.

    De reactie van het Westen was voorspelbaar. Zowel het Britse als het Franse parlement vergeleek het optreden van Nasser met Mussolini en Hitler. De burgerlijke media en de conservatieve parlementsleden hadden het over “Nasser-Hitler” en werden daarin vervoegd door parlementsleden van Labour en de Liberals die er bij premier Eden op aandrongen om maatregelen tegen Egypte te nemen. Eden deed dit maar al te graag, hij liet de middelen van het Suezkanaal die in de handen van Britse banken waren onmiddellijk bevriezen. Het ging om zowat twee derden van de inkomsten van het Kanaal.

    Labour-leider Hugh Gaitskell steunde de conservatieve regering bij de Verenigde Naties en stelde dat een gewapende interventie tegen Nasser niet mocht worden uitgesloten. De Franse premier Guy Mollet beloofde een “harde tegenaanval.”

    De Britse regering probeerde de crisis op diplomatieke wijze aan te pakken. Er werd een conferentie van 24 maritieme landen bijeengeroepen in Londen om te discussiëren over de “bedreiging van de vrije internationale scheepvaart.” Er werd minder aandacht aan gegeven, maar het leger riep reservisten op en begon een grote zeemacht klaar te stomen.

    Het antwoord van Nasser bestond uit een oproep voor een internationale solidariteitsstaking bij het begin van de conferentie. Op 16 augustus waren er massale stakingen in Libië, Egypte, Syrië, Jordanië en Libanon en kleinere acties in Soedan, Irak, Tunesië en Marokko. Er waren overal betogingen die naar de Britse en Franse ambassades trokken.

    Samenzwering

    De Amerikaanse president Eisenhower zat midden een verkiezingscampagne en weigerde een Brits-Franse militaire tussenkomst te steunen. Het VS-imperialisme ging de confrontatie aan met de Britse en Franse rivalen in een strijd voor invloed in het Midden-Oosten.

    Het excuus voor de inval in Egypte was een Israëlische inval in Sinai. De Britse en Franse troepen kwamen vervolgens tussen om de Israëlische en Egyptische legers van elkaar te scheiden en het internationale verkeer door het Suez-kanaal te beschermen.

    Vertegenwoordigers van de Israëlische, Franse en Britse regeringen kwamen in het geheim bijeen op 24 oktober in de buurt van Partij. Daar werd een pact gesloten. De Britse minister van buitenlandse zaken, Anthony Nutting, verklaarde daar later over dat het Britse optreden onderdeel was van een “samenzwering met de Fransen en de Israëli’s.”

    Israël gebruikte het voorwendsel dat er grensoverschrijdende aanvallen van de Palestijnen waren en dat de haven van Eilat was afgesloten door de Egyptenaren. Hierop werd op 29 oktober tot een militaire invasie overgegaan. De volgende dag kwamen de Fransen en Britten met een gezamenlijk ultimatum waarin ze Israël en Egypte oplegden om elk tien mijl van het Kanaal weg te blijven. Dat was op een ogenblik dat de Israëlische troepen nog meer dan 100 mijl van het Suez-kanaal verwijderd waren en dagenlang zouden moeten vechten om stand te houden.

    Uiteraard weigerde Egypte het ultimatum en ging Israël er mee akkoord. De Britse en Franse troepen kwamen vervolgens tussen. Egyptische luchthavens werden aangevallen en er kwam op 5 november een invasie van de kanaalzone. Zowat 1.000 Egyptenaren, vooral gewone burgers, kwamen om bij de invasie in Port Said.

    Nederlaag

    De Britse arbeidersbeweging mobiliseerde tegen de inval in Egypte en hield een grote betoging op Trafalgar Square. Toen de betogers naar Downing Street wilden trekken, kwam het tot confrontaties met de politie.

    Eden had geluk dat de gebeurtenissen in Egypte naar de achtergrond werden verdreven omdat er in Hongarije een arbeidersopstand tegen de Stalinistische dictatuur was waarbij de opstand werd neergeslagen door Sovjettanks. Dat was op dezelfde dag dat Egypte werd binnengevallen. Maar intussen raakte de Tory-regering steeds meer geïsoleerd.

    De internationale gevolgen waren verregaand. De meeste Arabische landen verbraken de diplomatieke banden met Groot-Brittannië en Frankrijk. De Britse oliepijpleiding in Syrië werd opgeblazen. Saoedi-Arabië blokkeerde de olie-export naar Groot-Brittannië. De VS eiste een volledige terugtrekking uit Egypte. De Sovjetunie dreigde met vergeldingsacties.

    De economische en politieke zwakheid van het Britse imperialisme werd duidelijk. Het Suezkanaal werd geblokkeerd met schepen die tot zinken werden gebracht. Binnen de paar weken moest de olie gerantsoeneerd worden. De VS weigerde een lening te geven en hield de Britse vraag voor een lening bij het IMF tegen. De Britse pond zakte in elkaar en de buitenlandse muntreserves raakten snel uitgeput.

    Na zes weken moesten de Britse en Franse troepen de aftocht blazen, ook de Israëli’s trokken zich terug. Nasser kwam er als overwinnaar uit en had de imperialisten vernederd. Eden was politiek en fysiek gebroken en nam ontslag.

    Na de Suez-crisis kreeg de Arabische revolutie een nieuwe dynamiek die even sterk was als de ineenstorting van de invloed van het Britse imperialisme.

    [divider]

    Wat is Nasserisme?

    Nasser kwam aan de macht na een militaire staatsgreep waarmee de rijke en corrupte koning Farouk werd omvergeworpen in 1952. Farouk was een marionet van het westen en vooral van het Britse imperialisme.

    Op dat ogenblik hadden 6% van de Egyptische landeigenaars 65% van de landbouwgrond in handen. 72% van de bevolking moest het doen met slechts 13% van de grond. Er waren miljoen landloze boeren en werklozen die gedwongen werden tot een bestaan in de sloppenwijken van Cairo en Alexandrië. Landbezettingen en stakingen ontwikkelden, maar er was geen arbeidersformatie die in staat was om de arbeiders en boeren te leiden in een strijd om de macht. Kolonel Nasser stapte in het politieke vacuüm.

    Hij voerde beperkte landhervormingen door, maar liet het kapitalisme intact. Hij had een socialistische retoriek om de steun van de arbeiders te verwerven, maar aarzelde tegelijk niet om stakingsleiders te arresteren en dood te schieten. Hij verkoos hulp van de Westerse machten, maar leunde over naar de Sovjetbureaucratie als tegengewicht tegen het imperialisme. Deze evenwichtsoefening in eigen land en tegenover de buitenlandse machten zorgde ervoor dat hij een dictator met Bonapartische kenmerken werd.

  • Egypte: opnieuw duizenden textielarbeiders in actie voor hun levensstandaard

    egypteDe beweging in Egypte van 2011 werd voorafgegaan door oprispingen van arbeidersprotest. Dit was voornamelijk het geval in de textielsector in Mahalla, een centrum van die sector. Het is dan ook belangrijk dat er vandaag opnieuw acties van textielarbeiders plaatsvinden. De revolutionaire beweging van 2011 heeft de kracht van de massa’s getoond, maar leidde niet tot fundamentele verandering. De levensstandaard van de werkenden ging er niet op vooruit, het oude regime probeert de touwtjes terug stevig in handen te nemen en het gevaar van terrorisme neemt toe.

    Artikel door David Johnson, Socialist Party

    Een nieuwe textielstaking in Mahalla is de grootste protestbeweging van de werkende bevolking totnutoe tegen het regime van president Abdel Fattah al-Sisi. Op 21 oktober gingen de arbeiders in staking. Ze eisen een jaarlijkse bonus van 10% naar het voorbeeld van wat andere werknemers van overheidsbedrijven krijgen. Ze eisen ook extra voedselbonnen, het heropenen van gesloten productielijnen, verantwoording van de managers voor verliezen en het herintegreren van werkenden die afgedankt werden wegens vakbondsactiviteiten.

    Zowat 14.000 van de 17.000 werknemers gingen in staking. Op de tweede dag was er het bericht dat de Egyptische vakbondsfederatie (ETUF) een akkoord had bereikt. Maar de werknemers bleven daarna nogmaals acht dagen buiten staan. Op de vijfde dag van de staking gingen ook 7.000 personeelsleden van het bedrijf Kafr al-Dawwar in staking. De officiële vakbondsfederatie “blijft zwijgen en neemt geen concrete stappen rond ons ongenoegen of voor onze rechten”, stelde onafhankelijke vakbondsmilitant Kamal al-Fayoumy die in april werd afgedankt wegens zijn rol in stakingsacties in Mahalla.

    De website van ETUF zwijgt alvast over de stakingen bij Mahalla en Kafr al-Dawwar. De leiders van de vakbond worden aangeduid door het ministerie van arbeid. In mei van dit jaar kondigde president Sisi aan dat het mandaat van de vakbondsleiders met een jaar verlengd werd.

    Het ongenoegen onder de arbeiders is groot. In september was er 9,2% inflatie, terwijl de lonen van de textielarbeiders slechts met 7% stegen. Een bonus en extra voedselbonnen zijn dan ook belangrijk. Minister van arbeid Gamal Sorour dreigde ermee om alle stakers af te danken. In mei besliste een rechtbank dat het mogelijk is om gelijk welke staker af te danken als dit in het “publieke belang” is. Ministers en gevestigde media stelden dat de stakingen ruimte zouden geven aan “terroristen”.

    De arbeiders laten zich niet intimideren en gingen pas terug aan de slag toen er schriftelijke garanties waren voor een bonus. Op 1 november beloofde Sorour om de problemen van de werkenden op te lossen binnen de 48 uur nadat ze het werk hervat hadden. Het lijkt een belangrijke overwinning te zijn. Na tien en zes dagen staking ging het personeel van Mahalla en Kafr al-Dawwar terug aan de slag. Op dezelfde dag begon een staking van textielarbeiders in het bedrijf Vestia in Alexandrië.

    De arbeiders van Mahalla hebben een lange traditie van heldhaftige stakingen. Ze zetten de toon voor de werkenden in de rest van het land. Hun staking in 2006 en de straatprotesten van 2008 waren belangrijk voor de uiteindelijke val van president Moebarak.

    Tijdens de recente staking was er ook de eerste ronde van de parlementsverkiezingen. De opkomst was erg laag, amper 21,7% ging stemmen. Dat is minder dan de 23% die in 2005 ging stemmen onder Moebarak. De Moslimbroederschap en de meeste linkse partijen riepen op tot een boycot van de verkiezingen. In 2011 was er een opkomst van 54%.

    De Partij van Vrije Egyptenaren, een initiatief van de miljardair Naguib Sawiris, haalde reeds 41 zetels. Het nam deel aan de verkiezingen als onderdeel van een coalitie van tien partijen, “Uit liefde voor Egypte” was de naam van de coalitie die geleid werd door Sameh Seif Al-Yazal, een voormalige agent van de veiligheidsdiensten. Het is een verdere stap in het hervestigen van de macht van de staat na de beweging van 2011.

    De werkenden zijn niet vertegenwoordigd in het parlement. Ze zullen steeds meer gedwongen worden om via acties en strijd hun levensstandaard te verdedigen en te verbeteren. De opbouw van democratische onafhankelijke vakbonden zal onderdeel van die strijd zijn. Socialisten en syndicalisten moeten ook opkomen voor een massale arbeiderspartij die de werkenden kan verenigen rond een programma van degelijke jobs, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg naast democratische rechten.

     

  • Lessen trekken uit de Noord-Afrikaanse revoluties – strijd tegen contrarevolutie gaat door

    Verslag vanop de zomerschool van het CWI door David Johnson, Socialist Party.

    tunisia-revolutionHet begon in Tunesië in december 2010 en verspreidde zich verder naar Egypte waarbij dictators doorheen de regio hun positie bedreigd zagen. Het idee van revolutie werd op de agenda van werkenden en jongeren in heel de wereld geplaatst. Het proces van revolutie is sindsdien niet gestopt, maar het bevindt zich wel in een strijd op leven en dood met het proces van contrarevolutie.

    Recente ervaringen in de region tonen nogmaals aan hoe onafhankelijke arbeidersorganisaties en een socialistisch actieprogramma van cruciaal belang zijn voor de revolutie en voor het stoppen van de contrarevolutionaire krachten. Waar arbeidersorganisaties reeds in 2011 het zwakste stonden, konden stammentwisten en religieuze sectaire krachten het voortouw nemen.

    Op de Europese zomerschool van het CWI werden deze ontwikkelingen besproken in een commissie. Er werd ingeleid door Dali van Al-Badil al-Ishtiraki (Socialistisch Alternatief), de Tunesische afdeling van het CWI.

    Tunesië

    In januari 2011 werden straten en bedrijven bezet door een groot aantal werkenden en jongeren. De Tunesische premier probeerde wanhopig om de overgang te organiseren van de dictatuur van president Zine al-Abidine Ben Ali naar een nieuwe kapitalistische regering.

    De arbeidersbasis van de machtige vakbondsfederatie UGTT heeft een traditie van onafhankelijkheid en strijd tegen het regime van Ben Ali. De vakbondsleiders konden een arbeidersregering vormen en de basis leggen voor een democratische arbeidersstaat. Maar ze waren sterk verbonden met het regime en weigerden verdere stappen te zetten. De vakbondsleiders beweerden dat dit de mensen teveel zou ‘afschrikken’. Zowel de linkse leiders als de vakbondsleiders brachten verschillende versies van het idee van verschillende stadia. Eerst moest de kapitalisitsche democratie gestabiliseerd worden waarna in een punt in de verre toekomst de mogelijkheid van socialisme op de agenda zou komen. De kapitalistische staat kon de macht behouden. Dit bereidde de weg voor de reactie voor, ook voor de opkomst van terroristische aanslagen.

    De salafistische moorden op linkse leiders als Chokri Belaïd en Mahamed Brahmi in 2013 leidden tot een 24-uren en een 48-urenstaking en grote betogingen. De kracht van de arbeidersklasse werd aangetoond, er waren nieuwe mogelijkheden om het kapitalisme omver te werpen en een regering van werkenden en armen te vestigen. De UGTT-leiding had de militante acties van de basis moeten gebruiken om democratische strijdcomités van de werkenden te vestigen of verder uit te bouwen om deze te coördineren als basis voor een nieuwe revolutionaire regering.

    Op de begrafenis van Belaïd riepen de betogers: “De macht is aan ons.” Maar de centrale leiders van het Volksfront, een linkse alliantie, kwamen niet verder dan de boodschap: “Slaap zacht kameraad”. De aanwezigen waren ontgoocheld. Deze houding van de leiding liet de regering toe om zich telkens weer te stabiliseren.

    De terroristische aanslag op het Bardo museum in maart dit jaar was een nieuw keerpunt. De regering riep op tot een betoging van ‘nationale eenheid’ onder leiding van de gevestigde politici. De UGTT nam aan de betoging deel, maar zonder vakbondsvlaggen. Ze kwamen over als aanhangers van de politici die de levensstandaard van de bevolking ondermijnen in plaats van als een onafhankelijke kracht.

    Er waren sindsdien grote stakingen van leraars en gezondheidspersoneel. Deze toonden aan dat de arbeidersklasse nog niet verslagen is. Ondanks het bloedbad op het strand van Sousse, wat de regering het excuus gaf om nog verder te gaan op repressief vlak, kan de regering de arbeidersklasse nog niet frontaal aanvallen.

    Het Volksfront is een alliantie waar de meest actieve revolutionairen, jongeren en syndicalisten in actief zijn. Maar het ontbreekt dit front een duidelijk programma om vooruit te gaan. Het CWI roept op tot verdediging tegen terroristische aanslagen, voor het isoleren van de terroristen, voor een democratische niet-religieuze controle op het gewapende verzet en dit alles gekoppeld aan een socialistisch programma.

    Egypte

    In tegenstelling tot de onafhankelijke traditie van de UGTT werd de ondemocratische Egyptische vakbondsfederatie ETUF geleid door aanhangers van het vroegere regime van Moebarak. De werkenden speelden een belangrijke rol in de betogingen en bezettingen die Moebarak ten val brachten, maar ze deden dit niet als georganiseerde klasse. Het liet anderen toe om de leiding van de revolutionaire beweging op te nemen, liberalen die het kapitalisme steunen, de Moslimbroederschap die zich aanvankelijk tegen de beweging kantte en nadien het leger nadat de Moslimbroederschap zich aan de macht verbrand had.

    Dezelfde vakbondsleiders bleven al die tijd gewoon zitten. Hun boodschap op 1 mei was dat “de werkenden van Egypte stakingen verwerpen en inzetten op sociale dialoog met de regering en de werkgevers als mechanisme om sociale rechtvaardigheid te bekomen.”

    Het regime van president Abdel al-Sisi in Egypte kon de contrarevolutie verder doordrukken dan wat het geval is in Tunesië. De repressie is terug met inbegrip van arrestaties en martelingen van activisten. Stakers worden als terroristen afgeschilderd. Sisi gebruikt de sfeer van uitputting en ontgoocheling wegens het gebrek aan verbetering in het dagelijkse leven sinds de revolutie, aangevuld met de angst voor de groei van islamitische terrorisme. Dat is de basis waarop Sisi zijn steun kan behouden.

    Het gebrek aan massaal verzet van de werkende bevolking, die afgeremd wordt door de vakbondsleiders maar ook door fouten van sommige leiders van de onafhankelijke vakbonden, maakt dat Sisi er voorlopig mee wegkomt. De onafhankelijke vakbonden groeiden snel in de maanden na de revolutie, ze gingen snel van amper 50.000 naar 2,5 miljoen leden. Maar de meest prominente leider, Kamal Abu Eita, besloot om tot de regering van Sisi toe te treden en verzette zich nadien tegen stakingen.

    De afgelopen maanden waren er verschillende stakingen en de arbeidersklasse zal opnieuw in actie komen. Onafhankelijke organisaties, zowel vakbonden als partijen met leden in de grote fabrieken en arbeidersbuurten, zouden samen met een revolutionair socialistisch programma een einde maken aan de contrarevolutie van Sisi en de basis leggen voor socialistische verandering waarmee een einde kan gemaakt worden aan armoede, gebrek aan basisdiensten en onveiligheid.

    Internationale impact van de revolutie

    De discussie op de zomerschool werd ook uitgebreid door verschillende tussenkomsten. Zo werd ingegaan op de confrontaties tussen Berbers en Arabieren in Algerije, op 9 juli vielen er 25 doden in Ghardaia bij dergelijke confrontaties. In Marokko is er sinds 2011 een beweging tegen vervuiling en de diefstal van water aan de zilvermijn Imider. De lokale Berber bevolking bezet een kamp aan de mijn die eigendom is van de monarchie. In Libië stonden de arbeidersorganisaties het zwakste ten tijde van de opstand tegen Khadaffi. Het regime werd gebombardeerd door de NAVO en raakte volledig gedesintegreerd met elkaar bestrijdende krijgsheren.

    De impact van de revoluties in Noord-Afrika op de rest van Afrika kwamen aan bod in een tussenkomst over Burkina Faso. De verklaring van de Tunesische afdeling van het CWI na het bloedbad in Sousse maakte ook indruk op socialisten in Soedan en elders in de regio.

    De commissie op de zomerschool gaf aan dat de analyses van het CWI de leden in de regio vertrouwen geven. Zij beginnen aan de taak om de krachten op te bouwen die nodig zijn om te vermijden dat toekomstige mogelijkheden voor de arbeidersklasse niet verloren gaan. Een socialistisch Tunesië zou een nog veel grotere impact op de regio hebben dan de opstand die in december 2010 begon.

  • The Square. Moed, vastberadenheid en ontgoocheling in Egypte

    Recensie door David Johnson

    De film ‘The Suare’ (el Midan) werd in 2013 gemaakt en genomineerd voor een Oscar. De film werd eerder in februari vertoond op de Berlinale. Ten onrechte is de film niet erg bekend bij ons. Hieronder een recensie door David Johnson die eerder verscheen in weekblad ‘The Socialist’.

    Het Tahrirplein van Caïro verscheen sinds 2011 met de regelmaat van de klok in de wereldmedia. Het plein werd twee keer bezet als onderdeel van een massale opstand die een president ten val bracht. Hosni Moebarak moest na 30 jaar van brutale dictatuur de aftocht blazen. Amper 12 maanden later moest Mohammed Morsi hetzelfde doen.

    ‘The Square’ is een levendige documentaire film die begint met de opstand van januari 2011. Het begint met de opstand tegen Moebarak en eindigt kort na de val van Morsi in juli 2013.

    De ebbe en vloedgolven van de Egyptische revolutie worden gebracht door de ogen van actieve deelnemers, in het bijzonder de jonge activist Ahmed Hassan, de Moslimbroeder Magdy Ashour die onder Moebarak werd gemarteld en Khalid Abdala, een Britse acteur die in een Egyptisch gezin werd geboren en vooral bekend is door zijn rol in ‘The Kite Runner’.

    In februari 2011 verbroederden de massa’s met soldaten. Moslims en christenen mengden zich vrolijk onder elkaar. Jonge vrouwen riepen vol zelfvertrouwen slogans. Ze waren allen verenigd tegen het regime. “Brood, vrijheid en sociale gerechtigheid”, eisten miljoenen mensen.

    Weg met Moebarak!

    Een legerofficier kondigt het ontslag van Moebarak aan op televisie waarop de betogers dansen en huilen van geluk. “Het is op dat ogenblik dat we beseften dat de mensen de echte macht hebben”, stelt Ahmad. “Er komen goede tijden.”

    De euforie houdt enkele weken aan. De film toont de levendige discussies onder de massa’s, er wordt gedebatteerd over hoe de samenleving vooruit kan.

    Maar de legerleiding neemt de controle over de regering, de massa’s worden overtuigd om naar huis te gaan en er lijkt weinig te veranderen.

    Hoe verder?

    De activisten keren terug naar het plein en proberen de positie die ze maanden voordien hadden terug te bekomen. Ze worden gewelddadig aangepakt door de veiligheidsdiensten.

    De film toont beelden van het lichaam van de zanger Ramy Essam, wiens songs de soundtrack van de opstand werden, nadat hij in elkaar werd geslagen door de ordediensten.

    Een activist voelt dat de betogers de macht verliezen en zegt: “Het was alsof we het uitstekend deden bij een examen maar vergaten om onze naam op het papier te schrijven. Niemand wist aan wie het toebehoorde.”

    Magdy, het lid van de Moslimbroederschap (MB), komt in beeld bij een bezetting van Tahrir bij het begin van de opstand van Moebarak. Nochtans was er op dat ogenblik een bevel van de MB-leiding om niet aan de acties deel te nemen. Magdy zegt: “Ik ben niet tevreden met de leiding van de Moslimbroederschap.”

    Khalid maakt ruzie met zijn moeder, een activiste van een oudere generatie, over de verkiezingen. Hij stelt dat enkel de Moslimbroeders sterk georganiseerd naar de verkiezingen trekken. Maar zijn enige alternatief erop is de stelling dat de verkiezingen moeten uitgesteld worden. “Alle politici falen.”

    Het bloedbad door het leger onder vreedzame christelijke betogers in oktober 2011 komt uitgebreid aan bod in de film. Tegen december schiet het leger met scherp op betogers rond Tahrir. De moedige cameramensen brengen de kijkers samen met Ahmed naar de frontlinie. Er worden ook beelden getoond van de geïmproviseerde ziekenpost langs de straat waar Ahmed terecht komt na een verwonding.

    Ahmed lijkt verrast door de snelle veranderingen op een jaar tijd. “Revolutionairen worden verraders genoemd, terwijl de verraders plots helden worden.” Maar hij blijft de strijd aangaan.

    Bij de tweede ronde van de presidentsverkiezingen van mei 2012 is de keuze beperkt tot Morsi van de Moslimbroederschap en Shafiq van het oude regime. Toch is er vreugde als Shafiq een nederlaag lijdt, zelfs indien het met een beperkt verschil van amper 3% was.

    Khalid stelt vast: “Meestal verzetten we ons en zeggen we ‘neen’. Maar we hebben geen eigen alternatief.” Magdy’s tienerdochter zegt: “Er werd niets bereikt met de revolutie. We hebben nog steeds geen gezondheidszorg.”

    Op het einde van de film wordt de Moslimbroederschap onder vuur genomen en wordt Morsi aan de kant geschoven na de grootste betoging uit de geschiedenis. Maar hij wordt vervangen door generaal al-Sisi, de toplui van het leger hebben het nog steeds voor het zeggen.

    ‘The Square’ toont de moed, vastberadenheid en energie van de revolutionaire jongeren. De film toont ook hoe gewone MB-leden zoals Magdy hierdoor beïnvloed werden en samen opkwamen voor waardigheid en sociale rechtvaardigheid. Er wordt wel geen antwoord gegeven op de vraag hoe het mogelijk is dat het repressieve regime van Moebarak drie jaar later opnieuw wordt opgebouwd.

    Rol van de arbeidersklasse

    In de film wordt niet ingegaan op het feit dat miljoenen werkenden een cruciale rol speelden in de val van Moebarak door zich te organiseren in vakbonden en de strijd voor hogere lonen en betere arbeidsvoorwaarden te voeren.

    Hun afwezigheid is een weerspiegeling van het ontbreken van een georganiseerde arbeidersaanwezigheid op Tahrir. Er waren veel arbeiders op dat plein, maar ze waren er als individuen en niet als georganiseerde klasse die leiding kon geven aan de ongeorganiseerde armen en delen van de middenklasse.

    De revoluties van 2011 in Tunesië en Egypte lagen mee aan de basis van massaal jongerenprotest in Europa en de VS met de Indignado’s en de Occupybeweging. De film toont de mogelijkheden maar ook de zwaktes van die bewegingen die zoveel mensen op de been brachten om verandering te eisen.

    Er wordt echter geen idee gegeven van hoe echte verandering kan bekomen worden of hoe het mogelijk was dat de heersende klasse de macht kon behouden, zelfs indien dit niet bepaald stabiel is in zowel Tunesië als Egypte. De opbouw van een eigen partij is van groot belang om tot verandering te kunnen komen. Er is nood aan een strategie voor een arbeidersregering en een democratische socialistische samenleving die beroep doet op internationale steun.

    De film ‘The Square’ werd amper vertoond, ondanks verschillende prijzen op filmfestivals in 2013 en een Oscarnominatie in 2014. Meer info over de film vind je hier: http://www.thesquarefilm.com

  • Egypte. ‘Ja’-stem voor nieuwe grondwet, maar gebrek aan enthousiasme en groeiende afkeer tegen leger

    Niemand was echt verbaasd dat 98% van de Egyptische kiezers voor het ontwerp van nieuwe grondwet stemde in het referendum dat vorige week plaatsvond. Bijna drie jaar na het begin van de massale beweging van de bevolking, waarbij dictator Moebarak aan de kan werd geschoven, is er een roep naar stabiliteit. De lage opkomst van amper 38,5% bij het referendum geeft echter aan dat velen niet bepaald warm lopen voor de nieuwe grondwet of er zelfs actief tegen zijn.

    Analyse door David Johnson, Socialist Party (Engeland en Wales)

    De Moslimbroederschap (MB) riep op tot een boycot van het referendum. In minder geïndustrialiseerde gebieden, waar de steun voor de MB het grootste is, was er een opkomst van ongeveer 20%. Onder de jongeren van minder dan 30 jaar – de meest actieve kracht in de revolutie van 2011 – was de onofficiële opkomst 19%.

    Toplui uit het leger gebruikten het massale protest tegen MB-president Morsi om op 30 juni 2013 een door het leger gesteunde regering onder leiding van generaal Abdel Fattah el-Sisi te vormen. Deze regering werd voorgesteld als een verdediging van de Egyptische bevolking tegen een machtsgreep van de MB. Het gebrek aan onafhankelijke arbeidersorganisaties in de betogingen, met grote vakbonden en een massale arbeiderspartij, liet de legerleiding toe om het vacuüm te vullen dat viel na de ineenstorting van de regering onder leiding van de MB. Na massale druk van miljoenen betogers, moest de legerleiding maatregelen als de verhoging van het minimumloon in de publieke sector (maar niet in de private sector) aankondigen.

    De legerleiding probeert nu om haar positie te consolideren. De nieuwe grondwet werd opgemaakt door een onverkozen comité zonder vertegenwoordigers van de onafhankelijke vakbonden. Deze nieuwe grondwet laat het leger toe om de enorme zakelijke belangen van de leiding te blijven verstoppen. Het leger zal beslissen wie de minister van defensie wordt, het verkozen parlement zal daar niets over te zeggen hebben. Militaire berechting van burgers, een bijzonder gehate procedure onder Moebarak, blijft mogelijk. Stakingen en sit-ins worden voortaan toegelaten en zijn een recht, maar de grondwet laat de regering toe om te bepalen hoe deze ‘rechten’ kunnen uitgeoefend worden.

    Er zijn erg restrictieve wetsvoorstellen om het recht op protest te regelen. Zo moeten organisatoren toelating krijgen van de politie, de actie 24 uur op voorhand aanvragen, details geven over het vertrekpunt en de route alsook de namen van de organisatoren. Betogers die deze nieuwe wet negeren, werden al opgepakt, in elkaar geslagen en seksueel misbruikt in de cel. Er werden ook journalisten opgepakt van wie gedacht wordt dat ze dicht bij de MB staan.

    Vervolging van jongeren en linkse activisten

    Er was een brede steun voor de arrestatie van een aantal MB-leiders wegens ‘terrorisme’. Maar de politie en de veiligheidsdiensten gebruiken hun herwonnen macht ook om jongeren en linkse activisten op te pakken. Er zijn bijna dagelijks protestacties aan de universiteiten. Veel acties zijn het werk van studenten die de MB steunen, maar er zijn ook acties van liberale en van socialistische studenten. De veiligheidsdiensten hebben campussen bestormden aarzelden ook niet om protestacties aan te vallen. Beetje bij beetje wordt het repressieve regime van Moebarak terug opgebouwd.

    In april 2013, enkele weken voor de grote betogingen die Morsi aan de kant schoven, waren er 448 arbeidersprotesten. Het ging om stakingen, blokkades en bezettingen. In december waren er slechts 11, maar er was wel een belangrijke staking van 5.000 arbeiders van het Egyptische ijzer- en staalbedrijf. (cijfers van het Egyptische Centrum voor Sociale en Economische Rechten)

    De economische situatie blijft erg moeilijk. Dat betekent dat er nieuwe aanvallen komen op de arbeidsvoorwaarden en lonen naast de verdere afbouw van subsidies voor basisproducten als gas om te koken en voedsel. De heersende klasse is wanhopig op zoek naar een sterke regering die deze aanvallen succesvol kan opleggen.

    Verschillende delen van de heersende klasse hebben echter hun eigen belangen. Er zijn hoge officieren uit het leger die de industriële sectoren van het leger controleren. Onder Morsi kregen zij af te rekenen met de concurrentie van rijke zakenlui die de MB steunden. Een ander deel van de big business is niet verbonden met het leger of de MB, maar werpt zijn gewicht in de schaal van Sisi. Wellicht zullen er spoedig presidentsverkiezingen komen, er wordt algemeen verwacht dat Sisi zijn kandidatuur op 25 januari zal aankondigen, op de verjaardag van de start van de opstand tegen Moebarak.

    Sisi hoopt verkozen te raken met een even overtuigende meerderheid als in het referendum. Het zou zijn autoriteit versterken, wat nodig is om de besparingen en repressieve maatregelen door te voeren die het Egyptische kapitalisme nodig heeft om te overleven. Maar de arbeiders en jongeren die eerder Moebarak en Morsi wandelen stuurden, zullen hun recht om zich te organiseren en de strijd voor hun belangen niet zomaar opgeven.

    Steeds meer revolutionaire werkenden en jongeren trekken lessen uit de afgelopen drie jaar en komen tot de conclusie dat de arbeidersklasse haar belangen onafhankelijk naar voor moet brengen en niet mag meegesleurd worden in steun voor de ene of de andere vleugel van de kapitalistische klasse. De arbeiders moeten hun eigen organisaties opbouwen, waaronder een massapartij met een programma van democratische socialistische verandering waarmee de strijdbewegingen kunnen verenigd worden in een krachtige beweging die een regering van arbeiders en armen afdwingt.

  • ‘De wereldsituatie en taken van het CWI’ – Deel 1

    Begin december vond een internationale bijeenkomst van het CWI plaats. Dit International Executive Committee (IEC) vormt de leiding die wordt verkozen op de vierjaarlijkse wereldcongressen. In het kader van de bijeenkomst werd een uitgebreide perspectieventekst opgemaakt en bediscussieerd. We publiceren een vertaling van de tekst zoals die werd aangepast en gestemd. Vandaag het eerste deel.

    Deel 1 van de perspectieventekst

    Het vorige IEC concludeerde dat we “één van de meest dramatische periodes uit de geschiedenis” aan het doormaken zijn, gekenmerkt door massabewegingen van de arbeidersklasse in Europa, continue opstanden in de neokoloniale wereld – voornamelijk in het Midden-Oosten -, het ontwaken van de Zuid-Afrikaanse arbeidersklasse, de verwachting van belangrijke ontwikkelingen in de VS als gevolg van de verkiezingen, maar ook veranderingen in China en heel Azië en een belangrijke ommekeer in de situatie in Latijns-Amerika. Ook Oost-Europa en Rusland zouden waarschijnlijk met massale verzetsbewegingen te maken krijgen tegen de corrupte en parasitaire gangsterkapitalisten. De aanzet voor dit alles zou het voortduren van de ernstigste globale kapitalistische economische crisis sinds de jaren ’30 zijn. We benadrukten ook de cruciale rol van het CWI in deze situatie. Ondanks moeilijkheden voor ons die ontstaan uit conjuncturele complicaties, zouden we niettemin in staat zijn om op succesvolle wijze tussen te komen in de bewegingen die zouden uitbarsten en zodoende een deel van de beste arbeiders en jongeren onder onze vlag scharen.

    We werden in onze verwachtingen niet teleurgesteld. Stormachtige bewegingen – gedomineerd door de arbeidersklasse, die aan het hoofd stond van de stedelijke bevolking en de arme lagen op het platteland – ontvouwden zich in Turkije, Brazilië, Egypte en Zuid-Afrika. Tegelijkertijd zagen we een voortgang van de stakingen en betogingen van de Europese arbeidersklasse tegen de brutale besparingsmaatregelen. Massale pleinbezettingen grepen plaats in Turkije, gevolgd door acties van de arbeidersklasse zelf. Parallel met Brazilië, Egypte en, niet te vergeten, Zuid-Afrika, waren dit waarschijnlijk de grootste massabewegingen, zeker van de arbeidersklasse, uit de geschiedenis!

    Egypte – 22 miljoen mensen eisten het ontslag van Morsi

    Aanvankelijk tekenden 22 miljoen mensen de petitie voor het ontslag van Morsi in Egypte. Het aantal mensen in de straten tijdens de ‘tweede revolutie’ – die het CWI correct voorspeld had als onvermijdelijk gevolg van de eerste ‘ontspoorde revolutie’ – was controversieel. Het bedroeg officieel 17 miljoen en volgens de oppositie 33 miljoen. De hand van het leger, in samenwerking met de grote kapitalisten, was echter ook aanwezig. The Economist noemde het de “18e Brumaire van het Tahrirplein”. De vergelijking tussen generaal Sisi en Louis Napoleon is gepast, maar in tegenstelling tot toen is het nog niet tot een terugkeer van een openlijke militaire dictatuur gekomen. Het ‘machtsmonopolie’ van de Moslimbroederschap had brede lagen van de bevolking vervreemd: de ‘progressieven’, de jongeren, die de strijdkaders van de eerste revolutie waren, en grote delen van de massa’s. De recentste cijfers tonen aan dat de Broederschap nog op de steun van een vijfde tot een derde van de bevolking kan rekenen. Desalniettemin ging het niet om een klassieke militaire staatsgreep.

    De erbarmelijke economische situatie was een machtige aanzet voor de omverwerping van Morsi. 4.500 fabrieken hadden de deuren gesloten sinds 2011 en 18 miljoen mensen leefden onder of nabij de armoedegrens. Tegelijkertijd rezen onafhankelijke vakbonden als paddenstoelen uit de grond om tot een geschat ledenaantal van 2,5 miljoen te komen. Stakingen gingen door a rato van 800 per maand en dat blijft zo, een bevestiging van de nadruk die het CWI legde op de nood aan onafhankelijke organisaties en acties van de arbeidersklasse. Dit is het instinctieve aanvoelen van vele arbeiders tijdens een revolutie. Voorlopig hebben ze de volgende en cruciale stap, het creëren van een massale arbeiderspartij, nog niet gerealiseerd. De komende ervaringen zullen dit echter op de agenda plaatsen.

    Maar de gebeurtenissen zullen zich niet lineair ontwikkelen. De generaals – en achter hen de ‘diepe overheid’ van het nog niet gereconstrueerde ‘veiligheidsapparaat’ van Moebarak – proberen zich rond de figuur van Sisi te groeperen om de ‘orde’ herin te voeren. Zij hebben al decreten afgevaardigd die nachtelijke pleinbezettingen en betogingen verbieden. Een bezoekende VS-senator zei, na een ontmoeting met Sisi, dat hij nu al ‘de de facto heerser en een beetje machtsdronken’ was. Het is echter niet mogelijk om in deze fase een niet gereconstrueerd regime of dictatuur van het Moebarak-type op te zetten. Het leger zal zich verplicht voelen om de schijn van ‘democratie’ op te houden – met mogelijk een voortzetting van het parlement met beperkte macht – maar met de echte macht stevig in militaire handen, om zo de sociale situatie te ‘controleren’. Het kan echter niet uitgesloten worden dat een ‘koude staatsgreep’ rond Sisi aanvankelijk steun kan krijgen van grote delen van de massa’s, die op zoek zijn naar redding uit de chaos waarin ze zich momenteel bevinden. Maar de Egyptische massa’s zullen zeker niet in slaap vallen: de arbeidersklasse, en zeker de arme plattelandsbevolking, zullen hun net verworven machten gebruiken om de revolutie vooruit te duwen. Het is een dringende taak om te proberen de krachten in Egypte en de regio te verzamelen om de onafhankelijke kracht van de arbeidersklasse uit te bouwen.

    Vorig jaar schreven we ook: “Latijns-Amerika bevond zich in de recente periode niet op de voorgrond van de klassenstrijd.” “Maar nu wel!” zoals een Engelse voetbalcommentator uitriep op het einde van de WK-finale in ’66! Brazilië, Chili en Argentinië hebben dit op spectaculaire wijze aangetoond. Toen Brazilië economisch vuurwerk ten tonele bracht, met een gemiddelde groei van 7%, verwachtten we een uitbarsting van stakingen, met arbeiders die hun deel opeisten. Dat is gebeurd. We zeiden ook dat Brazilië en andere landen “een nieuwe fase van economische crisis zullen ingaan in een verzwakte positie in hun binnenlandse economische basis”.

    Braziliaanse massaprotesten

    De gebeurtenissen van de afgelopen periode in Brazilië hebben dit onderstreept. 120 grote steden, en 300 steden in totaal, kenden massabetogingen met minstens 2 miljoen mensen die tegelijkertijd op straat kwamen. De diepte van de crisis werd aangetoond door de steun van professionele voetballers en de aantallen betogers die tijdens de Confederations Cup veel hoger lagen dan de aantallen die de stadions vulden. Zelfs Europese voetbalcommentatoren voelden zich verplicht om iets te zeggen over de armoede die ze gezien hadden, tegen de achtergrond van het obsceen dure spektakel dat plaatsgreep.

    Fortaleza, waar sommige wedstrijden gespeeld werden, is de vijfde meest ongelijke stad ter wereld. Het wordt omringd door 400 door armoede geteisterde favela’s. Van Porto Alegre in het zuiden to Belem in het noordelijke Amazonegebied, werd dit land – dat in werkelijkheid een half continent is – door elkaar geschud. Terwijl het begon met protest tegen de verhoging van busprijzen in Sao Paulo en de afgeleefde infrastructuur, verspreidde het zich al snel tot protesten tegen het onderwijssysteem, lonen, politierepressie, enzovoort. De prijsverhogingen werden ingetrokken, maar de bewegingen groeiden voort. De recente stakingen toonden aan dat het ongenoegen niet zal gaan liggen en waarschijnlijk gestimuleerd zal worden door het WK dat volgend jaar in Brazilië georganiseerd wordt. Dit heeft al tot verdere protestbewegingen geleid tegen de obscene bedragen die aan dit evenement gespendeerd worden, gekoppeld aan de verwaarlozing van de levensomstandigheden en -standaard van de Braziliaanse massa’s.

    Het doorzettingsvermogen, de politieke duidelijkheid en de tussenkomst in deze beweging van onze Braziliaanse afdeling is opmerkelijk, te meer daar een deel van de linkerzijde paniekerig reageerde en de mobilisatie van de rechterzijde interpreteerde als aankondiging van een op til zijnde militaire staatsgreep. Maar de huidige klassenverhoudingen en het stijgende verzet van de arbeidersklasse verzekeren dat een scenario als in Mexico in 1968 op dit moment niet op de agenda staat. De tactieken van onze kameraden in verband met PSoL en het werk van onze Braziliaanse afdeling in het algemeen over de afgelopen decennia, hebben ertoe geleid dat we ons in een geschikte positie bevinden om tussen te komen en onze krachten uit te breiden, misschien wel heel snel in de komende periode.

    De hoop van kapitalistische experts dat de wereldeconomie een ‘ontsnappingssnelheid’ zou meemaken bleek ongefundeerd. In april schetste het IMF het portret van een wereld die op drie snelheden beweegt: de zogenaamde ‘groeimarkten’ – Brazilië, China, India, enz. in de neokoloniale wereld – zouden groei kennen, de VS zouden blijven ‘herstellen’ van de crisis en enkel Europa zou in de economische puinhoop achterblijven. Nu zijn ze verplicht hun beeld bij te stellen, aangezien het momentum in die eerste groep landen vertraagt, met een dalende groei in China, India en Brazilië. Veel van de groeilanden kenden groei als gevolg van de injectie van goedkoop krediet uit het buitenland, speculatieve fondsen die voortkwamen uit de kwantitatieve versoepeling in Europa en Amerika. Alleen nog maar de aankondiging van de Federal Reserve dat dit zou afgebouwd worden resulteerde in een snelle vlucht van financiën uit deze landen, wat bijgedragen heeft tot een verlaging van de groeivooruitzichten.

    2013 was het jaar waarin het globale kapitalisme tot het besef kwam dat China geen ‘mirakeleconomie’ meer was, maar wel ‘de volgende globale crisiszone’. De liquiditeitscrisis in juni, toen door het virtueel ophouden van interbancaire leningen een golf van faillissementen dreigde, vormde een koude douche wat betreft de schaal van China’s bankproblemen. Gedurende de 64-jarige heerschappij van de ‘Communistische’ Partij hebben de Chinese banken een totaal van 70 biljoen yuan (11,5 biljoen dollar) aan leningen uitgegeven, waarvan 40 biljoen yuan (6,6 biljoen dollar) in de afgelopen vier jaar werd uitgebreid, volgens Xiao Gang, de voorzitter van de Chinese bankenwaakhond CSRC. Daarbovenop hebben de officieuze schaduwbanken nog eens 20 triljoen yuan (3,3 biljoen dollar) aan leningen uitstaan. Veel Chinese provincies en steden kennen al elementen van een Japan-achtige schuldencrisis. Als ze doorgevoerd worden, zullen de ‘structurele aanpassingen’ van het regime de kostprijs van krediet verhogen, wat tot minder investeringen en minder economische groei zal leiden; iets dat over heel de wereld gevoeld zal worden. Vandaag is China de belangrijkste handelsnatie (sinds 2012; voordien was dat de VS). Voor 124 landen is China de belangrijkste handelspartner; de VS is dat voor slechts 76 landen.

    De “hoge-inkomsteneconomieën blijven buitengewoon zwak,” schrijft Martin Wolf in de Financial Times. Van de zes grootste hoge-inkomsteneconomieën waren enkel de VS en Duitsland in staat om in het tweede kwartaal van 2013 groter te zijn dan hun pieken voor de crisis vijf jaar eerder. De consensus over de groei voor 2014 bedraagt 2,7% voor de VS, 1,7% voor Japan, en een schamele 0,9% voor de eurozone.

    Maar economische statistieken vertellen slechts de helft van het verhaal, zelfs over de kwestie van de economische vooruitzichten voor de VS. De arbeidsgegevens voor de VS – zogezegd de beste economische indicatoren – zijn verschrikkelijk wankel. Officieel daalt de werkloosheidsgraad, maar participatie op de arbeidsmarkt blijft stabiel op zo’n 63% van de bevolking. Dat is het laagste cijfers sinds de jaren 1970. Miljoenen mensen zijn uit de arbeidsmarkt gevallen. Gezinsinkomens, die gedurende de vijf à zes jaar dat de crisis al duurt ernstig inkrompen, worden nog verder geteisterd door gezinsschulden. Bovendien is de economische en sociale ongelijkheid sterk toegenomen in de eerste drie jaar van het Amerikaanse “herstel”. De rijkste 1% is immers met 95% van het nieuwe inkomen gaan lopen. Steeds meer wordt uitdrukking gegeven aan een afkeer van de buitenproportionele ‘bonussencultuur’ voor de top-CEO’s, zelfs vanuit kapitalistische rangen. Sommige kapitalistische economen beargumenteren dat deze praktijken bijgedragen hebben tot de voorwaarden voor recessie door de welvaartskloof enorm te verdiepen en zodoende de markt af te snijden. Ze stellen eveneens dat de meeste ‘voordelen’ opgeraapt worden door wat in essentie een plutocratie is, zelfs tijdens een recessie, die op die manier de crisis bestendigen.

    Tegelijkertijd is het inkomen van de arbeidersklasse tijdens de recessie nog verder gekrompen, wat zelfs geleid heeft tot een campagne van delen van de burgerij voor een verhoging van de levensstandaard. In Groot-Brittannië leent de rechtse Tory-burgemeester van Londen, Boris Johnson, zijn steun aan het voorstel voor een ‘bestaansloon’. Labour-leider Ed Miliband heeft van de levensstandaard een centraal punt gemaakt in zijn campagne voor de algemene verkiezingen van 2015, met dien verstande dat werkgevers die het “niet kunnen betalen” gecompenseerd zullen worden door de overheid!

    Verenigde Staten – economische en sociale crisis

    Het herstel wordt dus als nep gezien door de grote meerderheid van de bevolking. Terwijl in 2007, voor de recessie, 26 miljoen Amerikanen voedselbonnen ontvingen, is dat aantal vandaag tot 48 miljoen gestegen. Zo’n 11% van het volledige gezinsbudget voor voedsel gaat naar voedselbonnen. Tegelijkertijd heeft de beperkte economische groei de arbeiders ertoe aangezet om een groter deel op te eisen van de megawinsten van de multinationals. De reeks stakingen van deeltijdse arbeiders en arbeiders met nulurencontracten is een voorbode van de enorme beweging van de Amerikaanse arbeidersklasse die zich in de komende periode zal ontwikkelen. Een zeer verhelderend element van de huidige stakingen is dat hele gezinnen eraan deelnemen. Waar in het verleden vooral studenten of één of twee gezinsleden waren die voor dergelijke lage lonen werkten, zijn het vandaag volledige families die van deze jobs afhankelijk zijn. Dit toont de schaal aan van de achteruitgang die de Amerikaanse arbeiders gedurende de laatste decennia hebben doorgemaakt. Maar het is ook een voorbode van meer strijd en mogelijkheden voor socialisten.

    Het geweldige succes van onze kameraden in Minneapolis en Seattle toont aan wat de mogelijkheden zijn. In Minneapolis behaalden we een spectaculair resultaat en strandden we op een zucht van de overwinning. Dat was een buitengewone prestatie. Onze overwinning in Seattle is een gigantische stap voorwaarts. Het is het voor het eerst in 100 jaar dat er in Seattle een socialist verkozen raakt in de gemeenteraad. Dit resultaat heeft een aardbeving teweeggebracht in de Amerikaanse linkerzijde en een laag activisten wereldwijd geïnspireerd. Het zijn ontwikkelingen die een nieuw hoofdstuk inluiden voor de uitbouw van onze Amerikaanse zusterorganisatie.

    80% van de Amerikaanse ouders geloven vandaag niet dat hun kinderen ooit dezelfde levensstandaard zullen bereiken als zijzelf, waar dat in 1980 nog 50% was. Het is slechts één uitdrukking van de gestage erosie van de Amerikaanse arbeidersklasse, die zich voorbereidt op massale opstanden. We hebben eerder al beargumenteerd dat de Amerikaanse arbeidersklasse niet dezelfde politieke bagage meezeult als de Europese; de erfenis van de sociaal-democratie, de aan het stalinisme verbonden communistische massapartijen en de ervaringen van verraad. Daardoor staan zij vandaag, meer dan elders ter wereld, open voor militante klassenstrijd en socialisme in het bijzonder.

    De gedragingen van de Amerikaanse burgerij helpen dit proces nog verder vooruit. De impasse in het Congres over het fiscale tekort, nog steeds onopgelost, heeft de twee kapitalistische partijen nog verder in diskrediet gebracht. De Republikeinen zien hoe ze in de peilingen naar beneden storten als gevolg van hun chantagepogingen. Het gebluf van de Tea Party, die claimen dat ze de basis vertegenwoordigen maar in realiteit knettergek zijn, is ontmaskerd. Maar Obama is er ook niet zonder kleerscheuren uitgekomen, met minder steun in de samenleving, vooral onder jongeren en arbeiders, wat al duidelijk was voor de malaise in het Congres.

    Als president heeft hij nog repressievere beleidsmaatregelen doorgevoerd dan Bush, zoals het open houden van Guantanamo Bay, de vervolging van Edward Snowden en Chelsea – vroeger Bradley – Manning, en het laffe en bloederig gebruik van drones in Afghanistan. Daar komt nog zijn versterking van de nationale veiligheidsstaat bij, met de onthullingen over massale spionage tegen alle volkeren van de wereld, inclusief de Amerikaanse bondgenoten, de burgerlijke leiders van andere landen. Daniel Ellsberg stelde dat de repressie vandaag nog scherper is dan degene waaronder hij, samen met duizenden anderen, ten tijde van de protesten tegen de Vietnamoorlog. Het gehele apparaat is voorhanden om een politiestaat in te stellen.

    Maar de burgerij heeft vandaag geen reden om over te gaan tot een openlijke autoritaire of dictatoriale heerschappij. De klassenverhoudingen laten het overigens niet toe. Dat wordt aangetoond door de maatregelen die de Nieuwe Democratie – PASOK-regering in Griekenland neemt, die zich verplicht zag om Gouden Dageraad te beteugelen uit angst dat deze reactionaire ‘zweep’ een nog grotere revolutionaire explosie van de Griekse arbeidersklasse zou kunnen uitlokken dan we de afgelopen jaren gezien hebben. Maar deze opdringerige en repressieve maatregelen komen voort uit de verhoogde spanningen tussen rivaliserende imperialistische machten. Het versterken van de binnenlandse ‘veiligheid’ krijgt prioriteit, als voorbereiding op een intense clash tussen de klassen. De Griekse burgerij ziet Gouden Dageraad ten hoogste als een helpende partner voor een rechts en zelfs autoritair regime, maar niet als een alternatieve regeringsvorm.

    Peilingen in de VS geven aan dat een meerderheid van de bevolking – 60% – vandaag antwoorden zoekt in de richting van het ontwikkelen van een ‘derde partij’. Na Minneapolis en Seattle zijn de vooruitzichten voor de Amerikaanse kameraden zeer gunstig wat betreft een ‘derde partij’ van een nieuw type, een radicale massapartij.

    De problemen die de Amerikaanse economie – die nog steeds de meest belangrijke ter wereld is wat grootte en gewicht betreft – kent, zullen hier eveneens toe bijdragen. Het fiasco in het Congres heeft het geloof in de ‘almachtige dollar’ ondermijnd. Het vertrouwen in wat nog steeds de belangrijkste munteenheid ter wereld is, is dramatisch gedaald: het is een “zeer onveilige haven… Amerikaanse staatskisten zijn in het geheel niet risicovrij” [Financial Times]. De Chinese heersende klasse klaagde tijdens de crisis openlijk over de risico’s voor hun reserves ter waarde van 3,66 triljoen dollar. Een onuitgesproken dreigement bestond erin een aanzienlijk deel van hun aandelen uit dollars weg te halen, terwijl ze tegelijkertijd hun zaak bepleitten om de Chinese munteenheid, samen met de dollar, als reserve-eenheid te laten dienen. Het is mogelijk dat, als gevolg van de fiscale crisis in de VS, de yuan mettertijd ontwikkelt tot een gedeeltelijke reserve-eenheid naast de dollar, zoals hier en daar in de Aziatische handel reeds het geval is. De geschiedenis van het kapitalisme kent een aantal parallelle ontwikkelingen die aantonen dat zoiets niet uit te sluiten valt.

    De Londense City, in de persoon van de nieuwe gouverneur van de Bank of England, Mark Carney, en Osborne, de Britse minister van Financiën, heeft zelfs al op opportunistische wijze voorgesteld dat Londen de kern zou worden om de ambities van het Chinese regime op de wereldmarkt te helpen realiseren. Zodoende zal het Britse kapitalisme nog verder tot een offshore-eiland verworden, steeds afhankelijker van financiën – waarvan de ‘excessen’ de weg bereid hebben voor de crisis die in 2007 begon. Londen heeft nu al vier keer zoveel buitenlandse banken als in 1913, waarbij de aandelen van Britse banken gegroeid zijn van 40% van het bruto nationaal product tot 400%! Carney’s voorstellen zouden ertoe leiden dat de bankensector negen keer het bnp bedraagt, eenzelfde positie als in IJsland in 2007. IJsland is nooit helemaal teruggekomen van de catastrofe die het toen onderging. Dit is een uitdrukking van de politieke kortzichtigheid van het Britse kapitalisme en het onvermogen van de burgerij als geheel om lessen te trekken uit de huidige crisis: “De goden maken degenen die ze willen vernietigen, eerst boos.” Of, zoals de Ierse toneelschrijver Samuel Beckett het stelde: “Steeds geprobeerd. Steeds gefaald. Niet erg. Probeer opnieuw. Faal opnieuw. Faal beter.”

    Japan is een sleutelspeler in de wereldeconomie en in Azië. Het is nu een jaar geleden dat de Japanse premier Abe zijn wanhopige poging lanceerde om de Japanse economisch gunstige situatie te herstellen na 15 jaar deflatie. Dit zou in eerste instantie door een massale gelduitbreiding gebeuren. Wij waarschuwden toen dat in een “deflatoire omgeving” – met een crisis die wereldwijd voortduurt en zodoende beperkte markten die in staat zijn om de toegenomen Japanse export te absorberen – deze roekeloze gok weinig kans op slagen had. Japan heeft een gemiddelde van 0,8% groei gehaald in het afgelopen decennium. De Japanse munteenheid, de yen, is sterk verzwakt, de aandelenmarkt en de prijzen zijn de hoogte ingegaan.

    De bedoeling was om de economie met minstens 2% te stimuleren, wat door de hoofdeconoom van Standard and Poor’s omschreven werd als “een taart in de hemel”. Deflatie, lage groei en prijzen die stagneren en/of dalen, hebben ertoe geleid dat Japan niet uit de deflatoire val is kunnen geraken en niet in staat is geweest om haar nationale schuld, die meer dan 200% van het bnp bedraagt, te verlagen. In feite willen Abe en zijn economische ministers een stijging van de prijzen, inflatie, in de hoop dat een deel van de schuld zo zou verdwijnen, en dat tegelijkertijd de inkomens gestimuleerd zouden worden, wat dan weer tot een verhoogde koopkracht zou leiden. De Europese kapitalisten hopen op iets gelijkaardigs. De Japanse kapitalisten hopen eveneens de neoliberale maatregelen te kunnen uitbreiden, met inbegrip van het aanmoedigen van vrouwen om te werken, wat gerealiseerd zou kunnen worden door de relatief gesloten Japanse samenleving te doorbreken door een verhoogde immigratie. Hierdoor, zo werd berekend, zou de noodzakelijke kinderopvang voor werkende moeders voorzien kunnen worden. Er komen ook eisen voor hogere lonen en een minimumloon. De arbeidersklasse en haar organisaties, op dit moment voornamelijk de vakbonden, zijn voorlopig nog niet echt in actie getreden. Er zijn enorme protestbewegingen geweest, sommige met meer dan 200.000 mensen, rond de nucleaire ramp in Fukushima, waarbij peilingen aantonen dat 70% van de bevolking nucleaire energie wil laten uitdoven. Dit thema heeft voor splitsingen gezorgd in verschillende Japanse politieke partijen, hoewel de heersende klasse nucleaire energie wil behouden om militaire en economische redenen. Maar een substantiële beweging van de werkende bevolking heeft zich nog niet ontwikkeld. Dit zal wel gebeuren wanneer de algemene wereld- en Aziatische crisis verder ontwikkelt en het falen van de reflatoire maatregelen van de regering duidelijk wordt.

    De rivaliteit tussen de belangrijkste machten in Azië is scherper geworden sinds de regering-Obama het ‘militaire herbalanceringsplan’ voor Azië heeft ingevoerd in 2011. Dat heeft als doel de opgang van China onder controle te houden en de Amerikaanse hegemonie in de regio te bewaren. De VS steunen vandaag een agressievere houding in verschillende territoriale conflicten met China, van Japan, de Filippijnen, Vietnam en andere landen. In januari 2013 voorspelde The Economist dat “China en Japan naar een oorlog afglijden”. Dit is niet het meest waarschijnlijke perspectief voor het Chinees-Japanse conflict; dat is eerder een uitgebreid conflict met geen vlotte oplossing van de onderliggende territoriale conflicten. Een militaire clash kan echter niet geheel uitgesloten worden. Er zijn bijna dagelijks ‘incidenten’ – gevechtsvliegtuigen die opgeroepen worden of militaire vloten die beschuldigd worden van het breken van de soevereiniteit – en beide regeringen gebruiken dit om het conflict uit te bouwen en hun militaire machines in stelling te brengen als onderdeel van een bredere strategische strijd om invloed in Azië. Op binnenlands vlak worden de conflict gebruikt om het nationalisme en de steun voor Beijing en Tokyo te stimuleren. Ondanks haar gigantische militaire voordeel tegenover alle andere naties worden de beperkingen van de Amerikaanse macht aangetoond door de afwezigheid van Obama op de herfsttoppen van APEC en ASEAN, als gevolg van de begrotingscrisis in Washington. Die afwezigheid versterkte de indruk in de hele regio dat de VS een dalende macht is terwijl de Chinese ster rijst.

    Het is de bedoeling dat de financiële sector de reële economie ondersteunt. Financiële instrumenten zoals aandelen, obligaten, enz. vertegenwoordigen echte ondernemingen. Maar het handelen in die ‘vertegenwoordigingen’ zelf werd meer en meer een winstgevende activiteit. Serieuze burgerlijke commentatoren hebben eindeloos opgeroepen om dit te beteugelen, maar tevergeefs. Een voormalige topman van de Financial Services Authority in Groot-Brittannië, Adair Turner, concludeert dat hele delen van de banken en financiële sectoren “sociaal nutteloos” zijn en Carney waarschuwt hier ook voor. Niettemin gaan de kapitalisten verder met activiteiten die de weg bereid hebben voor de vorige crisis, zodra het lijkt alsof het onmiddellijke crisisgevaar geweken is. Net als de Bourbons heeft de burgerij “niets geleerd en niets vergeten”.

    Door het blijven bestaan van de gigantische publieke en private schuld – vooral in de grote economieën – zal er geen echt substantieel ‘herstel’ zijn. Tegelijkertijd is er de groeiende angst voor het protectionisme dat opnieuw de kop opsteekt. Conflicten tussen China en de VS hebben zich op verschillende thema’s ontwikkeld, net als conflicten tussen Europa en de VS. Kenmerken van depressie zullen blijven bestaan, en vooral acuut zijn in Europa, dat de economisch, sociaal en politiek meest bedreigde regio van de wereld blijft. De ideologen van de burgerij hebben, weliswaar vanuit een tegenovergesteld klassenstandpunt, dezelfde conclusies getrokken als de marxisten.

    Ze vrezen nu dat er een deflatie op lange termijn is ingezet met een ‘Japanisering’ van de eurozone. Een herhaling van de ‘twee verloren decennia’ in Japan dreigt omwille van de deflatoire effecten van de euro in het algemeen, maar ook omwille van de dominante positie van het Duitse kapitalisme in de eurozone. Dat is de enige Europese economie die volledig herstelde van de crash die in 2007 begon. Met haar economisch dominante positie heeft het Duitse kapitalisme de rest van Europa op ‘rantsoen’ gezet. Waar er voorheen enkel lof was voor de economische orde in Duitsland, groeide het aantal klachten en het ongenoegen bij rivaliserende Europese machten en ook bij de VS. Het grote Duitse handelsoverschot werd door de Amerikaanse regering onder vuur genomen omdat het “een evenwicht van de economie van andere landen van de eurozone hindert en leidt tot een deflatoire basis voor de eurozone en de wereldeconomie.” (Martin Wolf, FT, 6 november). Het IMF bracht gelijkaardige ‘bekommernissen’ naar voor.

    Een ‘evenwicht’ vinden is eigenlijk codetaal, zeker als vertegenwoordigers van het VS-imperialisme dit gebruiken. Er wordt in feite opgeroepen om in Duitsland wat in te binden zodat andere kapitalisten meer ademruimte krijgen. In een chaotisch systeem als het kapitalisme is het echter onmogelijk om een ‘evenwichtig’ systeem te kennen, zeker niet tijdens een ernstige crisis. Het is mogelijk dat rivaliserende kapitalistische machten op vreedzame wijze met elkaar delen om samen tot een steeds groter stuk van de taart te komen. Maar dat gebeurt niet in een crisis zoals deze die we nu kennen. Een van de kenmerken van de komende periode zal de toename van spanningen tussen de imperialistische machten en blokken zijn.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop