Tag: arbeidsduurvermindering

  • Niet het werk van vijf dagen op vier doen. Collectieve arbeidsduurvermindering zonder loonverlies en met daling van de werkdruk

    Begin oktober bereikte de Vivaldi-regering een akkoord over de federale begroting voor 2022. Verschillende voorstellen worden naar de sociale partners doorgeschoven. Eén ervan is die van de vierdaagse werkweek. Helaas gaat het niet om een maatregel die broodnodig is om het probleem van de enorme werkdruk aan te pakken. Neen, Vivaldi wil de flexibiliteit opdrijven en ons op vier dagen evenveel (of zelfs meer) werk laten verzetten als nu op vijf. Het is een aanval op de achturendag. We mogen dit niet aanvaarden en moeten ons alternatief naar voren brengen: arbeidsduurvermindering zonder loonverlies, met bijkomende aanwervingen en een verlaging van de werkdruk. Dat kan enkel als de werkgevers ervoor opdraaien.

    door Clément (Luik)

    Het einde van de 8-8-8?

    In juni 1921 werd de beperking van de werkdag tot acht uur eindelijk wettelijk vastgelegd. Deze oude eis van de arbeidersbeweging werd samengevat als 8-8-8: 8 uur werken, 8 uur rust, 8 uur vrije tijd. De wet van 1921 was het resultaat van een massale golf van protest na de Eerste Wereldoorlog. In de loop van de 20e eeuw hebben verschillende overwinningen de collectieve arbeidsduurvermindering verder geconsolideerd: 48-urige werkweek in 1955, de 40-urige werkweek in 1978 en de 38-urige werkweek in 2003. 

    Een beleid van steeds meer flexibiliteit heeft de overwinning van 1921 grotendeels ondermijnd. Er zijn maar weinig sectoren waar de 8-urige werkdag vandaag nog de norm is. De laatste aanval was die van de wet-Peeters in 2017, waarmee het presteren van overuren zonder extra loon gemakkelijker werd. Onder de misplaatste naam ‘wet inzake werkbaar en wendbaar werk’ werd een annualisering van de arbeidstijd doorgevoerd met de mogelijkheid om tot 45 uur per week en 9 uur per dag te werken zonder overloon.

    Het voorstel van Vivaldi om de normale werkdag te verlengen tot 9,5 uur binnen een vierdaagse werkweek zonder arbeidsduurvermindering, past in dezelfde flexibilisering van de arbeid. Volgens de regering zouden werknemers de keuze krijgen om al dan niet voor deze formule te kiezen en is flexibiliteit dus iets wat hen ten goede komt. De realiteit is anders: doorgaans hebben we niet te kiezen en is het de baas die bepaalt wanneer we werken. Het achterliggende idee van het voorstel is dat we op vier langere werkdagen productiever zijn dan op de vijf werkdagen vandaag.

    Op een ogenblik dat er groeiend protest is tegen een onhoudbare werkdruk (zie enkele voorbeelden hiervan op de pagina’s 4 en 5 in deze krant), spreekt het voor zich dat nog meer flexibiliteit zal leiden tot uitputting, moeilijkheden bij de organisatie van het gezin, burn-out … Eens te meer zullen de meest onderdrukte lagen van de werkende klasse de zwaarste prijs betalen. Mensen met een onzeker contract, met een zware en/of gevaarlijke job of éénoudergezinnen zullen het nog moeilijker krijgen.

    Arbeidsduurvermindering om de werkdruk te verlagen, niet te verhogen

    Terwijl regering en patronaat bij ons de flexibiliteit verder willen opvoeren, kondigde Spanje een test aan van arbeidsduurvermindering met behoud van loon in 200 bedrijven. De afgelopen jaren waren er heel wat studies en tests. Helaas vertrokken die doorgaans van de onderliggende logica dat een kortere arbeidstijd de productiviteit kan verhogen, dat er op die kortere tijd dus evenveel gedaan wordt. Tegelijk wordt dit doorgaans gekoppeld aan financiële compensaties door de overheid. Het behoud van het directe loon gaat gepaard met een knip in het maatschappelijke deel van onze lonen (sociale zekerheid en andere bijdragen aan de gemeenschap), om zo het concurrentievermogen (lees: de winsten) van de bedrijven veilig te stellen. Dit is in wezen het model dat door de PS in België wordt verdedigd.

    Ondanks een vertraging was de productiviteitsstijging de afgelopen decennia indrukwekkend. In 2016 waren we 5,6 keer zo productief als in 1950. De afgelopen jaren verdween de productiviteitswinst rechtstreeks in de zakken van de bazen en hun aandeelhouders. Volgens CEPAG is de jaarlijkse transfer van arbeid naar kapitaal tussen 1975 en 2015 aangegroeid tot 16 miljard euro per jaar. Een collectieve arbeidsduurvermindering zonder loonverlies (direct noch indirect) zou niet alleen onze levenskwaliteit ten goede komen, maar ons ook in staat stellen collectief een deel van de vruchten van onze arbeid terug te pakken die ons door toenemende uitbuiting ontnomen zijn.

    Collectieve arbeidsduurvermindering met compenserende aanwervingen zou het bovendien mogelijk maken om het beschikbare werk te verdelen. In plaats van te proberen 500.000 langdurig zieken terug aan de slag te krijgen, zou dit zorgen voor werkbaar werk en minder uitval. Het zou bovendien een einde maken aan de nog steeds bestaande structurele werkloosheid. Goede contracten, betere lonen en degelijke arbeidsvoorwaarden zijn de beste remedie voor de vele openstaande vacatures die niet ingevuld geraken. Vaak gaat het daarbij immers om vacatures voor harde jobs met een belabberd loon. 

    Goede argumenten over de haalbaarheid en de voordelen van een collectieve arbeidsduurvermindering zullen echter niet volstaan. Het is immers een maatregel die ingaat tegen de belangen van de kapitalistische klasse. Elke poging om die confrontatie uit de weg te gaan, lopen we het risico dat onze eisen tegen ons gekeerd worden. Het voorstel van de vierdagenweek van Vivaldi is daar een voorbeeld van.

  • De strijd voor arbeidsduurvermindering

    ARCHIEFTEKST

    De eis van arbeidsduurvermindering zit ingebakken in de arbeidersbeweging. Het is op deze basis dat de Tweede Internationale tot stand kwam, de eis van een achturendag werkte bijzonder mobiliserend en verenigend. Vandaag blijft dit een belangrijke eis. In dit dossier dat in Vonk nummer 74 in mei/juni 1987 verscheen, wordt de algemene achtergrond van deze eis geschetst.

    In 1889 werden te Parijs een 60-tal congressen georganiseerd, ter herdenking van de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Daaronder waren ook twee elkaar beconcurrerende internationale congressen van de arbeidersbeweging.

    Het eerste werd bijeengeroepen door de possibilisten. Deze tendens in de arbeidersbeweging stelde voor om de strijd van de arbeiders te beperken tot de grenzen van het “mogelijke” (possible) onder de omstandigheden van het kapitalisme. Onder druk van de verschillende vakbonden werden alleen de leiders van deze vakbonden uitgenodigd.

    Omdat ze met de possibillisten niet tot een overeenkomst konden komen, riepen de Guesdisten daarom de vertegenwoordigers van de belangrijkste arbeiderspartijen van Europa, de VS en Argentinië bijeen.

    Guesde stond samen met de schoonzoon van Marx, Paul Lafargue, aan de leiding van de revolutionair-marxistische tendens in de Franse socialistische beweging.

    Dit congres lag aan de basis van de oprichting van de Tweede Internationale, waartoe ook de PS/SP behoren. Het was op dit congres dat besloten werd om de eis van de 8-urige werkdag, zoals geformuleerd op het eerste congres van de Eerste Internationale (1865), weer op te nemen.

    Op 1 mei 1890 werden in alle landen betogingen georganiseerd rond deze slogan. Men stelde dat deze eis niet alleen moest afgedwongen worden van de patroons, maar van de burgerlijke staat zelf. M.a.w. het parlement moest de 8-urendag bij wet verplicht maken!

    Voor marxisten is het geen toeval dat de arbeidsduurverkorting als centrale eis van de arbeidersbeweging naar voren gebracht wordt en dit vanuit twee standpunten.

    Normale werkdag

    Ten eerste is het marxisme de samenvatting van de ervaringen van de klassenstrijd. Nu is de invoering van de “normale” arbeidsdag het resultaat van eeuwen van strijd tussen de kapitalisten en de georganiseerde arbeiders. Het eerste “statuut van de arbeiders” (in 1349) vond zijn directe aanleiding in de grote pestepidemie waardoor het volk gedecimeerd werd zodat het bijna onmogelijk werd om de mensen onder redelijke voorwaarden aan het werk te krijgen. Daarom werden bij wet redelijke lonen en de grenzen van de arbeidsdag vastgesteld. De kapitalisten hadden eeuwen nodig om deze wet ongedaan te maken en de werkdag weer tot 12 uur per dag te krijgen. Maar sinds 1770 met de opkomst van de machines, werden alle grenzen doorbroken. Werkdagen van 14 tot 16 uur waren “normaal”, ook voor kinderen. Dat daarbij de weeshuizen leeggeplunderd werden om deze kinderen daarna, nadat ze soms 24 uur en langer zonder verpozen gewerkt hadden, zonder meer te laten creperen, dat is één van die “pijnlijke noodzakelijkheden” waarover de vrome kapitalisten het liever niet hebben.

    In 1848 verdedigden ze de kinderarbeid met de volgende argumenten: “Ze verwerven werkzame gewoontes…. Werkzaam  onder de blik van hun ouders kunnen ze zo geen gewoontes van luiheid en schelmerij verwerven.”

    De eerste wetten over de arbeidsduur hadden dan ook betrekking op de kinderarbeid. De grote overwinning naar het herstel van de “normale” werktijd werd echter geboekt op 1 mei 1848 met de invoering van de 10-uren werkdag in Engeland. Alhoewel de kapitalisten hierop reageerden door de lonen met 25% te verlagen, hield de meerderheid van de arbeiders vast aan de 10-urendag. De 1 mei betogingen  van 1890 waren dus ook hier al een herdenking van een historische fase uit de geschiedenis van de klassenstrijd.

    Arbeidswaardeleer

    Het marxisme is echter meer dan alleen de samenvatting van de ervaring van de klassenstrijd. Marx schreef: “De filosofen hebben de wereld alleen verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan hem te veranderen.”

    Maar om iets te kunnen veranderen (en niet kapot te maken) moet je eerst weten hoe het ontstaan is en hoe het werkt.

    De socialisten uit de periode van Marx gaven wel allemaal kritiek op de slechte kanten van het kapitalisme, maar ze konden deze slechte kanten niet verklaren, dus ook niets in de plaats stellen en ze dus alleen maar verwerpen als slecht. Hoe heviger ze tegen de onvermijdelijke uitbuiting van de arbeiders door het kapitaal reageerden, hoe minder ze in staat waren om duidelijk uit te leggen waarin deze uitbuiting juist bestaat en wat haar oorsprong is.

    Marx slaagde er wel in dat te verklaren door de “ontdekking” van de meerwaarde of arbeidswaardeleer. Samen met de materialistische geschiedenisopvatting (waarin Marx aantoont dat het kapitalisme slechts een historisch noodzakelijke fase in de ontwikkeling van de menselijke geschiedenis is, waardoor het dus voor de verdere ontwikkeling van de mensheid ook noodzakelijk is dat het op een bepaald ogenblik verdwijnt) vormt de arbeidswaardeleer de fundamentele bijdrage die Marx aan het socialisme geleverd heeft. Daardoor was het socialisme niet langer een mooie droom maar een wetenschappelijk gefundeerde theorie ten dienste van de arbeidersklasse.

    De waarde van een goed

    In zijn meesterwerk “Het Kapitaal” toonde Marx aan dat de waarde van een goed uiteindelijk bepaald wordt door de hoeveelheid (maatschappelijk noodzakelijke) arbeid die nodig was om dat goed te produceren. De prijs kan dan wel tijdelijk rond deze waarde schommelen als gevolg van vraag en aanbod, maar zal op termijn altijd weer met de waarde overeenkomen.

    Burgerlijke economen stellen dat de prijs uitsluitend zou bepaald worden door vraag en aanbod (“Men kan zelfs van een papegaai een geleerde econoom maken, alles wat hij moet leren is Vraag en Aanbod” zegt Nobelprijswinnaar Economie Samuelson). Maar hoe verklaar je dan dat een Rolls Royce nooit zo goedkoop wordt als bv. een fiets? De prijs van een goed wordt dus bepaald door de arbeidstijd die erin gestoken is of, hetzelfde maar anders uitgedrukt: de arbeidstijd die nodig is om dit goed te reproduceren.

    De arbeidskracht

    Het fundamentele kenmerk van de kapitalistische productiewijze is het privébezit van de productiemiddelen in handen van een groepje kapitalisten waartegenover het proletariaat staat wiens enig bezit haar kroost (proles) is. Wil de arbeider leven, dan is hij verplicht zijn arbeidskracht te verkopen aan de kapitalist die daarvoor een prijs betaalt. Deze prijs is, net zoals voor alle andere goederen, bepaald door de waarde van de arbeid die nodig is om de arbeidskracht te reproduceren. In zijn meest eenvoudige vorm dus: voedsel voor de arbeider(ster) en de kinderen (anders zouden er na één generatie geen arbeiders meer zijn), een dak boven het hoofd en kleding.

    In de 19e eeuw was het bijvoorbeeld belangrijk voor de burgerij dat Vlaanderen agrarisch gehouden werd om op die manier de voedselprijzen (en dus de lonen die voor het grootste gedeelte door de voedselprijzen bepaald worden), laag te kunnen houden. Vanaf het ogenblik dat de kapitalist de arbeidskracht gekocht heeft (in feite betaalt hij maar na gedane arbeid, de arbeider geeft de kapitalist dus in feite krediet) kan hij erover beschikken.

    De arbeidsdag behoort hem toe. Maar het eigenaardige aan de arbeidskracht ligt hem juist in het feit dat de kapitalist, via de aanwending van deze arbeidskracht meer waarde kan laten produceren dan hetgeen nodig is om de arbeidskracht te reproduceren. De arbeidskracht is dus een bron, niet alleen van waarde, maar van meer waarde dan ze zelf bezit.

    Wanneer de arbeidskracht 10 uur ingezet word, duurt het 5 uur om haar eigen waarde voort te brengen. Op die manier heeft de kapitalist het loon terug en blijven er nog 5 uur over om voor de kapitalist meerwaarde voort te brengen.

    De arbeidsdag

    Voor de kapitalist is het dus interessant wanneer de arbeiders langer dan 10 uur werken. De eerste 5 uur hebben toch al betaald voor het loon. Dit lag aan de basis van de waanzin van het begin van de industriële revolutie waar de arbeiders 15 tot 16 uur per dag moesten werken.

    Verzet werd onmogelijk gemaakt via stakingsverbod (art. 415 van het strafwetboek). Op die manier werd roofbouw op de arbeidskracht gepleegd. Op één dag werd een hoeveelheid arbeidskracht verbruikt die groter was dan in drie dagen kon hersteld worden! Maar dat zou een zorg geweest zijn voor de kapitalist: als de arbeider ziek was, werd hij afgedankt en een andere kwam in de plaats. In een “mild arbeidsreglement van 1873 lezen we o.a.: “De maandwedde zal niet uitbetaald worden in geval van ziekte. Aan elkeen wordt aangeraden een belangrijk deel van zijn verdiensten te sparen (sic!) ten einde bij ziekte en hoge ouderdom niet ten laste te vallen van de gemeenschap” en “Het nuttigen van de maaltijden is toegelaten tussen 11.30 uur en 12.00 uur, dit echter zonder het werk te onderbreken.” Voor de kapitalist is de arbeidskracht dus duidelijk een verlengstuk van de machine, een verlengstuk dat op dezelfde manier moet gesmeerd en van brandstof voorzien worden, zonder het stil te leggen.

    Voor de kapitalist is het natuurlijk even interessant om de productiviteit op te drijven, waardoor de tijd nodig voor reproductie van de arbeidskracht korter word. De tijd waarin de arbeider voor de patroon meerwaarde produceert wordt langer.

    In de bepaling van de lengte van de arbeidsdag staan de arbeider en de kapitalist tegenover elkaar. De kapitalist eist zijn rechten op als koper, huurder (hij wil naar eigen goeddunken over de arbeidskracht beschikken), de arbeider als verhuurder (hij wil dat geen roofbouw op zijn arbeidskracht uitgeoefend wordt). Allebei beroepen ze zich op de wetten van de ruilhandel. Maar tussen gelijke rechten beslist de macht.

    In de geschiedenis van het kapitalisme zien we hoe de vaststelling van de lengte van de arbeidsdag afhangt van de krachtsverhoudingen tussen de georganiseerde kapitalisten (via hun staat) enerzijds en de georganiseerde arbeidersklasse anderzijds.

    Arbeidsduurvermindering

    De eis tot arbeidsduurvermindering raakt de kapitalistische productiewijze in het hart. In de geschiedenis van de strijd voor de verkorting van de werkdag zien we dan ook dat de kapitalisten alleen onder enorme druk van de arbeidersklasse bereid zijn om daarop toe te geven. De eis van de 8-urendag werd reeds in 1865 gesteld.

    In België werd deze wet pas op 8juni 1921 gestemd. Maar dit was in een situatie waar het wereldimperialisme enorm verzwakt uit WO1 kwam. De Russische Revolutie van 1917 rukte 1/6 van de wereldoppervlakte uit de kapitalistische uitbuitingssfeer. De Duitse Revolutie bleef sinds 1918 maar verder duren, gans Oost-Europa, Italië, Spanje, Frankrijk, … werden overspoeld door revoluties. De kapitalisten vreesden voor hun vel. De 21 legers die naar Rusland gestuurd werden om de revolutie neer te slaan moesten het een na het andere teruggetrokken worden omdat talloze soldaten (arbeiders in uniform!) begonnen te muiten.

    In 15 landen werd tussen 27 november 1917(Rusland) en november 1919 (Nederland) de 8-urendag gestemd. Dat deze wet in België pas in 1921 gestemd werd, had mede te maken met het feit dat de leiding van de BWP liever deelnam aan de regering en zich in een “possibilistische” positie nestelde, eerder dan dat ze de ordewoorden van de Internationale Socialistische Revolutie opvolgde.

    Ondertussen werden wel grote successen geboekt: het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen ouder dan 21 jaar, de eerste vorm van werkloosheidsuitkeringen enz… De vakbonden kwamen versterkt uit de oorlog (de socialisten stegen van 129.177 leden in ’13 tot 629.736 leden in ’19). De vakbonden stelden zich offensief op en brachten op 28 november 1918 een programma naar voor dat de 8-urendag, een loonsverhoging van 100%, een minimumloon van 1 frank per uur en vakbondsvrijheid in de openbare diensten eiste. Deze oproep werd op een enorm enthousiasme onthaald. Er werd gestaakt zoals nooit tevoren. Onder deze omstandigheden zag de burgerij zich verplicht de wet op de 8-urendag te aanvaarden.

    Maar een wet is één zaak, hem doen uitvoeren is een andere, vooral als de wet gericht is tegen diegenen die het staatsapparaat controleren, nl. de burgerij zelf! Veel industriëlen deden gewoon alsof de wet niet bestond. Een andere truuk was dat via een KB mogelijk gemaakt werd dat verkorte werkduur op jaarbasis berekend werd. Daardoor werd het mogelijk de arbeiders in kalme perioden verlof te geven en in piekperioden overuren te laten doen (flexibiliteit). Op die manier werkten de arbeiders uiteindelijk even lang als voor de oorlog (2.400 tot 2.500 uren per jaar).

    Ondertussen werd dan wel een arbeidsinspectie ingesteld die de inbreuken op de wet moest controleren. Het aantal inspecteurs steeg nooit boven de 75! Van de 109.806 controles werden slechts 809 processen-verbaal gemaakt waarvan het grootste deel zonder gevolg bleef.

    We zien dus dat de burgerij met het mes op de keel bereid is alles toe te geven om bij de eerste de beste gelegenheid alles, en als het kan nog meer, terug te nemen. Dit zagen we ook in de jaren ’30 in Frankrijk, waar de burgerij onder druk van de algemene staking toegaf op de eisen van de 40-urenweek, 7 tot 15% loonsverhoging, een minimumloon, betaald verlof en de syndicale vrijheid. Een paar jaar later, onder de rechtse regering, werd dit allemaal even vlug weer teruggeschroefd.

    ‘Golden sixties’

    In de gouden jaren ’60 zagen we hoe de kapitalisten via interprofessionele akkoorden bereid bleken de arbeidsduur stap voor stap te verminderen.

    1964: de 45-urenweek

    1969: de 43-urenweek

    1972: de 42-urenweek

    1974: de 41-urenweek

    1975: de 40-urenweek

    De burgerij dacht dat het kapitalisme werkelijk al zijn tegenstellingen te boven gekomen was. Ze leefden werkelijk in een euforie en dachten dat ze hun systeem met de theorieën van Keynes voor elke crisis konden behoeden. Op basis van de superuitbuiting van de arbeiders en boeren in de koloniale wereld waren ze in staat toegevingen te doen aan de arbeiders in het Westen. Aan de andere kant stond de arbeidersbeweging in een sterke onderhandelingspositie en kon daardoor, zelfs zonder stakingen, arbeidsduurverkortingen afdwingen.

    Crisis

    Sinds ’74 bevindt het kapitalisme op wereldvlak zich in crisis. In het begin dachten de kapitalisten en de arbeidersleiding dat deze crisis ook van korte duur zou zijn en met de reeds beproefde middelen kon aangepakt worden.

    In ’77 werden de vrijdagstakingen in gemeenschappelijk front georganiseerd rond de eis van de 36-urenweek. De regeringen Martens I tot IV deden zelf verschillende voorstellen om de arbeidsduur te verkorten. Met de tweede economische inzinking van ’79 tot ’81 werd het voor de kapitalisten (spijtig genoeg nu nog steeds niet voor onze leiding!) echter duidelijk dat dit geen voorbijgaande, maar een fundamentele crisis werd. Alle wetmatigheden van het kapitalisme in crisis, die in de jaren ’60 niet meer schenen te spelen, steken nu weer de kop op. De flexibiliteit die de kapitalisten 60 jaar geleden vroegen (en kregen) werd nu door de wetten Hansenne weer ingevoerd. In vijf jaar tijd (tussen ’82 en ’87) is de burgerij erin geslaagd de verworvenheden van 120 jaar klassenstrijd terug te schroeven. De 8-urendag is praktisch onbestaande, vakbondsdelegees worden bij bosjes afgedankt, de vakbondsvrijheid wordt weer in vraag gesteld via wetsvoorstellen, stakingspiketten worden weer als gewapende milities afgeschilderd.

    De burgerij is duidelijk van plan om haar offensief verder te zetten. Alle economische indicatoren wijzen er bovendien op dat de huidige economische heropleving volledig op zand gebouwd is (bewapeningsuitgaven van Reagan, daling van olie- en grondstofprijzen), dat er geen fundamentele verbetering komt (de werkloosheid blijft stijgen, zelfs in perioden van economische ‘heropleving’) en dat er onvermijdelijk een nieuwe inzinking zoals ’74- ’75 en ’79- ’81 moet komen. De massale werkloosheid zal het voor de arbeidersbeweging nog moeilijker maken om in de tegenaanval te gaan. Uit het laatste interprofessioneel akkoord blijkt dat de vakbonden op verschillende punten moesten inbinden. De eis van de arbeidsduurvermindering werd beperkt tot de veralgemening van de 38 uur. De onderhandelingen op sector vlak hebben wel geleid tot loonsverhogingen, maar niet tot arbeidsduurverkorting met nieuwe aanwervingen. Dit komt doordat geen nationaal ordewoord gegeven werd waardoor de arbeiders het algemeen klassenbelang uit het oog verloren.

    De verder stijgende werkloosheid moet op termijn immers de onderhandelingspositie van de arbeidersklasse nog verder verzwakken. De strategie van de vakbondsleiding blijft volledig gericht op het overleg. Daarvoor staakten honderdduizenden arbeiders in mei in juni ’86 en betoogden 200.000 arbeiders in Brussel… voor een goede onderhandelingspositie! Ondertussen verwatert de SP/PS-leiding haar programma steeds verder in de hoop op die manier een “aanvaardbare regeringspartner” te worden.

    Maar er zijn ook lichtpunten! De Duitse metaalarbeiders dwongen zopas de 37 uur en een loonsverhoging van 8,2% af. In de strijd zullen steeds meer basismilitanten terug op zoek gaan naar de vroegere strijdtradities van de beweging. Op die manier kan weer een meerderheid gevonden worden voor de revolutionair marxistische strategie, die zich niet beperkt tot “wat mogelijk is binnen het kapitalisme” (het moet nu wel duidelijk worden dat binnen het kapitalisme niets mogelijk is) maar juist de eis tot arbeidsduurvermindering verbindt met de eis tot een totale omvorming van de maatschappij.

  • Schokkende vaststelling. Vandaag werken we op een jaar meer uren en dagen dan in de Middeleeuwen

    Het klinkt ongelooflijk, maar in de Middeleeuwen hadden gewone werkenden meer vrije dagen dan vandaag. Gemiddeld werd toen 150 dagen per jaar gewerkt, terwijl Europese werkenden vandaag doorgaans recht hebben op 25 tot 30 verlofdagen per jaar en ruim 200 dagen werken. In onder meer de VS, Japan en China zijn er dat nog meer.

    Artikel door Jean (Luxemburg)

    Dit zegt natuurlijk niets over de arbeidsomstandigheden in de Middeleeuwen. Die waren erg hard en er was geen sociale bescherming, laat staan syndicale bescherming. Maar het aantal officiële feestdagen lag dus wel een pak hoger. Dat kwam onder meer omdat de geestelijke leiding, die tevens als grootgrondbezitter een groot deel van de landbouweconomie controleerde, begreep dat de landbouwers voldoende rust nodig hadden om productief te zijn. Bovendien was elke levensgebeurtenis aanleiding voor extra verlofdagen. Resultaat: het aantal gewerkte dagen lag een eind onder wat we vandaag kennen. Zelfs indien de arbeidsdagen toen een beetje langer waren, lag het aantal gepresteerde uren op jaarbasis lager. Dit alles blijkt uit een studie door de econoom Juliet B Schor. Het doorprikt de mythe dat er doorheen de eeuwen een min of meer constante verbetering van de arbeidsvoorwaarden was.

    In zekere zin zijn deze onthullingen niet zo verrassend. In zijn analyse van het kapitalisme benadrukte Karl Marx dat er een fundamenteel verschil was tussen het kapitalisme en voorgaande productiewijzen: de kapitalist heeft een onverzadigbare behoefte om zoveel mogelijk kapitaal te accumuleren om deze winsten te herinvesteren in productiemiddelen om sterker te staan dan zijn concurrenten. Voor de feodale leenheer lag het anders: zijn accumulatie was beperkt tot de capaciteit van zijn schuren. Hij had er geen belang bij om meer te accumuleren. Dit essentiële verschil verklaart waarom de arbeidstijd in de Middeleeuwen korter was: de toenmalige heersende klasse had er geen belang bij om de werkenden als citroenen uit te persen. Onder het kapitalisme is dat anders: na enkele uren werken hebben we ons loon verdiend en daarna werken we enkele uren voor de winsten van de baas.

    Tegelijk wordt onze tijd gekenmerkt door een andere paradox: die van de massale werkloosheid. Marx legde uit dat kapitalisten er belang bij hebben om een tekort aan jobs te organiseren zodat wie werk vindt tegen slechtere voorwaarden wil werken. Het is een tweede opmerkelijk effect van het kapitalisme: we werken meer, maar is er geen werk voor iedereen. De moderne technologie zou de taken van de meeste werkenden enorm kunnen verlichten en de productie efficiënt kunnen plannen in functie van de noden, maar dat is niet wat er gebeurt. Nieuwe technologie wordt zelfs gebruikt om de werkdruk op te voeren: steeds meer productiviteit, delokalisatie, “uberisering” en permanente beschikbaarheid voor wie aan andere plagen ontsnapt is.

    Kortom: het kapitalisme heeft de mensheid enorme vooruitgang gebracht, maar het wordt steeds duidelijker dat dit systeem rampzalig is voor de gewone werkenden en tegelijk ook voor het leven op de planeet zelf. Er valt nog veel te zeggen over dit onderwerp, onder meer dat deze regels op een zondag geschreven zijn. De strijd tegen dit systeem is immers een paar uur extra waard.

  • De strijd om tijd: arbeidsduurvermindering voor werkbaar werk!

    Klimaat is ongetwijfeld het belangrijkste thema in de politieke debatten op dit ogenblik. Ook koopkracht staat vooraan. Langs Franstalige kant komt daar stilaan de kwestie van arbeidsduurvermindering bij. Zowel PS, Ecolo, PTB als Défi (het vroegere FDF) pleiten openlijk voor een kortere werkweek.

    Artikel door Pietro (Brussel) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Het is nu al mogelijk om minder dan 38 uur per week te werken en bijvoorbeeld in een stelsel van een vierdagenweek te stappen. Dat kan via een collectieve arbeidsovereenkomst (in de sector of het bedrijf) of via het arbeidsreglement. De werkgevers krijgen in ruil een vermindering op de sociale bijdragen. Het is voor de werkgevers echter interessanter om de werkenden als citroenen uit te persen om zo de winsten te behouden en verder op te voeren.

    Het model van Défi en Ecolo is gebaseerd op vrijwilligheid. Dat is eigenlijk wat er vandaag al bestaat. Ecolo voegt eraan toe dat een “compenserende aanwerving van minstens 50%” nodig is met een “vermindering van sociale bijdragen tot een bedrag dat gelijk is aan een gemiddelde werkloosheidsvergoeding van een volledig uitkeringsgerechtigde werkzoekende.” De PS is voorstander van een arbeidsduurvermindering tot 32 uur per week, waarbij deze maatregel gefaseerd ingevoerd wordt via sociaal overleg aangepast aan de noden van verschillende sectoren. Ook de PS pleit voor lastenverlagingen voor de werkgevers. Over compenserende aanwervingen spreekt de PS niet. Wel stelt de partij voor om de controle op overuren te versterken. Bazen kunnen dat echter omzeilen door de werkdruk op te voeren.

    De PTB is voor een arbeidsduurvermindering en pleit voor het model van een 30-urenweek. Jammer genoeg blijft dit model binnen het kader van het systeem met een stapsgewijze invoering per sector. De mogelijkheid om dit te financieren via publieke subsidies wordt helaas niet uitgesloten.

    De discussie over arbeidsduurvermindering baseert zich dus sterk op de vraag hoe de gemeenschap zelf zal betalen voor deze maatregel! Aanvaarden dat de sociale bijdragen worden verlaagd, betekent dat er geknipt wordt in het deel van ons loon dat dient voor de financiering van de sociale zekerheid. Als het echt om ‘patronale lasten’ ging, dan zouden deze berekend worden op de dividenden en intresten, niet op onze lonen!

    Arbeidsduurvermindering is een sociale maatregel die nodig is als antwoord op de hoge werkdruk en de werkloosheid. De laatste nationale arbeidsduurvermindering dateert van 2003 toen de werkweek van 39 tot 38 uur werd verlaagd. Sindsdien steeg onze productiviteit, maar de werkweek bleef even lang. LSP is voorstander van een arbeidsduurvermindering tot 30 uur per week, zonder loonverlies, met bijkomende aanwervingen en zonder opvoeren van de werkdruk. We verdedigen elke concrete stap vooruit. De partijen die nu voorstander zijn van arbeidsduurvermindering kunnen dit bijvoorbeeld concretiseren in de Waalse en Brusselse openbare diensten na de verkiezingen van mei 2019.

  • Werkdruk verlagen door arbeidsduurvermindering met bijkomende aanwervingen en behoud van loon

    Foto: Mario

    De technologische vooruitgang leidt vandaag niet tot meer welvaart en rust voor de werkenden. Er is door automatisering en toenemende kennis minder tijd nodig om hetzelfde geproduceerd te krijgen, maar toch lijkt het alsof de werkdruk nog nooit zo groot was. Bovendien gaan jobs verloren door automatisering en digitalisering.

    Het aantal bankfilialen is in vrije val omdat zo goed als iedereen thuis op de computer of zelfs op de gsm bankiert. Krantenwinkels sluiten de deuren omdat meer digitaal wordt gelezen. Supermarkten gaan na hoe ze personeel kunnen afbouwen door klanten zelf hun aankopen te laten scannen. Een studie van economen uit Oxford stelde enkele jaren geleden dat tot de helft van de jobs zou verdwijnen door technologische vooruitgang. Een Leuvense professor economie had het over 1,4 miljoen jobs die in Vlaanderen zouden verdwijnen.

    Anders gezegd: technologische vooruitgang leidt onder het kapitalistische winstsysteem tot sociale achteruitgang. Onze productiviteit neemt toe, onze levensstandaard daalt. Dit zorgt voor een onhoudbare werkdruk voor wie werk heeft, terwijl honderdduizenden anderen geen werk vinden of niet meer meekunnen. Het zou veel logischer zijn om het beschikbare werk te verdelen zodat iedereen werk heeft en de werkdruk naar beneden kan. Vandaar de eis van arbeidsduurvermindering met bijkomende aanwervingen en behoud van loon.

    Tussen 1953 en 1973 daalde de arbeidstijd met meer dan 20%. De laatste collectieve vermindering was die van 40 tot 38 uur per week in 2003. Dit betekent dat we vandaag maar 2 uur minder per week werken dan ongeveer 50 jaar geleden, lang voor de verregaande digitalisering.

    Vandaag is er al een arbeidsduurvermindering. Onvrijwillig deeltijdse arbeid, kleine contracten en mensen die minder uren werken omdat ze geen voltijds contract aankunnen, zorgen ervoor dat de gemiddelde arbeidsduur gezakt is tot 31 uur. Deze arbeidsduurvermindering wordt betaald door de werknemers die loon en sociale rechten verliezen. De andere kant van de medaille van de oplopende werkdruk is een toename van het aantal zieken. Werkenden worden uitgeperst als citroenen, waarna de gemeenschap voor de ziektekosten opdraait.

    Het resultaat van dit alles is dat onze arbeid meer winst oplevert voor de grote aandeelhouders en de superrijken.

    Er is nood aan een arbeidsduurvermindering betaald door de werkgevers. Deze arbeidsduurvermindering moet met behoud van loon en bijkomende aanwervingen, zodat het niet betekent dat we voor minder loon moeten werken of gewoon op 6 uur hetzelfde werk moeten doen als voorheen op 8 uur. Het betekent ook dat een deeltijds werkende met een contract van bijvoorbeeld 24 uur per week niet 63% van een voltijds equivalent zou zijn, maar 80% (met bijhorend loon uiteraard). Met het behoud van hetzelfde aantal voltijds equivalenten door bijkomende aanwervingen zou zo’n arbeidsduurvermindering dus een belangrijke verlaging van de werkdruk in bijvoorbeeld de supermarktsector betekenen.

    Een collectieve arbeidsduurvermindering met loonbehoud en bijkomende aanwervingen botst met de winstlogica van het kapitalisme, een systeem waarin technologische vooruitgang voor de meerderheid van de bevolking negatieve gevolgen met zich meebrengt. Er is nood aan een systeem waarin iedereen kan genieten van de enorme mogelijkheden en rijkdommen.

  • Gevaarlijke ideën: Kortere werkweek en nationalisatie onder publieke controle

    Foto: MediActivista
    Foto: MediActivista

    De schandalen rond belastingparadijzen als de Bahama’s, Panama of dichterbij in Luxemburg en Zwitserland, naar waar de rijkste Belg Alexandre Van Damme emigreert, toonden aan dat er miljarden euro’s beschikbaar zijn. De regering-Michel gaat daar echter niet zoeken naar de middelen om het gat in de begroting te dichten. Neen, de gewone werkenden en uitkeringstrekkers moeten eens te meer betalen. Zoals de Franse schrijver Alphonse Allais met enige zwarte humor opmerkte aan het begin van de 20ste eeuw: “Je moet het geld halen waar het zit: bij de armen. Het klopt dat er niet veel hebben, maar ze zijn met heel heel.”

    Zieken, jongeren, gepensioneerden, werkenden, … Niemand wordt gespaard

    De grootste besparing wordt doorgevoerd op de sociale zekerheid (1,4 miljard) en meer bepaald in de gezondheidszorg (bijna 1 miljard). Begin dit jaar waarschuwde minister De Block nog dat er bij extra besparingen “gaten dreigen te vallen in de sociale zekerheid.” Het protest tegen de uitspraak van De Wever dat er “enkel in de sociale zekerheid” nog kon bespaard worden, maakt plaats voor het uitvoeren van zijn programma. VBO-topman Timmermans vroeg 1,5 miljard euro besparingen op de sociale zekerheid in de komende drie tot vijf jaar. Zo lang moet hij niet wachten, hij krijgt het meteen. Niet verwonderlijk dat de werkgevers zo enthousiast zijn over deze regering.

    Michel zoekt niet alleen geld bij de zieken, hij kijkt ook naar de armen (door te snoeien in de welvaartsenveloppe), bruggepensioneerden die minder pensioen zullen krijgen of zwangere vrouwen die meteen moeten stoppen met werken in een risicovol beroep (waarbij de werkgever 10% van de uitkering zal moeten betalen en dus minder snel zal overgaan tot de aanwerving van jonge vrouwen die zwanger kunnen worden…). Dit alles wordt verkocht met het argument dat wie werkt wint en wie niet werkt verliest. Wat een nonsens!

    Gewone werkenden verliezen evenzeer. Bij de minste tegenslag worden ze tot armoede veroordeeld en een tegenslag kan er sneller komen met de opgedreven flexibiliteit door de wet-Peeters. Jonge werkenden moeten niet denken dat ze wat kunnen sparen om op tegenslagen voorbereid te zijn, de huidige minimumlonen voor jongeren vindt deze regering immers niet realistisch en dus gaat dit minimum tot een derde naar beneden!

    De lagere lonen voor jongeren zullen gevolgd worden door lagere lonen voor iedereen. Dat is de inzet van de aanpassing van de berekening van de zogenaamde ‘loonhandicap’. In de openbare sector gaat dit bovendien gepaard met een nieuwe afbouw van de pensioenrechten. Nadat de regering het leger voor zowat alles heeft ingezet, worden de militairen ‘bedankt’ met een drastische verhoging van hun pensioenleeftijd. Ook het rijdend treinpersoneel moet veel langer aan de slag. Over de gevolgen hiervan voor de veiligheid op het spoor, wordt uiteraard gezwegen.

    Zelfs een beperkte meerwaardebelasting was onaanvaardbaar voor de liberale regeringspartijen N-VA en Open VLD. Zo’n belasting zou het asociale beleid niet recht trekken, maar zelfs de schijn van een pijnlijke maatregel voor de rijksten kon niet. De Wever aarzelde niet om hen meteen gerust te stellen: “speculatietaks weg, arbeidsmarkt flexibeler, concurrentiekracht versterkt. Nu nog vennootschapsbelasting,” twitterde hij.

    Volgens Peeters zal dit extra jobs opleveren… Charles Michel beweert bovendien dat het beleid van ‘jobs, jobs, jobs’ vruchten begint af te werpen. Wat is er van deze regeringspropaganda aan? Een kleine fact-check.

    ‘Oplossingen’ op basis van de markt mislukken

    Amper een week na de aankondiging van het jobverlies bij ING stelde premier Michel: “Onze hervormingen beginnen hun eerste vruchten af te werpen, we zullen op dit elan verdergaan. (…) Ten eerste de modernisering van de arbeidsmarkt. Ten tweede de hervorming van de wet van 1996 over de concurrentiepositie en de loonvorming.” Die eerste vruchten bestaan volgens de premier uit de 70.000 nieuwe jobs sinds 2014. Daarbij moet opgemerkt worden dat het Planbureau nog voor het aantreden van de regering stelde dat er bij ongewijzigd beleid 65.000 nieuwe jobs zouden bijkomen. Verder moet niet alleen naar het aantal vruchten gekeken worden, maar ook naar het vruchtvlees. Van die 70.000 nieuwe jobs zijn er slechts 9.000 voltijds! (1)

    Ondertussen gingen in 2014 maar liefst 5.830 jobs verloren bij collectieve ontslagen en 28.534 bij faillissementen. In 2015 waren dit er respectief 5.209 en 25.339. (2) De afdankingsmachine draait dit jaar een versnelling hoger: volgens de FOD Werk zijn er in de eerste negen maanden van dit jaar 12.000 jobs bedreigd door collectieve afdankingen. Dat is dus meer dan het totaal van de twee voorgaande jaren samen. In september alleen ging het om meer dan 4.000 jobs met onder meer Caterpillar Gosselies en Douwe Egberts Grimbergen. En dan komen daar nog de jobs bij onderaannemers bij, in het geval van Caterpillar wordt hun aantal op 4.000 tot 5.000 geschat. Oktober was amper gestart of ING kondigde het schrappen van 3.500 jobs aan. Hiermee kennen we de grootste golf van collectieve afdankingen sinds 2012 en de sluiting van Ford Genk (4.300 werknemers).

    Goede jobs verdwijnen, rotjobs komen

    Volgens de grote werkgevers en hun politieke marionetten moeten we alle heil verwachten van de flexi-security: meer flexibiliteit op de werkvloer om zoveel mogelijk jobs te behouden. Dat is het idee achter de verschillende hervormingen van de arbeidsmarkt in Europa de afgelopen maanden en jaren (denk maar aan de Franse wet-El Khomri of de wet-Peeters bij ons). Deze hervormingen baseren zich op vier grote principes: lagere lonen, gemakkelijker ontslag en veralgemening van interim, decentraliseren van onderhandelingen tussen werkgever en werknemer (anders gezegd: afbouw van collectieve overeenkomsten op nationaal vlak) en tenslotte verlenging van de arbeidsduur.

    Op al deze vlakken is Duitsland een rolmodel. Daar waren er in 2003-2005 de Hartz-wetten om hetzelfde beleid op te leggen. De gevolgen waren ernaar: in 2015 leefde 17% van de bevolking op of onder de armoedegrens. (3) Twee miljoen werkenden moeten meerdere jobs combineren om rond te komen. Er zijn zes miljoen voltijdse equivalente jobs in de vorm van mini-jobs aan 400 euro per maand, 27% van de jobs zijn deeltijds. (4) Dit beleid werd door de trojka in Griekenland opgelegd met een verlaging van de zogenaamde loonkosten met 24% tussen 2010 en 2014. De winstmarge op de export nam met 36% toe (5), de werkloosheidsgraad steeg van 12% in 2010 naar 26% vandaag. (6)

    Het zal in België niet anders zijn. Volgens de laatste “Solidaris thermometer” (oktober 2016, sociaal-economische gegevens van de Franstalige socialistische mutualiteiten) leeft één op de zeven werkenden in dit land in armoe en 40% heeft het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Ondertussen neemt de werkdruk toe. Dit leidt tot een verdrievoudiging van burn-outs en depressies tussen 2007 en 2014. Maar liefst 64% van de werkenden verklaart stress op het werk te kennen.

    Volgens de gegevens van sociaal secretariaat SD Worx werkten in het eerste kwartaal van dit jaar 482.000 mensen vier vijfden. Dat is een verdubbeling sinds 2000. Zeker onder jongeren is er een explosie: + 69% tussen 2008 en 2015 bij jongeren onder de 30 jaar. (7) De commentatoren zien achter die cijfers een groots discours over jongeren die de “combinatie tussen werk en sociaal leven” maken, maar het gaat om een direct gevolg van de toename van het aantal deeltijdse jobs (in feite vooral van deeltijdse lonen). Welke toekomstperspectieven hebben jongeren onder die omstandigheden?

     

    Kortere werkweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen

    De forse toename van het aantal deeltijdse jobs leidde tot de stelling dat ‘vier vijfden’ het nieuwe voltijds is voor jongeren. Er is anders gezegd een inkorting van de werkweek, maar dit gaat gepaard met loonverlies en de werkdruk is niet noodzakelijk lager dan bij een 38-urige werkweek. Met de wet-Peeters dreigt dat al helemaal niet het geval te zijn. Daar tegenover stellen wij de eis van een collectieve arbeidsduurvermindering met loonbehoud en bijkomende aanwervingen. Het is geen toeval dat die eis een opmars kent.

    Volgens de laatste cijfers van het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling wordt er momenteel gemiddeld 1.440 uur per jaar per werknemer gewerkt. Dat komt neer op ongeveer 30 uur per week. Er is dus een arbeidsduurvermindering, maar deze gaat ten koste van de lonen van de werknemers. Terwijl sommige mensen tot ellende veroordeeld worden omdat ze geen werk vinden, worden anderen als citroenen uitgeperst. Ondertussen levert een uur werken vijf keer zoveel waarde op als 30 jaar geleden…

    Welke inkorting van de werkweek?

    In Frankrijk werd in 2000 overgestapt naar een 35-urenweek. Volgens onderzoeksbureau Poliargus werden hierdoor ongeveer 350.000 jobs gecreëerd. Maar er wordt ook gewezen op de stijgende werkdruk en het aantal overuren waarmee de impact van de maatregel beperkt wordt.

    Dat is waarom in de discussie nadruk wordt gelegd op een vierdagenweek of een werkweek van 32 of 30 uur. Een vierdagenweek moet ervoor zorgen dat de arbeidsduurvermindering gepaard gaat met bijkomende aanwervingen en niet met een verhoging van de vaak reeds onhoudbare werkdruk.

    Hoe deze kortere werkweek doorvoeren?

    Dit is het voorwerp van een levendig debat. Sommigen, zoals de Franse econoom Pierre Larrouturou, stellen dat de sociale zekerheid moet bijspringen om nieuwe lastenverlagingen aan de werkgevers te geven om hen te overtuigen. Anders gezegd: het indirecte loon van de werkenden moet aangesproken worden voor deze arbeidsduurvermindering. Ondertussen is het aandeel van de totaal geproduceerde waarde dat de kapitalisten zichzelf toe-eigenen toegenomen tot 57% van het BBP in 2006. Ons land bevindt zich daarmee in de top 15.

    Wij denken dat het onaanvaardbaar is om een loonsverlaging in ruil voor een arbeidsduurvermindering te aanvaarden. Het debat gaat immers over de controle op de door ons geproduceerde rijkdom.

    De grootste overwinningen inzake de arbeidstijd werden niet behaald door onderhandelingen en overleg. Zo werd de 8-urendag in 1921 wettelijk vastgelegd na harde stakingen en strijd door de werknemers. Als de arbeidersbeweging toen had gewacht tot de gevestigde politici met een “realistisch en pragmatisch” voorstel waren gekomen, dan werkten we nu nog steeds allemaal meer dan 10 uur per dag. Het enige pragmatische aan een eis is de krachtsverhouding waarop deze gebaseerd is in de samenleving.

    De vroegere arbeidsduurverminderingen werden door de kapitalisten beantwoord met onder meer een groeiende rationalisatie van de productie en veralgemening van nieuwe productiemethoden. Hierdoor zijn we in minder uren meer gaan produceren. Een arbeidsduurvermindering moet dan ook gepaard gaan met controle van de werknemers en de gemeenschap op de productie.

     

    Nationalisatie onder controle en beheer van de werkenden en de gemeenschap

    Maatregelen als een algemene arbeidsduurvermindering zullen de werkgevers uiteraard niet enthousiast stemmen. Ze zullen dreigen met delokalisatie en sluiting van vestigingen. De enige manier om daarop te antwoorden is zoals bij andere gevallen van collectieve afdankingen: strijden om het bedrijf in publieke handen te nemen onder controle en beheer van de werknemers. Deze nationalisatie moet zonder schadeloosstelling, tenzij op basis van bewezen behoeften.

    Wat is een nationalisatie?

    Het privaat bezit van de voornaamste sectoren van de economie (financiewezen, distributiesector, staal, energie, …) is een fundament van het kapitalistische systeem. Alle rijkdom wordt geproduceerd door werkenden, maar zij krijgen dit niet terug als loon. Voor de kapitalistische klasse is productie enkel gericht op het maken van winsten.

    Een nationalisatie brengt de economische macht in publieke handen. Om een bureaucratisch wanbeheer te vermijden, moet dit gebeuren onder het beheer en de controle van de werkenden zelf. Hiermee wordt de basis van het systeem ondermijnd. Voor het kapitalisme is het dus een kwestie van leven of dood om dergelijke nationalisaties tegen te houden.

    Betekent nationaliseren automatisch een breuk met het kapitalisme?

    Neen. De kapitalistische klasse kan zelf gedwongen zijn om te nationaliseren om de beperkingen en tegenstellingen van het eigen systeem te overbruggen. Dat zagen we met de crisis van 1929 of recenter met de crisis van 2008. De overheden beslisten toen om enkele grote banken te nationaliseren om een volledig bankroet van het systeem te vermijden. Het hangt er natuurlijk van af welke nationalisatie er is en wat het doel ervan is.

    Tussen 1945 en 1973 was er in Europa een consensus dat strategische diensten en industriële sectoren in publieke handen waren. Het was normaal dat de overheid in de economie tussenkwam om de kapitalistische klasse bij te staan in de concurrentie met buitenlandse kapitalsiten. Het gewicht van de georganiseerde arbeidersklasse (zowel op syndicaal als op politiek vlak) speelde eveneens een belangrijke rol. Nationalisaties waren dan een centrale eis van linkse partijen. In Frankrijk ging president Mitterand in 1982 over tot de nationalisatie van 39 banken, vijf industriële groepen en twee financiële bedrijven.In 1983 was één op de vier Franse werkenden actief in de publieke sector. De tendens keerde snel, ook in Frankrijk kwam er snel een besparingsbeleid en stapte de PS van Mitterand mee in de neoliberale contrarevolutie van Reagan en Thatcher.

    Bij die nationalisaties was het doel nooit om uit het kapitalistische kader te treden.

    Hoe zou een nationalisatie onder controle en beheer van de werkenden eruit zien?

    Proximus en Bpost zijn voorbeelden van publieke bedrijven waar de overheid slechts één van de vele aandeelhouders is. Ze hebben nog maar 51% van de aandelen en de economische activiteiten wordt volledig gedaan zoals in private bedrijven.

    Er waren in het verleden ook andere methoden van bedrijfsvoering, zoals het “medebeheer” van vakbonden en werkgevers. Dit was vooral in de jaren 1970 populair, maar recent kwam de PS er opnieuw mee naar buiten. Het is een illusie dat er “sociale democratie” mogelijk is door de vakbonden mee te betrekken in het kapitalistische beheer van een bedrijf, doorgaans met een directe en indirecte vorm van corruptie ten aanzien van de hoogst geplaatste vakbondsvertegenwoordigers. Het Duitse schandaal uit 2007 met vakbondsleiders die bij het “medebeheer” van Volkswagen betrokken waren en miljoenen euro’s achterover sloegen, toont de beperkingen. “Medebeheer” is niet hetzelfde als controle van de werknemers op het bedrijf. Het dient vooral om de controle van de werkgevers op de vakbondsleiders te vergroten.

    Wij staan voor een nationalisatie onder controle en beheer van de werkenden. Het doel is niet om de controle van de kapitalistische klasse te behouden of mee te beheren, maar om de heerschappij van de grote aandeelhouders te breken.

    Arbeiderscontrole betekent dat er bedrijfscomités gevestigd worden met democratisch verkozen vertegenwoordigers van de werknemers, de vakbonden en de gemeenschap in het algemeen (onder meer de lokale gmeenschap en de consumenten). Deze comités moeten elk onderdeel van de activiteiten van een genationaliseerd bedrijf onderzoeken en controleren. Het ‘zakengeheim’ wordt opgeheven zodat elke werknemer toegang heeft tot alle gegevens over het functioneren van het bedrijf en de sector.

    Deze comités zouden bepalen hoeveel middelen ingezet worden, waar er geïnvesteerd wordt, … Een directe betrokkenheid van de werknemers in het beslissingsproces moet er ook voor zorgen dat het economisch proces op hun belangen gericht is. Zelfs managers en kaders kunnen overtuigd worden om in een dergelijk kader te werken, het zou ook hun werkomstandigheden verbeteren.

    Hoe kunnen we dit bekomen?

    We moeten een krachtsverhouding uitbouwen op basis van de collectieve kracht van de arbeidersklasse. In het geval van een bedrijf dat met sluiting of collectief ontslag bedreigd wordt, kan bijvoorbeeld begonnen worden met een bedrijfsbezetting als eerste stap naar een onteigening. De stakerscomités of strijdcomités kunnen op termijn omgevormd worden tot comités voor het beheer van het bedrijf onder controle van het personeel zelf, zonder de grote aandeelhouders en hun marionetten in het bedrijf.

    Vanuit een bedrijfsbezetting kan zowel het betrokken personeel als de actieve solidariteit van de bevolking georganiseerd worden. Doorheen deze strijd kan de eis van nationalisatie afgedwongen worden. Indien de sleutelsectoren van de economie in publieke handen staan, kunnen we de economie rationeel organiseren met een democratisch uitgewerkt project van geplande economie.

    Zijn nationalisaties in het verleden niet mislukt?

    Bij elke mislukte nationalisatie ontbrak het cruciale element van controle en beheer door de werkenden en de gemeenschap. Ook de Sovjet-Unie was dit het geval. Het kapitalisme werd met de revolutie van 1917 dan wel aan de kant geschoven, maar de stalinistische contrarevolutie (op basis van het isolement van het achtergebleven land) leidde tot een bureaucratische dictatuur in plaats van een levendige democratie van comités van werkenden en landbouwers.

    Arbeidersdemocratie is geen optie, maar een noodzakelijk element. Na de Russische revolutie van oktober 1917 legde Lenin daar steeds de nadruk op. Hij riep de werkenden op om de zaken zelf in handen te nemen. Nadien analyseerde Leon Trotski de opmars van een bureaucratisch geplande economie onder het stalinisme. Hij stelde in de jaren 1930 dat een “geplande economie nood heeft aan democratie zoals een menselijk lichaam zuurstof nodig heeft.” Arbeiderscomités moeten daar een centrale rol in spelen, het zijn de massa-instrumenten van de arbeidersdemocratie.

    Uiteindelijk moet de volledige economie onder de controle en het beheer van de werkenden geplaatst worden om met een geplande economie de chaos van de markteconomie te vervangen. Dat is wat socialisme betekent. Zonder zo’n volledige breuk met het systeem, zullen alle overwinningen slechts tijdelijk zijn en zullen de kapitalisten steeds opnieuw de druk opvoeren om op toegevingen terug te komen.

     

    VOETNOTEN

    (1)          De Standaard, 7 oktober 2016.

    (2)          SPF Emploi, ‘‘Statistiques relatives aux pertes d’emploi en Belgique en 2015’’, http://www.emploi.belgique.be/defaultNews.aspx?id=44762

    (3)          Eurostat, aangehaald door http://www.francetvinfo.fr/replay-radio/le-vrai-du-faux/moins-de-chomeurs-mais-beaucoup-plus-de-pauvres-en-allemagne_1779393.html

    (4)          Eurostat

    (5)          http://alencontre.org/europe/grece-une-economie-dependante-et-rentiere.html

    (6)          http://www.cadtm.org/Les-reformes-du-droit-du-travail

    (7)          http://www.levif.be/actualite/belgique/emploi-le-quatre-cinquiemes-temps-en-plein-essor/article-normal-561111.html

    (8)          http://rue89.nouvelobs.com/2013/12/22/pierre-larrouturou-nouvelle-donne-peut-tout-changer-an-deux-248408

  • Verdeel het werk met een 30-urenweek

    Werklozen wanhopig op zoek naar werk, werkenden gebukt onder steeds hogere werkdruk

    30urenweek
    Foto: MediActivista

    In België – maar ook daarbuiten – worden we nog steeds geconfronteerd met een hoge werkloosheid. De lichte daling van vorig jaar ten opzichte van 2013 werd in de eerste maanden van 2015 alweer ongedaan gemaakt. Met meer dan 600.000 (1) werklozen (nog los van alle bruggepensioneerden, leefloners, …), een veelvoud van het aantal vacatures, telt ons land een enorm leger van werklozen die graag willen werken.

    Artikel door een ACV-militant uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Tegelijk stijgt onder werkenden het aantal burn-outs spectaculair. De werkdruk wordt overal opgedreven en zorgt voor enorme stress bij degenen die zo ‘gelukkig’ zijn dat ze werk hebben. De populariteit van individuele oplossingen zoals deeltijds werk, tijdskrediet, thematisch verlof, einde loopbaan, … toont aan dat werkenden het graag rustiger aan zouden doen. Het maakt dat de gemiddelde arbeidsduur nu 31 uur per week bedraagt, maar dan wel via onvrijwillig deeltijse arbeid en vooral via deeltijdse verloning.

    Collectieve arbeidsduurvermindering met loonbehoud en bijkomende aanwervingen

    Een collectieve arbeidsduurvermindering met compenserende aanwervingen kan een oplossing bieden. Deze eis is niet nieuw. Al in de 19de eeuw ontstond in de arbeidersbeweging de eis voor een 8-uren werkdag (8 uur werken, 8 uur ontspannen en 8 uur slapen per dag). Na de Eerste Wereldoorlog en onder impuls van het dreigende communisme werden daartoe in de jaren ‘20 de eerste stappen gezet. Na de Tweede Wereldoorlog – in de Golden Sixties – gingen we van een 45-uren werkweek in 1964 naar een 40-uren werkweek in 1974 (2).

    Sindsdien – met de oliecrisis en later de val van de Berlijnse Muur – werd geen significante vooruitgang op dit vlak meer geboekt. De eis voor arbeidsduurvermindering verdween naar de achtergrond omdat de arbeidersklasse zich in het defensief bevond. Tegelijk bleef de productiviteit sterk toenemen. Nu – in een periode van verhoogde klassenstrijd – verschijnt de roep naar een arbeidsduurvermindering weer hier en daar.

    De 30-urenweek (zoals voorgesteld door Femma en nu ook PVDA) zou ervoor zorgen dat degenen die werken, minder lang moeten werken en meer tijd overhouden voor ontspanning. Tegelijk zouden vele werklozen ingeschakeld worden door de massale arbeidsherverdeling.

    Bovendien toont Femma aan dat er met een dergelijke maatregel een grotere gelijkheid tussen mannen en vrouwen zou komen. Vrouwen werken vaker deeltijds dan mannen aangezien zij nog steeds meer huishoudelijke en zorgtaken op zich nemen. Mocht de 30-urenweek de norm zijn, dan zou een grote groep vrouwen wel ‘voltijds’ werken en dus hetzelfde loon hebben en dezelfde rechten opbouwen als mannen. Daarboven zou dat een enorme verbetering betekenen voor de pensioenen van vrouwen (die tot op vandaag vaak onvolledig zijn).

    De linkse denktank Poliargus onderzocht de overgang van de 39 naar de 35-urenweek in Frankrijk en kwam tot de conclusie dat deze maatregel veel positieve effecten had (3). Er kwamen 350.000 jobs bij en de werkloosheid ging van 10,3 naar 7,5%, er was een verbetering van de levenskwaliteit, meer gendergelijkheid in het gezin, meer ouderen aan de slag en een vermindering van het aantal deeltijdse tewerkstellingen.

    Maar de maatregel zorgde in Frankrijk ook voor een hogere werkdruk. Femma argumenteert (4) terecht dat een te kleine verlaging van het aantal uren in de werkweek de werkgevers zal aanmoedigen om hun werknemers gewoon hetzelfde werk te laten doen op minder uren. Bij een drastische verlaging – naar de 30-uren werkweek bijvoorbeeld – is dat niet mogelijk en moeten er wel bijkomende aanwervingen gebeuren om de werklast op te vangen.

    Een arbeidsduurvermindering met loonbehoud zou ervoor zorgen dat de enorme productiviteitsstijgingen van de afgelopen jaren niet gewoon in de zakken van de werkgevers verdwijnen.

    Breken met het systeem

    In Frankrijk ging de invoering van de 35-urenweek gepaard met een enorme lastenverlaging voor de bedrijven en een akkoord met de sociale partners voor een loonstop. De vraag is inderdaad wie de arbeidsduurvermindering betaalt.

    Volgens de meerwaardetheorie van Marx werken we de eerste uren voor ons loon, maar na een bepaald deel van de werkdag (en bij een hogere productiviteit wordt dat een steeds kleiner deel) beginnen we op te brengen voor de werkgever die de opbrengst van onze arbeid als winst opstrijkt en dit deel van de dag dus probeert zo groot mogelijk te maken.

    Binnen het kapitalistisch systeem is de motivatie voor het hebben van een ‘legertje werklozen’ erg groot. Hiermee kan het patronaat een enorme druk zetten op de loon- en arbeidsvoorwaarden van werkenden, die immers te pas en te onpas kunnen vervangen worden als ze moeilijk doen. De plannen van de federale regering om een verplichte gemeenschapsdienst in te voeren voor werklozen kan ook in dit kader gezien worden: elke werkende kan op die manier zomaar vervangen worden door een ‘gratis werkloze’. Een verplichte gemeenschapsdienst is dan ook een tegenovergestelde eis aan arbeidsduurvermindering: het verhoogt het totaal aantal gewerkte uren door de bevolking zonder te raken aan de winst (en dus zonder vermindering van werkloosheid en werkdruk), terwijl een arbeidsduurvermindering het totaal aantal gewerkte uren beter spreidt over de bevolking met een vermindering van werkloosheid en werkdruk tot gevolg.

    Een arbeidsduurvermindering zorgt voor minder winst voor de werkgevers. Dit opvangen met lastenverlagingen en andere akkoorden (zoals in Frankrijk), betekent in de praktijk dat de werkenden voor de maatregel opdraaien via een aanslag op hun directe en hun indirecte loon. Om een geslaagde arbeidsduurvermindering door te voeren waarbij er geen werklozen meer zijn, de arbeid optimaal verdeeld wordt en de productie gebeurt in functie van de behoeften, zal een maatschappijverandering noodzakelijk zijn. De arbeidersklasse zal de sleutelsectoren in eigen handen moeten nemen en dit zal het einde moeten betekenen van het kapitalisme.

     

     

     

    (1)          http://www.abvv.be/web/guest/press-releases-nl/-/press/3262544/

    (2)          http://www.socialisme.be/nl/21226/de-strijd-voor-arbeidsduurvermindering

    (3)          http://poliargus.be/in-vijf-jaar-naar-35-uur/

    (4)          http://www.femma.be/frontend/files/userfiles/files/Verkiezingen2014/2014_05_dossier.pdf

  • De strijd voor arbeidsduurvermindering

    De eis van arbeidsduurvermindering zit ingebakken in de arbeidersbeweging. Het is op deze basis dat de Tweede Internationale tot stand kwam, de eis van een achturendag werkte bijzonder mobiliserend en verenigend. Vandaag blijft dit een belangrijke eis. In dit dossier dat in Vonk nummer 74 in mei/juni 1987 verscheen, wordt de algemene achtergrond van deze eis geschetst.

     

    OLYMPUS DIGITAL CAMERAIn 1889 werden te Parijs een 60-tal congressen georganiseerd, ter herdenking van de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Daaronder waren ook twee elkaar beconcurrerende internationale congressen van de arbeidersbeweging.

    Het eerste werd bijeengeroepen door de possibilisten. Deze tendens in de arbeidersbeweging stelde voor om de strijd van de arbeiders te beperken tot de grenzen van het “mogelijke” (possible) onder de omstandigheden van het kapitalisme. Onder druk van de verschillende vakbonden werden alleen de leiders van deze vakbonden uitgenodigd.

    Omdat ze met de possibillisten niet tot een overeenkomst konden komen, riepen de Guesdisten daarom de vertegenwoordigers van de belangrijkste arbeiderspartijen van Europa, de VS en Argentinië bijeen.

    Guesde stond samen met de schoonzoon van Marx, Paul Lafargue, aan de leiding van de revolutionair-marxistische tendens in de Franse socialistische beweging.

    Dit congres lag aan de basis van de oprichting van de Tweede Internationale, waartoe ook de PS/SP behoren. Het was op dit congres dat besloten werd om de eis van de 8-urige werkdag, zoals geformuleerd op het eerste congres van de Eerste Internationale (1865), weer op te nemen.

    Op 1 mei 1890 werden in alle landen betogingen georganiseerd rond deze slogan. Men stelde dat deze eis niet alleen moest afgedwongen worden van de patroons, maar van de burgerlijke staat zelf. M.a.w. het parlement moest de 8-urendag bij wet verplicht maken!

    Voor marxisten is het geen toeval dat de arbeidsduurverkorting als centrale eis van de arbeidersbeweging naar voren gebracht wordt en dit vanuit twee standpunten.

    Normale werkdag

    Ten eerste is het marxisme de samenvatting van de ervaringen van de klassenstrijd. Nu is de invoering van de “normale” arbeidsdag het resultaat van eeuwen van strijd tussen de kapitalisten en de georganiseerde arbeiders. Het eerste “statuut van de arbeiders” (in 1349) vond zijn directe aanleiding in de grote pestepidemie waardoor het volk gedecimeerd werd zodat het bijna onmogelijk werd om de mensen onder redelijke voorwaarden aan het werk te krijgen. Daarom werden bij wet redelijke lonen en de grenzen van de arbeidsdag vastgesteld. De kapitalisten hadden eeuwen nodig om deze wet ongedaan te maken en de werkdag weer tot 12 uur per dag te krijgen. Maar sinds 1770 met de opkomst van de machines, werden alle grenzen doorbroken. Werkdagen van 14 tot 16 uur waren “normaal”, ook voor kinderen. Dat daarbij de weeshuizen leeggeplunderd werden om deze kinderen daarna, nadat ze soms 24 uur en langer zonder verpozen gewerkt hadden, zonder meer te laten creperen, dat is één van die “pijnlijke noodzakelijkheden” waarover de vrome kapitalisten het liever niet hebben.

    In 1848 verdedigden ze de kinderarbeid met de volgende argumenten: “Ze verwerven werkzame gewoontes…. Werkzaam  onder de blik van hun ouders kunnen ze zo geen gewoontes van luiheid en schelmerij verwerven.”

    De eerste wetten over de arbeidsduur hadden dan ook betrekking op de kinderarbeid. De grote overwinning naar het herstel van de “normale” werktijd werd echter geboekt op 1 mei 1848 met de invoering van de 10-uren werkdag in Engeland. Alhoewel de kapitalisten hierop reageerden door de lonen met 25% te verlagen, hield de meerderheid van de arbeiders vast aan de 10-urendag. De 1 mei betogingen  van 1890 waren dus ook hier al een herdenking van een historische fase uit de geschiedenis van de klassenstrijd.

    Arbeidswaardeleer

    Het marxisme is echter meer dan alleen de samenvatting van de ervaring van de klassenstrijd. Marx schreef: “De filosofen hebben de wereld alleen verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan hem te veranderen.”

    Maar om iets te kunnen veranderen (en niet kapot te maken) moet je eerst weten hoe het ontstaan is en hoe het werkt.

    De socialisten uit de periode van Marx gaven wel allemaal kritiek op de slechte kanten van het kapitalisme, maar ze konden deze slechte kanten niet verklaren, dus ook niets in de plaats stellen en ze dus alleen maar verwerpen als slecht. Hoe heviger ze tegen de onvermijdelijke uitbuiting van de arbeiders door het kapitaal reageerden, hoe minder ze in staat waren om duidelijk uit te leggen waarin deze uitbuiting juist bestaat en wat haar oorsprong is.

    Marx slaagde er wel in dat te verklaren door de “ontdekking” van de meerwaarde of arbeidswaardeleer. Samen met de materialistische geschiedenisopvatting (waarin Marx aantoont dat het kapitalisme slechts een historisch noodzakelijke fase in de ontwikkeling van de menselijke geschiedenis is, waardoor het dus voor de verdere ontwikkeling van de mensheid ook noodzakelijk is dat het op een bepaald ogenblik verdwijnt) vormt de arbeidswaardeleer de fundamentele bijdrage die Marx aan het socialisme geleverd heeft. Daardoor was het socialisme niet langer een mooie droom maar een wetenschappelijk gefundeerde theorie ten dienste van de arbeidersklasse.

    De waarde van een goed

    In zijn meesterwerk “Het Kapitaal” toonde Marx aan dat de waarde van een goed uiteindelijk bepaald wordt door de hoeveelheid (maatschappelijk noodzakelijke) arbeid die nodig was om dat goed te produceren. De prijs kan dan wel tijdelijk rond deze waarde schommelen als gevolg van vraag en aanbod, maar zal op termijn altijd weer met de waarde overeenkomen.

    Burgerlijke economen stellen dat de prijs uitsluitend zou bepaald worden door vraag en aanbod (“Men kan zelfs van een papegaai een geleerde econoom maken, alles wat hij moet leren is Vraag en Aanbod” zegt Nobelprijswinnaar Economie Samuelson). Maar hoe verklaar je dan dat een Rolls Royce nooit zo goedkoop wordt als bv. een fiets? De prijs van een goed wordt dus bepaald door de arbeidstijd die erin gestoken is of, hetzelfde maar anders uitgedrukt: de arbeidstijd die nodig is om dit goed te reproduceren.

    De arbeidskracht

    Het fundamentele kenmerk van de kapitalistische productiewijze is het privébezit van de productiemiddelen in handen van een groepje kapitalisten waartegenover het proletariaat staat wiens enig bezit haar kroost (proles) is. Wil de arbeider leven, dan is hij verplicht zijn arbeidskracht te verkopen aan de kapitalist die daarvoor een prijs betaalt. Deze prijs is, net zoals voor alle andere goederen, bepaald door de waarde van de arbeid die nodig is om de arbeidskracht te reproduceren. In zijn meest eenvoudige vorm dus: voedsel voor de arbeider(ster) en de kinderen (anders zouden er na één generatie geen arbeiders meer zijn), een dak boven het hoofd en kleding.

    In de 19e eeuw was het bijvoorbeeld belangrijk voor de burgerij dat Vlaanderen agrarisch gehouden werd om op die manier de voedselprijzen (en dus de lonen die voor het grootste gedeelte door de voedselprijzen bepaald worden), laag te kunnen houden. Vanaf het ogenblik dat de kapitalist de arbeidskracht gekocht heeft (in feite betaalt hij maar na gedane arbeid, de arbeider geeft de kapitalist dus in feite krediet) kan hij erover beschikken.

    De arbeidsdag behoort hem toe. Maar het eigenaardige aan de arbeidskracht ligt hem juist in het feit dat de kapitalist, via de aanwending van deze arbeidskracht meer waarde kan laten produceren dan hetgeen nodig is om de arbeidskracht te reproduceren. De arbeidskracht is dus een bron, niet alleen van waarde, maar van meer waarde dan ze zelf bezit.

    Wanneer de arbeidskracht 10 uur ingezet word, duurt het 5 uur om haar eigen waarde voort te brengen. Op die manier heeft de kapitalist het loon terug en blijven er nog 5 uur over om voor de kapitalist meerwaarde voort te brengen.

    De arbeidsdag

    Voor de kapitalist is het dus interessant wanneer de arbeiders langer dan 10 uur werken. De eerste 5 uur hebben toch al betaald voor het loon. Dit lag aan de basis van de waanzin van het begin van de industriële revolutie waar de arbeiders 15 tot 16 uur per dag moesten werken.

    Verzet werd onmogelijk gemaakt via stakingsverbod (art. 415 van het strafwetboek). Op die manier werd roofbouw op de arbeidskracht gepleegd. Op één dag werd een hoeveelheid arbeidskracht verbruikt die groter was dan in drie dagen kon hersteld worden! Maar dat zou een zorg geweest zijn voor de kapitalist: als de arbeider ziek was, werd hij afgedankt en een andere kwam in de plaats. In een “mild arbeidsreglement van 1873 lezen we o.a.: “De maandwedde zal niet uitbetaald worden in geval van ziekte. Aan elkeen wordt aangeraden een belangrijk deel van zijn verdiensten te sparen (sic!) ten einde bij ziekte en hoge ouderdom niet ten laste te vallen van de gemeenschap” en “Het nuttigen van de maaltijden is toegelaten tussen 11.30 uur en 12.00 uur, dit echter zonder het werk te onderbreken.” Voor de kapitalist is de arbeidskracht dus duidelijk een verlengstuk van de machine, een verlengstuk dat op dezelfde manier moet gesmeerd en van brandstof voorzien worden, zonder het stil te leggen.

    Voor de kapitalist is het natuurlijk even interessant om de productiviteit op te drijven, waardoor de tijd nodig voor reproductie van de arbeidskracht korter word. De tijd waarin de arbeider voor de patroon meerwaarde produceert wordt langer.

    In de bepaling van de lengte van de arbeidsdag staan de arbeider en de kapitalist tegenover elkaar. De kapitalist eist zijn rechten op als koper, huurder (hij wil naar eigen goeddunken over de arbeidskracht beschikken), de arbeider als verhuurder (hij wil dat geen roofbouw op zijn arbeidskracht uitgeoefend wordt). Allebei beroepen ze zich op de wetten van de ruilhandel. Maar tussen gelijke rechten beslist de macht.

    In de geschiedenis van het kapitalisme zien we hoe de vaststelling van de lengte van de arbeidsdag afhangt van de krachtsverhoudingen tussen de georganiseerde kapitalisten (via hun staat) enerzijds en de georganiseerde arbeidersklasse anderzijds.

    Arbeidsduurvermindering

    De eis tot arbeidsduurvermindering raakt de kapitalistische productiewijze in het hart. In de geschiedenis van de strijd voor de verkorting van de werkdag zien we dan ook dat de kapitalisten alleen onder enorme druk van de arbeidersklasse bereid zijn om daarop toe te geven. De eis van de 8-urendag werd reeds in 1865 gesteld.

    In België werd deze wet pas op 8juni 1921 gestemd. Maar dit was in een situatie waar het wereldimperialisme enorm verzwakt uit WO1 kwam. De Russische Revolutie van 1917 rukte 1/6 van de wereldoppervlakte uit de kapitalistische uitbuitingssfeer. De Duitse Revolutie bleef sinds 1918 maar verder duren, gans Oost-Europa, Italië, Spanje, Frankrijk, … werden overspoeld door revoluties. De kapitalisten vreesden voor hun vel. De 21 legers die naar Rusland gestuurd werden om de revolutie neer te slaan moesten het een na het andere teruggetrokken worden omdat talloze soldaten (arbeiders in uniform!) begonnen te muiten.

    In 15 landen werd tussen 27 november 1917(Rusland) en november 1919 (Nederland) de 8-urendag gestemd. Dat deze wet in België pas in 1921 gestemd werd, had mede te maken met het feit dat de leiding van de BWP liever deelnam aan de regering en zich in een “possibilistische” positie nestelde, eerder dan dat ze de ordewoorden van de Internationale Socialistische Revolutie opvolgde.

    Ondertussen werden wel grote successen geboekt: het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen ouder dan 21 jaar, de eerste vorm van werkloosheidsuitkeringen enz… De vakbonden kwamen versterkt uit de oorlog (de socialisten stegen van 129.177 leden in ’13 tot 629.736 leden in ’19). De vakbonden stelden zich offensief op en brachten op 28 november 1918 een programma naar voor dat de 8-urendag, een loonsverhoging van 100%, een minimumloon van 1 frank per uur en vakbondsvrijheid in de openbare diensten eiste. Deze oproep werd op een enorm enthousiasme onthaald. Er werd gestaakt zoals nooit tevoren. Onder deze omstandigheden zag de burgerij zich verplicht de wet op de 8-urendag te aanvaarden.

    Maar een wet is één zaak, hem doen uitvoeren is een andere, vooral als de wet gericht is tegen diegenen die het staatsapparaat controleren, nl. de burgerij zelf! Veel industriëlen deden gewoon alsof de wet niet bestond. Een andere truuk was dat via een KB mogelijk gemaakt werd dat verkorte werkduur op jaarbasis berekend werd. Daardoor werd het mogelijk de arbeiders in kalme perioden verlof te geven en in piekperioden overuren te laten doen (flexibiliteit). Op die manier werkten de arbeiders uiteindelijk even lang als voor de oorlog (2.400 tot 2.500 uren per jaar).

    Ondertussen werd dan wel een arbeidsinspectie ingesteld die de inbreuken op de wet moest controleren. Het aantal inspecteurs steeg nooit boven de 75! Van de 109.806 controles werden slechts 809 processen-verbaal gemaakt waarvan het grootste deel zonder gevolg bleef.

    We zien dus dat de burgerij met het mes op de keel bereid is alles toe te geven om bij de eerste de beste gelegenheid alles, en als het kan nog meer, terug te nemen. Dit zagen we ook in de jaren ’30 in Frankrijk, waar de burgerij onder druk van de algemene staking toegaf op de eisen van de 40-urenweek, 7 tot 15% loonsverhoging, een minimumloon, betaald verlof en de syndicale vrijheid. Een paar jaar later, onder de rechtse regering, werd dit allemaal even vlug weer teruggeschroefd.

    ‘Golden sixties’

    In de gouden jaren ’60 zagen we hoe de kapitalisten via interprofessionele akkoorden bereid bleken de arbeidsduur stap voor stap te verminderen.

    1964: de 45-urenweek

    1969: de 43-urenweek

    1972: de 42-urenweek

    1974: de 41-urenweek

    1975: de 40-urenweek

    De burgerij dacht dat het kapitalisme werkelijk al zijn tegenstellingen te boven gekomen was. Ze leefden werkelijk in een euforie en dachten dat ze hun systeem met de theorieën van Keynes voor elke crisis konden behoeden. Op basis van de superuitbuiting van de arbeiders en boeren in de koloniale wereld waren ze in staat toegevingen te doen aan de arbeiders in het Westen. Aan de andere kant stond de arbeidersbeweging in een sterke onderhandelingspositie en kon daardoor, zelfs zonder stakingen, arbeidsduurverkortingen afdwingen.

    Crisis

    Sinds ’74 bevindt het kapitalisme op wereldvlak zich in crisis. In het begin dachten de kapitalisten en de arbeidersleiding dat deze crisis ook van korte duur zou zijn en met de reeds beproefde middelen kon aangepakt worden.

    In ’77 werden de vrijdagstakingen in gemeenschappelijk front georganiseerd rond de eis van de 36-urenweek. De regeringen Martens I tot IV deden zelf verschillende voorstellen om de arbeidsduur te verkorten. Met de tweede economische inzinking van ’79 tot ’81 werd het voor de kapitalisten (spijtig genoeg nu nog steeds niet voor onze leiding!) echter duidelijk dat dit geen voorbijgaande, maar een fundamentele crisis werd. Alle wetmatigheden van het kapitalisme in crisis, die in de jaren ’60 niet meer schenen te spelen, steken nu weer de kop op. De flexibiliteit die de kapitalisten 60 jaar geleden vroegen (en kregen) werd nu door de wetten Hansenne weer ingevoerd. In vijf jaar tijd (tussen ’82 en ’87) is de burgerij erin geslaagd de verworvenheden van 120 jaar klassenstrijd terug te schroeven. De 8-urendag is praktisch onbestaande, vakbondsdelegees worden bij bosjes afgedankt, de vakbondsvrijheid wordt weer in vraag gesteld via wetsvoorstellen, stakingspiketten worden weer als gewapende milities afgeschilderd.

    De burgerij is duidelijk van plan om haar offensief verder te zetten. Alle economische indicatoren wijzen er bovendien op dat de huidige economische heropleving volledig op zand gebouwd is (bewapeningsuitgaven van Reagan, daling van olie- en grondstofprijzen), dat er geen fundamentele verbetering komt (de werkloosheid blijft stijgen, zelfs in perioden van economische ‘heropleving’) en dat er onvermijdelijk een nieuwe inzinking zoals ’74- ’75 en ’79- ’81 moet komen. De massale werkloosheid zal het voor de arbeidersbeweging nog moeilijker maken om in de tegenaanval te gaan. Uit het laatste interprofessioneel akkoord blijkt dat de vakbonden op verschillende punten moesten inbinden. De eis van de arbeidsduurvermindering werd beperkt tot de veralgemening van de 38 uur. De onderhandelingen op sector vlak hebben wel geleid tot loonsverhogingen, maar niet tot arbeidsduurverkorting met nieuwe aanwervingen. Dit komt doordat geen nationaal ordewoord gegeven werd waardoor de arbeiders het algemeen klassenbelang uit het oog verloren.

    De verder stijgende werkloosheid moet op termijn immers de onderhandelingspositie van de arbeidersklasse nog verder verzwakken. De strategie van de vakbondsleiding blijft volledig gericht op het overleg. Daarvoor staakten honderdduizenden arbeiders in mei in juni ’86 en betoogden 200.000 arbeiders in Brussel… voor een goede onderhandelingspositie! Ondertussen verwatert de SP/PS-leiding haar programma steeds verder in de hoop op die manier een “aanvaardbare regeringspartner” te worden.

    Maar er zijn ook lichtpunten! De Duitse metaalarbeiders dwongen zopas de 37 uur en een loonsverhoging van 8,2% af. In de strijd zullen steeds meer basismilitanten terug op zoek gaan naar de vroegere strijdtradities van de beweging. Op die manier kan weer een meerderheid gevonden worden voor de revolutionair marxistische strategie, die zich niet beperkt tot “wat mogelijk is binnen het kapitalisme” (het moet nu wel duidelijk worden dat binnen het kapitalisme niets mogelijk is) maar juist de eis tot arbeidsduurvermindering verbindt met de eis tot een totale omvorming van de maatschappij.

  • Minder werken zodat iedereen aan de slag kan

    door Nicolas Croes

    Het jaar 2013 was niet bepaald positief inzake werkgelegenheid. Maar liefst 15.711 mensen werden getroffen door collectieve afdankingen, meer dan het dubbele van de 7.248 mensen een jaar eerder. De nachtmerrie om zonder werk te vallen hangt stilaan iedereen boven het hoofd. Van de jongere die net begint te werken tot de oudere werknemer die weet dat hij of zij op elk ogenblik aan de deur kan gezet worden, zelfs in winstgevende bedrijven. Hoe kunnen we de dreiging van werkloosheid afwenden? Wat kunnen we doen tegen de jobverliezen?

    Zijn werklozen profiteurs?

    De werklozen zijn een van de eerste slachtoffers van de aanvallen van de regering-Di Rupo. Dat is geen toeval. Met een heuse propagandacampagne wordt ons al jarenlang verteld dat er veel misbruik is. Op 13 maart, amper drie dagen na de vakbondsacties tegen de uitsluiting van tot 55.000 mensen met een inschakelingsuitkering, titelden verschillende kranten: “Eén werkloze op twee zoekt niet actief naar werk.” Dat was een verwijzing naar het feit dat de helft van de door de RVA gecontroleerde werklozen een sanctie krijgt.

    Het is evenwel verkeerd te denken dat het probleem bij een gebrek aan initiatief van de werklozen moet gezocht worden. Een artikel op de website éconosphère (1) reageerde met cijfers, waaronder het resultaat van een studie van Eurostat waarin de Belgische werklozen werden omschreven als de Europese kampioenen van het actief zoeken naar werk. Bij Actiris, de Brusselse tegenhanger van de VDAB, zijn er voor iedere vacature maar liefst 57 werkzoekenden, bij de Waalse Forem zijn dat er 23. Terwijl het aantal werklozen toeneemt, wordt ook de controle strenger.

    De werklozen aanpakken om alle werkenden te raken

    Als de werklozen vandaag hard aangepakt worden, heeft dat niets te maken met hun zogenaamde “onhoudbare kost voor de gemeenschap”. Het ABVV berekende dat de overheid met de uitsluiting van 55.000 mensen met een inschakelingsuitkering 100 miljoen euro zal besparen. Voor gewone werkenden die grijs haar krijgen van de rekeningen die in de bus vallen, is dat heel veel geld. Maar voor de overheid gaat het om borrelnootjes.

    Vergelijk het bijvoorbeeld met de 11,5 miljard euro aan fiscale en parafiscale cadeaus die in 2013 alleen al aan de bedrijven werden gegeven. Denk aan het stelsel van de notionele intrestaftrek voor de grote bedrijven, een stelsel dat de overheid in 2012 6,12 miljard euro kostte.  De regering geeft ieder jaar 13 miljard euro aan de speculanten van de banken alleen al als intrest op de overheidsschulden. De fiscale fraude van de grote bedrijven wordt 20 tot 30 miljard euro per jaar geschat. Meer middelen voorzien voor de strijd tegen fiscale fraude zou veel meer opbrengen dan het uitsluiten van werklozen. De vakbonden in de openbare sector klagen echter aan dat er bij de belastingen op drie jaar tijd 10% minder personeel is. Waar zit de logica?

    Hun logica bestaat uit een steeds grotere druk op de werklozen zodat ze om het even welke job aan om het even welke voorwaarden zouden aanvaarden. Dat levert de werkgevers meer winsten op, het zorgt immers voor een algemene neerwaartse druk op de lonen en arbeidsvoorwaarden van iedereen. De regering heeft tegelijk een loonstop opgelegd om de druk nog verder op te voeren.

    De regering gebruikt de werklozen om de geesten te laten rijpen voor andere asociale aanvallen. Door een weinig georganiseerde groep eerst aan te pakken, wordt een stap gezet om alle arbeidsvoorwaarden te ondermijnen. De logica van de regering en van de gevestigde media is wel degelijk coherent en consequent. Steeds opnieuw wordt de kapitalistische elite verdedigd tegenover de meerderheid van de bevolking. Om dat verkocht te krijgen wordt alles eraan gedaan om de bevolking kalm te houden of om de woede te richten tegen groepen die niet verantwoordelijk zijn voor de crisis. “Oorlog onder de armen dient om de zakken van de rijken te vullen”, stelde Nico Cué van de Franstalige metaalbond van het ABVV hierover.

    (1) Pedro Rodriguez ‘‘Un chômeur sur deux ne cherche pas activement un emploi : Faux et archi-faux.’’, http://www.econospheres.be/spip.php?article459

    [divider]

    ONS ANTWOORD

    Nationalisatie van bedrijven die tot collectieve afdankingen overgaan

    Vorig jaar vierde de wet-Renault zijn 15de verjaardag. Deze wet werd ingevoerd na de brutale sluiting van Renault in Vilvoorde in 1997 waarbij 3.000 arbeiders op straat werden gezet. Het doel van de wet was om de informatie en consultatie van het personeel bij een collectief ontslag te versterken. Er kwam een procedure waardoor er niet meteen tot collectieve afdankingen kan overgegaan worden, maar ten gronde veranderde er niets. Veel syndicalisten klagen aan dat deze wet delegees ertoe aanzet om aan een hele reeks “consulatievergaderingen” en “informatiesessies” deel te nemen waarbij de aandacht wordt afgeleid van de opbouw van een militante krachtsverhouding. En op het einde van de rit gaan de jobs nog altijd verloren. Dit volstaat niet, we moeten verder gaan en stoutmoedige oplossingen naar voor brengen die niet vertrekken van de logica van overleg met het patronaat.

    Ter linkerzijde verdedigen sommigen het idee van wetsvoorstellen om afdankingen “te verbieden”. Het gaat daarbij soms enkel over een verbod op afdankingen in winstgevende bedrijven (wat dus al geen alternatief biedt voor arbeiders die afgedankt worden door verlieslatende bedrijven). Het idee kan mooi lijken op papier, maar wie zou vandaag een dergelijke wet goedkeuren? Heeft deze eis niet het effect dat de strijd van de werkvloer wordt afgeleid naar de verkiezingen? En wat doen we ondertussen in de bedrijven die door collectieve afdankingen getroffen worden?

    Wij denken dat in het verzet tegen de dreiging van sluitingen en delokalisaties moet opgekomen worden voor de onteigening en nationalisatie van de productiesites om deze onder democratisch beheer van de gemeenschap en de werkenden te plaatsen. Deze eis kan op directe wijze verdedigd worden doorheen een bezetting van de bedreigde sites, als eerste concrete opstap naar de collectivisatie ervan.

    32-urenweek zonder loonverlies, met bijkomende aanwervingen en afbouw van de werkdruk

    De enige manier om de werkloosheid aan te pakken in plaats van de werklozen is door het beschikbare werk te verdelen onder de beschikbare arbeidskrachten. Het is in dit kader dat de traditionele eis van de 32-urenweek van belang is. Recent werd deze eis ook opnieuw boven gehaald door de nieuwe voorzitter van de Franstalige Jongsocialisten, Jonathan Dawance van de Mouvement des Jeunesses Socialistes.

    We zijn het volledig met hem eens als hij stelt dat “het thema van jobcreatie van essentieel belang is. Daartoe is er nood aan een collectieve arbeidsduurvermindering zodat er nieuwe jobs bijkomen. Maar dan wel zonder loonverlies.” Alleen wil de MJS dit voorstel realiseren op basis van “verlagingen van de sociale bijdragen van de bedrijven.” Het gaat dus eens te meer over een maatregel die door de sociale zekerheid wordt gefinancierd en dus door het indirecte loon van de werkenden. Wij denken dat de grote bedrijven al genoeg in de zakken van hun werknemers hebben gezeten om de geldkoffers van de grote aandeelhouders verder te vullen. Er werd nog nooit zoveel rijkdom gecreëerd als vandaag, die middelen moeten voor de gemeenschap ingezet worden. De toegenomen werkdruk met de bijhorende flexibilisering zorgt er nu al voor dat we gemiddeld 31 uur per week werken in België, vaak als gevolg van onvrijwillig deeltijdse arbeid. Laat ons die logica omkeren!

    Een degelijke job en een degelijk bestaan zijn fundamentele rechten die we ten stelligste moeten verdedigen. Over de haalbaarheid van onze eisen verwijzen we graag naar het Overgangsprogramma dat door de revolutionair Leon Trotski werd opgesteld: “Indien het kapitalisme niet in staat is de eisen in te willigen, die onvermijdelijk voortkomen uit de kwalen die het zelf geschapen heeft, blijft dit stelsel niets anders over dan ten onder te gaan. De “mogelijkheid” of “onmogelijkheid” om die eisen te realiseren is in dit geval een kwestie van krachtsverhoudingen, die alleen door de strijd beslist kan worden. Op basis van deze strijd, welke ook zijn onmiddellijke praktische resultaten mogen zijn, zal het best het besef bij de arbeiders groeien, dat de kapitalistische slavernij vernietigd moet worden.”

    De taak voor al wie de belangen van de werkenden oprecht wil verdedigen, bestaat nu uit het voorbereiden van het terrein voor deze strijd tegen kapitalistische slavernij en voor de vestiging van een samenleving waarin wie de rijkdom produceert – de werkenden – kunnen beslissen over hoe geproduceerd wordt en hoe het resultaat ervan wordt aangewend in het belang van de bevolking.

     

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop