Your cart is currently empty!
Tag: Congo
-
Over de geschiedenis van koloniale plundering in Congo
In extreemrechtse kringen wordt de slogan ‘Congo is van ons’ gehanteerd. Het blijft niet bij racistische gezangen op Pukkelpop, sommigen proberen het ook te onderbouwen. In Leuven schreef de voorzitter van de rechtse studentenclub KVHV een opiniestuk waarin hij de kolonisatie van Congo verdedigt en onder meer stelt dat Congo beter af was als Belgische kolonie. De discussie herinnert eraan dat het racisme van extreemrechts zich niet beperkt tot moslims. De verdediging van het kolonialisme is bovendien opmerkelijk, aangezien neokoloniale plunderingen naast oorlogen de belangrijkste reden zijn waarom mensen vluchten. Extreemrechts beweert dat het antwoorden heeft op de vluchtelingencrisis, maar is tegelijk de eerste om de oorzaken ervan te verdedigen. Dat is bijzonder hypocriet. De geschiedenis van Congo geeft aan dat het kolonialisme er geen vooruitgang gebracht heeft. Om de puntjes op de historische i te zetten, publiceren we hieronder een dossier dat we in 2013 op socialisme.be brachten naar aanleiding van het boek van David Van Reybroeck over Congo. Een recensie van dat boek door Per-Ake Westerlund wordt voorafgegaan door een voorwoord door Eric Byl.
Inleiding door Eric Byl
Per-Ake Westerlund heeft een uitstekende recensie geschreven over “Congo, een geschiedenis” van David Van Reybrouck. Voor die recensie koos hij als titel “een geschiedenis van kapitalistische plundering”. “Congo” bevat ruim genoeg interviews, feiten en cijfers om die keuze te verantwoorden. Alleen al daarom is dit vlot lezend boek een aanrader. Toch wensen we de aandacht van de lezer te trekken op enkele teleurstellende conclusies. In België veroorzaakte het verschijnen van het boek in het voorjaar van 2010 net daarom met recht en rede een kleine storm.
Van Reybrouck kan schrijven. Met “Congo, een geschiedenis” heeft hij meerdere literaire prijzen weggekaapt. In de media heeft men het over een meesterwerk, een historisch magnus opum. In het jaar van publicatie slorpte het boek meteen het gros van alle Vlaamse vertaalsubsidies op. In een interview waarin hij toegaf dat er in zijn ‘opus’ enkele feitelijke fouten waren geslopen, noemt van Reybrouck zijn boek “een kathedraal”. “Als je dat gebouwd hebt, lig je er niet wakker van dat een hondje tegen de gevel komt plassen”, voegde hij er geïrriteerd aan toe. Hij had gehoopt 10.000 exemplaren te verkopen, maar in september 2012 waren het er in het Nederlands alleen al een kwart miljoen. Je moet van slechte wil zijn om niet onder de indruk te komen van de massa gegevens, de vlotte schrijfstijl en de ruime culturele bagage waarvan de schrijver blijk geeft.
Toch is Van Reybroucks’ “Congo” zoals hij zelf aangeeft, niet ‘de’ geschiedenis, maar hooguit ‘een’ geschiedenis, of beter nog een interpretatie ervan. Uiteraard staat het verhaal van Van Reybrouck ver van het paternalistische beschavingsverhaal van voormalige openlijke verdedigers van Congo Vrijstaat of van Belgisch Congo. De gruweldaden ontkennen die gepaard gingen met de plundering van Congo Vrijstaat door Leopold II, de beruchte telg van het Belgisch koningshuis, is niet meer van deze tijd. Die zijn immers gearchiveerd, ontgonnen en in “De geest van Koning Leopold II en de plundering van Congo”, het standaardwerk van Adam Hochschild, in 1998 in boekvorm gebundeld.
De talloze verhalen, interviews en citaten die Van Reybrouck aanhaalt, lijken dat op het eerste gezicht slechts te beamen. Tot Van Reybrouck in zijn besluit onverwacht de rol van Leopold II nuanceert. Leopold II zou zogezegd niet voorzien hebben dat de zwarte bevolking zo schandalig voor zijn persoonlijk geldgewin zou worden misbruikt. Het was wel ‘een slachting op ongelooflijke schaal’, maar ‘één die niet bedoeld was’, ‘gewagen over genocide of holocaust’ vindt Van Reybrouck bijgevolg ‘grotesk’. Hij beschrijft nochtans zelf hoe bij wijze van vergelding hele dorpen en stammen werden afgeslacht. Hij haalt aan dat Leopold beroep deed op de Liverpool School of Tropical Medicine in de strijd tegen slaapziekte. Dat, aldus Van Reybrouck, “bewijst dat volkerenmoord nooit zijn intentie is geweest”.
Wie wat vertrouwd is met het klassieke discours in België over de Vrijstaat en Belgisch Congo en op de hoogte is van de standaardwerken, bekruipt onvermijdelijk het gevoel dat de vloedgolf aan gegevens bij Van Reybrouck, slechts dient als aanloop om met des te meer geloofwaardigheid de rol van Leopold II op te poetsen. Het werk van Hochschild doet hij in zijn ‘verantwoording der bronnen’ af als ‘helaas meer drijvend op een talent voor verontwaardiging dan voor nuance’, te ‘manicheïstisch’, te zwart-wit zou dat betekenen. Het klopt dat het aantal doden als gevolg van de rubberpolitiek in de Vrijstaat in Hochschilds’ werk overschat werd en eerder 3 tot 5 miljoen mensenlevens opeiste dan 10 miljoen. Dat komt doordat Hochschild het toenmalige bevolkingsaantal inschatte op basis van een foute extrapolatie van de cijfergegevens van Stanley, maar voor het overige is Hochschild een veel betrouwbaarder geschiedschrijver dan Van Reybrouck.
Van Reybrouck schrijft een interessante en meeslepende geschiedenis, maar bij ieder belangrijk historisch keerpunt slaat hij de bal behoorlijk mis. Per-Ake, die in de paar paragrafen die hij eraan besteedt de fundamentele gebreken tijdens de onafhankelijkheidsverwerving veel nauwkeuriger weet te situeren, blijft nog vriendelijk voor Van Reybrouck. Die “suggereert” immers niet alleen dat de crisis volgend op de onafhankelijkheid te maken had met het vertrek van België, maar ook dat Lumumba zijn dood zelf had uitgelokt door een ‘opeenstapeling van blunders en inschattingsfouten’, zoals de ‘uithaal’ naar de koning, de bruuske Afrikanisering van het leger, de vraag om hulp aan de VN en later aan de Sovjetunie en het militaire optreden in Kasai. Dat Lumumba een bedreiging vormde voor de belangen van de voormalige koloniale elite en in de weg stond van een nieuwe zwarte aspirant elite die haar deel van de koek wou, vindt Van Reybrouck maar bijkomstig. Dat het een socialistisch programma vereiste en een partij die dat kan dragen om aan de sociaal-economische en democratische verzuchtingen van de bevolking van Congo tegemoet te komen, vindt hij wellicht old school links engagement. Integendeel, de tragedie van Congo, zegt hij in een interview met Colette Braeckman van Le Soir, is die van het ongeduldig idealisme, van de grote idealen die men in een nacht wil verwezenlijken. Van Reybrouck noemt zichzelf eerder een adept van het kritisch pragmatisme.
Ondanks de publicatie in 1999 van Ludo De Witte’s onthullende werk “ De moord op Lumumba”, durft Van Reybrouck zelfs beweren dat België de Katangese secessie niet mee beraamde en ook nog dat de moord op Lumumba uitsluitend het besluit was van de Katangese autoriteiten. In een reactie noemt Ludo De Witte het boek van Van Reybrouck ’mooi gecomponeerd, maar niet waarheidsgetrouw.’ “Van Reybrouck schreef een geschiedenis waarin nogal wat Westerse bemoeienissen worden weggemasseerd.” Dat het besluit om Lumumba uit te leveren een gezamenlijk plan was van de overheden in Leopoldville en “hun Belgische raadgevers”, om een of andere reden blijft ook hier weer de Belgische regering buiten schot, tracht Van Reybrouck niet te ontkennen, dat zou zijn geloofwaardigheid immers geheel onderuit halen. Lumumba ‘barstte van ambitie’ volgens Van Reybrouck en ‘had soms de neiging zijn toehoorder te makkelijk naar de mond te praten’. In economisch opzicht leunde Lumumba volgens Van Reybrouck dichter aan bij het liberalisme dan het communisme, ‘hij rekende op privé-investeringen uit het buitenland en niet op collectivisering, hij was een nationalist, geen internationalist, behoorde als évolué tot de prille Congolese bourgeoisie en kende de notie proletarische revolutie niet’.
Van Reybrouck brouwt ons hier een potje van halve waarheden en starre categorieën. In de context van Congo betekent nationalist niet het enge begrip dat Van Reybrouck ons hier voorkauwt, maar staat dat voor eenheid over de etnische grenzen heen en in het geval van Lumumba panafrikanisme, in tegenstellingen tot de tribalisten die uitsluitend de belangen van de eigen etnie nastreven zoals Tschombe en Kasavubu, nochtans duidelijk de favoriet van Van Reybrouck. De VS vreesden dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een communistische positie zou doen evolueren. Ludo De Witte wijst erop dat niet de speech van Lumumba op de onafhankelijkheidsdag, maar vooral de Afrikanisering van de Force Publique waardoor de voormalige kolonisator zijn greep op de staatsmacht verloor, de Westerse machten, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga deed besluiten dat Lumumba uit de weg geruimd moest worden. Het hoofdstuk “Lumumba’s nationalisme: een voorlopig oordeel” in het boek van Ludo de Witte, wijst terecht op de snelle evolutie van Lumumba’s politieke opvattingen.
Van Reybrouck citeert uitvoerig “een felle medestander” van Lumumba, een zekere Mario Cardoso. Dat was echter een van de jonge commissarissen-generaal die door Mobutu na diens eerste staatsgreep in 1960 werden aangesteld. Hij zou later onder Mobutu nog onderwijsminister en minister van buitenlandse zaken worden. Van hem komt de bewering dat Mobutu slechts de orde wilde herstellen die was verpest door het geruzie tussen Kasavubu en Lumumba, Van Reybrouck noemt het “gekissebis”. Van Reybrouck vindt dat hij ‘de verheerlijking van Lumumba’ en de ‘diabolisering van Mobutu’ moet nuanceren. Men mag de Mobutu op het einde van zijn heerschappij niet verwarren met die aan het begin, onderwijst hij ons. Toeval of niet, maar voor Van Reybrouck verrichte Mobutu ondanks twee staatsgrepen goede werken zolang hij de vriend van het Westen was. Vanaf het moment dat die vriendschap voor het Westen onhoudbaar werd, heeft Mobutu ook voor Van Reybrouck afgedaan.
Ondergetekende heeft er het boek “Le Dinausaure” van Colette Braeckman uit 1992 nog eens op nagelezen. Veel van het feitenmateriaal komt in beide werken voor. Braeckman slaagt erin de logica achter de werkwijze van het Mobutu-tijdperk bloot te leggen, Van Reybrouck komt niet verder dan de vaststelling dat Mobutu in het begin nog lang niet de pafzak was die hij later zou worden. De Belgische wetenschapper en publicist Dirk Draulans wijst erop dat we in “Congo” van Van Reybrouck meer te weten komen over superster Werrason en zijn band met een bierbrouwerij dan over de moord op president Laurent-Désiré Kabila. Dat je tussen de regels moet gaan zoeken om te vernemen dat de dik betaalde medewerkers van de vredesoperatie van de VN, de MONUC, zich niet buiten de veilige perimeter van hun afgesloten kampen wagen. Dat Van Reybrouck begrijpelijk dankbaar gebruik maakt van de faciliteiten van de MONUC , maar meteen ook te sterk beïnvloed is door het intellectuele milieu waarin hij bij voorkeur vertoeft.
“Congo, een geschiedenis” blijft interessante, goed leesbare literatuur die een pak informatie aanlevert. De lezer hoeft zich echter geen zorgen te maken wanneer hij plotse wendingen niet begrijpt, het ligt wel degelijk aan de auteur. Wie een geschiedenis aankondigt op basis van interviews en overlevering, vraagt erom. De geschiedenis wordt doorgaans geschreven door de overwinnaar en die zorgt er wel voor dat zijn ideologie, of die van de klasse die hij vertegenwoordigt, zijn versie van de geschiedenis, door de maatschappij in meerderheid wordt overgenomen. Dat wordt door Van Reybrouck niet doorprikt, maar integendeel bevestigd. We willen best in het midden laten of het nu bewust is of uit naïviteit, maar “Congo, een geschiedenis” is onder het mom van het aan de kaak stellen van de kapitalistische uitbuiting, uiteindelijk de betere apologie geworden voor de Vrijstaat, de koloniale overheden en hun latere marionetten.
Congo. Een geschiedenis van kapitalistische plundering
Sinds 1997 hebben oorlogen zes miljoen doden veroorzaakt in Congo, een land waar de levensverwachting amper 46 jaar bedraagt. Deze verschrikkelijke situatie kan in het westen op weinig mediabelangstelling rekenen. Per-Ake Westerlund schreef een recensie van het boek van David Van Reybrouck dat een goede aanzet vormt voor een beter begrip van het conflict.
Congo had verschillende namen sinds het tijdperk van het feodale koninkrijk Congo. Congo-Vrijstaat (1885-1908) was eigendom van de Belgische koning Leopold. Het Belgische Congo bestond van 1908 tot 1960 (het werd ook wel Congo-Leopoldville genoemd om het onderscheid met de Franse kolonie Congro-Brazzaville te maken). Elf jaar na de onafhankelijkheid in 1960 werd het land door dictator Mobutu Sese Seko omgedoopt tot Zaïre. Na de val van Mobutu volgde een nieuwe naamsverandering tot ‘Democratische Republiek Congo’, DRC of kortweg Congo.
De delta van de Congorivier was van 1500 tot 1850 het centrum van de slavenhandel naar het Amerikaanse continent. Vier miljoen slaven werden uit het gebied weg gehaald en alle voorgaande sociale structuren werden vernietigd. Toen de kolonisatie van Afrika begon, kreeg koning Leopold de steun van de belangrijkste koloniale machten om het reusachtige land als persoonlijk bezit in handen te nemen. Officieel was Leopold tegen de slavenhandel. In werkelijkheid voerde hij een terreursysteem. Het land werd geplunderd, eerst van ivoor en vervolgens van rubber. Leopold “gebruikte een staat, Congo, om zijn andere staat, België, een nieuwe ontwikkeling” te geven, stelt David Van Reybrouck.
De zoektocht naar rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw. Er was enorme honger. Toen Leopold de controle over Congo overdroeg aan de Belgische staat, werd het land systematisch opgedeeld. De inwoners werden opgedeeld naargelang hun ras en stam. Dit systeem voerde België ook in toen het na de Eerste Wereldoorlog de controle kreeg over Rwanda en Burundi. Op de paspoorten en officiële documenten werd aangegeven of iemand ‘Hutu’ of ‘Tutsi’ was. Deze verdeeldheid zou mee een rol spelen in het bloedbad onder de Tutsi’s van Rwanda in 1995 en de daaropvolgende oorlogen.
Onder Leopold werden duizenden christelijke missionarissen naar het land gehaald. Zij werden een belangrijk instrument van de koloniale macht, zeker de katholieken: “Missiescholen werden fabrieken voor het verspreiden van vooroordelen over de verschillende stammen”. Scholen van de kerken censureerden alles wat naar opstand en rebellie rook, zo werd zelfs vermeden om over de Franse revolutie te spreken. De christelijke boodschap van gehoorzaamheid werd verspreid en kritische religieuze bewegingen botsten op harde repressie. De predikant Simon Kimbangu werd in 1921 opgepakt en overleed 30 jaar later in de gevangenis. Zijn aanhangers, de Kimbanguïsten, werden verdreven en vervolgd, maar ze vormen nog steeds een belangrijke beweging in het land.
De ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo zorgden voor een industrialisatie. Het grootste mijnbedrijf, Union Minière, controleerde haar eigen totalitaire staatsapparaat in Katanga in het zuidoosten van het land dat rijk was aan koper, uranium, mangaan, goud en andere waardevolle grondstoffen. Palmolie werd een grondstof voor de zepen waarmee de huidige grote multinational Unilever groeide.
De arbeidersklasse groeide uit van enkele honderden in 1900 tot 450.000 mensen in 1929 en tot bijna een miljoen arbeiders tijdens Wereldoorlog Twee, toen de mijnsector een enorme groei kende. Ook de eerste atoombommen maakten gebruik van uranium uit Katanga. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika.
De omstandigheden waarin de arbeiders en armen leefden, waren echter geen onderdeel van de economische ontwikkeling. Het ongenoegen leidde tot stakingen en rellen bij het begin en op het einde van de oorlog. Daarbij kwamen 60 mijnwerkers in Katanga om het leven bij de massaprotesten in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden geviseerd. En bepaalde groepen en stammen werden eveneens geviseerd als ‘onruststokers’. Het was onderdeel van de verdeel-en-heerspolitiek.
De arbeiders die tijdens de oorlog in de mijnen werkten of in de bedrijven die rond de mijnindustrie ontwikkelden, hoopten op verandering na de oorlog. Dat was ook het geval onder de soldaten die met de ‘geallieerden’ meevochten in Abyssinië, Egypte en Birma. Maar het racisme hield stand. Afrikanen mochten nog steeds publiekelijk geslagen worden, moesten achteraan in de rijen staan en mochten niet binnen in publieke baden. Vakbonden waren illegaal. Er waren in sommige steden lokale verkiezingen, maar iedere burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’.
Na de oorlog was er wereldwijd een uitbarsting van koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen. Groot-Brittannië, Nederland en de VS moesten India, Indonesië en de Filippijnen los laten. In Algerije en Indochina was er een gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen. In 1958 werd Ghana het eerste Afrikaanse land ten zuiden van de Sahara dat officieel onafhankelijk werd.
“In 1955 was er nog steeds geen nationale organisatie die van de onafhankelijkheid droomde”, stelt Van Reybrouck. Vijf jaar later was het land formeel onafhankelijk. De bedrieglijke rust werd in 1956 doorbroken met een opmars van sociale onrust. De Associatie van Bakongo (ABAKA) bracht een vrijheidsmanifest uit, dit was een stammenorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu.
Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgezet met Patrice Lumumba als een van de leiders. Het doel van de MNC was om Congo te bevrijden van het imperialisme en het koloniale bewind. De respons die de organisatie kreeg, was overweldigend. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana en had er een ontmoeting met het staatshoofd, Kwame Nkrumah. Toen hij naar Congo terugkeerde, waren er 7000 mensen bijeen gekomen om zijn verslag te horen.
In januari 1959 kwam het tot een uitbarsting van de situatie in Congo. De eerste burgemeester van Kinshasa verbood een protestbijeenkomst, wat tot rellen leidde. Het leger werd ingezet en er vielen tot 300 doden en heel wat gewonden. De onlusten verspreidden zich naar Kivu, Kasai en Katanga.
Uiteindelijk werd ermee ingestemd dat Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk zou worden – in dat jaar zouden 17 Afrikaanse staten onafhankelijk worden. Het ging om formele politieke onafhankelijkheid, maar de multinationals konden hun activiteiten gewoon verderzetten op basis van de Belgische wetgeving. Drie dagen voor de Congolese onafhankelijkheid schafte het Belgische parlement de Congolese macht over Union Minière af. Alle legerleiders en de hoogste ambtenaren waren Belgen.
De hoop op echte verandering was groot en de MNC van Lumumba won de eerste verkiezingen. Maar er was ook een grote steun voor regionale partijen zoals de afgescheurde MNC-K van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) van Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga en de ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president en Lumumba de eerste minister.
Lumumba afgezet
Zoals andere voormalige kolonies werd Congo economisch beheerst door de oude koloniale machthebbers en de multinationals. De enige manier om dat echt te breken, was met een democratisch socialistisch beleid dat de natuurlijke rijkdommen nationaliseerde. Indien er een echte socialistische leiding was geweest, zou de arbeidersklasse daar internationaal enorme steun aan hebben gegeven. Het ontbrak in Congo echter aan een nationaal georganiseerde democratische socialistische beweging onder de arbeiders en de armen in de steden.
De stalinistische staten zoals de Sovjetunie en China hadden aangetoond dat een geplande economie wel tot vooruitgang kon leiden, ook al was er een onderdrukkend en dictatoriaal bewind. Maar noch Moskou noch Peking wilden een revolutionaire beweging steunen indien die aan hun controle kon ontsnappen. Ze gaven de voorkeur aan burgerlijke regimes waar ze zaken mee konden doen.
De crisis onmiddellijk na de onafhankelijkheid had niet zozeer te maken met het vertrek van België, zoals Van Reybrouck lijkt te suggereren. Het was het gevolg van een gebrek aan een arbeidersbeweging met een duidelijk programma. Er werd een nieuwe regering gevormd, maar de steun hiervoor was volatiel en het programma was onduidelijk. Dit werd door België aangegrepen toen het Katanga met 10.000 soldaten binnen viel. Officieel was dat om de Belgische burgers te beschermen, maar in werkelijkheid ging het over de controle op de mijnindustrie. Ze moedigden Tshombe aan om de onafhankelijkheid uit te roepen, Union Minière gaf financiële steun aan zijn regime.
Lumumba was op dat ogenblik nog maar twee maanden aan de macht en het land was in snel verval. Er vielen duizenden doden in de strijd tegen de poging van Katanga, het diamantrijke Kasai en Kivu om zich af te scheiden. Lumumba zocht steun bij de VN en bij Chroetsjov in de Sovjetunie. Die laatste stuurde voedsel, wapens en voertuigen. De Congo-crisis ging recht naar de kern van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. Het Amerikaanse leger had mineralen uit Congo nodig, onder meer kobalt voor de raketten. Begin september werd Lumumba afgezet door Kasa-Vubu.
Tien dagen later was er een eerste poging tot staatsgreep door de legerleider Mobutu. Die genoot de steun van de CIA. Lumumba werd onder huisarrest gezet. De Belgische regering en de Amerikaanse president Eisenhower gaven groen licht voor de moord op Lumumba. Nadat hij gemarteld en overgebracht werd naar Katanga, werd Lumumba vermoord terwijl lokale leiders waaronder Tshombe toekeken.
Lumumba was niet expliciet socialistisch en het ontbrak hem aan een sterke beweging en aan wapens. Maar hij werd, niet enkel in Afrika, gezien als een radicale vrijheidsstrijder. Zijn aanhangers spraken over de nood aan revolutie. De onvoorspelbaarheid van Lumumba en de verwachtingen die hij creëerde, boezemden de imperialistische machten angst in. Ze hadden immers gezien hoe de gebeurtenissen in Cuba tot een revolutie hadden geleid, ook al ontbrak het de Cubaanse bevrijdingsbeweging aanvankelijk aan een socialistisch programma. Het VS-imperialisme kwam tussen om Lumumba ten val te brengen, daartoe werd beroep gedaan op de CIA en de VN.
De Sovjetunie en China hadden geen belang bij een revolutie en al zeker niet in een revolutie gericht op de ontwikkeling van echte arbeidersdemocratie. Ze hadden zelfs geen plan voor de nieuwe stalinistische staten. Het was pas nadat regimes of guerrillabewegingen het kapitalisme omver hadden geworpen dat Moskou en Peking steun begonnen te geven om deze landen voor zoverre als mogelijk in hun invloedssfeer en onder hun controle te krijgen.
De dictatuur van Mobutu
De oorlog om Katanga te heroveren duurde tot eind 1962 en er kwam steun van VN-troepen. Het was tijdens deze strijd dat de secretaris-generaal van de VN, Dag Hammarsklöld, in een verdachte vliegtuigcrash in september 1961 om het leven kwam. De onrust en de rebellie ging door tot midden jaren 1960. Een maoïstische plattelandsrebellie in centraal Congo werd neergeslagen. In Burundi vormde Laurent Kabila de zogenaamde ‘simba troepen’ met een sterke anti-Amerikaanse en anti-katholieke retoriek. De groep werd even vervoegd door Che Guevara die echter snel naar Latijns-Amerika terugkeerde.
De VS en Tshombe in Katange steunden nu de regering in Leopoldville (Kinshasa) tegen de opstanden. Tshombe won de verkiezingen van 1965, maar de VS en de westerse machten vonden hem te onbetrouwbaar. Op 25 november volgde een tweede staatsgreep door Mobutu en nu zou hij wel aan de macht komen en een dictatuur vestigen die tot in 1997 stand hield.
Van Reybrouck beschrijft hoe het regime van Mobutu een vreemde, brutale en corrupte dictatuur werd. Het was een trouwe bondgenoot van de VS en Israël, maar nam tegelijk kenmerken van het regime van Mao Zedong in China over. Enkel inheemse namen en muziek werden toegelaten. De persoonlijkheidscultus nam enorme vormen aan met op de nationale televisie tot zeven uur per dag aan muzikale eerbetuigingen aan Mobutu. In 1971 veranderde hij de naam van het land tot Zaïre.
Toen in 1968-69 een studentenbeweging opkwam – parallel met de studentenprotesten in Europa en de VS – was Lumumba de held van de studenten. Het protest werd in 1969 de kop ingedrukt. Daarbij vielen 300 doden (officieel waren er slechts zes doden!) en 800 studenten warden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.
Het enorme potentieel voor landbouw in Congo werd niet benut, Mobutu moest voedsel invoeren. De inflatie nam snel toe en de staat moest tot een derde van de begroting lenen in de jaren 1970. Zoals tal van andere Afrikaanse landen kwam Congo hierdoor in de greep van het IMF en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatiseringen en besparingen op. Congo verminderde het aantal leraars op korte termijn van 285.000 tot 126.000 – een belangrijke reden voor de hoge graad van analfabetisme vandaag met 30% van de bevolking die niet kan lezen of schrijven.
Eind jaren 1980 waren er in heel Afrika protestbewegingen tegen het IMF-beleid en tegen de dictaturen. Er werden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden opgezet. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken een ‘mars van de hoop’ in verschillende steden. Ze protesteerden daarmee tegen het feit dat een conferentie over democratisering werd stil gelegd. Er waren meer dan een miljoen aanwezigen op de betogingen en bij de repressie tegen het protest vielen 35 doden. In 1993 stopte Mobutu met alle gesprekken over democratisering, hij trok het laken opnieuw volledig naar zich toe. De inflatie explodeerde en bereikte 9769% in 1994. Mobutu moest een nieuw bankbiljet van 5 miljoen Nieuwe Zaïre invoeren!
Na jaren van dictatuur en een erger wordende economische crisis, was er bij gebrek aan hoop op echte verandering ruimte voor etnisch geweld. Groepen in Katanga eisten dat migranten uit Kasai terug naar huis zouden gaan. Dezelfde retoriek werd gebruikt tegen de Tutsi’s in Kivu – zij werden de ‘banyarwanda’ genoemd (‘vanuit Rwanda’). “In de jaren 1980 kende niemand de etnische achtergrond van zijn klasgenoten, dat begon pas in de jaren 1990. Mijn vriendin was een Tutsi en ik wist dat niet eens”, stelde Pierre Bushala in Goma een Van Reybrouck. Hij schrijft dat het etnische geweld een “logisch gevolg was van een tekort aan grond in een oorlogseconomie die de globalisering diende.” In Kivu werden nationalistische maimai milities opgezet die de strijd voor landbouwgrond, controle op dorpen en mijnen aangingen.
Zes miljoen doden
In 1994 was er het bloedbad waarbij 800.000 Tutsi’s omkwamen in Rwanda. Het land werd bijna direct aangevallen en vervolgens gecontroleerd door een Tutsi-leger onder leiding van de huidige president Paul Kagame. Meer dan twee miljoen Hutu’s vluchtten weg, anderhalf miljoen van hen naar Zaïre/Congo. De oude guerrillaleider Laurent Kabila en zijn beweging, de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL), stond aan het hoofd van de Rwandezen die de Hutu’s vervolgden. Het werd een oorlog tegen het Zaïre van Mobutu waarbij ook 300.000 Hutu’s om het leven kwamen.
Na een korte oorlog werd Mobutu omver geworpen door Kabila die zichzelf tot het nieuwe staatshoofd uitriep van het land dat voortaan opnieuw Congo noemde. Kabila nam echter al gauw de methoden van Mobutu over.
Kabila besefte dat de regimes in Rwanda en Oeganda voor hun eigen belangen waren tussengekomen, hij verbrak de banden met hen. Rwanda viel opnieuw binnen en begon in 1998 de tweede Congo-oorlog. Sindsdien vielen er als gevolg van de oorlogen zes miljoen doden, velen door honger, ziekte en ontbering. Heel wat andere landen raakten betrokken, onder meer Angola, Zimbabwe en Libië aan de Congolese kant tegen Oeganda en Rwanda. Van Reybrouck geeft aan hoe die twee laatste landen grote hoeveelheden goud uit Congo weg haalden tijdens de oorlog.
In januari 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn veiligheidsagenten. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joseph die de steun van de EU, de VS en China genoot. In 2003 werd een vredesakkoord gesloten, maar de gevechten, verkrachtingen en bloedbaden gaan door, vooral in Kivu. De verschillende krachten kennen constant nieuwe afsplitsingen of nemen nieuwe namen aan in de aanhoudende strijd voor dezelfde schatten: goud, mineralen en ivoor. Het meest waardevolle mineraal vandaag is coltan, dat vaak wordt gebruikt in elektronische toestellen. Van Reybrouck heeft het terecht over de “militarisering van de economie” en merkt op dat de oorlog “relatief goedkoop was, zeker in het licht van de enorme voordelen die de ontginning van de grondstoffen opleverden.”
Is er nog hoop? Van Reybrouck beschrijft Congo als een land op de rand van een explosie. De begroting van Congo, een land met 60 miljoen inwoners, is kleiner dan dat van een stad als Stockholm dat nog geen miljoen inwoners heeft. Het BBP per hoofd van de bevolking is sinds 1960 afgenomen van 450 dollar tot 200 dollar. Het ontwikkelingsrapport van de VN dat zaken als onderwijs en gezondheidszorg onderzoekt, bestempelt Congo als het vijfde ergste land ter wereld om in te wonen.
Het huidige Congo is vernield door hetzelfde plunderende kapitalisme als in de 19de eeuw. Mijncontracten worden bekomen door omkoperij en militaire controle. Nieuwe ontdekkingen van olie en gas leiden tot groeiende spanningen aan de grenzen met Oeganda en Rwanda. Chinese bedrijven bouwen infrastructuur in dienst van de mijnen, waar dezelfde praktijken worden toegepast als in de slavenfabrieken in China zelf.
Congo zal nieuwe revolutionaire ontwikkelingen kennen. Waar dat toe zal leiden is afhankelijk van de lessen die uit de geschiedenis worden getrokken, maar ook uit de ervaringen in onder meer Egypte en Tunesië de afgelopen jaren. De opbouw van socialistische en democratische organisaties is dringend noodzakelijk.
“Congo: een geschiedenis” door David Van Reybrouck. Uitgeverij ‘De Bezige Bij’ (2010)
Lees ook:
-
Wie haalt voordeel uit het akkoord in Congo?
Op 31 december werd een globaal en omvattend politiek akkoord gesloten in Congo. Dit gebeurde na de crisis rond de presidentsverkiezingen in het land. Het akkoord kwam er onder toezicht van de conferentie van Congolese bisschoppen. Er kwam onder meer uit de bus dat 21 ministers die dicht bij Tshisekedi staan benoemd worden, naast 19 ministers voor de rest van de oppositie en tenslotte ook 25 ministers uit het kamp van de president. Er zijn dus heel wat winnaars, maar de bevolking zelf verliest.
Dossier door Alain
Voor een deel van de activisten die aanzet gaven tot de krachtmeting is dit eerste resultaat een eerste overwinning. Dat is begrijpelijk, want Joseph Kabila heeft er zich toe geëngageerd om de grondwet niet aan te passen en dus niet zelf deel te nemen aan de presidentsverkiezingen en geen referendum te organiseren. Deze overwinning is het resultaat van een jarenlange strijd tegen de aanpassing van de grondwet.
Vanaf 19 december 2016 werden de steden militair domein, er vielen naar schatting een honderdtal doden en 500 mensen werden opgepakt. Het leek erop dat Joseph Kabila de steun van de Europese Unie en de VS verloor. Hij had hierdoor nog weinig manoeuvreerruimte om een derde mandaat uit de brand te slepen. Er zijn echter nog tal van factoren die het fragiele evenwicht van het akkoord kunnen bedreigen. De klassenstrijd is niet voorbij. Om de formule van Rosa Luxemburg te parafraseren: “De orde heerst nog niet in Congo.”
Er is de voorbije weken veel geschreven over de situatie in Congo. Wij waren verbaasd door het artikel van Tony Busselen van de PVDA. Hij schreef een artikel dat in drie delen op de website van INTAL verscheen. Daarin bespreekt hij de inhoud van het akkoord. We zijn het uiteraard eens met hem als hij de legitieme soevereiniteit van Congo verdedigt. Maar wij denken dat er een verschillende sociale betekenis aan die eis wordt gegeven als ze betrekking heeft op de Congolese arbeidersklasse dan wel op de wijze waarop het politieke establishment deze formule gebruikt.
Over de oorsprong van de huidige crisis
Voor Tony Busselen moet de oorzaak voor de huidige crisis gezocht worden bij “de timing van de komende presidentsverkiezingen. Volgens de grondwet had een nieuwe president moeten verkozen worden in november en de eed moeten afleggen op maandag 19 december 2016. Dit gebeurde niet.”
Er zijn echter veel factoren die tot deze crisis geleid hebben. In een vorig artikel (zie: http://www.socialisme.be/nl/42775/bye-bye-kabila-rode-kaart-zal-dat-volstaan-om-een-einde-te-maken-aan-het-tijdperk-kabila) gingen we dieper in op de context van de huidige crisis en de economische vertraging die niet vreemd is aan de golf van ongenoegen in Congo. We moeten ook rekening houden met de feiten: het probleem van de timing van de verkiezingen was volledig het werk van de presidentiële clan. Het opschuiven van het electorale proces maakte verkiezingen op de vooropgestelde datum onmogelijk en plaatste de politieke oppositie en de bevolking voor voldongen feiten geplaatst. Het is duidelijk dat de organisatie van verkiezingen in een land als Congo heel wat moeilijkheden met zich meebrengt. Maar Joseph Kabila was te druk bezig met zijn eigen voordelen en met het monddood maken van zijn tegenstanders om de bevolking het recht op een eigen keuze van haar vertegenwoordigers te garanderen.
Het globaal en omvattend akkoord: een stap vooruit?
Als we er rekening mee houden dat Kabila onder druk van het straatprotest in 2017 geen kandidaat zal zijn om zichzelf op te volgen, dan is het akkoord effectief een stap vooruit. Het betekent dat strijd tot verandering kan leiden. Maar er moet dan nog gekeken worden welke sociale laag deze verandering zal bewerkstelligen en met het oog op welke belangen. Dat element is cruciaal om te komen tot een verandering die de levensvoorwaarden van de jongeren, werkenden en boeren effectief verbetert.
Deze benadering wordt niet gevolgd door Tony Busselen. Hij schrijft: “In vergelijking met de voormalige akkoorden die ondertekend werden in Lusaka, Sun City of Adis Abeba zou een akkoord dat resulteert uit deze onderhandelingen een akkoord zijn tussen Congolezen gesloten zonder de directe aanwezigheid rond de onderhandelingstafel van buitenlandse diplomaten en experts. Het zou een stap vooruit zijn op de lange weg naar een echte soevereiniteit en onafhankelijkheid. (…) Maar ook al is er een akkoord, dan zal dit minstens een hinderpaal en bedreiging kennen. De hinderpaal is de woede van de jonge Congolezen. De dreiging zit hem in de inmenging van de westerse grootmachten die niet geïnteresseerd zijn in de eenheid onder de Congolezen en die er vooral op uit zijn om zo vlug mogelijk een einde te maken aan Kabila en zijn Majorité Présidentielle (MP, presidentiele meerderheid) waarop hij steunt.”
Tony moet erkennen dat de weg naar soevereiniteit en onafhankelijkheid ook na meer dan 15 jaar onder president Joseph Kabila nog steeds lang is. Rechtvaardigt dat op zich overigens niet de woede van de Congolese jongeren? Terecht stelt Tony dat er een gevaar van inmenging door de westerse grootmachten is. Maar dat is ook het geval na een akkoord ondertekend aan een onderhandelingstafel met enkel Congolezen. De onderhandelaars werden minstens deels onder druk gezet door buitenlandse machten. Bezittingen van leden van de clan van Kabila (politici en leden van zijn veiligheidsdiensten) in de VS en Europa werden in beslag genomen. De groep rond Tshisekedi ging discussiëren in Genval en Didier Reynders ontmoette hen. Het akkoord op zich is onderhandeld onder toezicht van de Congolese kerk die afhangt van het Vaticaan. Joseph Kabila zelf werd door de paus ontvangen. We zien dus duidelijk dat het akkoord niet gesloten is op basis van de belangen van de Congolese bevolking. De inhoud werd in tal van internationale wandelgangen besproken vooraleer het aan de Congelese bevolking werd opgelegd.
Is Joseph Kabila een erfgenaam van de traditie van Lumumba?
Joseph Kabila wordt door Tony voorgesteld als een erfgenaam van de traditie van Lumumba. “Kabila had sedert 2006 zijn presidentschap gebaseerd op een brede alliantie van honderd partijen. Die MP [Majorité Présidentielle] verenigde zich rond een principe: de steun aan de persoon van Kabila als president. Kabila zelf zegt erfgenaam te zijn van een linkse stroming [in de oorspronkelijke Franstalige tekst staat er dat Kabila erfgenaam is van die linkse stroming], die zijn inspiratie vindt in Patrice Lumumba, een der voornaamste figuren van de Congolese onafhankelijkheid. Maar Kabila is er niet in geslaagd een gemeenschappelijke politieke basis te geven aan zijn MP.”
Joseph Kabila volgde zijn vader op. Die laatste had heel wat beperkingen en zwaktes, maar doorheen zijn strijd tegen Mobutu creëerde hij wel hoop en ontstond er een zekere, zij het beperkte, onafhankelijkheid tegenover het imperialisme. Maar het is duidelijk dat Joseph Kabila niet staat voor een verderzetting van de politieke erfenis van Lumumba of gelijk welke linkse traditie in Congo. Zijn politieke koers doet eerder denken aan de zelfverrijking van het Mobutisme dan ook het Lumumbisme. In 2004 verscheen een onderzoek van de journalist Richard Miniter in de Huffington Post (zie http://www.huffingtonpost.fr/hakim-arif/joseph-kabila-un-dictateur-qui-vaut-15-milliards-de-dollars) waaruit bleek dat het fortuin van de clan-Kabila aangegroeid was tot 15 miljard dollar. Het magazine Bloomberg onderzocht de controle van Kabila op de Congolese economie. Via zijn vrouw, broers en zussen bezit hij maar liefst 70 bedrijven die actief zijn in alle sleutelsectoren van het land. Eén van die bedrijven was op vier jaar tijd goed voor een winst van 350 miljoen dollar (zie: https://www.bloomberg.com/news/features/2016-12-15/with-his-family-fortune-at-stake-congo-president-kabila-digs-in). Deze middelen worden in belastingparadijzen doorheen de wereld geparkeerd. Verwijst Tony hiernaar als hij spreekt over “Afrikaanse oplossingen voor Afrikaanse problemen?” Wij denken integendeel dat Kabila niet de erfenis van zijn vader volgde, los van de beperkingen van het beleid van Kabila senior. Joseph Kabila heeft integendeel nooit een poging gedaan om een krachtsverhouding uit te bouwen tegenover de nationale of de internationale burgerij. Van een linkse leider verwachten we nochtans net dat er gebouwd wordt aan een krachtsverhouding op basis van de mobilisatie van werkenden, jongeren en arme boeren.
Kampisme
De situatie in Congo is natuurlijk erg complex. Deze situatie wordt doorkruist door een klassenstrijd tussen de werkende klasse en de Congolese burgerij waarvan de verschillende fracties banden hebben met enerzijds regionale krachten en anderzijds internationale grootmachten. Zo wordt Kabila gesteund door de heersers in Angola en Zimbabwe en herstelde hij de banden met Rwanda en Oeganda. Waar Kabila aanvankelijk gesteund werd door de EU en de VS, dringen beide blokken vandaag eerder aan op een wissel van de macht waarbij ze eerder rekenen op een figuur als Katumbi.
De afgelopen jaren werd de rol van China belangrijker: dat land werd een van de belangrijkste handelspartners van Congo. Dit heeft deels te maken met de internationale arbeidsdeling. China is de grootste importeur van grondstoffen ter wereld geworden. Het is dan ook logisch dat alle landen waarvan de economie vooral gebaseerd is op de export van grondstoffen meer zaken doen met China. Maar heeft dat een progressiever karakter aan de economische groei in die exporterende landen? Wij denken van niet. Als de inkomsten van deze export niet gebruikt worden voor investeringen in infrastructuur, verbeteringen aan de openbare diensten, bestrijding van armoede en honger, ontwikkeling van een industrie die een reële soevereiniteit mogelijk maakt, … dan heeft die handel met China op zich geen progressief karakter. Dat wordt nog versterkt door de afwezigheid van democratische rechten in China waardoor er daar geen enkele organisatie in staat is om van de Chinese machthebbers handelsrelaties te eisen die ook de Congolese bevolking ten goede komen.
Een scenario zoals in Soedan?
Op 20 december was er een uitzending van ‘Le Forum’ op de Franstalige televisie over de crisis in Congo. Journaliste Colette Braeckman van Le Soir zei: “Congo is te groot om geleid te worden door iemand die enkel populair is onder de Congolezen.” Bob Kabamba, academicus en politiek actief bij Ecolo, sprak Braeckman niet tegen. Ook de journalist ging hier niet dieper op in. Generaal Janssens, de commandant van de Force Publique of Openbare Weermacht, dacht er in 1960 niet anders over… Deze stelling kan op verschillende manieren begrepen worden.
Vanuit economisch oogpunt is het een uitdrukking van het feit dat westerse imperialisme een greep op deze strategische regio wil behouden. Behalve de aanwezigheid van edele metalen zorgden de vermoedens van uraniumsmokkel voor een verzwakking van het imago van Kabila als goede manager. Vanuit politiek oogpunt is het ontstaan van een bewind dat de verwachtingen van de massa’s centraal stelt in het hart van Afrika niet aanvaardbaar voor het imperialisme.
Veel Congolezen in de diaspora zullen de formule van Braeckman ook begrijpen als een uitdrukking van een groter plan om de kaart van centraal Afrika te hertekenen met kleinere staten, zoals de afscheiding van een deel in het oosten van Congo. Het oosten kan dan een bufferstaat worden die ook voor stabiliteit in Rwanda en Oeganda moet zorgen. Dit plan leek in het verleden gesteund te worden door een deel van het Democratische establishment rond Clinton en ook de vroegere Franse president Sarkozy ging erin mee (zie: http://www.courrierinternational.com/article/2009/01/20/sarkozy-veut-depecer-la-rdc). Dit plan botst op een belangrijk obstakel: de wil en de vasthoudendheid van de Congolezen zelf. Maar het leidt wel tot conflicten over grond die bijdragen tot de instabiliteit in de regio.
Op kapitalistische basis zal het onmogelijk zijn om een oplossing te vinden voor de verdeling van de rijkdom en voor de kwesties die voortkomen uit demografische druk.
Het wordt een moeilijk jaar…
Het akkoord van 31 december 2016 bepaalt dat de verkiezingen dit jaar moeten plaatsvinden. Er zijn heel wat uitdagingen om zover te geraken. De organisatie van deze verkiezingen zou ongeveer 1,5 miljard dollar kosten, terwijl de jaarlijkse overheidsuitgaven ongeveer 5 miljard dollar bedragen. De instabiliteit in het oosten van het land maakt bovendien dat het niet zeker is of de verkiezingen in heel het land op serene wijze kunnen gehouden worden. De economische groei voor 2017 wordt op slechts 2,9% geschat omwille van de dalende vraag vanuit China. De afgelopen vijf jaar was er een jaarlijkse groei van gemiddeld ongeveer 7,7%. Met een bevolkingsgroei die ongeveer 3% bedraagt, zal de economie in 2017 dus wellicht een recessie kennen als we het BBP vergelijken met het aantal inwoners. Dat wijst er eens te meer op dat Congo geen dynamiek van eigen economische groei kent. Een recessie zou extra olie op het vuur van het sociaal verzet gooien. (zie: http://www.jeuneafrique.com/388803/economie/2017-rd-congo-sattend-a-nouvelle-annee-de-croissance-molle/)
Zoals we in ons vorig artikel over Congo stelden, is er nood aan onafhankelijke organisaties van werkenden, jongeren en boeren om ervoor te zorgen dat de energie van de massa’s leidt tot een verbetering van hun levensvoorwaarden. Na Lumumba heeft elke politieke leider die aan de macht kwam slechts de belangen van één van de fracties van de burgerij verdedigd. Hun beleid was rampzalig voor de levensvoorwaarden van de meerderheid van de bevolking. Een onafhankelijke organisatie van de massa’s die opkomt voor de belangen van de bevolking kan voortbouwen op de beste tradities van strijd. Het is doorheen collectieve massa-acties – algemene vergaderingen, betogingen, stakingen, bezettingen, … – dat we vooruitgang kunnen bekomen. De Congolese jongeren, en meer algemeen de Afrikaanse jongeren, komen in verzet. We moeten ervoor zorgen dat deze dynamiek zich richt op de werkende bevolking en de arme boeren die een beslissende rol spelen in de sleutelsectoren van de economie. Het kapitalisme is een internationaal systeem. De strijd wordt op nationaal vlak gevoerd, maar vereist een band met organisaties die dezelfde belangen op internationaal vlak verdedigen.
-
“Bye Bye Kabila”, “Rode Kaart.” Zal dat volstaan om een einde te maken aan het tijdperk-Kabila?
Op 19 december is het mandaat van Joseph Kabila als president van de Democratische Republiek Congo afgelopen. Maar Kabila ging samen met Evariste Boshab en de rest van zijn kliek op zoek naar een manier om aan het hoofd van het land te blijven. Het Congolese volk kwam in actie tegen deze aanfluiting van de grondwet. De vraag vandaag is hoe we kunnen bouwen aan een mobilisatie die een einde maakt aan het tijdperk-Kabila.
Door Alain (Namen)
Na meer dan 15 jaar presidentschap van Kabila is de ontgoocheling groot in Congo. Wie 20 of jonger is, kende enkel de huidige president. Het laat de oude aanhangers van dictator Mobutu, zoals Kengo Wa Dondo, toe om te spreken met de burgerbeweging Filimbi en zich voor te doen als een alternatief op de huidige situatie.
De steun voor Kabila onder de bevolking is fors afgenomen. De omvang en het ritme van die afname verschilt van regio tot regio. Maar één iets is zeker: het tijdperk van ‘stabiliteit’ onder Kabila is verdwenen en er komt een nieuwe periode van strijd in Congo. Een opiniepeiling in Jeune Afrique op 25 oktober 2016 gaf aan dat 33,3% van de bevolking zou stemmen voor Moïse Katumbi (ex-PPRD, ex-gouverneur van Katanga), 18% voor Etienne Tshisekedi (ex-Mobutist), 7,8% voor Joseph Kabila (PPRD), 2,6% voor Antoine Gizengua (PALU, ex-premier onder Kabila). De best geplaatste kandidaat van de regeringspartij PPRD na Kabila zelf was op het ogenblik van de peiling niet Boshab of Ponyo, maar Olive Lembe Kabila, de vrouw van Kabila die goed was voor 2,6% indien ze kandidaat zou zijn.
Deze peiling is een uitdrukking van een mening op een bepaald ogenblik. Maar de belangrijke les uit die peiling is dat de kandidaten die het wel eens zouden kunnen halen allemaal belangrijke functies uitoefenden onder ofwel Mobutu ofwel Kabila. In die zin is geen enkele van die kandidaten in staat om een echt alternatief te bieden en een antwoord op de noden van de werkenden, arme landbouwers, jongeren en brede lagen van armen in het land.
Einde van de stabiliteit
Toen de dictatuur van Mobutu in elkaar stortte, kende het reeds zwaar getroffen land een periode van rampzalige overgang. Er was een periode van bijna 10 jaar burgeroorlog met meer dan 20 militaire en paramilitaire groepen. Kabila beloofde destijds dat hij de macht zou grijpen en behouden om de stabiliteit te garanderen.
Als socialisten moeten we de inhoud van de stabiliteit onder Kabila nader omschrijven. Het gaat niet om stabiliteit die de meerderheid van de bevolking toelaat om in alle nodige behoeften te voorzien als onderdeel van de opbouw van een solidaire samenleving. Het ging om stabiliteit waar de buitenlandse en nationale kapitaalbelangen ruimte kregen om veilig te investeren zonder al te veel risico’s. Dat is wat de kapitalisten een gunstig ‘investeringsklimaat’ noemen.
Door zich zo te positioneren, kreeg Kabila het vertrouwen van het buitenlandse en het binnenlandse kapitaal. Een illustratie hiervan is dat het Bruto Binnenland Product toenam van 7,438 miljard dollar in 2001 tot 35,238 miljard dollar in 2015. Die cijfers houden uiteraard geen rekening met wat niet officieel geregistreerd werd.
Strijd als gevolg van structureel ongelijk beleid
De stabiliteit voor de rijken ging niet samen met een verbetering van de levensvoorwaarden van de meerderheid van de bevolking. Het eerste decennium van deze eeuw bracht doorheen Afrika een verbetering van de economische situatie, maar nergens werd deze verbetering gedeeld met de meerderheid van de bevolking. Het IMF heeft het over een niet-inclusieve groei, een verbloeming om niet te moeten erkennen dat de groei exclusief naar de rijken ging. De Milleniumdoelstellingen voor de Ontwikkeling van de regio waren in Afrika een complete mislukking.
De Afrikaanse massa’s zijn tegen de achtergrond van de grote recessie, die volgens alle economische vooruitzichten nog lang niet voorbij is, in actie gekomen. Er ontstonden bewegingen met democratische, sociale en economische eisen. We zagen dit met de strijd in Tunesië en Egypte. Maar er waren ook sociale bewegingen in Nigeria met een algemene staking die de regering ertoe dwong om terug te komen op de afschaffing van de subsidies voor brandstof. Er was de mijnwerkersstrijd in Zuid-Afrika die ondanks harde repressie loonsverhogingen bekwam. Recent was er in Zuid-Afrika ook de jongerenstrijd tegen de verhoging van het inschrijvingsgeld. Verder waren er bewegingen in Senegal, Burkina Faso of nog in Burundi tegen de verlenging van het mandaat van de zetelende presidenten.
Dit fenomeen beperkt zich niet tot Afrika. Overal ter wereld komen jongeren, werkenden en armen in actie. De afgelopen 30 jaar heeft het kapitalistische productiesysteem zich enkel overeind weten te houden op basis van een scherpe toename van de ongelijkheid en een verdieping van de eigen tegenstellingen. Het leidt tot een wereldwijde afkeer van het systeem en zijn instellingen.
Strijd voor verandering in Congo? Ja, maar met wie en voor welke verandering?
De Afrikaanse massa’s slaagden er destijds op basis van strijd in om de koloniale heersers te verdrijven. Ze hebben hun politieke onafhankelijkheid zelf afgedwongen. Maar het werd beantwoord met economische afhankelijkheid en de oude banden die de kapitalisten behielden in de kolonies. De oude imperialistische machten hebben er vervolgens alles aan gedaan om die controle te behouden. Er werd niet geaarzeld om dictatoriale regimes te ondersteunen als dit hun belangen uitkwam, denk maar aan de steun die Mobutu kreeg.
Die beperkingen bepalen nog steeds de actuele situatie. De vragen die destijds opgeworpen werden in de strijd tegen de directe koloniale overheersing blijven overeind voor de strijd die voor ons ligt. Strijden ja, maar met wie en voor welke verandering?
Welke verandering?
De belangrijkste les van de onafhankelijkheidsstrijd die wij met de huidige activisten willen bespreken is dat er niet voor politieke onafhankelijkheid kan gestreden worden zonder ook op te komen voor economische onafhankelijkheid.
Economische onafhankelijkheid betekent dat de meerderheid van de bevolking zelf kan beslissen over wat nodig is. Het vereist volgens ons de overname van de controle op de sleutelsectoren van de economie. Hoe kan een beleid van investeringen in infrastructuur gevoerd worden zonder controle op de industrie en de banken om de werken te realiseren en te financieren? Hoe kunnen de landbouwers de nodige gewassen telen om hun familie en de bevolking te voeden zonder een verdeling van de grond en zonder een planning van de landbouwproductie om de bestaande middelen en mogelijkheden in te zetten met het oog op dat doel? Een ander voorbeeld dat kan gegeven worden, is dat van de mijnen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze sector effectief bijdraagt aan de gemeenschap om het onderwijs en de gezondheidszorg te financieren?
Een dergelijk programma zou toelaten om de sociale noden van de overweldigende meerderheid van de bevolking aan te pakken. Maar we moeten duidelijk zijn: diegenen die vandaag de grond, de mijnen en het kapitaal bezitten, hebben er niets mee te winnen indien de meerderheid van de bevolking een beter leven heeft. Het brengt ons bij de volgende vraag: met wie kunnen we eenheid vormen in de strijd? Met diegenen die dezelfde belangen als ons hebben bij de verandering van de samenleving.
Het klopt niet dat het volledige Congolese volk vrede en ontwikkeling wil. Een deel, een erg kleine minderheid die de banken, de grond, de bedrijven, de mijnen, … bezit wil gewoon een klimaat dat gunstig is voor hun zaken. Zij hebben al vrede en werken aan de ontwikkeling van hun eigen zakenimperia. We mogen ons niet vergissen: gemeenschappelijk doel en gemeenschappelijk belang zijn niet noodzakelijk hetzelfde. Katumbi, Kengo, Tshisekedi en co hebben met ons het gemeenschappelijke doel om een einde te maken aan het bewind van Kabila. Maar daar eindigen de overeenkomsten. Voor het overige willen ze het beleid dat tot meer ongelijkheid en oorlog leidt gewoon behouden en versterken.
Je eigen graf delven door je van bondgenoot te vergissen
De geschiedenis leert veel lessen voor wie ze wil zien. Sankara en Lumumba werden vermoord na complotten waarin delen van hun dichte politiek bondgenoten betrokken waren. Ter verdediging van die helden van de onafhankelijkheidsstrijd: de misdadigers hadden hun criminele bedoelingen steeds verstopt. Maar hoe kunnen de leiders van LUCHA en Filimbi geloven dat de oude verantwoordelijken onder Mobutu tot iets anders in staat zijn dan corruptie en repressie? Kengo Wa Dondo begon zijn loopbaan in de regering-Mobutu in 1968. In die periode werden de laatste onafhankelijkheidsstrijders van 1960 opgespoord en uitgeroeid. Van 1982 tot 1986 was hij premier. Hij aarzelde niet om jongeren en studenten die betoogden repressief aan te pakken. Een bondgenootschap met hem sluiten, betekent dat het mes al in de rug wordt gestoken van de massa’s die de strijd aangaan.
Wij denken dat het nodig is om bondgenootschappen te beperken tot bewegingen en politieke partijen die dezelfde belangen hebben als de meerderheid van de bevolking. Als we kijken naar de huidige politieke krachten in Congo zullen we geen dergelijke partijen vinden. In plaats van vervolgens het ‘minste kwaad’ te zoeken, kunnen we beter met de activisten die de strijd aangaan zelf bouwen aan een politiek instrument dat de verwachtingen en hoop van die duizenden mensen in de burgerbewegingen opneemt en versterkt. In dat proces willen we met LSP en onze internationale organisatie CWI een rol spelen. We willen binnen dit proces tegelijk bouwen aan onze eigen oriëntatie die vaststelt dat er onder een kapitalisme in crisis geen enkele hervorming kan veiliggesteld worden zonder revolutionaire strijd voor een socialistische maatschappijverandering. Als de burgerbewegingen dergelijke vragen onbeantwoord laten, is een tijdelijke verplettering van de beweging niet uitgesloten.
Eén ding is zeker: de spanningen in Congo zullen toenemen. Kabila gaf al aan dat hij tot in 2018 aan de macht wil blijven. Mogelijk hoopt hij tegen dan in staat te zijn om zijn vrouw de macht te laten overnemen na vervalste verkiezingen. Het is duidelijk dat het staatsapparaat bereid is om harde repressie toe te passen. Arrestaties, betogingsverboden en het aantal verdwijningen van opposanten nemen toe. Als het verzet een massaal karakter aanneemt, valt het nog af te wachten hoeveel ruimte Kabila zal hebben om zijn positie te behouden. Met het akkoord dat hij onder toezicht van Edem Kodjo sloot met een deel van de oppositie heeft hij zijn sociale basis wel vergroot.
Aan de kant van het verzet lijkt het erop dat de burgerbewegingen bereid zijn om tot een krachtmeting over te gaan. De leiding van deze bewegingen is echter een van de zwaktes. Maar het feit dat er organisaties zijn die jongeren en werkenden organiseren om te discussiëren over politiek en het organiseren van petities, betogingen, sit-in acties, ‘villes mortes’ (stakingsacties die de volledige stad verlammen), … tegen de achtergrond van een dynamiek van strijd op het continent en de rest van de wereld is een positief element. Strijd laat de massa’s toe om programma’s, strategieën en politieke benaderingen uit te testen.
Het is op basis van deze praktische ervaringen dat de arbeidersbeweging erin geslaagd is om politiek onafhankelijke organisaties op te bouwen waarmee het mogelijk was om de macht van de kapitalisten over ons leven te beginnen betwisten.
-
Protestdag in Congo op 26 mei. Nieuw bloedbad in mineraalrijke regio

Bloedbad in het oosten van Congo President Joseph Kabila blijft kunstgrepen uithalen om zijn mandaat in de Democratische Republiek Congo te verlengen. Tegelijk zijn er nieuwe politieke en sociale uitbarstingen in het land.
Artikel door Per-Ake Westerlund, José Nsimba-Lobela en Congo Moko, eerder verschenen in weekblad Offensiv
Op donderdag 26 mei was er de eerste nationale protestdag tegen de president sinds lang. Er werd in Congo maar ook in het buitenland geprotesteerd. Betogingen werden overal verboden, behalve in de hoofdstad Kinshasa. Daar kwamen duizenden mensen op straat. Ze botsten op de politie die met traangas de betogers wilde verdrijven. Volgens mensenrechtengroepen werden 59 betogers opgepakt.
In Goma, de hoofdstad van Noord-Kivu in het oosten van het land, legden betogers het verbod naast zich neer. Het kwam er tot confrontaties met de politie waarbij een betoger en een agent om het leven kwamen. Vanuit andere steden waren er nog weinig verslagen.
Er waren ook verslagen van nieuwe bloedbaden in het oosten van Congo. In een nieuw bloedbad in de regio Beni in Noord-Kivu kwamen 50 burgers om. De afgelopen 18 maanden vielen er tot 1000 doden. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt bij ADF gelegd, een Oegandese islamistische kracht die banden heeft met al-Shabaab in Somalië.
Recente rapporten geven echter aan dat ADF niet alleen handelt. Lokale mensenrechtengroepen stellen dat de bloedbaden gebeurden met de steun van het Congolese leger.
Een bekende dissidente religieuze leider in Beni, Vincent Machozi, werd in maart vermoord. Hij stelde al langer dat het regime van Kinshasa steun gaf aan het verdrijven van de bevolking uit de regio. Er is een grote voorraad coltan in deze regio, een cruciaal mineraal voor nieuwe technologie zoals GSM’s.
De oorlog en het gewapende conflict in Congo gaat wel meer over minerale rijkdommen. Het leidt ook tot betrokkenheid van buurlanden, zoals Rwanda.
De aandacht in Congo is nu sterk gericht op de presidentsverkiezingen. Vorig jaar waren er grote betogingen en acties toen duidelijk werd dat Kabila een derde termijn wilde binnenhalen. Drie termijnen zijn grondwettelijk verboden. Studenten en jongeren organiseerden zich via netwerken en stonden in contact met gelijkaardige bewegingen in Senegal en Burkina Faso. Het regime van Kabila raakte bang, zeker toen ze de rol van de jongeren zagen in de revolutie die de president van Burkina Faso ten val bracht.
De president zette speciale troepen van de Republikeinse Garde in. Het protest werd de kop ingedrukt en leidinggevende oppositiestemmen werden opgepakt. Jongerenbijeenkomsten werden opgebroken en activisten verdwenen of werden gevangen gezet. Buiten Kinshasa werd een massagraf ontdekt.
Een van de eisen van de betogers was dat de kiezerslijsten uit 2011 moesten aangepast worden zodat jongeren ook kunnen stemmen. De verkiezingsautoriteit die nauw met Kabila samenwerkt, stelt dat dit 18 maanden werk in beslag zou nemen. Het zou betekenen dat de presidentsverkiezingen die volgens de grondwet in december moeten plaatsvinden, naar een latere datum zouden verschuiven. Het grondwettelijk hof bevestigde dat Kabila aan de macht kan blijven.
In de verkiezingen van 2011 was er volgens de meeste analisten sprake van fraude om te vermijden dat de veteraan Etienne Tshisekedi van de grootste oppositiepartij UDPS het zou halen. De situatie in Congo doet wat denken aan die in Burundi waar president Nkurunziza een derde mandaat begon wat leidde tot een opstand waarin meer dan 430 doden vielen en 250.000 mensen op de vlucht sloegen.
De vertegenwoordiger van de Afrikaanse Unie, Edem Kodjo uit Togo, steunt de positie van Kabila. In 2011 verklaarden corrupte vertegenwoordigers van de Afrikaanse Unie reeds dat de verkiezingen democratisch verliepen.
De strijd in Congo gaat over democratische rechten die nauw verbonden zijn met de activiteiten van multinationale bedrijven en de imperialistische plundering van het land in alliantie met de president. Er moeten nieuwe massabewegingen opgebouwd worden om de president en zijn op het leger gebaseerde regime omver te werpen. Er is een dringende nood aan een democratische en socialistische beweging die opkomt voor een programma waarbij de rijkdom van het land in publieke handen komt met een regering van democratisch verkozen vertegenwoordigers van werkenden en armen.
-
Congo: 42 doden bij protest in januari
Momenteel bezoeken minister Reynders en staatssecretaris De Croo Congo. Ze willen daarbij vooral de vrijhandel stimuleren. De actualiteit gebiedt hen om ook zaken over de politieke onrust in het land te zeggen. Hieronder een artikel door Per-Ake Westerlund over het recente protest in Congo.
In januari ontstonden er massaprotesten tegen de plannen van president Joseph Kabila om zijn ambtstermijn te verlengen. Politie en leger kwamen op geweldadige wijze tussenbeide waardoor er 42 demonstranten om het leven kwamen. Toch leidden de protesten, die voornamelijk door de studentenbeweging werden aangevoerd, ertoe dat het parlement zijn beslissing introk.Onder de huidige grondwet kan Kabila niet herverkozen worden bij de verkiezingen in 2016. Een president kan slechts twee ambtstermijnen in functie zijn en Kabila was nu voor de tweede keer president. Het regime stelde daarom een volkstelling voor. Daar die naar schatting enkele jaren kan duren, worden de presidentsverkiezingen uitgesteld en blijft Kabila sowieso langer aan de macht in de aanloop naar een eventuele derde ambtstermijn.
Oppositiepartijen en jongerenorganisaties planden daarom een golf van massaprotesten tegen het wetsvoorstel en het corrupte parlement dat door Kabila gecontroleerd wordt. Deze protesten begonnen op 19 januari in de straten van Kinshasa. De directe aanleiding was de goedkeuring van het wetsvoorstel door een kamer van het parlement. Politie en leger werden ingezet en ondersteund met helikopters. Daartegenover stonden de voornamelijk jonge demonstranten. De zwaarste gevechten braken uit op de universiteit van Kinshasa.
In een poging om de protesten te stoppen, amendeerde de senaat het wetsvoorstel waarbij de volkstelling niet aan de presidentsverkiezingen werd verbonden. De oppositiepartijen riepen op om de protesten te staken, maar de jongeren gingen door. Zij vreesden (terecht) dat het slechts een politiek manoeuver was, ze eisten het ontslag van Kabila.
De protesten hielden vier dagen aan en spreidden al snel uit naar Goma en Bukavu in Kivu (Oost Congo). Ook daar trad de politie erg gewelddadig op waardoor verschillende jongeren moesten vluchten naar buurland Rwanda.
De harde repressie brak de beweging. Op de tweede dag van protesten sloot de regering het internet af en blokkeerden ze GSM verkeer. Ze voerden massale arrestaties uit, drie weken later zitten nog steeds meer dan 300 jongeren vast.
Volgens mensenrechtenorganisaties werden door politie en leger 42 betogers gedood. Onofficiële bronnen maken zelfs melding van meer dan honderd dodelijke slachtoffers.
Hoe verder met Kabila?
Het aanpassen van het wetsvoorstel door de senaat was een onverwachte overwinning voor de demonstranten. Jason Steams (Congo-expert aan het “Rift Valley instituut”, een NGO) meldde aan Reuters dat het de eerste keer is dat straatprotesten in Kinshasa een directe impact hebben op het politieke beleid.
Het valt nog te bezien hoe Kabila en zijn aanhangers zullen reageren. Politici zijn nog niet vergeten wat er gebeurde met Blaise Compaoré van Burkina Faso in oktober vorig jaar. Toen hij probeerde om zijn mandaat te verlengen, werd hij omvergeworpen door massale protesten. Tegelijk mogen we niet vergeten dat Kabila meer steun geniet van multinationals en internationale overheden dan Compatoré.
Joseph Kabila kwam aan de macht in 2001. Hij volgde zijn vader op die in dat jaar vermoord werd. Kabila “won” de verkiezingen van 2006 en 2011 door electorale faude en vriendjespolitiek. Imperialistische krachten die de natuurlijke rijkdom van het land plunderen, zoals de VS, China en Europese landen, zien in Kabila een solide partner en negeren de corruptie en verkiezingsfraude. Multinationale mijnbouwbedrijven als Glencore, Freeport McMoRan en AngloGold, maar ook andere regionale regeringen die aan de oorlogen in Congo deelnamen, zijn voortdurend verwikkeld in een strijd om Congolese rijkdommen.
Plan A voor het regime is dat Kabila blijft. Maar tegelijk hebben verschillende gevestigde politici geprobeerd om zichzelf naar voor te schuiven als alternatief. Niet in het minst is er de gouverneur van Katanga, Moïse Katumbi, die in de internationale media wordt voorgesteld als een stabiele opvolger. Katumbi wil op twee paarden wedden. Enerzijds moedigt hij multinationale mijnbouw aan, anderzijds steunt hij de betogers door het brutale geweld van de regering te bekritiseren. Het ontbreekt de meerderheid van de bevolking aan een echt alternatief om een einde te maken aan de oorlogen en de plundering van het land. De oppositiepartijen zijn even corrupt en ondemocratisch.
Een voormalige directeur van de OSISA (een NGO die opkomt voor democratische verkiezingen in zuidelijk Afrika) stelde: “Ik zie de acties niet als teken van steun aan de oppositie, maar eerder als een algemeen protest tegen de macht van Kabila”.
De ‘International Crisis Group’, een in Brussel gevestigde groep van voormalige politici, omschrijft Congo-Kinshasa (waarvan de officiële naam ‘Democratische Republiek Congo’ is) als “gevaarlijk instabiel”.
Volgens de VN-index (index van menselijke ontwikkeling) is Congo na Niger het minst ontwikkelde land in de wereld. Het gemiddelde inkomen in Congo bedraagt 390 dollar per jaar (een dollar en zes cent per dag). Let wel, dit is het gemiddelde. Dat wil zeggen dat veel mensen een pak minder verdienen.
Om uit de armoede te geraken, zoeken veel jongeren en kinderen hun toevlucht tot gewapende milities. Die nemen de jonge rekruten maar wat graag op. Deze maffiose milities staan voor uitbuiting, smokkel van grondstoffen en mensenhandel. Congo is de grootste producent van Kobalt in de wereld en produceert meer koper dan eender ander Afrikaans land. Daarnaast heeft het grote reserves aan goud, uranium en honderden andere mineralen. 95% van de exportinkomsten komen voort uit grondstoffen.
De multinationals hebben een schaamteloze campagne gevoerd tegen de voorstellen van de regering voor een bescheiden verhoging van de belastingen van bedrijven aan de staat. Na dreigementen van verminderde investeringen, heeft de regering toegegeven. Het aandeel van de staat in nieuwe projecten wordt nu verlaagd naar 10 procent, in plaats van de oorspronkelijk voorgestelde 30 procent. De vergoeding voor de goudmijnen stopt op zes procent. Zo zie je maar, de regering van het land blijft in de handen van degenen die de grondstoffen exploiteren. Zo speelt bijvoorbeeld China steeds een belangrijkere rol.
Milities en regionale machtsstrijd
Van de nieuwste plannen voor het ontwapenen van de vele milities, vooral in het oosten van Congo, komt er voorlopig niets in huis. Deze plannen kwamen er na de nederlaag van het rebellenleger M23 in november 2013. Dit werd gezien als een belangrijke overwinning omdat M23 slechts een jaar eerder ermee gedreigd had massaal vanuit het oosten te marcheren en Kinshasa over te nemen. Niettemin heeft de in februari 2014 ondertekende vredesovereenkomst (PSCF, Vrede en Veiligheid overeenkomst) volledig gefaald.
M23 is niet gedemobiliseerd zoals gepland. Ex-strijders kwamen terecht in kampen gekenmerkt door armoede en ontbering. Zonder toekomstperspectief zochten ze hun heil opnieuw in andere gewapende milities.
Het Congolese leger FARDC en de VN-macht MONSC worden door een groot deel van de bevolking als corrupt en incapabel aanzien. De bevelhebbers, verantwoordelijk voor vrede en stopzetting van gewapende conflicten, zijn meestal zelf de aanstokers van massaslachting en verkrachting van vrouwen.
Na de M23, werd de Hutumilitie FDLR, die vanuit Rwanda komt, het volgende doelwit. De VN-troepen werden met een extra ‘interventiebrigade’ versterkt voor deze strijd. Maar de brigade werd amper gebruikt in het afgelopen anderhalf jaar. Een gepland offensief werd recent opnieuw uitgesteld.
De FARDC vond het belangrijker om te vechten tegen een andere militie, namelijk de ADF. Naast de schermutselingen tussen leger en ADF is ook het conflict tussen MONUSC en Kinshasa verder ontwikkeld. De overheid riep hierbij de VN openlijk op om zijn troepen in het hele land terug te trekken, nu zijn er 22.000 VN-soldaten.
Het feit dat er niets is ondernomen tegen FDLR heeft de regionale spanningen doen oplaaien. Rwanda is Congo twee keer binnengevallen in een poging om FDLR te verslaan. Rwanda staat er kritisch tegenover zowel het Congolese leger als de VN-troepen. Daarbij wordt Rwanda gesteund door Oeganda en Kenia. Andere regionale machten zoals Zuid-Afrika, Angola en Zimbabwe steunen Kabila.
Eigenlijk gaan deze conflicten over de winsten en transportroutes voor natuurlijke rijkdommen van Congo. Zo tekende Zuid-Afrika een groot contract voor de waterkracht van de Congo-rivier.
De betogingen in januari kunnen het begin zijn van een escalerende oppositie van onderuit , zonder banden met gevestigde partijen en met de jeugd aan het hoofd van de beweging. Een nieuwe beweging is een voorwaarde voor het breken met imperialistische uitbuiting en de voortdurende oorlogen die hebben geleid tot slachting van acht miljoen mensen in de laatste 20 jaar. Dergelijke massabeweging, met de eis van nationalisatie van alle natuurlijke grondstoffen en de opbouw van een revolutionaire socialistische partij zouden doorslaggevende elementen kunnen zijn om tot maatschappijverandering te komen.
-
Koningshuis staat nog steeds achter neokoloniale plunderpolitiek
Het koningshuis is een achterhaalde instelling uit ver vervlogen tijden die af en toe op crisismomenten wordt bovengehaald om de belangen van het establishment te ondersteunen. Dat werd bevestigd in de adellijke titels die de nieuwe koning – op aangeven van minister Didier Reynders – heeft uitgedeeld. Zakenman Paul Buysse van Bekaert was al baron en wordt nu graaf, de voorzitter van BNP Paribas Fortis Herman Daems wordt baron, NMBS Logistics topman Jean-Pierre Hansen wordt ridder. George Forrest is de meest controversiële ontvanger van een adellijke titel. De man wordt “officier in de kroonorde”. In het dagelijkse leven is hij generaal van de neokoloniale uitbuiting.
Het bedrijf George Forrest International (GFI) staat bekend voor de plundering van de natuurlijke rijkdommen in Congo. Het leverde George Forrest de bijnaam ‘koning van Katanga’ op. Bij de plundering van Congo ging de groep van George Forrest hardhandig te werk. Er wordt niet geaarzeld om het personeel slechte arbeidsvoorwaarden op te leggen en om dubieuze contracten te sluiten. De plunderpolitiek droeg bij tot spanningen in de regio waarbij heel wat dodelijke slachtoffers vielen. De Verenigde Naties stelden in 2002 vast dat de mijnbouw de lokale bevolking niet ten goede kwam, maar enkel bedrijven als de groep rond George Forrest.
Zowel in Congo als in ons land heeft Forrest steeds banden onderhouden met politieke machthebbers. Daar kwam even opschudding over toen bleek dat de liberale politicus Pierre Chevalier gedelegeerd-bestuurder van GFI was. Onder druk van de partijleiding nam hij spontaan ontslag. Ook met het koningshuis waren al langer banden, in 2011 bracht prins Laurent een betwist bezoek aan Congo waarbij enkele hotelfacturen door George Forrest bleken betaald te zijn. In Congo werd eerst nauw samengewerkt met Mobutu, maar werd GFI nadien een sponsor van het nieuwe regime. Wie aan de macht is, doet er niet toe. Zolang ze maar in de zak van George Forrest en co zitten… De laatste jaren staat zijn mijnimperium wel onder druk van onder meer Chinese concurrentie waardoor hij is gaan diversifiëren, maar ook activiteiten in openbare werken en andere sectoren.
Het toekennen van adellijke titels aan vrienden-ondernemers en neokoloniale plunderaars geeft aan waar het koningshuis voor staat. Het is onderdeel van een select clubje van het establishment waar niet wordt geaarzeld om elkaar complimentjes te geven, bijvoorbeeld in de vorm van adellijke titels. Met het bloedige koloniale verleden van de eigen familie – tussen 1885 en 1925 vielen in Congo, dat een groot deel van deze periode persoonlijke eigendom van Leopold II was, naar schatting tien miljoen doden – was enige terughoudendheid niet ongepast geweest. Door Forrest ‘officier in de Kroonorde’ te maken, geeft Filip nu blijk van steun aan de neokoloniale plunderpolitiek.
-
‘Congo, een geschiedenis.’ Kapitalistische plunderpolitiek valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen
Het boek ‘Congo, een geschiedenis’ wordt het magnus opum van David Van Reybrouck genoemd. Het is een vlot lezend boek over de bloedige geschiedenis van het land. In ‘Socialism Today’, het magazine van de Socialist Party, verscheen een recensie door Per-Ake Westerlund. We publiceren een vertaling van deze recensie met een voorwoord door Eric Byl.
Inleiding door Eric Byl
Per-Ake Westerlund heeft een uitstekende recensie geschreven over “Congo, een geschiedenis” van David Van Reybrouck. Voor die recensie koos hij als titel “een geschiedenis van kapitalistische plundering”. “Congo” bevat ruim genoeg interviews, feiten en cijfers om die keuze te verantwoorden. Alleen al daarom is dit vlot lezend boek een aanrader. Toch wensen we de aandacht van de lezer te trekken op enkele teleurstellende conclusies. In België veroorzaakte het verschijnen van het boek in het voorjaar van 2010 net daarom met recht en rede een kleine storm.
Van Reybrouck kan schrijven. Met “Congo, een geschiedenis” heeft hij meerdere literaire prijzen weggekaapt. In de media heeft men het over een meesterwerk, een historisch magnus opum. In het jaar van publicatie slorpte het boek meteen het gros van alle Vlaamse vertaalsubsidies op. In een interview waarin hij toegaf dat er in zijn ‘opus’ enkele feitelijke fouten waren geslopen, noemt van Reybrouck zijn boek “een kathedraal”. “Als je dat gebouwd hebt, lig je er niet wakker van dat een hondje tegen de gevel komt plassen”, voegde hij er geïrriteerd aan toe. Hij had gehoopt 10.000 exemplaren te verkopen, maar in september 2012 waren het er in het Nederlands alleen al een kwart miljoen. Je moet van slechte wil zijn om niet onder de indruk te komen van de massa gegevens, de vlotte schrijfstijl en de ruime culturele bagage waarvan de schrijver blijk geeft.
Toch is Van Reybroucks’ “Congo” zoals hij zelf aangeeft, niet ‘de’ geschiedenis, maar hooguit ‘een’ geschiedenis, of beter nog een interpretatie ervan. Uiteraard staat het verhaal van Van Reybrouck ver van het paternalistische beschavingsverhaal van voormalige openlijke verdedigers van Congo Vrijstaat of van Belgisch Congo. De gruweldaden ontkennen die gepaard gingen met de plundering van Congo Vrijstaat door Leopold II, de beruchte telg van het Belgisch koningshuis, is niet meer van deze tijd. Die zijn immers gearchiveerd, ontgonnen en in “De geest van Koning Leopold II en de plundering van Congo”, het standaardwerk van Adam Hochschild, in 1998 in boekvorm gebundeld.
De talloze verhalen, interviews en citaten die Van Reybrouck aanhaalt, lijken dat op het eerste gezicht slechts te beamen. Tot Van Reybrouck in zijn besluit onverwacht de rol van Leopold II nuanceert. Leopold II zou zogezegd niet voorzien hebben dat de zwarte bevolking zo schandalig voor zijn persoonlijk geldgewin zou worden misbruikt. Het was wel ‘een slachting op ongelooflijke schaal’, maar ‘één die niet bedoeld was’, ‘gewagen over genocide of holocaust’ vindt Van Reybrouck bijgevolg ‘grotesk’. Hij beschrijft nochtans zelf hoe bij wijze van vergelding hele dorpen en stammen werden afgeslacht. Hij haalt aan dat Leopold beroep deed op de Liverpool School of Tropical Medicine in de strijd tegen slaapziekte. Dat, aldus Van Reybrouck, “bewijst dat volkerenmoord nooit zijn intentie is geweest”.
Wie wat vertrouwd is met het klassieke discours in België over de Vrijstaat en Belgisch Congo en op de hoogte is van de standaardwerken, bekruipt onvermijdelijk het gevoel dat de vloedgolf aan gegevens bij Van Reybrouck, slechts dient als aanloop om met des te meer geloofwaardigheid de rol van Leopold II op te poetsen. Het werk van Hochschild doet hij in zijn ‘verantwoording der bronnen’ af als ‘helaas meer drijvend op een talent voor verontwaardiging dan voor nuance’, te ‘manicheïstisch’, te zwart-wit zou dat betekenen. Het klopt dat het aantal doden als gevolg van de rubberpolitiek in de Vrijstaat in Hochschilds’ werk overschat werd en eerder 3 tot 5 miljoen mensenlevens opeiste dan 10 miljoen. Dat komt doordat Hochschild het toenmalige bevolkingsaantal inschatte op basis van een foute extrapolatie van de cijfergegevens van Stanley, maar voor het overige is Hochschild een veel betrouwbaarder geschiedschrijver dan Van Reybrouck.
Van Reybrouck schrijft een interessante en meeslepende geschiedenis, maar bij ieder belangrijk historisch keerpunt slaat hij de bal behoorlijk mis. Per-Ake, die in de paar paragrafen die hij eraan besteedt de fundamentele gebreken tijdens de onafhankelijkheidsverwerving veel nauwkeuriger weet te situeren, blijft nog vriendelijk voor Van Reybrouck. Die “suggereert” immers niet alleen dat de crisis volgend op de onafhankelijkheid te maken had met het vertrek van België, maar ook dat Lumumba zijn dood zelf had uitgelokt door een ‘opeenstapeling van blunders en inschattingsfouten’, zoals de ‘uithaal’ naar de koning, de bruuske Afrikanisering van het leger, de vraag om hulp aan de VN en later aan de Sovjetunie en het militaire optreden in Kasai. Dat Lumumba een bedreiging vormde voor de belangen van de voormalige koloniale elite en in de weg stond van een nieuwe zwarte aspirant elite die haar deel van de koek wou, vindt Van Reybrouck maar bijkomstig. Dat het een socialistisch programma vereiste en een partij die dat kan dragen om aan de sociaal-economische en democratische verzuchtingen van de bevolking van Congo tegemoet te komen, vindt hij wellicht old school links engagement. Integendeel, de tragedie van Congo, zegt hij in een interview met Colette Braeckman van Le Soir, is die van het ongeduldig idealisme, van de grote idealen die men in een nacht wil verwezenlijken. Van Reybrouck noemt zichzelf eerder een adept van het kritisch pragmatisme.
Ondanks de publicatie in 1999 van Ludo De Witte’s onthullende werk “ De moord op Lumumba”, durft Van Reybrouck zelfs beweren dat België de Katangese secessie niet mee beraamde en ook nog dat de moord op Lumumba uitsluitend het besluit was van de Katangese autoriteiten. In een reactie noemt Ludo De Witte het boek van Van Reybrouck ’mooi gecomponeerd, maar niet waarheidsgetrouw.’ “Van Reybrouck schreef een geschiedenis waarin nogal wat Westerse bemoeienissen worden weggemasseerd.” Dat het besluit om Lumumba uit te leveren een gezamenlijk plan was van de overheden in Leopoldville en “hun Belgische raadgevers”, om een of andere reden blijft ook hier weer de Belgische regering buiten schot, tracht Van Reybrouck niet te ontkennen, dat zou zijn geloofwaardigheid immers geheel onderuit halen. Lumumba ‘barstte van ambitie’ volgens Van Reybrouck en ‘had soms de neiging zijn toehoorder te makkelijk naar de mond te praten’. In economisch opzicht leunde Lumumba volgens Van Reybrouck dichter aan bij het liberalisme dan het communisme, ‘hij rekende op privé-investeringen uit het buitenland en niet op collectivisering, hij was een nationalist, geen internationalist, behoorde als évolué tot de prille Congolese bourgeoisie en kende de notie proletarische revolutie niet’.
Van Reybrouck brouwt ons hier een potje van halve waarheden en starre categorieën. In de context van Congo betekent nationalist niet het enge begrip dat Van Reybrouck ons hier voorkauwt, maar staat dat voor eenheid over de etnische grenzen heen en in het geval van Lumumba panafrikanisme, in tegenstellingen tot de tribalisten die uitsluitend de belangen van de eigen etnie nastreven zoals Tschombe en Kasavubu, nochtans duidelijk de favoriet van Van Reybrouck. De VS vreesden dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een communistische positie zou doen evolueren. Ludo De Witte wijst erop dat niet de speech van Lumumba op de onafhankelijkheidsdag, maar vooral de Afrikanisering van de Force Publique waardoor de voormalige kolonisator zijn greep op de staatsmacht verloor, de Westerse machten, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga deed besluiten dat Lumumba uit de weg geruimd moest worden. Het hoofdstuk “Lumumba’s nationalisme: een voorlopig oordeel” in het boek van Ludo de Witte, wijst terecht op de snelle evolutie van Lumumba’s politieke opvattingen.
Van Reybrouck citeert uitvoerig “een felle medestander” van Lumumba, een zekere Mario Cardoso. Dat was echter een van de jonge commissarissen-generaal die door Mobutu na diens eerste staatsgreep in 1960 werden aangesteld. Hij zou later onder Mobutu nog onderwijsminister en minister van buitenlandse zaken worden. Van hem komt de bewering dat Mobutu slechts de orde wilde herstellen die was verpest door het geruzie tussen Kasavubu en Lumumba, Van Reybrouck noemt het “gekissebis”. Van Reybrouck vindt dat hij ‘de verheerlijking van Lumumba’ en de ‘diabolisering van Mobutu’ moet nuanceren. Men mag de Mobutu op het einde van zijn heerschappij niet verwarren met die aan het begin, onderwijst hij ons. Toeval of niet, maar voor Van Reybrouck verrichte Mobutu ondanks twee staatsgrepen goede werken zolang hij de vriend van het Westen was. Vanaf het moment dat die vriendschap voor het Westen onhoudbaar werd, heeft Mobutu ook voor Van Reybrouck afgedaan.
Ondergetekende heeft er het boek “Le Dinausaure” van Colette Braeckman uit 1992 nog eens op nagelezen. Veel van het feitenmateriaal komt in beide werken voor. Braeckman slaagt erin de logica achter de werkwijze van het Mobutu-tijdperk bloot te leggen, Van Reybrouck komt niet verder dan de vaststelling dat Mobutu in het begin nog lang niet de pafzak was die hij later zou worden. De Belgische wetenschapper en publicist Dirk Draulans wijst erop dat we in “Congo” van Van Reybrouck meer te weten komen over superster Werrason en zijn band met een bierbrouwerij dan over de moord op president Laurent-Désiré Kabila. Dat je tussen de regels moet gaan zoeken om te vernemen dat de dik betaalde medewerkers van de vredesoperatie van de VN, de MONUC, zich niet buiten de veilige perimeter van hun afgesloten kampen wagen. Dat Van Reybrouck begrijpelijk dankbaar gebruik maakt van de faciliteiten van de MONUC , maar meteen ook te sterk beïnvloed is door het intellectuele milieu waarin hij bij voorkeur vertoeft.
“Congo, een geschiedenis” blijft interessante, goed leesbare literatuur die een pak informatie aanlevert. De lezer hoeft zich echter geen zorgen te maken wanneer hij plotse wendingen niet begrijpt, het ligt wel degelijk aan de auteur. Wie een geschiedenis aankondigt op basis van interviews en overlevering, vraagt erom. De geschiedenis wordt doorgaans geschreven door de overwinnaar en die zorgt er wel voor dat zijn ideologie, of die van de klasse die hij vertegenwoordigt, zijn versie van de geschiedenis, door de maatschappij in meerderheid wordt overgenomen. Dat wordt door Van Reybrouck niet doorprikt, maar integendeel bevestigd. We willen best in het midden laten of het nu bewust is of uit naïviteit, maar “Congo, een geschiedenis” is onder het mom van het aan de kaak stellen van de kapitalistische uitbuiting, uiteindelijk de betere apologie geworden voor de Vrijstaat, de koloniale overheden en hun latere marionetten.
Congo. Een geschiedenis van kapitalistische plundering
Sinds 1997 hebben oorlogen zes miljoen doden veroorzaakt in Congo, een land waar de levensverwachting amper 46 jaar bedraagt. Deze verschrikkelijke situatie kan in het westen op weinig mediabelangstelling rekenen. Per-Ake Westerlund schreef een recensie van het boek van David Van Reybrouck dat een goede aanzet vormt voor een beter begrip van het conflict.
Congo had verschillende namen sinds het tijdperk van het feodale koninkrijk Congo. Congo-Vrijstaat (1885-1908) was eigendom van de Belgische koning Leopold. Het Belgische Congo bestond van 1908 tot 1960 (het werd ook wel Congo-Leopoldville genoemd om het onderscheid met de Franse kolonie Congro-Brazzaville te maken). Elf jaar na de onafhankelijkheid in 1960 werd het land door dictator Mobutu Sese Seko omgedoopt tot Zaïre. Na de val van Mobutu volgde een nieuwe naamsverandering tot ‘Democratische Republiek Congo’, DRC of kortweg Congo.
De delta van de Congorivier was van 1500 tot 1850 het centrum van de slavenhandel naar het Amerikaanse continent. Vier miljoen slaven werden uit het gebied weg gehaald en alle voorgaande sociale structuren werden vernietigd. Toen de kolonisatie van Afrika begon, kreeg koning Leopold de steun van de belangrijkste koloniale machten om het reusachtige land als persoonlijk bezit in handen te nemen. Officieel was Leopold tegen de slavenhandel. In werkelijkheid voerde hij een terreursysteem. Het land werd geplunderd, eerst van ivoor en vervolgens van rubber. Leopold “gebruikte een staat, Congo, om zijn andere staat, België, een nieuwe ontwikkeling” te geven, stelt David Van Reybrouck.
De zoektocht naar rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw. Er was enorme honger. Toen Leopold de controle over Congo overdroeg aan de Belgische staat, werd het land systematisch opgedeeld. De inwoners werden opgedeeld naargelang hun ras en stam. Dit systeem voerde België ook in toen het na de Eerste Wereldoorlog de controle kreeg over Rwanda en Burundi. Op de paspoorten en officiële documenten werd aangegeven of iemand ‘Hutu’ of ‘Tutsi’ was. Deze verdeeldheid zou mee een rol spelen in het bloedbad onder de Tutsi’s van Rwanda in 1995 en de daaropvolgende oorlogen.
Onder Leopold werden duizenden christelijke missionarissen naar het land gehaald. Zij werden een belangrijk instrument van de koloniale macht, zeker de katholieken: “Missiescholen werden fabrieken voor het verspreiden van vooroordelen over de verschillende stammen”. Scholen van de kerken censureerden alles wat naar opstand en rebellie rook, zo werd zelfs vermeden om over de Franse revolutie te spreken. De christelijke boodschap van gehoorzaamheid werd verspreid en kritische religieuze bewegingen botsten op harde repressie. De predikant Simon Kimbangu werd in 1921 opgepakt en overleed 30 jaar later in de gevangenis. Zijn aanhangers, de Kimbanguïsten, werden verdreven en vervolgd, maar ze vormen nog steeds een belangrijke beweging in het land.
De ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo zorgden voor een industrialisatie. Het grootste mijnbedrijf, Union Minière, controleerde haar eigen totalitaire staatsapparaat in Katanga in het zuidoosten van het land dat rijk was aan koper, uranium, mangaan, goud en andere waardevolle grondstoffen. Palmolie werd een grondstof voor de zepen waarmee de huidige grote multinational Unilever groeide.
De arbeidersklasse groeide uit van enkele honderden in 1900 tot 450.000 mensen in 1929 en tot bijna een miljoen arbeiders tijdens Wereldoorlog Twee, toen de mijnsector een enorme groei kende. Ook de eerste atoombommen maakten gebruik van uranium uit Katanga. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika.
De omstandigheden waarin de arbeiders en armen leefden, waren echter geen onderdeel van de economische ontwikkeling. Het ongenoegen leidde tot stakingen en rellen bij het begin en op het einde van de oorlog. Daarbij kwamen 60 mijnwerkers in Katanga om het leven bij de massaprotesten in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden geviseerd. En bepaalde groepen en stammen werden eveneens geviseerd als ‘onruststokers’. Het was onderdeel van de verdeel-en-heerspolitiek.
De arbeiders die tijdens de oorlog in de mijnen werkten of in de bedrijven die rond de mijnindustrie ontwikkelden, hoopten op verandering na de oorlog. Dat was ook het geval onder de soldaten die met de ‘geallieerden’ meevochten in Abyssinië, Egypte en Birma. Maar het racisme hield stand. Afrikanen mochten nog steeds publiekelijk geslagen worden, moesten achteraan in de rijen staan en mochten niet binnen in publieke baden. Vakbonden waren illegaal. Er waren in sommige steden lokale verkiezingen, maar iedere burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’.
Na de oorlog was er wereldwijd een uitbarsting van koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen. Groot-Brittannië, Nederland en de VS moesten India, Indonesië en de Filippijnen los laten. In Algerije en Indochina was er een gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen. In 1958 werd Ghana het eerste Afrikaanse land ten zuiden van de Sahara dat officieel onafhankelijk werd.
“In 1955 was er nog steeds geen nationale organisatie die van de onafhankelijkheid droomde”, stelt Van Reybrouck. Vijf jaar later was het land formeel onafhankelijk. De bedrieglijke rust werd in 1956 doorbroken met een opmars van sociale onrust. De Associatie van Bakongo (ABAKA) bracht een vrijheidsmanifest uit, dit was een stammenorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu.
Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgezet met Patrice Lumumba als een van de leiders. Het doel van de MNC was om Congo te bevrijden van het imperialisme en het koloniale bewind. De respons die de organisatie kreeg, was overweldigend. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana en had er een ontmoeting met het staatshoofd, Kwame Nkrumah. Toen hij naar Congo terugkeerde, waren er 7000 mensen bijeen gekomen om zijn verslag te horen.
In januari 1959 kwam het tot een uitbarsting van de situatie in Congo. De eerste burgemeester van Kinshasa verbood een protestbijeenkomst, wat tot rellen leidde. Het leger werd ingezet en er vielen tot 300 doden en heel wat gewonden. De onlusten verspreidden zich naar Kivu, Kasai en Katanga.
Uiteindelijk werd ermee ingestemd dat Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk zou worden – in dat jaar zouden 17 Afrikaanse staten onafhankelijk worden. Het ging om formele politieke onafhankelijkheid, maar de multinationals konden hun activiteiten gewoon verderzetten op basis van de Belgische wetgeving. Drie dagen voor de Congolese onafhankelijkheid schafte het Belgische parlement de Congolese macht over Union Minière af. Alle legerleiders en de hoogste ambtenaren waren Belgen.
De hoop op echte verandering was groot en de MNC van Lumumba won de eerste verkiezingen. Maar er was ook een grote steun voor regionale partijen zoals de afgescheurde MNC-K van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) van Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga en de ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president en Lumumba de eerste minister.
Lumumba afgezet
Zoals andere voormalige kolonies werd Congo economisch beheerst door de oude koloniale machthebbers en de multinationals. De enige manier om dat echt te breken, was met een democratisch socialistisch beleid dat de natuurlijke rijkdommen nationaliseerde. Indien er een echte socialistische leiding was geweest, zou de arbeidersklasse daar internationaal enorme steun aan hebben gegeven. Het ontbrak in Congo echter aan een nationaal georganiseerde democratische socialistische beweging onder de arbeiders en de armen in de steden.
De stalinistische staten zoals de Sovjetunie en China hadden aangetoond dat een geplande economie wel tot vooruitgang kon leiden, ook al was er een onderdrukkend en dictatoriaal bewind. Maar noch Moskou noch Peking wilden een revolutionaire beweging steunen indien die aan hun controle kon ontsnappen. Ze gaven de voorkeur aan burgerlijke regimes waar ze zaken mee konden doen.
De crisis onmiddellijk na de onafhankelijkheid had niet zozeer te maken met het vertrek van België, zoals Van Reybrouck lijkt te suggereren. Het was het gevolg van een gebrek aan een arbeidersbeweging met een duidelijk programma. Er werd een nieuwe regering gevormd, maar de steun hiervoor was volatiel en het programma was onduidelijk. Dit werd door België aangegrepen toen het Katanga met 10.000 soldaten binnen viel. Officieel was dat om de Belgische burgers te beschermen, maar in werkelijkheid ging het over de controle op de mijnindustrie. Ze moedigden Tshombe aan om de onafhankelijkheid uit te roepen, Union Minière gaf financiële steun aan zijn regime.
Lumumba was op dat ogenblik nog maar twee maanden aan de macht en het land was in snel verval. Er vielen duizenden doden in de strijd tegen de poging van Katanga, het diamantrijke Kasai en Kivu om zich af te scheiden. Lumumba zocht steun bij de VN en bij Chroetsjov in de Sovjetunie. Die laatste stuurde voedsel, wapens en voertuigen. De Congo-crisis ging recht naar de kern van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. Het Amerikaanse leger had mineralen uit Congo nodig, onder meer kobalt voor de raketten. Begin september werd Lumumba afgezet door Kasa-Vubu.
Tien dagen later was er een eerste poging tot staatsgreep door de legerleider Mobutu. Die genoot de steun van de CIA. Lumumba werd onder huisarrest gezet. De Belgische regering en de Amerikaanse president Eisenhower gaven groen licht voor de moord op Lumumba. Nadat hij gemarteld en overgebracht werd naar Katanga, werd Lumumba vermoord terwijl lokale leiders waaronder Tshombe toekeken.
Lumumba was niet expliciet socialistisch en het ontbrak hem aan een sterke beweging en aan wapens. Maar hij werd, niet enkel in Afrika, gezien als een radicale vrijheidsstrijder. Zijn aanhangers spraken over de nood aan revolutie. De onvoorspelbaarheid van Lumumba en de verwachtingen die hij creëerde, boezemden de imperialistische machten angst in. Ze hadden immers gezien hoe de gebeurtenissen in Cuba tot een revolutie hadden geleid, ook al ontbrak het de Cubaanse bevrijdingsbeweging aanvankelijk aan een socialistisch programma. Het VS-imperialisme kwam tussen om Lumumba ten val te brengen, daartoe werd beroep gedaan op de CIA en de VN.
De Sovjetunie en China hadden geen belang bij een revolutie en al zeker niet in een revolutie gericht op de ontwikkeling van echte arbeidersdemocratie. Ze hadden zelfs geen plan voor de nieuwe stalinistische staten. Het was pas nadat regimes of guerrillabewegingen het kapitalisme omver hadden geworpen dat Moskou en Peking steun begonnen te geven om deze landen voor zoverre als mogelijk in hun invloedssfeer en onder hun controle te krijgen.
De dictatuur van Mobutu
De oorlog om Katanga te heroveren duurde tot eind 1962 en er kwam steun van VN-troepen. Het was tijdens deze strijd dat de secretaris-generaal van de VN, Dag Hammarsklöld, in een verdachte vliegtuigcrash in september 1961 om het leven kwam. De onrust en de rebellie ging door tot midden jaren 1960. Een maoïstische plattelandsrebellie in centraal Congo werd neergeslagen. In Burundi vormde Laurent Kabila de zogenaamde ‘simba troepen’ met een sterke anti-Amerikaanse en anti-katholieke retoriek. De groep werd even vervoegd door Che Guevara die echter snel naar Latijns-Amerika terugkeerde.
De VS en Tshombe in Katange steunden nu de regering in Leopoldville (Kinshasa) tegen de opstanden. Tshombe won de verkiezingen van 1965, maar de VS en de westerse machten vonden hem te onbetrouwbaar. Op 25 november volgde een tweede staatsgreep door Mobutu en nu zou hij wel aan de macht komen en een dictatuur vestigen die tot in 1997 stand hield.
Van Reybrouck beschrijft hoe het regime van Mobutu een vreemde, brutale en corrupte dictatuur werd. Het was een trouwe bondgenoot van de VS en Israël, maar nam tegelijk kenmerken van het regime van Mao Zedong in China over. Enkel inheemse namen en muziek werden toegelaten. De persoonlijkheidscultus nam enorme vormen aan met op de nationale televisie tot zeven uur per dag aan muzikale eerbetuigingen aan Mobutu. In 1971 veranderde hij de naam van het land tot Zaïre.
Toen in 1968-69 een studentenbeweging opkwam – parallel met de studentenprotesten in Europa en de VS – was Lumumba de held van de studenten. Het protest werd in 1969 de kop ingedrukt. Daarbij vielen 300 doden (officieel waren er slechts zes doden!) en 800 studenten warden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.
Het enorme potentieel voor landbouw in Congo werd niet benut, Mobutu moest voedsel invoeren. De inflatie nam snel toe en de staat moest tot een derde van de begroting lenen in de jaren 1970. Zoals tal van andere Afrikaanse landen kwam Congo hierdoor in de greep van het IMF en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatiseringen en besparingen op. Congo verminderde het aantal leraars op korte termijn van 285.000 tot 126.000 – een belangrijke reden voor de hoge graad van analfabetisme vandaag met 30% van de bevolking die niet kan lezen of schrijven.
Eind jaren 1980 waren er in heel Afrika protestbewegingen tegen het IMF-beleid en tegen de dictaturen. Er werden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden opgezet. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken een ‘mars van de hoop’ in verschillende steden. Ze protesteerden daarmee tegen het feit dat een conferentie over democratisering werd stil gelegd. Er waren meer dan een miljoen aanwezigen op de betogingen en bij de repressie tegen het protest vielen 35 doden. In 1993 stopte Mobutu met alle gesprekken over democratisering, hij trok het laken opnieuw volledig naar zich toe. De inflatie explodeerde en bereikte 9769% in 1994. Mobutu moest een nieuw bankbiljet van 5 miljoen Nieuwe Zaïre invoeren!
Na jaren van dictatuur en een erger wordende economische crisis, was er bij gebrek aan hoop op echte verandering ruimte voor etnisch geweld. Groepen in Katanga eisten dat migranten uit Kasai terug naar huis zouden gaan. Dezelfde retoriek werd gebruikt tegen de Tutsi’s in Kivu – zij werden de ‘banyarwanda’ genoemd (‘vanuit Rwanda’). “In de jaren 1980 kende niemand de etnische achtergrond van zijn klasgenoten, dat begon pas in de jaren 1990. Mijn vriendin was een Tutsi en ik wist dat niet eens”, stelde Pierre Bushala in Goma een Van Reybrouck. Hij schrijft dat het etnische geweld een “logisch gevolg was van een tekort aan grond in een oorlogseconomie die de globalisering diende.” In Kivu werden nationalistische maimai milities opgezet die de strijd voor landbouwgrond, controle op dorpen en mijnen aangingen.
Zes miljoen doden
In 1994 was er het bloedbad waarbij 800.000 Tutsi’s omkwamen in Rwanda. Het land werd bijna direct aangevallen en vervolgens gecontroleerd door een Tutsi-leger onder leiding van de huidige president Paul Kagame. Meer dan twee miljoen Hutu’s vluchtten weg, anderhalf miljoen van hen naar Zaïre/Congo. De oude guerrillaleider Laurent Kabila en zijn beweging, de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL), stond aan het hoofd van de Rwandezen die de Hutu’s vervolgden. Het werd een oorlog tegen het Zaïre van Mobutu waarbij ook 300.000 Hutu’s om het leven kwamen.
Na een korte oorlog werd Mobutu omver geworpen door Kabila die zichzelf tot het nieuwe staatshoofd uitriep van het land dat voortaan opnieuw Congo noemde. Kabila nam echter al gauw de methoden van Mobutu over.
Kabila besefte dat de regimes in Rwanda en Oeganda voor hun eigen belangen waren tussengekomen, hij verbrak de banden met hen. Rwanda viel opnieuw binnen en begon in 1998 de tweede Congo-oorlog. Sindsdien vielen er als gevolg van de oorlogen zes miljoen doden, velen door honger, ziekte en ontbering. Heel wat andere landen raakten betrokken, onder meer Angola, Zimbabwe en Libië aan de Congolese kant tegen Oeganda en Rwanda. Van Reybrouck geeft aan hoe die twee laatste landen grote hoeveelheden goud uit Congo weg haalden tijdens de oorlog.
In januari 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn veiligheidsagenten. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joseph die de steun van de EU, de VS en China genoot. In 2003 werd een vredesakkoord gesloten, maar de gevechten, verkrachtingen en bloedbaden gaan door, vooral in Kivu. De verschillende krachten kennen constant nieuwe afsplitsingen of nemen nieuwe namen aan in de aanhoudende strijd voor dezelfde schatten: goud, mineralen en ivoor. Het meest waardevolle mineraal vandaag is coltan, dat vaak wordt gebruikt in elektronische toestellen. Van Reybrouck heeft het terecht over de “militarisering van de economie” en merkt op dat de oorlog “relatief goedkoop was, zeker in het licht van de enorme voordelen die de ontginning van de grondstoffen opleverden.”
Is er nog hoop? Van Reybrouck beschrijft Congo als een land op de rand van een explosie. De begroting van Congo, een land met 60 miljoen inwoners, is kleiner dan dat van een stad als Stockholm dat nog geen miljoen inwoners heeft. Het BBP per hoofd van de bevolking is sinds 1960 afgenomen van 450 dollar tot 200 dollar. Het ontwikkelingsrapport van de VN dat zaken als onderwijs en gezondheidszorg onderzoekt, bestempelt Congo als het vijfde ergste land ter wereld om in te wonen.
Het huidige Congo is vernield door hetzelfde plunderende kapitalisme als in de 19de eeuw. Mijncontracten worden bekomen door omkoperij en militaire controle. Nieuwe ontdekkingen van olie en gas leiden tot groeiende spanningen aan de grenzen met Oeganda en Rwanda. Chinese bedrijven bouwen infrastructuur in dienst van de mijnen, waar dezelfde praktijken worden toegepast als in de slavenfabrieken in China zelf.
Congo zal nieuwe revolutionaire ontwikkelingen kennen. Waar dat toe zal leiden is afhankelijk van de lessen die uit de geschiedenis worden getrokken, maar ook uit de ervaringen in onder meer Egypte en Tunesië de afgelopen jaren. De opbouw van socialistische en democratische organisaties is dringend noodzakelijk.
“Congo: een geschiedenis” door David Van Reybrouck. Uitgeverij ‘De Bezige Bij’ (2010)
Lees ook:
- Een artikel dat we in 1997 publiceerden bij de val van Mobutu
- Welke weg vooruit in Congo? (artikel door Eric Byl uit 1998)
- Congo 1960-2010. Opkomen voor echte onafhankelijkheid betekent opkomen voor socialisme
-
Congo/Zaïre, de lijdensweg van een ontwikkelingsland
Kabila’s Alliantie staat voor gigantische uitdagingen. De bevolking verwacht snelle verbeteringen. Mobutu laat echter een totale ruïne achter. Tussen ’65 en ’90 daalde het Bruto Nationaal Product per inwoner met gemiddeld 2,2% per jaar. De aflossing van de buitenlandse schuld van 10 miljard dollar (141% van het BNP) slokte in ’91 twee derden van het staatsbudget op, tegen minder dan 2% voor onderwijs en gezondheid!
Wie is verantwoordelijk?
Het Westen legde Congo vanaf september ’60 een neokoloniaal burgerlijk bewind op. Het was een militaire dictatuur, met “Bonapartistische” trekjes. Hiermee bedoelen we dat Mobutu, net als indertijd Napoleon Bonaparte, als scheidsrechter schijnbaar boven de sociale conflicten verheven stond.
Het kapitalisme in Congo bleef afhankelijk van het westers kapitaal en gedeformeerd. We zien een ongelijkmatige ontwikkeling van de door buitenlands kapitaal beheerste markteconomie, gecombineerd met restanten uit het verleden. Mbuji-Mayi staat hiervoor symbool. Deze stad, waar per week ter waarde van 450 miljoen BEF aan diamant gedolven wordt, heeft geen drinkwater, riolen, elektriciteit, telefoonnet, ziekenhuis, bijna geen geasfalteerde wegen, en één school die nauwelijks werkt.
Alleen een radicale verandering kan hier een uitweg bieden. Nu hij verjaagd is, benadrukt de burgerlijke pers Mobutu’s privéfortuin en de weelde waarin zijn kliek leeft (de zogenaamde “kleptocratie”. Zo maskeert de burgerlijke pers de doorslaggevende rol van het imperialisme en overdrijft de relatieve autonomie van hun stroman. Ze willen het voorstellen alsof Mobutu Congo volledig op eigen initiatief heeft leeggeroofd en niet in opdracht van het internationale kapitaal.
Wat kan Kabila doen? Welke sociale krachten kunnen een anti-imperialistische dynamiek op gang brengen? Zelfs een bescheiden schets van de perspectieven moet rekening houden met de specifieke ontwikkelingsgeschiedenis van Congo-Zaïre.
Van Afrikaanse koninkrijken naar de Congo Vrijstaat (1885-1908) en Belgische Kolonie (1908 – ’60).
Door veroveringen, oorlog en tribuutheffing groeiden in Afrika langzaam staatsstructuren. In de eerste eeuwen van onze jaartelling ontstonden de Midden Afrikaanse koninkrijken van de baKongo, de baLunda, de baLuba en later van de Azande, baKuba en de Mangbetu. De internationale handel, vooral in goud en ijzer, versterkte de opkomst van privé-eigendom en van onbetaalde collectieve arbeid (herendiensten) aan de hoofden van de veroverende stammen, die zich omvormden tot heersen de klassen. De dorpsgemeenschappen bleven echter haarden van primitief zelfbestuur en democratische tradities.
Het Europese handelskapitalisme onderbrak en ontwrichtte deze interne, organische evolutie. De oude koninkrijken bloeiden op door de tussenhandel in ivoor, metalen en vooral in slaven met de Portugezen en Arabieren in Oost Afrika. Deze slavenhandel ging door tot einde 19de eeuw, en had een verwoestend effect op de traditionele stamgemeenschappen en op hun onderlinge verhoudingen.
Uit het klassieke industriële kapitalisme ontstond in het Westen geleidelijk het monopolie- en financiekapitaal. Dit luidde vanaf 1875 het tijdperk in van het imperialisme. De ontwikkeling steunde niet alleen op de uitvoer van producten, maar ook van kapitaal.
Leopold II, die zijn Belgische mede-bourgeois hun kruideniersmentaliteit verweet, nam deel aan deze koloniale wedloop. Zijn “Internationale Vereniging voor de Ontdekking en Beschaving van Centraal Afrika”, zogezegd gericht tegen de slavenhandel, nam het plan van ontdekkingsreiziger Stanley over ter ontsluiting van het Congo-bekken.
Gebruik makend van de rivaliteit tussen de Europese grootmachten en op basis van zo’n 450 “verdragen” met lokale machtshebbers, erkende de conferentie van Berlijn in 1884 Congo-Vrijstaat als zijn persoonlijk bezit. Voorwaarde was handelsvrijheid voor buitenlandse firma’s. De onderwerping van de oostelijke Swahilirijken, maakte erna de weg vrij voor de economische uitbuiting, via reusachtige concessies. Daar had de Vrijstaat en dus Leopold II zelf een groot aandeel in.
Negentiende-eeuwse schrijvers zoals Joseph Conrad, Mark Twain en internationale onderzoekscommissies formuleerden een striemende aanklacht tegen deze brutale roofzucht. Om het ivoor werden de olifanten uitgeroeid. De opgelegde belastingquota waren onhaalbaar, omdat rubber en palmolie steeds verder in het woud moest gewonnen worden.
Dan volgden strafexpedities met gijzelname van chefs, uitmoorden van hele dorpen, verminking door het afkappen van handen of voeten. Er waren willekeurige opeisingen van voedsel en dragers voor de blanken en massaal gebruik van dwangarbeid. Duizenden arbeiders bezweken tijdens de aanleg van de spoorweg Matadi-Leopoldstad. Tussen 1885 en 1907 werden zo’n drie miljoen mensen omgebracht. “Rood rubber” werd een begrip.
Leopold II legde de fundamenten van de koloniale staat. In 1888 richtte hij de “Force Publique” op. De Conventie met het Vaticaan van 1906 schakelde de missies in het koloniseringswerk. De concessiebedrijven accumuleerden reusachtige kapitalen. Bankiers als Lambert en Nagelmackers profiteerden van de leningen die Leopold II afsloot op rekening van de Vrijstaat voor diens prestigeconstructies in Brussel, Antwerpen, Oostende.
In 1908 nam België de Congo-Vrijstaat, vooral omwille van de financiële crisis, officieel als kolonie over. De drievuldigheid staatsadministratie, missies en koloniale maatschappijen, vormde er de ruggengraat van.
Het van buitenaf en onder koloniale controle binnenbrengen van het kapitalisme zorgde in Congo niet voor een herhaling met vertraging van de historisch progressieve ontwikkeling zoals het Westen in de 19de eeuw kende. De effecten waren veel tegenstrijdiger.
Onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen, alsook westerse wetenschappelijke methodes en (productie)technieken betekenden onmiskenbaar een vooruitgang. Maar tot vandaag bevinden eilanden van moderniteit (kapitaalintensieve mijnbouw, pajero-jeeps en satelliettelefoons…) zich in een zee van primitieve overlevingslandbouw, clanloyauteiten, bijgeloof enz..
In laatste instantie stonden de activiteiten van kerk en administratie in Belgisch Congo immers ten dienste van de grote koloniale trusts. Dit zorgde ten eerste voor een enorme transfer van rijkdom uit Congo naar grote en kleine Westerse kapitalisten. Het Belgisch financiekapitaal maakte fortuin zowel via de (goedkope) Congolese grondstoffen als door de export van industriewaren.
Maar de ontzaglijke economische groei in Congo was uiterst eenzijdig en vervormd. Ze volgde niet de logica van de lokale behoeften in Belgisch, maar wel deze van het buitenlands kapitaal. Dit had geen belang bij de uitbouw van een nationale Congolese markt en een verwerkende industrie die aansloot op mijn- en landbouw. Alle investeringen, (spoor)wegen- en haveninfrastructuur stonden in functie van de export van ertsen en plantagegewassen. <p< Eind jaren ’50 vormden zo’n 115.000 Europeanen de sociale toplaag van een Belgisch Congo met ca. 13 miljoen Afrikanen. Meer dan 10.000 blanke ambtenaren en 6.000 missionarissen waren tot in de kleinste uithoeken verspreid. De 9.300 blanke kolonisten (met hun familie erbij een groep van een 30.000 mensen) speelden een ondergeschikte rol.
De invoering van het kapitalisme ging gepaard met nog voorkapitalistische productieverhoudingen zoals verplichte teelten, dwangarbeid en woeker. Driekwart van de Afrikanen leefde in ’60 nog altijd van een primitieve dorpslandbouw, maar het privébezit van grond was hen wettelijk verboden. In ’56 ging 22% van het nationaal inkomen naar 25.000 blanke loontrekkenden, tegen 24% voor de 1,2 miljoen Congolese loonarbeiders en 28% voor de 10 miljoen plattelandsbewoners. Net voor de onafhankelijkheid controleerden de Société Générale, de Bank van Brussel en de groep Empain driekwart van de Congolese economie.
De katholieke missies bezaten tot ’54 het onderwijsmonopolie. Ze bouwden door opgelegde onbetaalde arbeid ook een echt economisch imperium uit. Het lager onderwijs, veralgemeend maar in de streektaal (!), voedde vooral op tot gehoorzaamheid, uitvoering van simpele taken, en onderwerping aan het blanke gezag.
In 1960 waren er slechts 15 Congolese universitairen. Er was geen enkele zwarte geneesheer, veearts of ingenieur gevormd, maar wel 500 Congolese priesters. Apartheid heerste door de “colour bar” in wijken, vervoer en openbaar leven. Wettelijk hadden de Congolezen geen politieke en democratische rechten.
Iedere vorm van verzet, dikwijls in de vorm van messianistische religieuze bewegingen, de talrijke rebellies en muiterijen waren steeds meedogenloos onderdrukt.
Nationale bevrijding of neokolonialisme
Eind jaren ’50 richtte de zwarte elite politieke partijen op en kwamen ook de armste bevolkingsklassen in beweging. Na een massaoproer in januari ’59, kozen de koloniale machten voor een zo snel mogelijke bestuursoverdracht aan Congolezen. Deze “Congoleze weddenschap” bestond erin hun economische controle te redden door een gefnuikte, formele onafhankelijkheid toe te staan.
De strijd van een kleine groep van consequente nationalisten rond Patrice Lumumba, met de steun van de meeste Congolezen, tegen deze indirecte vorm van buitenlandse overheersing, bracht hen ook tot toenemende politieke bewustwording en radicalisering.
Meer dan 10.000 Belgische troepen, de capitulatie van leiders zoals Kasa-vubu, de afscheuring van Katanga en Zuid-Kasai, de tussenkomst van UNO-militairen, de Mobutu-coup van september 1960, de moord op Lumumba en andere nationalisten, kortom een grootscheeps neokoloniaal offensief, slaagde erin om deze eerste nationale bevrijdingsstrijd te breken.
Vanaf ’64 vormden enorme boerenopstanden de basis voor een nieuwe verzetsgolf, met Mulele in de Kwilu-streek en met het Comité National de Libération in Oost-Zaïre. Een nieuwe buitenlandse interventie door de VS, Belgische para’s en Westerse huurlingen sloeg de rebellie bloedig neer.
De tweede staatsgreep van Mobutu in ’65 maakte een einde aan de aanslepende politieke crisis. Alle partijen werden verboden, het parlement buiten spel gezet en politieke tegenstanders een voor een uitgeschakeld.
Mobutu’s regime, dat tot voor kort stand hield, zette de buitenlandse dominantie onder een andere vorm verder. Met het verlies van zijn kolonie ging België helemaal niet failliet.
Terwijl koloniale firma’s in ’58 nog één derde van de totale winst van alle Belgische N.V.’s opleverden, was dit in 1970 tot 3 à 4% herleid. De Congolese economie bleef echter afhankelijk van de grondstoffenuitvoer via multinationals en van de prijsschommelingen op de wereldmarkt. Dit veroorzaakte sterke regionale verschillen en een algehele onderontwikkeling omdat geen kapitaal geïnvesteerd werd in groei van de landbouw en verwerkende nijverheid.
Het Mobutisme bleek ook politiek een Westerse bondgenoot bij contrarevolutionaire operaties in buurlanden als Angola en Tsjaad.
Mobutu combineerde handig repressie, corruptie en populisme. Hij regeerde per decreet en controleerde de staatsmedia. Rivaliserende repressie-apparaten, getraind door Westerse adviseurs, onderhielden een harde politieke terreur.
Eens alle georganiseerde tegenstand gebroken, ging hij over tot nationalistische demagogie en “zaïrisering”. Een subtiele verdeel en heers-tactiek gaf en ontnam winstgevende bestuursfuncties. Zo ontwikkelde zich een parasitaire Zaïrese bourgeoisie, die de staatskassen plunderde en allerlei “kommissielonen” inde, vooral op contracten met buitenlandse firma’s.
Maar telkens moest Mobutu bij ernstige crises, zoals de inval van Katangese opstandelingen in 1977 en 1978, de steun inroepen van zijn buitenlandse broodheren.
De neergang van de anti-koloniale revolutie in Afrika maakte Mobutu minder belangrijk als regionale Westerse agent. Samen met de achteruitgang van de wereldeconomie, de val van het stalinisme en het Mobutistisch wanbeheer, verminderde dit zijn manoeuvreerruimte.
In 1979 richten 13 parlementsleden de Union pour la Démocratie et le Progrès Social (UDPS) op. Oud-ministers als Nguza Karl I Bond en Mungul Diaka boden het Westen hun diensten aan.
IMF en bankconsortia legden Zaïre verschillende saneringsoperaties op vanaf ’76. O.l.v. Blumenthal werd geprobeerd het deviezenverlies via centrale bank en douane te controleren.
Maar de corruptie was niet aan banden te leggen. Mobutu drukte nieuw geld, zonder economische tegenwaarde. De zo veroorzaakte hyperinflatie (in >94 6063%!) deed de formele economie ineenstorten. Drastische invoerbeperkingen, verval van de infrastructuur en vitale staatsdiensten brachten het land aan de rand van de afgrond.
De forse inkomensdaling leidde tot een veralgemeende lusteloosheid bij de Zaïrezen. Het waardeloos worden van hun loon, dreef ambtenaren, leraars en andere loontrekkenden, maar ook de soldaten naar de “informele” sector.
De uitvoer bracht in ’93 nauwelijks 1,2 miljard $ op, het budget van een Belgische provinciestad. Het aandeel daarin van koper daalde tot 8% (nog 54% in ’89). Ambachtelijk werd vijf keer meer diamant ontgonnen dan door de 5.600 MIBA-arbeiders (samen goed voor 300 miljoen $).
Slechts 471 van de 4.290 kg goud werd door de OKIMO mijnwerkers van Kilo-Moto gedolven, zodat tot 90% van de 36 miljoen $ via de buurlanden buiten gesmokkeld werd. Zo’n 20.000 van de 36.000 mijnwerkers van de Gécamines produceerden in 1993 nog resp. 1/10, 1/2 en 1/3 van de hoeveelheden koper, kobalt en zink die vier jaar ervoor samen nog 36 miljard BEF opgebracht hadden.
De staten met de grootste belangen in Zaïre, resp. België (ca. 240 miljard BEF aan investeringen), de VS (ca 60 miljard), Duitsland (ca 24 miljard) en Frankrijk (ca 6 miljard) werden het eens om “hun” Mobutu-dictatuur te hervormen tot een efficiënter en “democratischer” neokoloniaal regime. Als pressiemiddel stopten Washington, Parijs en Brussel in ’90 alle militaire en economische hulp. Een jaar later weigerde het IMF verdere leningen en sloot in ’94 Zaïre gewoon uit.
Interne en externe druk noopten Mobutu tot een spectaculair manoeuvre. In april ’90 proclameerde hij het begin van een overgangsperiode naar de democratie. Maar iets later werden 150 betogende studenten vermoord in Lubumbashi.
In augustus 1991 patroneerde Mobutu, met Westerse steun, een “Souvereine Nationale Conferentie” die moest leiden tot een nieuwe grondwet en parlement HCR. Onder voorzitterschap van Mgr. Monsengwo herschiepen de 2.840 goedbetaalde en ongekozen “afgevaardigden” dit tot een praatbarak.
Toen “overgangspremier” Tshisekedi de Centrale Bank wou controleren, zette Mobutu hem af. Ge vangen in zijn rol als Westerse wisseloplossing, wees Tshisekedi de enige strategie af die Mobutu kon onttronen, namelijk een massale volksmobilisatie.
Ondertussen poogde Mobutu zijn onmisbaarheid aan te tonen. In september ’91 en januari ’93 onderdrukte zijn elite-legereenheid DSP muiterijen van onbetaalde soldaten. Parijs deed op hem een beroep om, na de genocide van 1994, de resten van de Rwandese Habyarimana-diktatuur te redden.
Mobutu kon de radicale oppositie verdelen. Hij voegde de parlementen van eenheidspartij en nationale conferentie samen. Hij isoleerde Tshisekedi met steun van Monsengwo en maakte de Westerse technocraat Kengo wa Dondo premier. In ’95 hervatten de VS hun diplomatieke kontakten, een jaar later gevolgd door Brussel en Parijs. Hun plan om door verkiezingen in juli ’97 een langzame vernieuwing van het neokoloniale regime te organiseren, mislukte.
Mobutu’s strategie om het binnenlandse verzet af te leiden naar etnische conflicten, zoals in ’92 in Shaba en later in Kivu, kwam als een boemerang terug. Het bondgenootschap van de vervolgde Banyamulenge en oude aanhangers van Lumumba onder Kabila, bevrijdde – zeer tegen de zin van Brussel, Parijs én Washington – heel het grondgebied van Congo-Zaïre van het Mobutistische leger.
