Your cart is currently empty!
Tag: Sovjet-Unie
-
Hoe de bolsjewieken met de nationale kwestie omgingen

Bolsjewieken op het 10de partijcongres in 1921. Meer dan een eeuw na de Oktoberrevolutie blijft de aanpak van de Bolsjewieken rond de nationale kwestie een lichtend voorbeeld van wat er mogelijk is inzake het oplossen van nationale conflicten als echte socialistische regeringen aan de macht komen.
Dossier door Rob Jones, Sotsialisticheskaya Alternativa (ISA in Rusland)
Dit is zeker van belang in de 21e eeuw, op een ogenblik dat het kapitalistisch bewind leidt tot moorddadige conflicten in Darfoer, Congo of het Midden-Oosten. De nationale kwesties blijven bovendien onopgelost in onder meer Catalonië, Schotland, Ierland, België en elders. Het wakkerde brutale conflicten aan in de Balkan, Kaukasus, Centraal-Azië en Oekraïne.
Twee bloedige oorlogen in Tsjetsjenië en de behandeling van nationale minderheden tonen hoe de heersende elite in het moderne kapitalistische Rusland helemaal niets gemeen heeft met de bolsjewieken. Een recente aanval in Surgut, een Siberische oliestad, waarbij een jonge moslim met een mes in een winkelcentrum rondliep, was duidelijk het gevolg van het racistische beleid en de acties van extreemrechts. Onlangs nog viel de oproerpolitie een café in de stad binnen en dwong het alle aanwezigen om hun baard af te scheren. Dit gebeurde onder het excuus dat de aanwezigen mogelijk Wahhabisten waren.
De bolsjewieken onder leiding van Lenin hebben daarentegen steeds de rechten van nationale en etnische minderheden gesteund. Lenin was zijn tijd ver vooruit en bekritiseerde zelfs het gebruik in de alledaagse taal van nationale stereotypen zoals het woord ‘Khokhol’ om Oekraïners te beschrijven. Niet alleen wordt dit woord nog steeds op grote schaal gebruikt, het werd onlangs nog aangevuld met officiële Russische propaganda die Oekraïne als een fascistische staat voorstelde.
De taalkwestie
De bolsjewieken waren zeer gevoelig voor de taalkwestie en ondernamen bewuste stappen om het gebruik van minderheidstalen te ondersteunen. Lenin sprak zich uit tegen de erkenning van specifieke talen als ‘staatstalen’, vooral wanneer dat betekende dat belangrijke taalminderheden werden gediscrimineerd. Toch hebben de pogingen van de nieuwe kapitalistische regeringen om het gebruik van de Russische taal te beperken in de jaren negentig van de vorige eeuw geleid tot ernstige etnische conflicten in Moldavië en tot ernstige spanningen in de Baltische staten, wat lijnrecht tegenover de benadering van de bolsjewieken stond.
Onder president Nazarbayev werd in Kazachstan bij elk sociaal conflict, bijvoorbeeld tijdens de staking van de oliearbeiders van Zhenaozen, beroep gedaan op zogenaamde ‘Nationaal-patriotten’ en ‘Nationaal-democraten’ (rechtse nationalisten) om beperkingen op te leggen aan de Russische taal. De dreiging van een beperking van het gebruik van het Russisch in Oekraïne volstond om de spanningen, die tot het conflict in Oost-Oekraïne hebben geleid, op te voeren. De regering van Poetin heeft op hypocriete wijze de aanval op de rechten van Russischtaligen in Oekraïne gebruikt om in te grijpen in Oost-Oekraïne, maar nu kondigde dezelfde regering aan dat de financiering van het onderwijs in de vele minderheidstalen van Rusland wordt stopgezet. Dit leidt tot ontevredenheid in republieken als Tatarstan.
Verklaring over de rechten van de volkeren van Rusland*
De bolsjewieken waren principiële voorstanders van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Binnen enkele dagen na de Oktoberrevolutie werd de Verklaring over de Rechten van de Volkeren van Rusland gepubliceerd. In tegenstelling tot de benadering van de moderne diplomatie, waarin verschillende partijen hun werkelijke intentie verbergen en verhullen voor de bevolking, werd in deze revolutionaire verklaring op een duidelijke, transparante en beknopte manier gesteld dat, gezien de geschiedenis van repressie en wanbeheer, er onmiddellijk een einde moet komen aan de ‘vrijheid’ van pogroms, slavernij en aanvallen. Er moet sprake zijn van gelijkheid en soevereiniteit van de Russische nationaliteiten, het recht van de Russische volkeren op zelfbeschikking tot en met het recht om een eigen staat te vormen, de afschaffing van alle nationale en religieuze voorrechten en beperkingen. Dit alles moest de vrije ontwikkeling van nationale minderheden en etnische groepen die Russisch grondgebied bevolkten mogelijk maken.
(*In de Russische taal zijn er twee woorden voor Russisch. ‘Russisch’ verwijst naar de etniciteit Russisch, terwijl ‘Rossiskiy’ verwijst naar iedereen die in Rusland woont. Onder de tsaar was het land het ‘Russische rijk’, onder de bolsjewieken was het de ‘Rossiskaya Sovjet Federatie van Socialistische Republieken’. De ‘volkeren van Rusland’ verwijst naar alle nationaliteiten die in Rusland leven)
De Voorlopige Regering
Op zich was dit een reëel contrast met het standpunt van de verschillende regeringen die Rusland na de revolutie van februari 1917 hebben geregeerd. De spontane volksopstand die het tsaristische autoritarisme in februari omverwierp, werd gedreven door de arbeiders-, soldaats- en boerenmassa’s die geloofden dat er als gevolg daarvan een vrije en democratische samenleving in Rusland zou ontstaan – velen geloofden dat dit zou leiden tot een socialistische samenleving. Maar de realiteit was heel anders.
De nieuwe burgerlijke coalitie weigerde niet alleen de deelname van Rusland aan de Eerste Wereldoorlog te beëindigen of de boerenbevolking land te schenken, maar weigerde ook de talrijke volkeren en naties van het voormalige tsaristische rijk vrijheid te verlenen. Zo stuurde ze al in maart een bevel naar Finland om zijn status als onderdeel van het Russische rijk, zoals gedefinieerd door de voormalige tsaar in de 18e eeuw, te bevestigen. Toen de Finse Sejm (parlement) in juli een resolutie aannam waarin stond dat zij alleen “beslist, bevestigt en decreteert over de uitvoering van alle Finse wetten, waaronder die over financiën, belastingen en gewoonten”, stuurde de Voorlopige Regering troepen om het parlement te ontbinden. De Voorlopige Regering verordende dat alle kwesties van de rechten van de Russische volkeren zouden beslist worden door de Grondwetgevende Vergadering. Maar toen de Voorlopige Regering uiteindelijk een standpunt publiceerde over de rechten van de naties om dit aan de grondwetgevende vergadering voor te stellen, verklaarde zij heel duidelijk dat zij de “Russische staat als één en ondeelbaar” beschouwde.
Bolsjewieken kennen recht op zelfbeschikking toe
Terwijl de “burgerlijke democratie” die Rusland van februari tot oktober regeerde, suggereerde dat de nieuwe “democratie” vrijheid voor de verschillende naties en volkeren zou omvatten, maar haar beloften niet nakwam, ging de nieuwe Sovjetregering onder leiding van de bolsjewieken niet alleen over tot verklaringen, maar werd alles in het werk gesteld om het recht op zelfbeschikking effectief uit te voeren. Het duurde minder dan een week voordat de nieuwe Sovjetregering het recht op onafhankelijkheid van Finland erkende. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland. Ondanks alle complicaties en moeilijkheden, en ondanks het feit dat deze nieuwe onafhankelijke landen in het algemeen burgerlijk-nationalistisch waren in plaats van Sovjet-gezind, respecteerde de bolsjewistische regering deze rechten.
Centraal-Azië, de focus van het imperialistische “Grote Spel” was in 1917 nauwelijks uit een vorm van feodalisme voortgekomen. Hoewel het deel uitmaakte van het tsaristische rijk, werd het geregeerd door een reeks feodale Khans zonder geconsolideerde naties. Een arbeidersklasse bestond nauwelijks, in het beste geval bestond deze uit de spoorweg- en infrastructuurwerkers, waarvan de meesten Russen waren en Russisch spraken. De lokale elites waren gedurende vele tientallen jaren gedwongen zich te onderwerpen aan de tsaristische dictaten, gesteund door het leger, zodat ze de revolutie zagen als een kans om te ontsnappen aan de Russische overheersing. De bolsjewieken stelden alles in het werk om de ontwikkeling van een socialistisch bewustzijn en een sovjetdemocratie in deze regio te bevorderen, maar tegelijk erkenden ze de realiteit. De bolsjewieken stelden zich terughoudend op om een goede wil te tonen aan de verschillende nationaliteiten.
De Khan van Khorezm (in een gebied dat nu onder Turkmenistan valt) bleef aan de macht tot in 1920, toen hij werd omvergeworpen door een volksopstand die werd gesteund door de troepen van het Rode Leger. De nieuwe Russische Socialistische Federatie erkende de Sovjet-Republiek Khorezm als een onafhankelijke staat – die publiekelijk afstand deed van alle aanspraken op grondgebied en een vrijwillige economische en militaire unie met de nieuwe staat aanbood. Alle eigendommen en grond die ooit aan de Russische staat toebehoorden, evenals de administratieve structuren, werden aan de nieuwe regering overgedragen zonder dat er een vergoeding werd geëist. Er werd financiële steun verleend om scholen te bouwen, campagne te voeren om een einde te maken aan het analfabetisme en om kanalen, wegen en een telegraafsysteem aan te leggen.
Polen
Aan het andere eind van het grote voormalige tsaristische rijk lag Polen. Meer dan honderd jaar voor 1917 was het verdeeld onder het Oostenrijkse, Pruisische en Russische rijk. Toen deze rijken aan het einde van de oorlog ineenstortten en de Russische revolutie zich over alle gebieden van het voormalige tsaristische rijk verspreidde, bevond Polen zich in een nieuwe situatie – in staat om zich te verenigen en de onafhankelijkheid op te eisen. De bolsjewistische regering erkende het Poolse Nationale Comité als vertegenwoordiger van Polen.
De nieuwe Poolse voorlopige regering onder leiding van Pilsudski – toen nog leider van de Poolse Socialistische Partij – introduceerde onder druk van de massa’s de 8-urige werkdag, stemrecht voor vrouwen en gratis onderwijs. Pilsudski kondigde echter aan dat hij “uit de socialistische bus stapte bij de halte genaamd onafhankelijkheid”.
De nieuwe regering trad op tegen de opkomende sovjets en arbeidersraden, arresteerde de communisten en maakte gebruik van de gelegenheid van de burgeroorlog in Rusland om het Poolse grondgebied uit te breiden. Poolse troepen vielen Litouwen binnen en vormden, gesteund door de westerse mogendheden, een bondgenootschap met de Oekraïense nationalist Petlura en trokken naar Oekraïne, waarbij ze uiteindelijk Kiev veroverden. Er was een beslissende tegenaanval nodig van het Rode Leger om hen terug te dwingen naar Warschau.
Desondanks benadrukte Lenin tijdens de vredesonderhandelingen met Polen dat “het beleid van de Russische Socialistische Federatie van Sovjet-Republieken (RSFSR) ten aanzien van Polen niet gebaseerd is op tijdelijke militaire of diplomatieke voordelen, maar op het absolute en onbreekbare recht op zelfbeschikking. De RSFSR erkent onvoorwaardelijk de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de Republiek Polen, en erkent dit vanaf het moment dat de Poolse staat werd opgericht.”
De strijd van Lenin
Lenin heeft er hard voor gevochten dat het “recht van naties op zelfbeschikking” in het programma van de bolsjewistische partij werd opgenomen. Zijn meningsverschillen met Rosa Luxemburg, die geloofde dat een dergelijke eis de aandacht zou afleiden van de klassenstrijd, zijn bekend. Haar argumenten werden gedeeld door vooraanstaande bolsjewieken als Karl Radek, Georgi Pjatakov en Nikolaj Boecharin.
Als onderdeel van de polemiek over deze kwestie moedigde Lenin Stalin aan om zijn pamflet over de nationale kwestie te schrijven, hoewel hij het nodig vond om zich al in dit vroege stadium te verzetten tegen elementen van Stalin’s aanpak. Hij was het niet eens met Stalins rigide definitie van een natie als “historisch gevormde, stabiele gemeenschap van mensen, gevormd op basis van een gemeenschappelijke taal, territorium, economisch leven en psychologische samenstelling die zich manifesteert in een gemeenschappelijke cultuur”, wat de rechten van veel volkeren, met name de Joden, zou hebben uitgesloten. Lenin was het ook niet eens met het standpunt dat Stalin en Boecharin in 1919 voorstelden om de arbeidersklasse van elke natie het recht op zelfbeschikking te geven. Hij stelde dat, zoals veel van de volkeren in het Russische rijk – waaronder de Kuvash, Bashkir, Turkmenen, Kirgizië en Oezbeekse volkeren – leefden in gebieden die nog sociaal en economisch onontwikkeld waren, zij tot nu toe geen kans hadden om zelfs klassen te ontwikkelen, laat staan klassenbewustzijn. Toch betoogde Stalin al in 1918 dat “de slogan van zelfbeschikking achterhaald is en ondergeschikt moet worden gemaakt aan de principes van het socialisme.” Tegen oktober 1920 zei hij dat oproepen tot afscheiding van de grensregio’s van Rusland “verworpen moesten worden, niet alleen omdat ze in strijd zijn met de formulering van de kwestie van de oprichting van een unie tussen het centrum en de grensregio’s, maar vooral omdat ze fundamenteel in strijd zijn met de belangen van de massa van de mensen in zowel het centrum als de grensregio’s.”
Oekraïne
Helaas was Stalin niet de enige die deze dit standpunt innam. Toen de Februarirevolutie uitbrak, waren er in Kiev, de hoofdstad en het industriële centrum van Oekraïne, slechts 200 bolsjewieken, en ze waren nauwelijks georganiseerd. In oktober bedroeg hun aantal 800. In reactie op februari richtten de leiders van de Oekraïense burgerij de Tsentralnaya rada (Centrale Sovjet) op als “een regering van alle Oekraïners” en eisten het recht op zelfbeschikking op.
De leiders van de bolsjewieken in Kiev erkenden niet het belang van de nationale kwestie en zeiden dat deze ondergeschikt was aan die van de klassenstrijd. Terwijl ze deelnamen aan de algemene volledig Russische strijd tegen de voorlopige regering in Petrograd, verlieten ze de Tsentralnaya rada om de opbouw van de natie voort te zetten – met inbegrip van de oprichting van overheidsstructuren en strijdkrachten.
Na oktober namen zij deel aan een blok samen met de mensjewieken en de aanhangers van de Bund, die de “Tsentralnaya rada” erkenden als de legitieme regering en verklaarden dat elke oppositie tegen deze rada “uitsluitend van vreedzame aard” moest zijn. Zij verwierpen het standpunt van andere Oekraïense bolsjewieken die stelden dat het “noodzakelijk was om een compromisloze strijd tegen de rada te voeren en in geen geval om er afspraken mee te maken.” Als gevolg daarvan behield de Tsentralnaya rada een sterke positie als regering in Oekraïne en werd de Sovjetovername vertraagd en aanzienlijk verzwakt – waardoor de burgeroorlog in Oekraïne veel complexer en langduriger werd dan het geval zou zijn geweest als de bolsjewieken in Kiev daadkrachtig hadden gehandeld.
Nationale kwestie en het Rode Leger
Ondanks de moeilijkheden in Oekraïne speelde de aanpak van Lenin een cruciale rol in het verzekeren van de overwinning van de Sovjets in de burgeroorlog, niet in het minst omdat de meeste Witte Legers tegen elke vorm van zelfbeschikking waren. In de Kaukasus maakte de Witte Generaal Deniken duidelijk dat hij zich verzette tegen nationale rechten omdat “Rusland één en ondeelbaar moet zijn.” Zelfs nationalistische groeperingen die tegen de bolsjewieken in het algemeen waren, zagen de belofte van zelfbeschikking als een goede reden om op zijn minst de neutraliteit te handhaven. In veel gevallen was de belofte voldoende om hele nationaliteiten voor zich te winnen.
Een kritische beslissing had betrekking op de beslissing om het Rode Leger te baseren op territoriale eenheden op basis van “je dient waar je woont”. Het oude tsaristische leger was Russisch – in die gevallen waarin leden van nationale minderheden dienden, werden ze, met uitzondering van de Kozakken, in reguliere eenheden weggestuurd ver weg van huis, en werd van hen verwacht dat ze Russisch spraken. Maar het Rode leger onder Trotski had een andere aanpak. Hele eenheden van het Rode Leger waren gebaseerd op de verschillende nationaliteiten in hun eigen taal en met veel militaire publicaties in niet-Russische talen. Dit hielp het Rode Leger om de bevolking van die gebieden te veroveren waar andere nationaliteiten de overhand hadden. Veel joodse groepen richtten hun eigen eenheden op tegen de pogroms die door generaal Kolchak en anderen werden opgezet. In Kazan, de hoofdstad van Tatarstan, werd zelfs een school van islamitische officieren van het Rode Leger opgericht. In 1919 sloot het hele nationale leger van Bashkiria, een islamitische regio die zich uitstrekt van de Wolga tot de Oeral, zich aan bij het Rode Leger en richtte de Sovjet Socialistische Republiek Bashkir op.
Overal waar ze werden opgericht, kregen deze nationale formaties enorme materiële steun op het gebied van onderwijs en gezondheid, met name in de campagne om een einde te maken aan het analfabetisme. Ondanks de burgeroorlog groeide het aantal universiteiten in het nieuwe socialistische land van 63 in 1917 tot 248 in 1923. Terwijl een frontale botsing met voorstanders van de moslimreligie werd vermeden, werd actief geageerd tegen polygamie, de verkoop van bruiden en de praktijk dat echtscheidingen enkel werden toegestaan als de man ermee instemde. Helaas was deze aanpak een van de slachtoffers van de opkomst van het stalinisme, dat in de jaren dertig van de vorige eeuw de Russische taal opnieuw invoerde als voertaal en werden militaire publicaties in andere talen gestopt.
Er zijn fouten gemaakt
Om een gevoelige en flexibele benadering tegenover de verschillende nationaliteiten te behouden, waren er veel discussies nodig en vaak ook directe interventies van Lenin of zijn aanhangers om fouten te corrigeren. Terwijl de bolsjewieken voorstander waren van de vrijwillige collectivisering van land, waarschuwde Lenin dat het in regio’s als Centraal-Azië en de Kaukasus voorbarig zou zijn om dit door te drukken. Hij pleitte zelfs tegen de nationalisatie van de olie-industrie in Azerbeidzjan, omdat hij vreesde dat de arbeidersklasse nog niet voldoende ontwikkeld was en dit zou leiden tot een verstoring van de bevoorrading tijdens de burgeroorlog.
In sommige gebieden werden de nationaliteiten, ondanks Lenin’s aanpak, onhandig behandeld. De bolsjewistische revolutie had nauwelijks Centraal-Azië bereikt toen lokale intellectuelen en nationale elites de kans zagen om autonomie of zelfs nieuwe nationale republieken te ontwikkelen. Maar de revolutie kwam via de spoorwegarbeiders en ontbond de troepen, die bijna allemaal Russisch spraken. Zij richtten de Tashkentse Sovjet van Arbeiders en Soldaten op en verklaarden zich tot ‘Sovjetmacht’. Zij stelden dat moslims geen posities in de nieuwe staten mochten innemen en dat het niet nodig was om boeren in de Sovjet-Unie op te nemen vanwege hun ‘achterlijkheid’. Hierdoor raakte de Sovjet-Unie geïsoleerd van 95% van de lokale bevolking. De poging om met militair geweld de nieuwe regering-Kokland omver te werpen, die pleitte voor de oprichting van een “democratische federale republiek Turkestan als onderdeel van de Russische Federatie”, liep stuk op het feit dat velen dit als een militaire bezetting zagen.
De flexibele benadering van Lenin
De houding van het ministerie van nationaliteiten van Stalin was aanvankelijk dat dit een lokale aangelegenheid was. Naarmate de Witte Legers in de regio werden verslagen, werd de vraag hoe de Sovjetmacht tot stand moest komen dringender. Frunze, die aan het hoofd stond van de opmars van het Rode Leger, stelde oorspronkelijk voor om de regio op te breken om het makkelijker te maken om te regeren. Dit stuitte op verzet van de lokale communisten, van wie velen de basisprincipes van het bolsjewistische beleid nauwelijks begrepen. Maar ze waren nog meer van streek toen Stalin aan het hoofd stond van een commissie die de oprichting van een verenigd Turkestaans Autonoom gebied als onderdeel van de Russische Federatie voorstelde.
Uiteindelijk moest Lenin ingrijpen en het in te nemen standpunt herdefiniëren: er moest voor worden gezorgd dat het landbezit van de Russen gelijk werd gesteld aan dat van de lokale bevolking, terwijl de invloed van de Russische koelakken moest worden verminderd; er moest voor worden gezorgd dat alle centrale beslissingen die over Turkestan werden genomen alleen met toestemming van de lokale leiders werden genomen; er moest systematisch – “geleidelijk maar gestaag” – voorbereidingen worden getroffen voor de overdracht van de macht aan de lokale Sovjets van de werkende mensen met de algemene taak die wordt gedefinieerd als “niet het communisme, maar de omverwerping van het feodalisme.” Elke beslissing, zei hij, over “de kwestie van de verdeling van de Republiek in drie delen moet niet voortijdig worden genomen.”
Korenisatie
Andere vragen die veel tijd en energie kostten hadden betrekking op de “korenisatie” (“koren” betekent wortel), het principe dat de bolsjewieken zich in de nieuwe republieken en etnische gebieden hebben geworteld door lokale leiders te ontwikkelen in plaats van te vertrouwen op afgezanten uit het centrum.
Bijzondere aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van de nationale culturen, met name de talen. Lenin werd behoorlijk boos als hij hoorde dat sovjetambtenaren Russisch bleven gebruiken in die gebieden waar Russisch niet de lokale taal was: “De Sovjetmacht verschilt van elke burgerlijke en monarchale macht in die zin, dat zij de werkelijke dagelijkse belangen van de arbeidsmassa’s volledig vertegenwoordigt, maar dat is alleen mogelijk op voorwaarde dat de sovjetinstellingen in de moedertalen werken.”
Helaas was een van de ergste belemmeringen voor de ontwikkeling van de nationale talen het ministerie van Nationaliteiten zelf, waarvan de ambtenaren vaak beweerden dat het voldoende was om alleen maar te vertalen vanuit het Russisch naar de lokale talen. Lenin antwoordde dat het juist de taak was om ervoor te zorgen dat de onderwijsautoriteiten leerkrachten zocht die vertrouwd zijn met de moedertalen en -culturen en dat ze moedertaalboeken ter beschikking stelden. Op een congres waar deze kwestie werd besproken, betoogde een van de sprekers dat “een internationale geest niet wordt bereikt door kinderen die elkaar niet kunnen begrijpen op één hoop te gooien, maar door de geest van de wereldrevolutie in de moedertaal te introduceren.”
Om te helpen bij het opbouwen van draagvlak in de niet-Russische gebieden hebben de bolsjewieken een bewust beleid gevoerd om met linkse revolutionaire organisaties samen te werken en te proberen ze voor zich te winnen. In Oekraïne werd veel moeite gedaan en was veel geduld nodig om samen te werken met de “Borotba”-organisatie, in wezen een linkse sociaal-revolutionaire groepering met wortels op het platteland. Christian Rakovskii, een oude vriend en bondgenoot van Trotski, speelde een sleutelrol in dit werk. Tegelijkertijd werden tien nieuwe “communistische universiteiten” opgericht om nationale bolsjewistische kaders op te leiden. Even belangrijk was de enorme investering in het openstellen van het openbaar onderwijs voor onderricht in de nationale talen. In 1921 werden tien miljoen roebel toegewezen aan het onderwijs in de Wit-Russische en Oekraïense talen. Dit proces werd snel voltooid voor grote nationaliteiten zoals de Armeense, Georgische en Azerbeidzjaanse. Kleinere nationaliteiten deden er langer over. Maar de taak werd serieus genomen. In 1923 waren er 67 scholen die les gaven in het Mari, 57 in Kabardi, 159 in Komi, 51 in Kalmyk, 100 in Kirgizisch, 303 in Buriat en meer dan 2500 in de Tatarentaal. In Centraal-Azië bereikte het aantal nationale scholen, dat net voor de revolutie 300 bedroeg, tegen het einde van 1920 2100. Dit is van bijzonder belang omdat veel van de talen/dialecten in deze regio tot aan de revolutie ongeschreven waren. De invoering van nieuwe alfabetten, vaak gelatiniseerd, en de modernisering van het Russische alfabet droegen bij aan deze taak.
Deze prestatie is des te indrukwekkender omdat de burgeroorlog het grootste deel van deze periode heeft gewoed. Vaak betekende dit een gebrek aan middelen. Scholen werden gebruikt om troepen in te kwartieren. En omdat veel gewillige leerkrachten betrokken waren bij de oorlogsinspanning, was het vaak moeilijk om er genoeg te vinden om les te geven. In Oekraïne waren er in 1917 zeer weinig Oekraïense taalonderwijzers, en hoewel er in 1923 al 45.000 waren, waren er twee keer zoveel nodig. De situatie verbeterde drastisch na het einde van de burgeroorlog.
Kaukasië
Zonder Lenins gevoelige en flexibele benadering van het nationale vraagstuk zou het veel moeilijker zijn geweest om de burgeroorlog te winnen. Helaas werd deze aanpak een van de eerste slachtoffers van de bureaucratische ontaarding van de revolutie die begin jaren twintig op gang kwam, waarbij de kwestie in de Kaukasus op de spits werd gedreven.
De Kaukasische regio’s, voornamelijk Georgië, Azerbeidzjan en Armenië, wachtten tevergeefs op de Februarirevolutie om de zelfbeschikking te erkennen en toen de Oktoberrevolutie plaatsvond, werden ze bezet door een combinatie van Duitse en Turkse legers. Na de Duitse nederlaag in 1918 werd hun plaats ingenomen door het Britse en Denikin’s Witte Leger. Door de ondertekening van de vrede in Brest-Litovsk gaven de bolsjewieken niet alleen de controle over de Baltische staten en belangrijke delen van Oekraïne en Wit-Rusland op, maar accepteerden ze ook dat een belangrijk deel van de Kaukasus aan de Ottomaanse Turken werd overgedragen.
Naarmate de burgeroorlog vorderde en de troepen van Denikin uiteindelijk werden teruggedrongen naar de Krim, werd de vraag gesteld wie de Kaukasus moest regeren. De bolsjewieken hadden aanzienlijke steun in de grote steden, zoals Bakoe in Azerbeidzjan, Tbilisi in Georgië, Groznii in Tsjetsjenië. In wezen bereikte de revolutie de regio door de militaire overwinning van het Rode Leger. In Azerbeidzjan en Armenië werden Sovjetrepublieken opgericht.
Georgië was echter het bolwerk van een mensjewistisch regering, wat uiteraard gebruikt werd door de Tweede Internationale. Ondanks politieke polemieken met de Georgische leiders, van wie er verschillende betrokken waren geweest bij de Voorlopige regering in Sint-Petersburg in 1917, was Lenin voorstander van een verzoenende opstelling. Ook Trotski pleitte tegen militair ingrijpen – de taak om de Georgische regering omver te werpen zou volgens hem door het Georgische volk moeten worden uitgevoerd. Hij was daarom voorstander van “een bepaalde voorbereidingsperiode in Georgië om de opstand te ontwikkelen en later te helpen.” In mei 1920 tekende de Russische Sovjetregering een verdrag dat de onafhankelijkheid erkende en een niet-aanvalsverdrag sloot.
Stalin’s inflexibiliteit
De belangrijkste vertegenwoordiger van de bolsjewieken in de regio, Sergej Ordzjonikdze, een hechte kameraad van Stalin (het waren beiden Georgiërs), dacht er anders over. Na de oprichting van een Sovjet-Azerbeidzjan en Sovjet-Armenië pleitte hij voor de onmiddellijke sovjetisering van Georgië. Stalin steunde deze positie. Zonder rekening te houden met de aanbevelingen van Lenin en de Russische regering, gebruikten ze eenheden van het Rode Leger om confrontaties aan de Georgische grens uit te lokken. Het Centraal Comité, dat voor een voldongen feit werd gesteld, werd gedwongen een resolutie aan te nemen waarin werd gezegd dat het “geneigd was het elfde leger toe te staan de opstand in Georgië actief te steunen en Tiflis te bezetten, op voorwaarde dat de internationale normen worden nageleefd en dat alle leden van de Militaire Revolutionaire Raad van het elfde Leger, na een grondige herziening van alle informatie, garant staan voor succes. We waarschuwen dat we bij gebrek aan vervoer zonder brood moeten gaan en dat we daarom geen enkele locomotief of treinspoor zullen toestaan. We zijn gedwongen om niets anders dan graan en olie uit de Kaukasus te vervoeren.” Deze informatie werd geheim gehouden voor Trotski, toen in de Oeral. Bij zijn terugkeer in Moskou was hij woedend toen hij ontdekte wat er was gebeurd. Hij eiste dat een onderzoekscommissie zou nagaan waarom het Rode Leger op deze manier had ingegrepen.
De interventie wekte natuurlijk weerstand op bij de lokale bevolking en een aanzienlijke laag van Georgische bolsjewieken. Maar in plaats van de nationale gevoeligheden in de regio te erkennen, waarin er duidelijk drie gevestigde nationale identiteiten waren, bouwde Ordzjonikidze met de steun van Stalin, aan een “Transkaukasische Sovjetrepubliek”, die deel zou uitmaken van de RSFSR en het algemene gezag zou hebben over de drie nieuwe Sovjetrepublieken. Naast de mogelijkheid om te regeren over Georgische binnenlandse aangelegenheden, probeerde het ook een muntunie op te richten, waartegen de Georgiërs zich verzetten, omdat ze dachten dat een dergelijke unie hun relatief sterkere economie zou ondermijnen. Gezien deze aanpak bij de oprichting van de Transkaukasische Sovjetrepubliek gingen velen er ook van uit dat de economie zich zou ontwikkelen door de invoer van een Russische beroepsbevolking, wat gezien werd als een voortzetting van de vroegere tsaristische praktijken.
Natuurlijk heeft de hardhandige aanpak van Ordzjonikidze, waarbij hij vaak beslissingen nam zonder de lokale leiders te raadplegen, zijn gebruik van harde repressieve maatregelen tegen de tegenstanders en zijn extravagante levensstijl, waaronder het berijden van een groot wit paard, weinig bijgedragen aan het verminderen van de spanningen.
Oprichting van de Sovjet-Unie
De discussie rond de Transkaukasische Sovjetrepubliek maakte deel uit van de bredere vraag rond de toekomst van de nieuwe Sovjetstaat. Tegen die tijd was duidelijk geworden dat de standpunten van Lenin en Stalin over de nationale kwestie lijnrecht tegenover elkaar stonden. De eerste was voor de vorming van een unie van vrije en gelijke Sovjetstaten als een middel om de steun voor de revolutie onder de verschillende nationaliteiten te consolideren en als een basis om toekomstige Sovjetstaten, zoals Duitsland, toe te staan een bondgenootschap te sluiten met Rusland zonder dat de ene macht de andere zou domineren. Stalin was echter van mening dat de nationale kwestie van ondergeschikt belang was en dat de revolutie zich niet zou verspreiden en dat het socialisme alleen in Rusland zou moeten worden opgebouwd. Voor hem was het bestaan van republieken, zoals de Transkaukasische republiek, bedoeld voor het administratieve gemak. De kwestie kwam aan het licht met de discussie over de vorming van de Sovjet-Unie.
Als commissaris voor de Nationaliteiten stelde Stalin het oorspronkelijke document op dat de betrekkingen tussen de nieuwe Sovjetrepublieken moest bepalen. In het ontwerp stelde hij voor om de onafhankelijke Sovjetrepublieken Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië als autonome regio’s binnen de Russische Federatie op te nemen, over de status van Bukhara, Khorezm en het Verre Oosten zou later beslist worden. Voor alle belangrijke functies, zoals economie, begroting, buitenlandse en militaire zaken, zouden de besluiten worden genomen door de Russische ministeries. Alleen relatief beperkte zaken als cultuur, justitie, gezondheidszorg en land zouden onder de verantwoordelijkheid van de “autonome” regio’s blijven vallen. Alle republieken, met uitzondering van Azerbeidzjan, maakten luidkeels bezwaar tegen dit plan. Toch duwde Stalin zijn plan door alvorens het aan de regering voor te leggen.
Maar hij had nog een obstakel te overwinnen: Lenin. Hij kreeg het voorstel te zien terwijl hij herstelde van de gevolgen van een beroerte. Lenin was ziedend en stond erop dat het hele idee van ‘autonomie’ zoals door Stalin voorgesteld werd geschrapt. Hij wilde dat de Federatie van Socialistische Sovjet-Republieken werd opgericht als federatie van gelijke republieken. Hoewel Stalin gedwongen werd om op dit punt toe te geven, vocht hij om ervoor te zorgen dat de nieuwe Sovjet-Unie niet zo ver zou gaan in het waarborgen van de nationale rechten als Lenin wilde. Hij kwam terug op zijn eerdere verzet tegen een tweeledige machtsstructuur voor de nieuwe Unie. Dat deed hij door op te komen voor een nieuwe “Raad van nationaliteiten” die boven de wetgevende macht stond. Hij heeft deze Raad volgestouwd met zijn eigen aanhangers. En om de schade te vergroten, stelde hij voor om de Transkaukasische Sovjet-republiek in de Unie op te nemen waarbij de drie republieken zich bij dit orgaan zouden onderwerpen. Het leidde tot grote woede van de Georgiërs.
Lenin’s woede
Lenin was te ziek om de vergadering van het Centraal Comité bij te wonen die deze voorstellen in februari 1923 besprak. Toen hij uiteindelijk een rapport ontving, bereikte Lenins woede het kookpunt. Hij schreef naar Trotski: “Kameraad Trotski! Ik wil u vragen om de verdediging van de Georgische zaak op te nemen in het Centraal Comité van de partij. De zaak wordt nu ‘vervolgd’ door Stalin en Derzjinskii, op wiens objectiviteit ik niet kan vertrouwen.”
Lenin wilde hier verder op ingaan, maar zijn gezondheid ging snel achteruit. Hij was niet in staat om de besloten vergadering van het Centraal Comité in juni bij te wonen, die gewijd was aan een volledige bespreking van de nationale kwestie. De tegenstrijdige standpunten die de sprekers op deze vergadering naar voren brachten, lieten duidelijk de zich ontwikkelende tegenstrijdigheden zien tussen degenen die Lenin’s benadering van de nationaliteiten steunden en degenen rond Stalin die alle hoofdprincipes van het bolsjewistische standpunt verwierpen. Helaas werd het voorstel van Lenin om de Sovjet-Unie op te richten weliswaar aangenomen, maar werd de uitvoering ervan overgelaten aan de snel uitkristalliserende bureaucratische kaste rond Stalin.
Misdaden van het stalinisme
De stalinistische bureaucratie voltrok de politieke contrarevolutie in de Sovjet-Unie na de dood van Lenin. Helaas werd daarbij ook de aanpak van Lenin en de bolsjewieken rond het nationale vraagstuk op zijn kop gezet. De schade veroorzaakt door het Groot-Russische chauvinisme, dat Lenin zo bitter bekritiseerde, in combinatie met het antisemitisme en de racistische vooroordelen van de bureaucratie, werd nog verergerd door de criminele politiek van gedwongen collectivisering die leidde tot hongersnood in grote delen van Rusland, Oekraïne en Centraal-Azië. Hierdoor kunnen de huidige reactionaire nationalisten beweren dat er een bewuste politiek van genocide was, die zij “holodomor” tegen de nationaliteiten noemen, waarbij zij de schuld geven aan het ‘bolsjewisme’. Het gebruik van de Baltische staten als pionnen in de onderhandelingen met Hitler, de deportatie van hele naties, waaronder de Tsjetsjenen en de Krim naar Kazachstan tijdens de Tweede Wereldoorlog, het gebruik van het Sovjetleger om opstanden in het voormalige Oost-Duitsland, Hongarije en Tsjecho-Slowakije neer te slaan en de weigering om de rechten van naties te erkennen tijdens de periode van de “perestrojka” hadden absoluut niets gemeen met het beleid van Lenin en de Bolsjewieken rond de nationale kwestie.
Honderd jaar later is het beleid van Lenin ten aanzien van de nationale kwestie zelfs nog relevanter dan voorheen. Het is een fatale vergissing om, zoals sommige van de moderne linkse formaties dit doen, het standpunt van Stalin aan te nemen en te stellen dat “de slogan van zelfbeschikking achterhaald is en ondergeschikt is aan de principes van het socialisme.” Zolang het kapitalisme bestaat, kan geen enkele natie werkelijk onafhankelijk worden, aangezien het altijd zal worden gedomineerd door de belangen van de multinationals en de verschillende imperialistische belangen, en is het ook niet in staat om echte democratische en nationale rechten voor iedereen te garanderen. Om het kapitalistische systeem omver te werpen is een krachtige, verenigde strijd van de arbeidersklasse met een socialistische leiding nodig. De opbouw hiervan is alleen mogelijk met een duidelijk standpunt over het nationale vraagstuk.
-
Nationale conflicten dertig jaar na de val van de Sovjet-Unie

Mensenketting in Litouwen om autonomie te eisen. (Rimantas Lazdynas / Wikimedia Commons) Het stalinistische systeem in heel Oost-Europa, en in het bijzonder in de voormalige Sovjet-Unie, bleek niet in staat om het nationale vraagstuk op te lossen. Terwijl Gorbatsjovs beleid van ‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ de economische crisis in de Sovjet-Unie aan de oppervlakte bracht en verergerde, openbaarden de spanningen die tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie zouden leiden zich vaak als etnische en nationale conflicten.
Dossier door Aiten Jakubova, Sotsialisticheskaya Alternativa (Rusland)
Voorafgaand moet opgemerkt worden dat de Sovjet-Unie een federatie van 15 republieken was. Die zijn nu allemaal onafhankelijke landen. Elk van deze republieken omvatte op zijn beurt vaak ‘autonome’ regio’s. Rusland zelf was en is nog steeds een federatie die 22 ‘republieken’ en andere ‘autonome regio’s’ omvat. Deze stonden én staan onder strikte centrale controle van Moskou.
“Kan een volk echt vrij zijn, als het andere volkeren onderdrukt?” Leon Trotski
In februari 1990 won de pro-onafhankelijke S?j?dis-beweging een twee derde meerderheid bij de verkiezingen voor de Opperste Sovjet van Litouwen. Een maand later verklaarde het land zich onafhankelijk van de Sovjet-Unie. In mei volgden Estland en Letland, de twee andere Baltische staten. Slechts een jaar later, in april 1991, probeerde Michail Gorbatsjov een nieuwe “Unie van Soevereine Staten” te organiseren, bestaande uit 10 voormalige Sovjet-republieken. Deze stap lokte de Sovjet-hardliners uit om een couppoging tegen Gorbatsjov in augustus 1991 te lanceren. Het mislukken van die poging opende de deuren voor de kapitalistische tegenrevolutie.
Het Russische rijk voor de revolutie van 1917 telde bijna 200 verschillende nationaliteiten en etnische groepen en was wat Trotski omschreef als “een walgelijk juridisch kluwen van middeleeuwse bespotting van buitenstaanders.”
De Februarirevolutie loste dit probleem niet op, maar liet de onderdrukte klassen en naties van Rusland toe om openlijk te spreken over hun moeilijkheden. De Voorlopige Regering die als gevolg van de Februarirevolutie aan de macht kwam, beloofde aanvankelijk om de kwestie aan te pakken. Toen de woorden evenwel in daden moesten worden omgezet en de regering haar standpunt over de rechten van de naties voor de grondwetgevende vergadering publiceerde, beschreef zij Rusland met behulp van de tsaristische terminologie als “één en ondeelbaar”.
Wat werd er na de Oktoberrevolutie gedaan? Het duurde minder dan een week voordat de nieuwe Sovjetregering het recht op onafhankelijkheid van Finland erkende. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland.
Speciale aandacht werd besteed aan de ontwikkeling van de nationale culturen, met name de talen. Lenin zou behoorlijk boos worden als hij hoorde dat Sovjetambtenaren, vooral die uit het centrum, Russisch bleven gebruiken in die gebieden waar Russisch niet de plaatselijke taal was.
De stalinistische bureaucratie die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw de macht greep, had een andere aanpak. Het vernietigde alle elementen van arbeidersdemocratie die door de bolsjewieken waren ingevoerd, en gaf de voorkeur aan een willekeurige verdeling van de etnische regio’s op basis van administratief gemak, in plaats van de verschillende nationaliteiten die de Sovjet-Unie vormden met gevoeligheid te behandelen. Bovendien was er een grote wrok tegen de stalinistische politiek van de gedwongen collectivisering van land, die leidde tot een afschuwelijke hongersnood in heel Oekraïne, een groot deel van Rusland en Kazachstan in 1932-3. Dit werd nog verergerd door de overname van de drie Baltische staten en een deel van Moldavië door de Sovjet-Unie na het Hitler-Stalin-pact van 1939. Andere nationaliteiten zoals de Tsjetsjenen en de Krim Tataren werden tijdens de oorlog en-masse gedeporteerd.
De erfenis van het nationale beleid van Stalin
Het is onmogelijk om de nationaliteitenkwestie in de Sovjet-Unie in de jaren tachtig te begrijpen zonder te beseffen dat het nationale beleid van Stalin diepgewortelde littekens heeft achtergelaten. Al in 1986 waren er protesten met nationalistische leuzen. In Jakoetsk, de hoofdstad van de Sacha-republiek in Noord-Siberië, kwam de frustratie van de lokale jeugd over het discriminerende beleid van Moskou tegen nationale minderheden op gang nadat er een gevecht was uitgebroken tussen Sacha-jongeren en bezoekers uit Moskou. Later dat jaar volgden drie dagen van rellen, bekend als Jeltoqsan in Alma-Ata, de toenmalige hoofdstad van Sovjet-Kazachstan, na het ontslag van het Kazachse hoofd van de Republiek door Gorbatsjov en zijn vervanging door een Russisch staatsburger.
Tegelijkertijd begonnen andere onderdrukte nationaliteiten het herstel van de historische gerechtigheid te eisen en de teruggave van land en eigendommen die eerder van hen waren afgenomen. Een bijzonder levendig voorbeeld is dat van de Krim-Tataren, die in 1944 door Stalin van de Krim naar Centraal-Azië waren gedeporteerd omdat gedacht werd dat ze een Duitse bezetting zouden ondersteunen. Tatarenactivisten slaagden er zelfs in om in juli 1987 een protest te organiseren op het Rode Plein in Moskou. Dit was een van de eerste keren dat een protest in Moskou werd getolereerd. Gorbatsjov kondigde aan dat een speciale commissie onder leiding van de oude Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Andrey Gromyko de kwestie zou onderzoeken. Die commissie noemde de Tataren nog steeds ‘collaborateurs van de nazi’s’, maar gaf toe dat de ‘aanklacht en uitzetting van de hele bevolking onrechtvaardig was geweest’. Pas in 1989 kregen de Krim-Tataren de mogelijkheid om terug te keren naar de Krim, waar ze tot op de dag van vandaag te maken hebben met onderdrukking en discriminatie.
Veel volkeren begonnen de kwestie van het veranderen van de grenzen van hun republieken aan de orde te stellen, hun status binnen de federatie in vraag te stellen of zelfs het recht op afscheiding van hun Unie-republiek te eisen. Dit was het geval met de drie Baltische staten Litouwen, Letland en Estland, en met Moldavië en Georgië. In andere gevallen werd geëist om de Unie-republiek waartoe zij behoorden te verlaten om zich bij een andere te voegen. Dit was de eis van de overwegend Armeense autonome regio Nagorno-Karabach, die Azerbeidzjan wilde verlaten, en de autonome regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië, die het recht opeisten om Georgië te verlaten. Binnen de Russische Federatie waren er sterke bewegingen die de soevereiniteit opeisten in de olierijke Republiek Tatarstan in Centraal Rusland en in Tsjetsjenië in de Kaukasus. Dit werd beschreven als de “parade van de soevereiniteit van de autonome republieken”, die in grote mate werd aangemoedigd door de Russische president Boris Jeltsin na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, als onderdeel van het proces van het uiteenvallen van het voormalige Sovjet-staatsapparaat.
Er waren ook verschillende regio’s waar de meerderheid van de bevolking Russisch sprak (maar niet Russisch was) in de andere republieken van de Unie, zoals in Transdnjestrië in Moldavië en de Krim in Oekraïne.
Hoewel het zelfbeschikkingsrecht formeel in de grondwet van de Sovjet-Unie werd gegarandeerd, waren er geen wetten of procedures die de Unie-republieken in staat stelden zich af te scheiden. Dat was om de eenvoudige reden dat de stalinistische bureaucratie niet van plan was dit recht effectief toe te kennen. Ook waren er geen middelen voor etnische groepen die ontevreden waren over hun status of die de grenzen van de republieken en regio’s wilden veranderen, om hun wil kenbaar te maken. De reden hiervoor was dat alle nationale en territoriale problemen al lang geleden hadden moeten zijn opgelost. De groei van etnisch-nationale conflicten heeft echter aangetoond dat dit niet het geval was. Elke poging van Gorbatsjov om de situatie te verlichten door de centrale controle te versoepelen en nieuwe wetten aan te nemen, heeft de protesten alleen maar aangewakkerd en de zaken erger gemaakt.
Een poging in april 1990 om een nieuwe wet voor de Sovjet-Unie aan te nemen die bepaalde hoe de republieken van de Unie zich zouden kunnen afscheiden, leidde tot een complexe en langdradige procedure. Het stelde autonome republieken in staat hun status te verbeteren tot het niveau van de Unie-republiek zonder de instemming van hun voormalige republiek, maar dit stelde de stabiliteit van de Unie-republieken ter discussie en verscherpte de spanningen in plaats van ze op te lossen. Een jaar later heeft de Russische Federatie een wet aangenomen die de rehabilitatie van “onderdrukte volkeren” mogelijk maakte en die de stalinistische onderdrukking van hele volkeren en het herstel van hun historische rechten veroordeelde. Maar deze wet fungeerde vooral als een katalysator voor vele nieuwe conflicten, omdat het de terugkeer van onderdrukte volkeren naar het land dat ze hadden verloren mogelijk maakte. Deze grond werd in de meeste gevallen gebruikt door andere groepen. De wet heeft niet bepaald hoe dergelijke belangenconflicten konden worden opgelost en zette in werkelijkheid de ene etnische groep tegen de andere op. Deze nieuwe wetten bleken ontoereikend voor het oplossen van nationale conflicten.
Geen enkele wet of verandering van aanpak door het Kremlin had het uiteenvallen van de Sovjet-Unie tegen het einde van de jaren tachtig nog kunnen tegenhouden. Het proces van kapitalistisch herstel waarbij de Sovjet-bureaucratie de staatseconomie in privaat bezit bracht, veroorzaakte ten eerste een verdieping van de economische crisis, die leidde tot een verscherping van de sociale problemen en ontevredenheid, en ten tweede tot een verdieping van het proces van de decentralisatie van het gezag. Het gaf de lokale elites, waaronder de nationale elites, waarvan velen al op zoek waren naar kapitalistische oplossingen, de hoop dat ze hun eigen positie konden verbeteren door zich te baseren op de nationale aspiraties van hun volk. In de meeste gevallen waren noch de regionale, noch de nationale elites bereid om een constructief economisch beleid te voeren, maar ze waren wel bereid om nationale tegenstellingen op te rakelen, in de hoop op die manier de controle over hun bevolking te behouden.
Het deel van de Sovjetelite dat tegen een snelle overgang naar de markt gekant was, verzette zich tegen de decentralisatie en was voorstander van de ‘Chinese weg’. Daarbij baseerden ze zich vaak op de Russische sprekende bevolking in de andere republieken. Zo werd het conflict tussen diegenen via een schok het herstel van het kapitalisme wilden en diegenen die hetzelfde wilden doen langs de ‘Chinese weg’ (van geleidelijke invoering van het kapitalisme) meteen ook uitgespeeld als een conflict tussen verschillende nationaliteiten. Elders ontaardde dit conflict in een confrontatie tussen verschillende clans of machtscentra binnen de heersende elite.
Zo ontstonden aan het einde van de jaren tachtig verschillende broeihaarden van etnische conflicten in Centraal-Azië, de Kaukasus, Moldavië, de Krim, de Wolga en het zuiden van Rusland. Van 1988 tot 1991 waren er meer dan 150 interetnische conflicten in de voormalige Sovjet-Unie, waarbij ten minste twintig mensen omkwamen.
Moldavië
In 1989 ontstond er een conflict in Moldavië. De oppositie tegen de heerschappij van Moskou leidde tot massale protesten onder leiding van het Moldavische Volksfront. Aanvankelijk werd gepleit voor “perestrojka”, “glasnost” en “democratisering”, met andere woorden de belangrijkste onderdelen van het hervormingsprogramma van Gorbatsjov in Moskou. Al gauw werd de belangrijkste eis echter het herstel van de Moldavische cultuur. Na massale protesten in de hoofdstad Chisinau werden er steeds meer eisen gesteld om van het Moldavisch de enige staatstaal te maken. De bevolking die aan de oevers van de rivier de Dnjestr woonde, voornamelijk Russischtaligen (niet noodzakelijkerwijs Russen) in Transdnjestr en de christelijke Turken in Gagauzia maakten hiertegen bezwaar als discriminatie van hun taal.
In Transdnjestrië waren er demonstraties en stakingen, en de lokale overheidsinstanties begonnen orders van Chisinau te weigeren en zelfs overheidsbesluiten te saboteren. De Moldavische leiders namen hun toevlucht tot geweld tegen de oppositie te. In oktober 1990 werd een “mars op Gagauzia” georganiseerd waarin enkele duizenden nationalistische vrijwilligers onder leiding van Mircha Druka probeerden te voorkomen dat er lokale verkiezingen plaatsvonden. De Gagauziërs namen de wapens op en organiseerden zelfverdedigingsteams.
Een nieuwe escalatie van het conflict vond plaats na de couppoging van augustus 1991 tegen Gorbatsjov in Moskou. De Republiek Moldavië verklaarde zich onafhankelijk van de Sovjet-Unie. Daarop werd ook in Transdnjestrië een referendum gehouden, waarin de overgrote meerderheid zich uitsprak voor afscheiding van Moldavië. De bevolking van de regio, bestaande uit Oekraïners, Russen en Moldaviërs, was deels bezorgd over de pogingen van het Moldavische Volksfront om het land met Roemenië te laten fuseren. Dit werd in verband gebracht met de periode van de Tweede Wereldoorlog, toen de heersers van ‘Groot Roemenië’ Hitler steunden. In 1992 was het conflict uitgegroeid tot een open militaire confrontatie tussen het Moldavische leger en de Transdnjestriërs. Hoewel het Russische 14e leger, dat zich in Transdnjestrië bevond, onofficieel de plaatselijke bevolking steunde en in feite de nederlaag van de Moldavische kant kon garanderen, hield het zich afzijdig. Het conflict blijft tot vandaag ‘bevroren’ en Transdnjestrië is een bron van spanning gebleven. Intussen gebruiken zowel de leiders van Transdnjestrië als de Russische oligarchen de niet-erkende status van de republieken voor het witwassen van geld. De corruptie tiert er welig.
Centraal-Azië
Etnische conflicten in Centraal-Azië zijn begonnen met de bloedige gebeurtenissen in de Fergana-vallei, een zeer vruchtbare, katoenproducerende regio die door Stalin kunstmatig werd verdeeld tussen Oezbekistan, Kirgizië en Tadzjikistan. In 1944 werden de Turken die in de Meskhetiaanse regio van Georgië woonden onder dwang gedeporteerd naar Oezbekistan. Tegen het einde van de jaren tachtig begonnen de nationale spanningen in Oezbekistan toe te nemen. Vertegenwoordigers van de ‘titulaire’ natie, de meerderheid van de Oezbeken, begon voordelige rechten te claimen ten opzichte van land en andere grondstoffen. In mei 1989 braken er massale gevechten uit tussen Oezbeken en Turken, die zich ontwikkelden tot pogroms.
Hoewel de rellen begonnen als een botsing tussen nationaliteiten, kwam het al snel tot aanvallen op regeringsgebouwen en communistische partijgebouwen en verspreidde het zich over de republiek, waarbij zelfs de hoofdstad – Tasjkent – werd getroffen. Er waren 15.000 oproeragenten nodig om de situatie weer onder controle te krijgen. Vijftienduizend Turken moesten naar Rusland vluchten, meer dan honderd mensen werden gedood en duizend gewond.
Het bloedbad in Osh, Kirgizië, in juni 1990 werd uitgelokt door het onvermogen van de plaatselijke Sovjetleiding om de ernstige economische problemen op te lossen die de spanningen tussen de Kirgizische minderheid en de beter gesitueerde Oezbeekse bevolking veroorzaakten. Toen het hele land op weg was naar markthervormingen, werd het conflict gedreven door de vraag wie het land van voormalige collectieve boerderijen zou overnemen. Bovendien eiste de Oezbeekse meerderheid administratieve en culturele autonomie. Tienduizenden mensen werden meegesleept in het gewapende conflict en hoewel er geen exacte cijfers zijn over het aantal slachtoffers, wordt gedacht dat het om duizenden gaat.
In Tadzjikistan, februari 1990, braken in de hoofdstad Dushanbe massale rellen uit. Dit begon als een anti-Armeense betoging als reactie op de komst van vluchtelingen uit het conflict in Azerbeidzjan. Maar het ontwikkelde zich al snel tot een gewapende confrontatie en plunderingen. In feite was dit een strijd tussen verschillende clans in de Tadjiekse leiding, die pas werd beëindigd nadat er troepen waren gestuurd.
Maar dit was slechts een voorbode van het uitbreken van een bloedige burgeroorlog in Tadjikstan van 1992 tot 1997, waarbij meer dan 60.000 mensen omkwamen en ongeveer een miljoen mensen op de vlucht gingen. De heersende Tadjiekse elite in de Sovjettijd rustte nog grotendeels op de loyaliteit van de voormalige clan. De regering werd gedomineerd door figuren uit de hoofdstad Leninabadi, waarbij de politie werd gecontroleerd door mensen uit Kulob. Net als elders in de voormalige Sovjet-Unie werd het beleid van Moskou in toenemende mate in vraag gesteld door een laag van intelligentsia met groeiende illusies in de liberale vrije markt. In Tadzjikistan kregen ze gezelschap van een heroplevende islamitische beweging. Aanvankelijk nam de pro-Moskou-regering na ernstige botsingen ontslag en werd ze vervangen door een coalitie van oppositiekrachten, waarvan de steun grotendeels afkomstig was uit de Midden- en Oostelijke regio’s. Gesteund door de Russische en Oezbeekse strijdkrachten echter, begon de Leninobadi-Kolabfactie met haar controle over politie en leger zich te reorganiseren als milities en werd een tegenoffensief ingezet. Beide partijen namen hun toevlucht tot moorden, massamoorden en tegen het einde van de oorlog werden in de Pamirs etnische zuiveringen uitgevoerd.
Kaukasië
De Kaukasus werd een centrum van etnische conflicten. Tegenwoordig bestaat de regio uit Armenië, Georgië en Azerbeidzjan, en acht Russische republieken, waarvan Tsjetsjenië de bekendste is. De regio had een zeer complexe etnische samenstelling, vanwege de zeer uiteenlopende etnische groepen en de vele gebieden waar compacte minderheidsgroepen woonden en ook als gevolg van de willekeurige heerschappij en repressie van de stalinistische tijd.
Tegen de achtergrond van de versterking van de nationalistische stemmingen in de voormalige republieken van de Sovjet-Unie, onder andere in Armenië en Azerbeidzjan, ontstond een bijzonder scherp conflict over de status van Nagorno-Karabach. Nagorno-Karabach is een Armeense enclave binnen Azerbeidzjan. Toen de Sovjetmacht in de Kaukasus werd gevestigd, kwamen de nieuwe regeringen van Armenië en Azerbeidzjan in 1921 overeen dat Nagorno-Karabach deel zou uitmaken van Armenië. Dit besluit werd echter door Stalin in 1923 terzijde geschoven, die om Turkije te sussen de republiek terug naar Azerbeidzjan stuurde. Toen de perestrojka zich opende, ontstonden zowel in Karabach zelf als in Armenië massale betogingen met de eis om Karabach naar de Armeense republiek over te brengen.
Veel Armeniërs waren bang voor hun leven en ontvluchtten Azerbeidzjan. Veel Azerbeidzjanen verlieten Nagorno-Karabach en Armenië. Maar in februari 1988 vond na enkele dagen van betogingen een pogrom plaats in de Azerbeidzjaanse stad Sumgait. Ooggetuigen melden dat de pogrom werd aangemoedigd door de heersende Azerbeidzjaanse CP, die bang was de macht te verliezen. De staatsorganen en de politie hebben geen actie ondernomen om de pogrom te stoppen of een einde te maken aan de rellen. Enkele tientallen mensen werden gedood, honderden raakten gewond. Dit was een van de eerste gevallen van massaal geweld op basis van etno-nationale haat tijdens de jaren van de perestrojka. Zelfs hier waren er schitterende voorbeelden van solidariteitsacties van gewone mensen: sommige Azeri’s verborgen hun Armeense buren voor het geweld. De pogrom kwam pas tot een einde nadat er troepen werden gestuurd.
Maar het conflict was nog niet voorbij. In september 1988 werd de Azerbeidzjaanse bevolking uit Stepanakert in Nagorno-Karabach verdreven en de Armeniërs uit Sushi. Begin januari 1990 vond in de Azerische hoofdstad Bakoe een anti-Armeense pogrom plaats, waarbij tot 300 mensen omkwamen en honderden gewond raakten. Alleen de afkondiging van een avondklok en de inzet van troepen maakte een einde aan het bloedbad. Bij de aankomst van de troepen vielen er echter nog doden: 134 vreedzame inwoners kwamen om het leven en er vielen meer dan 700 gewonden.
Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 werd een nieuwe fase in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan ingeluid. De verklaring van de Azerbeidzjaanse leiders dat zij de Sovjet-Unie verlieten, bracht een onmiddellijke reactie uit Karabach met zich mee, dat in september van dat jaar de vorming van de Republiek Nagorno-Karabach uitriep. Als reactie op het verschijnen van de Armeense troepen begon Azerbeidzjan met het afvuren van zware artillerie op Stepanakert, wat enkele maanden duurde. Toen de Sovjet-Unie ineenstortte, werden de Sovjet-troepen uit de regio teruggetrokken, waardoor grote hoeveelheden wapens en voorraden achterbleven die snel door de oorlogvoerende partijen in beslag werden genomen en tot een langdurige, grootschalige oorlog leidden.
Pas in mei 1994 ondertekenden de partijen het Bishkek-protocol, dat het conflict weliswaar niet oploste, maar bevroor. Het is niet bekend hoeveel mensen er tijdens het conflict zijn omgekomen, maar het aantal zou in de duizenden lopen, waaronder vrouwen en kinderen. De Republiek wordt nog steeds niet erkend, maar is een de-facto onafhankelijke republiek op het grondgebied van Azerbeidzjan.
Georgië
De Kaukasische republiek Georgië verzonk al snel in een staat van gewapend conflict toen de perestrojka zich ontwikkelde. Sterke nationalistische tendensen hadden hier altijd al bestaan. In 1956 stuurde Chroesjtsjov tanks naar Tbilisi om massale betogingen te onderdrukken, ironisch genoeg tegen zijn ‘destalinisatie’ – Stalin was een Ossetin, een van de minderheidsnationaliteiten binnen Georgië. Naarmate de processen die leidden tot de ineenstorting van de Sovjet-Unie zich versneld ontwikkelden, ging ook Georgië over tot het uitroepen van zijn onafhankelijkheid, eerst tot het uitroepen van de soevereiniteit en vervolgens tot volledige afscheiding na de couppoging van 1991 in Moskou. In een meerpartijenverkiezing in mei 1991 werd Zviad Gamsakhurdia tot president gekozen. Hij was een voormalig mensenrechtenactivist met een bezwaard verleden: hij was een virulente anticommunist en zijn belangrijkste eis was gericht op het herstel van de Georgische natie. “Georgië voor de Georgiërs,” was een van zijn slogans. Zijn heerschappij werd gekenmerkt door totalitaire acties en binnen twee jaar kristalliseerde een oppositie, met de steun van de voormalige Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Eduard Sjevardnadze. Die oppositie lanceerde een staatsgreep, waardoor een drie jaar durende burgeroorlog begon.
In deze periode spraken twee autonome regio’s binnen Georgië – Abchazië en Zuid-Ossetië – zich uit tegen de heerschappij van Tbilisi. Al in maart 1989 werd een mars van Abchaziërs voor afscheiding van Georgië gevolgd door meeting van 24 uur voor de regeringsgebouwen. Dit protest werd door Sovjettroepen gestopt. In juni waren er gevechten uitgebroken in de hoofdstad van Abchazië, Soechoemi, die pas na de interventie van de Sovjettroepen werden gestopt.
Dit maakte geen einde aan het conflict. Het onafhankelijkheidsstreven van Georgië, dat in 1990-91 werd versterkt, werd na de staatsgreep van augustus voltooid. Terwijl de Sovjet-Unie nog bestond, verklaarden de twee regio’s hun intentie om zich bij de Sovjet-Unie aan te sluiten als Unie-republieken, dat wil zeggen om zich af te scheiden van de Georgische republiek.
In augustus 1992 brak de eerste Abchazische oorlog uit toen de Georgische Nationale Garde troepen de regio binnenkwamen. Hoewel ze superieure aantallen hadden, kreeg Abchazië steun van vrijwilligers uit Tsjetsjenië en uit Rusland zelf. Hoewel Rusland niet rechtstreeks tussenbeide kwam, stuurde het wel voedsel en medische voorraden. Minstens 8.000 mensen stierven en een kwart miljoen Georgiërs werden gedwongen Abchazië te ontvluchten. Hoewel er in 1993 een vredesakkoord werd gesloten, brak er in 1998 een tweede oorlog uit.
De situatie in Zuid-Ossetië ontwikkelde zich op vrijwel dezelfde manier. Deze keer was de beslissing van de Georgische Opperste Sovjet om alleen het Georgisch als staatstaal te erkennen de directe aanleiding. In november 1989 organiseerde Gamsakhurdia een mars van Tsinvali, de hoofdstad, waar er aanzienlijke tegenstand was van de lokale bevolking. Georgische vrijwilligers belegerden de stad. Zuid-Ossetië stond centraal in de 5-daagse Russisch-Georgische oorlog in 2008 – de ‘eerste Europese oorlog van de 21e eeuw’!
Hoewel de nationale spanningen zich in veel gevallen niet ontwikkelden tot een gewapende confrontatie, zoals in de Baltische staten en op de Krim, waren het de militaire acties die de meeste van deze gebeurtenissen eind jaren tachtig en begin jaren negentig kenmerkten. De littekens die deze conflicten hebben achtergelaten, zijn vandaag nog steeds voelbaar.
De huidige situatie van nationaliteiten uit de voormalige Sovjet-Unie
De nationale kwestie blijft zoals voorheen zeer belangrijk in de hele regio. Bevroren conflicten en niet-erkende staten zoals Transdnjestrië, Nagorno-Karabach, Abchazië en Zuid-Ossetië worden door de verschillende heersende elites gebruikt om hun eigen rijkdom te vergroten en gewone mensen tegen elkaar op te zetten. En meer recentelijk bevond Oekraïne zich in het centrum van het conflict tussen de imperialistische mogendheden met een oorlog in Oost-Oekraïne die nog steeds voortduurt.
In Rusland is de nationale kwestie nog steeds zeer belangrijk. Er zijn 160 nationaliteiten – Tataren, Tsjoevasj, Tsjetsjenen, Oekraïners, Armeniërs, Azerbeidzjanen en volkeren uit het Verre Noorden. Rusland grenst ook aan veertien andere landen. Maar hoewel Rusland nog steeds een federatie is, geniet bijna geen enkel deel van de federatie de rechten die het geacht wordt te hebben. Het beleid van het Poetin-regime is erop gericht om de macht van het centrum te versterken en zich op een imperialistische manier naar het buitenland uit te breiden. Sinds 2000 heeft een aantal ‘autonome regio’s’ hun status verloren. De wetgeving die in de republieken wordt gebruikt, is in overeenstemming gebracht met de federale wetgeving. Sinds 2014 is het zelfs strafbaar om oproepen te doen die de territoriale integriteit van Rusland schaden. Er zitten verschillende mensen in de gevangenis op beschuldiging van het bepleiten van separatisme.
Rusland zal geen referenda over autonomie toestaan, wat bijzonder hypocriet is gezien de manier waarop de Krim is overgenomen. Met amendementen op de Russische grondwet waarin het “geloof in God” als een traditionele waarde wordt gedefinieerd en waarin het Russische volk (in tegenstelling tot de andere nationaliteiten die in Rusland leven) als basis voor de staat wordt vastgelegd, zijn de andere nationaliteiten opnieuw in een tweederangspositie geplaatst.
Na twee wrede Tsjetsjeense oorlogen en opstanden die in totaal meer dan 12 jaar hebben geduurd en tot 250.000 doden hebben veroorzaakt, blijft Tsjetsjenië een staat binnen de staat. De Tsjetsjeense president – Kadyrov – staat dicht bij Poetin en bestuurt de republiek als zijn eigen persoonlijke leengoed, met onderdrukking, marteling en moord op wie het daar niet mee eens is. Geweld tegen vrouwen wordt als normaal beschouwd, eremoorden worden genegeerd. En sinds 2017 is er een heksenjacht op LGBT’s.
Sinds 2017 is de naburige Republiek Ingoesjetië, een van de armste regio’s van Rusland met een werkloosheidspercentage van 26%, het toneel van massaal protest tegen een poging van Tsjetsjenië om land over te nemen, wat tot een grote politieke crisis heeft geleid. We mogen niet vergeten dat het Ingoesjische volk een bittere historische ervaring had: na deportatie door Stalin naar Centraal-Azië en een terugkeer in 1957, was er een conflict met de Ossetiërs die in hun voormalige huizen woonden. Maar een andere, economische factor voedde het conflict ook: de officiële werkloosheid in de republiek is 26%, en zelfs hoger onder jongeren, terwijl het ook de Russische regio is met de laagste lonen.
In het 3 miljoen inwoners tellende Dagestan, waar 31 etnische groepen en 81 nationaliteiten wonen, is er de afgelopen jaren geprotesteerd door vrachtwagenchauffeurs, tegen de vernietiging van bossen en tegen corruptie en pesterijen van de politie. Het hoofd van de republiek werd ontslagen door Moskou, dat een militaire officier benoemde die niets met de regio te maken had. Dagestan heeft zich aangesloten bij republieken als Tatarstan, Karachay-Tsjerkessia en delen van Siberië die zich verzetten tegen de centralisatie.
Steeds meer regionale verantwoordelijken worden beschuldigd van corruptie en worden door het Centrum ontslagen. Bovendien gebruikt het Poetin-regime de middelen van de centrale regering niet om de onderontwikkelde regio’s te helpen, maar om de lokale elites te dwingen zich aan zijn heerschappij te houden.
Ook nu worden er aanvallen gepleegd op minderheidstalen. Het Russische parlement heeft een wet aangenomen waardoor in Tatarstan, waar de meeste inwoners Turks spreken, onderricht van de eigen taal enkel nog vrijwillig kan. De middelen voor scholen, musea en theaters die de Tatarentaal gebruiken zijn fors afgebouwd. In feite zijn alle andere talen in Rusland van secundair belang verklaard.
Een socialistisch standpunt
Het is belangrijk dat de socialisten lessen trekken uit deze gebeurtenissen om een uitgewerkt standpunt te ontwikkelen in het belang van de arbeidersklasse. Onze belangrijkste taak is het opbouwen van een maximale eenheid van de arbeidersklasse van verschillende nationaliteiten in een gemeenschappelijke strijd.
Het recht op zelfbeschikking
Zelfbeschikking is een belangrijk recht voor alle naties. Sommigen proberen het belang ervan te beperken door alleen “culturele zelfbeschikking” te ondersteunen – het recht om de eigen taal te gebruiken, culturele instellingen te ontwikkelen, enzovoort. Als marxisten steunen we deze rechten natuurlijk niet alleen in woorden, maar vechten we ook voor de middelen om ze te realiseren. Maar deze rechten zijn zinloos als we de politieke rechten van naties niet volledig ondersteunen, in Lenins woorden “tot en met de afscheiding.”
Toen Lenin deze eis formuleerde, had hij de noodzaak in gedachten om nationale staten op te richten met hun eigen taal, afgebakende grenzen en heersende instellingen als onderdeel van het proces van de burgerlijk-democratische revolutie. De eis werd nog belangrijker in het tijdperk van het imperialisme, toen de dominante machten de ontwikkeling van nieuwe onafhankelijke staten aan banden legden. De acties van Lenin en de bolsjewieken om zelfbeschikking te verlenen aan een reeks republieken speelden een grote rol in het winnen van steun voor de nieuwe regering. Stalins weigering om dit te accepteren en zijn brute behandeling van de naties hebben het Sovjetsysteem sterk in diskrediet gebracht. Het is niet verwonderlijk dat naarmate de ontevredenheid over de heerschappij van de stalinistische bureaucratie in de jaren tachtig van de vorige eeuw groeide, een groot deel ervan op nationale leest geschoeid was, met oproepen tot meer autonomie en vervolgens tot afscheiding van de Sovjet-Unie.
Toen de nationale spanningen in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig explodeerden, stelden wij als marxisten dat de republieken die deel uitmaakten van de Sovjet-Unie het recht op zelfbeschikking moesten hebben. Daarmee zetten we niet alleen de revolutionaire tradities van de bolsjewistische revolutie voort, maar ook die van Trotski en de linkse oppositie, die aan het eind van de jaren dertig betoogden dat Oekraïne een apart, onafhankelijk, socialistisch Oekraïne moest worden. Maar wat even belangrijk is: als we dit niet hadden gedaan, zouden we ons hebben afgesneden van de massa van arbeiders en jongeren in deze landen die strijden voor onafhankelijkheid.
Dat betekende niet dat we toen de rechten van de nationale minderheden in de nieuwe, onafhankelijke landen hebben genegeerd. Wij hebben ons verzet tegen elke poging om de taalrechten te beperken, bijvoorbeeld in de Baltische staten, waar de Russische minderheid na 1991 met grote discriminatie werd geconfronteerd. Wij hebben ervoor gepleit dat regio’s als Transdnjestrië het recht hebben op autonomie binnen Moldavië, of om onafhankelijk te zijn als de bevolking dat zou willen.
Het proces van kapitalistisch herstel raakte in een stroomversnelling, waarbij we waarschuwden dat de werkende klasse de controle over de nieuwe onafhankelijke landen moest krijgen. Zoniet zou ze geen economisch of politiek voordeel halen en zelfs niet de echte onafhankelijkheid bekomen die werd nagestreefd. Toen de Sovjet-Unie ineenstortte, ontstonden er vijftien nieuwe kapitalistische landen, die formeel onafhankelijk waren, maar de inzet van strijd tussen de imperialistische machten waren, waaronder het nieuwe kapitalistische Rusland. Verschillende van de nieuwe staten zijn autoritair. De meeste hebben nog steeds te lijden onder grote armoede en sociale problemen.
Voor kleinere, arme naties of regio’s die in de tang zitten tussen de imperialistische belangen, is echte onafhankelijkheid of zelfs autonomie onder het kapitalisme niet mogelijk. Zelfs het machtige “onafhankelijke” Rusland is als kapitalistische staat niet in staat om al zijn burgers een fatsoenlijke levensstandaard te bieden of om echte democratische rechten te verlenen, en het beperkt op zijn beurt de rechten van nationaliteiten in Rusland. Evenmin is er een uitweg te vinden door steun en bescherming te vragen van de ene of de andere machthebber. Welke weg men ook kiest, het kapitalistische establishment zal de natuurlijke grondstoffen en de lage lonen uitbuiten om de winsten te verhogen, terwijl de armen met een laag inkomen blijven zitten. Een eerste stap om de onafhankelijkheid te garanderen is ervoor te zorgen dat alle natuurlijke grondstoffen van de regio worden genationaliseerd.
Het recht op zelfbeschikking steunen betekent niet dat we in alle gevallen en onder alle omstandigheden automatisch om een afscheiding vragen. Het belangrijkste criterium bij de besluitvorming is de stemming van de arbeidersklasse zelf. Als socialisten zich uitspreken voor de afscheiding van het ene volk van het andere, doen we dat niet om de belangen van een nationale burgerlijke groepering te bevorderen, maar om de solidariteit en de eenheid van de arbeiders van alle nationaliteiten op te bouwen.
De taalkwestie
Dit is nog meer het geval in veel van de regio’s van de voormalige Sovjet-Unie, waar in een relatief klein gebied verschillende nationaliteiten of etnische groepen samenleven. De erkenning van gelijke rechten voor nationaliteiten en talen is in het belang van de solidariteit van de werkende klasse. Het is noodzakelijk om het minste gebrek aan vertrouwen tussen nationale groepen, elke vorm van vervreemding, verdenking of vijandigheid uit de weg te ruimen. Volledig gelijke rechten betekent de weigering van voorrechten voor een bepaalde taal. De pogingen om één staatstaal in te voeren in de Baltische staten, maar ook in Moldavië, Oekraïne en nu Rusland, leiden onmiddellijk tot een toename van wantrouwen.
Wij zijn daarentegen van mening dat alle culturen en talen bestaansrecht hebben en in alle regio’s moeten worden opgenomen in het door de staat gefinancierde onderwijs. De mogelijkheid om de eigen nationale taal te leren en te gebruiken is immers een fundamenteel onderdeel van het zelfbeschikkingsrecht van naties.
Sociale bevrijding
Door het recht van naties op zelfbeschikking op te eisen en te verdedigen, verwerpen wij alle gedwongen banden. Marxisten verzetten zich tegen privileges aan een bepaald land boven een ander. Gewelddadige, feodale of militaire methoden moeten worden vervangen door vrijwillige verbintenissen. In lijn hiermee steunen wij het recht van naties op zelfbeschikking volledig. Gewone werkende mensen, 99% van de bevolking, kan hier alleen maar baat bij hebben.
Noch de scheiding, noch de eenwording op zich kan het doel zijn en is geen oplossing voor alle problemen. Maar zelfbeschikking maakt nationale en culturele vooruitgang mogelijk. Het is een middel om echte sociale bevrijding te garanderen, een maximale materiële en creatieve ontwikkeling van het individu en van de samenleving als geheel. Dit zal niet mogelijk zijn als de rijkdom van de nieuwe samenleving in private handen blijft, als het kapitalisme de natuurlijke grondstoffen en de arbeidskrachten van elk nieuw land blijft exploiteren. Het is daarom noodzakelijk om te strijden voor het ten dienste stellen van alle natuurlijke, menselijke en andere grondstoffen aan de hele samenleving. Er moet sprake zijn van sociaal eigendom en een democratische planeconomie, een werkelijk vrije en gelijke, socialistische samenleving.
Conflicten
De arbeidersklasse was niet onafhankelijk georganiseerd en speelde geen leidende rol in zelfbeschikkingsstrijd toen de Sovjet-Unie instortte. Hierdoor werden de nieuwe naties of republieken al snel onderworpen aan een strijd tussen de belangen van de verschillende groepen of clans binnen de nationale elite en de burgerij, nog verergerd door de tegenstellingen en conflicten tussen verschillende imperialistische belangen.
Nationale oorlogen, interetnische conflicten zijn voorbeelden van hoe de kapitalisten het principe van verdeel en heers gebruiken. Etnische verdeeldheid is de beste methode om een wig te drijven tussen arbeiders, waardoor ze gedwongen worden hun naaste te wantrouwen en te haten, terwijl de echte vijand van beide de kapitalistische klasse zelf is. Door gevoelens te verdelen en te vergiftigen met behulp van nationalistische stemmingen kan de heersende elite de arbeidersklasse beter domineren en uitbuiten.
Daarom zijn de socialisten volledig tegen discriminatie van welke etnische groep dan ook en verdedigen wij de rechten van de onderdrukte arbeiders en de uitgebuite volkeren van alle nationaliteiten. In die regio’s of gebieden waar de heersende elite erin geslaagd is een conflict tussen nationaliteiten op te rakelen (waarbij dit kan leiden tot gewapende confrontaties en oorlogen), zijn socialisten van mening dat het de verantwoordelijkheid van de arbeidersklasse en haar organisaties is om tegen dergelijke acties op te komen en de verdediging van minderheidsgroepen op te nemen en indien nodig de verdediging van werkenden van alle nationaliteiten tegen gewapende aanvallen te organiseren.
De enige manier om de arbeiders te verdedigen tegen aanvallen en om echte autonomie of onafhankelijkheid te bereiken is het ontwikkelen van een sterke, onafhankelijke arbeidersbeweging die in staat is om te strijden en het kapitalisme omver te werpen. De eerste stap in die richting is het verwerpen van elke poging om de arbeidersklasse te verdelen langs nationale of etnische lijnen. Dit betekent de noodzaak om arbeidersorganisaties op te bouwen die zich kunnen verzetten tegen nationalistische demagogie, en die in staat zijn om de belangen van alle arbeiders te verdedigen.
Organisatie is echter niet voldoende, het is ook noodzakelijk om deze organisaties te wapenen met een politiek programma gericht op het mobiliseren van de arbeidersklasse ter verdediging van haar dagelijkse belangen, en om de banken, de grote industrie en de natuurlijke grondstoffen over te nemen, zodat ze op een democratische manier kunnen worden gepland in het belang van alle werkenden, om een echte socialistische samenleving te vestigen. Alleen dan wordt het mogelijk om echte onafhankelijkheid te garanderen aan de nationaliteiten die dat wensen als onderdeel van een gelijke en vrijwillige federatie of confederatie van arbeidersstaten.
-
Oost-Europa 1989. Revolutionaire beweging met contrarevolutionaire gevolgen
Analyse door Rob Jones – Sotsialisticheskaya Alternativa (Rusland)
In Polen kwam op 13 september 1989 een regering onder leiding van de vakbond ‘Solidarnosc’ aan de macht: de eerste ‘niet-communistische’ regering in het voormalige Sovjetblok sinds 1948. Twee maanden later werd de Berlijnse Muur afgebroken. De spectaculaire gebeurtenissen van 1989 in Oost-Europa, althans op dat ogenblik, inspireerden de arbeidersklasse van de hele wereld, ook al eindigde het jaar met de live op televisie uitgezonden executie van de gehate Roemeense dictator, Nicolae Ceau?escu, en zijn vrouw Elena.
In slechts twee jaar tijd werd het voormalige Oost-Duitsland overgenomen door het Westen, Joegoslavië werd opgedeeld en na de mislukte staatsgreep in augustus 1991 viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Het kapitalisme werd in de hele regio hersteld. De Koude Oorlog eindigde toen het ‘Warschaupact’, het militaire blok dat was opgericht tegen het Amerikaanse imperialisme, instortte. De burgerlijke filosoof Francis Fukuyama kondigde het ‘einde van de geschiedenis’ aan.
Ramp na 1989
De massabewegingen werden gedreven door de hoop dat het leven drastisch beter zou worden indien de gruwelijke bureaucratieën die het Sovjet-blok beheersten aan de kant geschoven werden. De regio bracht het daaropvolgende decennium echter in een verschrikkelijke economische depressie door, erger dan die van de jaren 1930. De voorheen centraal geplande economie werd vervangen door de chaos van de vrije markt. Zelfs de Wereldbank, een van de belangrijkste architecten van de overgang, meldde dat het BBP in Midden- en Oost-Europa tussen 1989 en 2000 met 15% was gedaald en in de voormalige USSR met 40%. Het aantal mensen in absolute armoede steeg van 4% tot 20%.
Voor het eerst sinds 1945 braken er oorlogen uit in Europa en Centraal-Azië. Wrede etnische conflicten hebben naar schatting 140.000 mensen het leven gekost en 4 miljoen mensen ontheemd omdat de imperialistische mogendheden en de nieuwe nationale elites vochten om de verdeling van het voormalige Joegoslavië. Minstens 150.000 mensen stierven in de twee Russisch-Tsjetsjeense oorlogen en nog eens 60.000 in de Tadzjiekse burgeroorlog. De conflicten in Moldavië, Georgië, tussen Armenië en Azerbeidzjan en in Oost-Oekraïne blijven onopgelost.
Eerste tekenen van Sovjet-ontevredenheid
De voormalige stalinistische staten waren autoritaire regimes met grootschalige controle op de bevolking en onderdrukking van tegenstanders. De eerste tekenen van ontevredenheid in de Sovjet-Unie volgden vaak op toevallige gebeurtenissen of secundaire kwesties. De explosie en de brand in de kerncentrale van Tsjernobyl in 1987 deden de bezorgdheid over het milieu toenemen. In de drie Baltische staten, waarvan de opname in de Sovjet-Unie als onderdeel van het Hitler-Stalin-pact in 1939 een zeer bittere nasmaak achterliet, ontwikkelden zich in eerste instantie nationalistische protesten rond milieukwesties. In Estland was dit rond plannen om te beginnen met de fosfaatwinning; in Letland tegen de bouw van een waterkrachtcentrale. Mensen begonnen ‘vaderlandslievende liederen’ te zingen na officiële muziekfestivals. In de Kaukasische republieken bleek uit een aardbeving die 50.000 doden veroorzaakte in een gebied in de buurt van een kerncentrale dat er een gebrek aan medische voorzieningen was en dat de woningen niet goed gebouwd waren. Dit leidde tot een massale escalatie van nationalistische sentimenten en het begin van de Nagorno-Karabach oorlog.
Oost-Europese ervaring
In de rest van Oost-Europa bouwden de protesten eind jaren tachtig voort op eerdere ervaringen van verzet tegen het stalinistische bewind. In de voormalige DDR (Oost-Duitsland) nam de arbeidersklasse in 1953 en vervolgens in Hongarije in 1956 deel aan algemene stakingen om de terugtrekking van de Sovjet-troepen en vrije verkiezingen te eisen, met behoud van de socialistische eigendom van de industrie, maar geleid door arbeidersraden met vrije vakbonden, het stakings- en vergaderingsrecht, persvrijheid en godsdienstvrijheid, enzovoort.
Deze eisen, basisvereisten in een democratische arbeidersrepubliek, waren voor Moskou onaanvaardbaar. Beide opstanden werden brutaal neergeslagen door Sovjet-tanks. Werkenden bleven verbitterd achter, terwijl het Sovjetsysteem internationaal in diskrediet werd gebracht. De communistische partijleden werden bekend als ‘tankies’.
De wortels van het stalinisme
De acties van de toenmalige Sovjetleiding die door Stalin en zijn opvolger, de zogenaamde hervormer Chroesjtstjov, werd gecreëerd, stonden ver af van de idealen van Lenin, Trotski en de bolsjewieken in 1917. De Russische Revolutie had als doel om een echte democratische en socialistische samenleving op te bouwen waarin de rijkdom en de middelen van het land in publiek bezit werden genomen met productie en distributie gepland door gekozen arbeiderscomités. De bolsjewieken waren internationalistisch en garandeerden het zelfbeschikkingsrecht van de naties van het voormalige Russische keizerrijk, terwijl ze pleitten voor een vrijwillige federatie van socialistische staten. De bolsjewieken waren ervan overtuigd dat de nieuwe arbeidersrepubliek alleen kon overleven en naar het socialisme toe kon groeien als in de meer ontwikkelde landen revoluties ontwikkelden.
De revolutionaire golf die een einde maakte aan de oorlog en aan de Duitse monarchie, waarbij in Hongarije en Beieren Sovjetrepublieken werden hervormd en in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije sovjets, mislukte helaas. De nieuwe Russische republiek werd aangevallen door 15 imperialistische legers die bij de ondersteuning van de reactionaire witte legers een ravage aanrichtten. Veel van de beste arbeiders werden bij de gevechten betrokken en kwamen om het leven. Anderen moesten de fabrieken verlaten om de nieuwe staat te beheren. Het revolutionaire Rusland was uitgeput, verwoest en geïsoleerd aan het einde aan de burgeroorlog.
Een laag van bureaucraten, van wie velen zich tegen de revolutie hadden verzet en die zich door het uitblijven van een internationale revolutie gesterkt wisten, vond in Jozef Stalin een leider. Deze laag nam de politieke macht over van de arbeidersklasse. Het consolideerde zijn macht door middel van een nieuwe burgeroorlog met massale arrestaties, terreur en executies van oude bolsjewieken. Het internationalisme werd vervangen door de ideologie van ‘socialisme in één land’. In feite was dit een politieke contrarevolutie die een bureaucratisch staatsapparaat vestigde waarin heel wat elementen van de tsaristische en zelfs kapitalistische samenleving toezicht hielden op de genationaliseerde planeconomie. Zoals Trotski verklaarde, was er voor het herstel van een echte Sovjetdemocratie geen sociale revolutie nodig om de economische basis van de samenleving te veranderen, maar een politieke revolutie om de bureaucratie omver te werpen.
Verspreiding van het stalinisme in Oost-Europa
Ondanks de incompetentie van de stalinistische bureaucratie en dankzij de planeconomie en de vastberadenheid van het sovjetvolk, kwam de Sovjet-Unie als winnaar uit de Tweede Wereldoorlog. Oost-Europa, waaronder een deel van Duitsland, werd gecontroleerd door het Sovjetleger. Naarmate het vorderde, stortten de oude burgerlijke staten in en, vooral in Tsjecho-Slowakije, ontwikkelde zich een ontluikende revolutionaire beweging. Aanvankelijk wilde Stalin het kapitalisme in de regio in stand houden met marionettenregeringen als buffer tussen Oost en West. Maar deze positie bleek niet houdbaar. Uit angst voor de ontwikkeling van onafhankelijke socialistische republieken waarmee het idee van ‘socialisme in één land’ werd ondermijnd, ontbond het Sovjetleger de protestbewegingen. De bureaucratische planeconomie werd
uitgebreid tot de hele regio. Waar de Russische Revolutie een ontaarding kende, zouden de nieuwe regimes in Oost-Europa vanaf het begin misvormd zijn.
De planeconomie had te lijden onder vreselijk bureaucratisch wanbeheer en verspilling, maar bleek toch een tijdlang efficiënter te zijn dan de markteconomie van het Westen. In de Sovjet-Unie zelf groeide de economie. In de jaren zeventig bereikte de levensstandaard bijna het westerse niveau. In de verwoeste economieën van Oost-Europa was de groei per hoofd van de bevolking in de twintig jaar na de oorlog ongeveer 2,4 keer hoger dan in Europa als geheel.
Dit verklaart voor een groot deel waarom de opstanden in de DDR en Hongarije, waar de arbeiders zich de vooroorlogse fascistische regimes herinnerden, geen antisocialistisch karakter kregen. De voornaamste eisen waren de terugtrekking van het Sovjetleger en de eis dat arbeidersdemocratie een einde moest maken aan de bureaucratische overheersing.
Toen Stalin aan de macht kwam, telde de bureaucratie een paar honderdduizend mensen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was het een 20 miljoen sterk en alomvattend monster geworden. De bureaucratie verspilde niet alleen een deel van de maatschappelijke rijkdom door diefstal en omkoping, maar ook door bureaucratische incompetentie die ervoor zorgde dat tot 30% van de industriële en landbouwproductie verloren ging. Zelfs om begraven te worden, was er omkoping nodig. Aan het hoofd stond een kleine elite met een bijzonder luxueuze levensstijl. Denk maar aan de collectie luxewagens van Brezjnev.
Praagse Lente
In Oost-Europa was de situatie moeilijker. De stalinisten eisten dat deze landen enorme herstelbetalingen zouden doen voor de oorlogsschade op het grondgebied van de Sovjet-Unie. Er ontstonden onevenwichtigheden doordat het Sovjetregime grote nadruk legde op de ontwikkeling van de zware industrie, vooral in de defensiesector, ten koste van de consumptiegoederen.
Deze onevenwichtigheden troffen vooral Tsjecho-Slowakije, dat voor de oorlog een relatief ontwikkelde industriële economie had. In 1953 gaf het Kremlin opdracht tot een devaluatie van de munt, waardoor de levensstandaard met 11% daalde. De economie had het volgende decennium moeite om te groeien. Toen Alexander Dubcek in 1968 voorzitter van de Tsjechische Communistische Partij werd, lanceerde hij een programma om de economie te liberaliseren en beperkte democratische rechten in te voeren: ‘socialisme met een menselijk gezicht’. Tijdens de Praagse Lente van 1968 kreeg zijn programma massaal steun.
Aanvankelijk probeerde het Kremlin Dubcek ervan te overtuigen om van deze hervormingen af te zien. Onder druk van de naburige stalinistische staten werd in augustus tot repressie overgegaan: de Praagse Lente werd verpletterd door Sovjet-tanks.
Solidarnosc
In het naburige Polen maakte de dramatische stijging van de voedselprijzen het leven moeilijk voor de arbeidersklasse. In 1976 werd dit ongenoegen met geweld de kop ingedrukt. Maar ondergronds vormden oppositiekringen een nieuwe onafhankelijke vakbond. Toen in 1980 stakingen uitbraken op de iconische Lenin-werf in Gdansk, werd de vakbond ‘Solidarnosc’ opgericht. In 1981 organiseerde zij een succesvolle vier uur durende algemene staking met 14 miljoen arbeiders, waaronder veel gewone communisten. In december werd de staat van beleg afgekondigd en kwam het tot grootschalige repressie.
Solidarnosc werd opgericht om het recht te verdedigen van werkenden om zich te organiseren tegen prijsstijgingen, voor fatsoenlijke lonen en in belangrijke mate ook tegen de Poolse bureaucratie. Aangezwengeld door de lange geschiedenis van tsaristische onderdrukking van Polen voerde ‘Solidarnosc’ ook campagne tegen de Sovjet-aanwezigheid in het land. Maar de invloed van intellectuelen rond de ‘KOR’-groep en in toenemende mate van de katholieke kerk, op onder meer vakbondsleider Lech Walesa, duwde de vakbond niet alleen in een anti-stalinistische richting, maar in toenemende mate ook in verzet tegen het socialisme in het algemeen.
Dit was niet onvermijdelijk. Op het eerste congres van Solidarnosc, dat voor de staat van beleg werd gehouden, positioneerde de leiding de vakbond als een instrument om te onderhandelen over toegevingen van de regering. Het stelde zelfs voor dat de leden op vrijwillige basis op zaterdag zouden werken om het land uit de economische crisis te helpen. Een radicale minderheid, misschien 40% van de afgevaardigden, argumenteerde dat “het zelfbestuur van arbeiders de basis zal vormen voor een zelfbesturende republiek.” Dit werd opgenomen in het programma van Solidarnosc.
Verkeerde positie
Hoewel het bedoeld was als meer radicale weg, maakte het zelfbeheer dat door deze groep voorgesteld werd de weg vrij voor ondernemingen die economisch onafhankelijk waren en onderhevig aan de markt. Het zou uiteindelijk, zoals in Joegoslavië, tot kapitalistisch herstel geleid hebben. De radicale minderheid stelde geen programma voor om de stalinistische bureaucratie aan te pakken.
Generaal Jaruzelski, die de staat van beleg afkondigde, beweerde later dat het Kremlin hem niet wilde helpen, en dat de VS zijn machtsovername steunde. Zijn probleem was dat de wind van verandering zich in de Sovjet-Unie aan het opbouwen was. Na de dood van Brezjnev nam Joeri Andropov, die de onderdrukking van de Hongaarse opstand had geleid en ook de KGB leidde, over. Hij had geconcludeerd dat er verandering nodig was om de heerschappij van de Sovjet-bureaucratie te kunnen handhaven. Zijn korte heerschappij, gevolgd door de nog kortere termijn van de bejaarde Viktor Tsjernenko, maakte in 1985 de weg vrij voor Michail Gorbatsjov.
De hardliners waren op hun retour in de Sovjet-Unie. Jaruzelski kon het niet riskeren dat er een openlijke opstand tegen zijn autoritair bewind kwam. Hij begon een dialoog met Solidarnosc, waar de radicalen na verloop van tijd geïsoleerd waren geraakt en plaats maakten voor openlijke verdedigers van het kapitalisme. Er was een belangrijk keerpunt in 1988 toen Margaret Thatcher een bezoek bracht aan Gdansk om eerst met de communistische leiding te spreken en vervolgens met Solidarnosc. Amper tien maanden later kwamen er vrije verkiezingen die Solidarnosc overtuigend won.
Oorsprong van etnische conflicten
In Joegoslavië ontwikkelde zich een andere crisis. Na zijn botsing met Stalin in 1948 had Josip Tito de bureaucratie in stand gehouden, maar met een zekere onafhankelijkheid van Moskou. Tito gebruikte zijn gezag als partizanenleider tijdens de Tweede Wereldoorlog en slaagde erin een evenwicht te bewaren tussen de zeven naties in Joegoslavië. Dit was mee mogelijk omdat de economie een sterke groei kende. Tegen zijn dood in 1980 kampte het model van ‘marktsocialisme’ gebaseerd op ‘zelfbeheer’ echter met toenemende buitenlandse schulden en een werkloosheid van 20%. Er kwam hulp van het IMF die gepaard ging met ‘hervormingen’ om de economie te openen voor het Westen.
Tito was weg en de economische situatie leidde tot ongenoegen. De nieuwe Servische leider, Slobodan Milosevic, probeerde hiervan gebruik te maken om de Servische overheersing te versterken. Hij botste daarbij op hevig verzet van de leiders van andere republieken, die elk hun deel van de koek wilden naarmate het land uiteenviel. Toen Milosovic de Kosovaarse autonomie in Servië probeerde op te heffen, gingen de Kosovaarse mijnwerkers in staking. De basis was gelegd voor de etnische conflicten van de jaren 1990.
‘Perestrojka’ en ‘Glasnost’ veroorzaken chaos
Nu kwam er in de Sovjet-Unie zelf een ernstige crisis op gang. Gorbatsjov vertegenwoordigde de bureaucraten die de noodzaak zagen om de economie nieuw leven in te blazen. Hij begon met een verbod op alcohol, dat als
een boemerang terugkeerde toen er een suikertekort ontstond doordat mensen eigen sterke drank distilleerden. Vervolgens leidde zijn hervormingsprogramma van ‘glasnost’ (openheid) en ‘perestrojka’ (wederopbouw) tot toenemende economische chaos. De Sovjetmassa’s zagen dat de heersende elite in een crisis verkeerde. Dit gaf hen vertrouwen om zich uit te spreken. De heersende elite had de massa’s zestig jaar lang buiten de politiek gehouden. De terugkeer gebeurde eerst voorzichtig, maar kende een explosieve ontwikkeling naarmate het vertrouwen groeide.
Zoals reeds opgemerkt, hadden de eerste protesten betrekking op het milieu. De lucht in veel steden was zo vervuild dat de levensverwachting daalde. Het Baikalmeer en de Kaspische Zee waren vervuild door industrieel afval. Het Aralmeer in Centraal-Azië, ooit het op drie na grootste meer ter wereld, was vrijwel verdwenen door Brezjnev’s gedwongen katoenteelt in Oezbekistan.
Deze protesten toonden een enorme ontevredenheid in de Sovjetmaatschappij, ook rond de nationale kwestie. Toen de bolsjewieken in 1917 aan de macht kwamen, hadden ze een zeer geavanceerde en gevoelige benadering van nationale minderheden. De kapitalistische voorlopige regering die van februari tot oktober 1917 in Rusland aan de macht was, beloofde vrijheid voor de nationale minderheden maar kon dit niet waarmaken. De Bolsjewieken daarentegen hadden minder dan een week nodig om het recht op onafhankelijkheid van Finland te erkennen. Dit werd snel gevolgd door steun voor de onafhankelijkheid van Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Estland, Transkaukasië, Wit-Rusland, Polen en Letland. Onder Stalin en zijn opvolgers werd daarentegen alles beslist in het belang van de gecentraliseerde staatsbureaucratie.
De opgekropte frustraties kregen de vrije loop toen nationale minderheden vochten om aan de repressieve, gecentraliseerde controle te ontsnappen. Terwijl de massa’s vochten voor nationale bevrijding, trokken grote delen van de heersende elite, die het einde van de Sovjet-Unie voelden naderen, de nationalistische kaart om de roep naar nationale bevrijding in hun eigen belang te gebruiken.
In 1988 was er een bloedige waarschuwing voor latere gebeurtenissen. Om een einde te maken aan een massabeweging voor de overdracht van Nagorno-Karabach van Azerbeidzjan naar Armenië, organiseerde de communistische partij een bloedige pogrom: honderden Armeniërs werden vermoord. De daaruit voortvloeiende etnische oorlog duurde jaren en is nog steeds niet opgelost.
De val van de Berlijnse Muur
De gebeurtenissen in Oost-Europa versnelden de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, die op hun beurt de processen elders versnelden. Toen Oost-Duitsers de toename van het publieke debat in Moskou zagen, iets waartegen de DDR-leiding zich probeerde te verzetten, en de Hongaarse en Tsjechoslowaakse regeringen beslisten om reizen naar West-Europa toe te laten, ontstonden wekelijkse betogingen die in november uitmondden in een miljoen mensen tellende optocht in Oost-Berlijn.
Aanvankelijk wilde men geen hereniging met het kapitalistische West-Duitsland. De eisen van de betogers waren: “vrije verkiezingen, vrije media, vrijheid van reizen en democratisch socialisme.” Er was echter geen georganiseerde kracht die deze eisen concreet opnam. De West-Duitse burgerij zag een kans om het land onder haar controle te herenigen. Na de val van de Berlijnse Muur werd een ‘schoktherapie’ toegepast met een snelle en brute herinvoering van het kapitalisme.
Mijnwerkersstaking in de Sovjet-Unie
De doodsklok van het Sovjetregime luidde in juli 1989 toen een massale staking van mijnwerkers uitbrak in het Kuzbass-kolenveld in Siberië, Donbass in Oekraïne, Vorkuta in de poolcirkel en Karaganda in de Kazachse steppe.
De heersende elite beweerde dat de Sovjet-Unie een “ontwikkelde socialistische samenleving” was die in het belang van de arbeidersklasse werd geleid. De realiteit was heel anders. Veel arbeiders kenden vreselijke leef- en werkomstandigheden. De mijnwerkers in Siberië en de poolcirkel hadden relatief hoge lonen, maar er was niets om hun geld aan uit te geven. Vaak woonden meerdere gezinnen samen in houten barakken van voor de revolutie.
Toen de zeep op was in de douches van de mijnen, barstte de beweging helemaal los. Honderdduizenden mijnwerkers staakten en eisten betere levensomstandigheden en minder bureaucratie. De mijnwerkers stonden voor een keuze. Met een eigen politieke partij hadden ze de bureaucratie kunnen omverwerpen om een echt socialistische samenleving op te bouwen. Het had kunnen leiden tot arbeiderscontrole en –bestuur op alle niveaus. Het had kunnen leiden tot vrijheid van vakbonden en politieke partijen, vrijheid om te reizen en vrijheid van protest. Het recht op zelfbeschikking had kunnen leiden tot een echte unie van vrije, gelijkwaardige socialistische staten. De middelen die vrijkwamen door het einde van de verspilling en overconsumptie van de bureaucratie, zouden de levensomstandigheden van de werknemers drastisch verbeteren.
De arbeiders waren echter politiek onvoorbereid. Bovendien had een groeiende laag van de bureaucratie eigen plannen. De partijbazen werden aangetrokken door de westerse levensstijl, dit was vooral zo onder de bevoorrechte Jonge Communisten en leden van de KGB die thuis westerse mode droegen en naar geïmporteerde muziek luisterden. Veel van deze parasitaire bureaucraten zagen hun systeem spartelen en keken naar het kapitalisme om hun eigen vel te redden.
Zij pleitten steeds vaker voor markthervormingen. Om “een beschaafde samenleving” te herstellen, moest de industrie in private handen komen, dat wil zeggen in hun handen. De arbeidersklasse kwam niet met een alternatief, waardoor deze ideeën terrein wonnen in de hele samenleving.
De ‘perestrojka’ van Gorbatsjov was bedoeld om de verspilling en het wanbeheer van de bureaucratie te verminderen zonder de macht van hen over te nemen: hervormingen van bovenaf om revolutie van onderuit te voorkomen. Het opende echter de deur naar kapitalistisch herstel in de Sovjet-Unie en Oost-Europa.
Inspiratie maar teleurstelling
Al wie bij deze gebeurtenissen betrokken was, moest wel onder de indruk zijn van de vastberadenheid en het initiatief van degenen die voor een betere samenleving opkwamen. Er waren de werkenden van Boedapest die slechts enkele dagen nodig hadden om een nationaal politiek systeem te organiseren gebaseerd op gekozen arbeidersraden en een arbeidersparlement. Degenen die alle wegwijzers veranderden om de Sovjet-tanks die Tsjecho-Slowakije binnenvielen in verwarring te brengen. De Poolse vrouwen die tijdens de staat van beleg het ondergrondse verzet organiseerden. Arbeiders in Berlijn die geen printer hadden, maakten er een van een oude wasmachine. De Azeris in Nagorno-Kharabach die hun Armeense buren voor de stalinistische geïnspireerde pogroms verborgen hielden. De Siberische mijnwerkers die in staking gingen en de hele stad onder controle kregen. De lijst is eindeloos.
Het is ook opvallend hoe snel de gebeurtenissen zich ontvouwden, vaak veroorzaakt door schijnbaar onschuldige kwesties, of het nu ging om de bouw van een nieuwe fosfaatmijn of de manipulatie van lokale verkiezingen, verwoesting veroorzaakt door een aardbeving of het gebrek aan zeep in douches. Boris Popovkin, een mijnwerker uit Vorkuta (en later lid van het CWI), toonde in juli 1989 de noodzaak van doortastende actie toen hij zijn werkmakkers op een massabijeenkomst overtuigde om het compromisvoorstel van het stedelijke stakerscomité af te wijzen. Hij waarschuwde dat “op compromissen gerichte tactieken nooit tot succes leiden.” De beweging groeide van daaruit en bracht binnen twee jaar de almachtige stalinistische bureaucratie ten val.
Naarmate de gebeurtenissen zich in een razend tempo voltrekken, groeit ook het bewustzijn. Maar zoals de gebeurtenissen van 1989 aantonen, is er een ideologische strijd om de politieke leiding van de beweging. Wat begon als een potentieel revolutionaire beweging tegen het stalinisme in Oost-Europa, leidde uiteindelijk tot het overdragen van de macht aan contrarevolutionairen. Als werkenden niet willen dat vijandige klassenkrachten winnen, moeten ze een eigen politiek alternatief opzetten: een partij met een socialistisch programma. Het werk om een dergelijk alternatief op te bouwen kan niet worden uitgesteld totdat de beweging van start gaat, socialisten moeten zich nu organiseren om voorbereid te zijn.
Het waren natuurlijk in de eerste plaats de werkenden en de jongeren die het slachtoffer waren van het etnisch geweld en de vluchtelingenstroom waarbij miljoenen Oost-Europeanen uit hun land wegtrokken op zoek naar werk. Zij betaalden de prijs voor de afwezigheid van een socialistisch alternatief op het stalinisme. Maar de ineenstorting van het stalinisme had ook internationaal een diepgaand effect op de arbeidersbeweging. Sinds de overwinning van de bolsjewieken in 1917, zelfs tijdens de donkere dagen van Stalins zuiveringen en vervolgens de koude oorlog, toonde het bestaan van het Sovjetblok aan dat het mogelijk was om een alternatief voor het kapitalisme te hebben. Eens dit schijnbare alternatief verdwenen was, zagen we hoe voormalige linkse partijen doorheen de wereld zelfs in woorden de socialistische oriëntatie opgaven. Pas nu, na dertig jaar, is er een begin van een heropleving van steun voor socialistische ideeën, vooral onder de jongeren.
De revolutionaire linkerzijde was niet immuun voor dit proces. Er was theoretische onrust met hevige interne controverses. Het CWI (Committee for a Workers’ International) had het verval van het stalinisme onderschat en dacht zelfs in de jaren zeventig en tachtig dat het herstel van het kapitalisme onmogelijk was. Collectieve discussies tijdens deze periode, verrijkt door de ervaring van nieuwe leden uit de regio, droegen bij tot het rechtzetten van deze fout. Toch bleek een conservatieve laag binnen het CWI rond Ted Grant en Alan Woods niet in staat zich aan te passen aan deze scherpe verandering in de wereldsituatie. Ze klampten zich vast aan de oude ‘fundamentele’ formules, alvorens af te splitsen om een eigen organisatie (de IMT) te vormen, die jarenlang weigerde te aanvaarden dat er een kapitalistische restauratie had plaatsgevonden.
De gebeurtenissen van 1989 toonden de kracht van de georganiseerde arbeidersklasse. Het is nu onze taak om ervoor te zorgen dat we de volgende keer klaar zijn om die energie te kanaliseren om een werkelijk democratische en internationalistische socialistische samenleving tot stand te brengen.
-
[Debat] Lenin en Trotski tegen de bureaucratie. Russische Revolutie en de overgangsmaatschappij
LSP verwelkomt een bijdrage van Eric Toussaint voor de site revolutie1917.com. Eric vroeg ons om een dossier over de overgangsmaatschappij na de Russische Revolutie te publiceren. We doen dit in zowel het Frans als het Nederlands en vroegen Eric Byl van LSP om een voorwoord te schrijven waarin ook enkele meningsverschillen aan bod komen. De bijdrage van Eric Toussaint verruimt ons inzicht en begrip over de toenmalige gebeurtenissen, verrijkt onze analyse en verplicht ons om soms dieper te graven. We zijn hem dan erkentelijk voor deze bijdrage.
Om het de lezer makkelijker te maken om dit materiaal te lezen, hebben we beide teksten in een pdf gegoten.
-
Leon Trotski: Van het oude gezin naar het nieuwe
De verwezenlijkingen van de Russische Revolutie worden vandaag vaak onder de mat geveegd. De herinnering aan wat de Sovjet-Unie was, wordt beperkt tot de grijze en afgrijselijke dictatuur onder het stalinisme. Er wordt bewust niet ingegaan op de sociale verworvenheden die in de eerste jaren na de revolutie werden afgedwongen. Op een ogenblik dat conservatieven wereldwijd opkomen voor ouderwetse waarden en in Rusland geweld binnen het gezin zelfs gedecriminaliseerd wordt, is het nuttig om te kijken hoe de prille Sovjet staat honderd jaar geleden het gezinsleven door elkaar schudde. Trotski schreef in 1923 een artikel hierover dat nu voor het eerst in het Nederlands verschijnt.
[divider]
Bron: Pravda, 13 juli 1923
Vertaald uit het Engels voor marxisme.be
De innerlijke verhoudingen en ontwikkelingen binnen het gezin zijn door hun aard erg moeilijk te onderzoeken en het minst onderworpen aan statistische gegevens. Het is dan ook niet gemakkelijk om te zeggen in welke mate gezinsverhoudingen vandaag gemakkelijker aangegaan en verbroken worden (in het eigenlijke leven, niet louter op papier) dan vroeger. We zijn in grote mate aangewezen om te oordelen op het gezicht. Het verschil tussen de prerevolutionaire periode en vandaag is bovendien dat alle problemen en dramatische conflicten in arbeidersgezinnen voorheen quasi niet opgemerkt werden door de arbeiders zelf, terwijl nu een groot aantal verantwoordelijke posities ingenomen is door arbeiders. Dit maakt dat hun leven meer in het voetlicht staat en elke tragedie in hun gezin leidt tot commentaar en soms tot geroddel.
Ook als we rekening houden met deze beperkingen, kan echter niet ontkend worden dat de gezinsverhoudingen, ook die van de arbeidersklasse, compleet veranderd zijn. Dit werd op de conferentie van de partijpropagandisten in Moskou als een vaststaand feit aangenomen waar het niet betwist werd. Alleen was iedereen er op een andere manier van overtuigd. Sommigen hadden ernstige bedenkingen, anderen waren terughoudend en nog anderen stonden perplex. Maar het was voor iedereen duidelijk dat er grote veranderingen plaatsvinden. Dit gebeurt op chaotische wijze, anderen menen op weerzinwekkende of tragische wijze, waarbij de verborgen mogelijkheden van het ontstaan van een nieuwe en hogere orde van het gezinsleven nog niet tot uiting gekomen zijn.
Er verscheen een beetje informatie over de desintegratie van het gezin in de media, maar slechts onregelmatig en in erg vage en algemene termen. In een artikel hierover las ik dat de desintegratie van het arbeidersgezin werd voorgesteld als een geval van “burgerlijke invloed op de arbeidersklasse.”
Zo eenvoudig is het niet. De oorsprong van de kwestie moet dieper gezocht worden en is veel complexer. De invloed van het burgerlijke verleden en het burgerlijke heden speelt zeker mee, maar het belangrijkste proces bestaat uit de moeilijke evolutie van het arbeidersgezin zelf, een evolutie die leidt tot een crisis waarvan we nu de eerste chaotische fasen zien.
De bijzonder destructieve invloed van de oorlog op het gezin is alom bekend. De oorlog zorgde er eerst en vooral voor dat het gezin automatisch werd ontbonden door mensen voor een lange tijd van elkaar te scheiden of door het toeval bijeen te brengen. Deze invloed van de oorlog werd verdergezet en versterkt door de revolutie. De oorlogsjaren doorbraken alles wat slechts overeind bleef door de inertie van historische traditie. Het brak de macht van de tsaren, de klassenprivileges en het oude traditionele gezin. De revolutie begon te bouwen aan een nieuwe staat en bereikte daarmee slechts de meest eenvoudige en dringende onmiddellijke doelstellingen.
Het economische onderdeel van dit probleem is veel complexer. De oorlog deed de oude economische orde wankelen, de revolutie wierp deze omver. We bouwen nu aan een nieuw economisch model, waarbij we vooral moeten voortbouwen op de oude elementen die op een nieuwe wijze georganiseerd worden. Op het vlak van economie zijn we slechts recent uit het dal van de vernietigende periode beginnen kruipen. De vooruitgang is nog erg traag en het bereiken van nieuwe socialistische vormen van economisch leven ligt nog ver van ons verwijderd. Maar we zijn wel uit die periode van vernietiging aan het komen. Het dieptepunt werd bereikt in de jaren 1920-21.
De eerste vernietigende periode is nog verre van voorbij in het gezinsleven. Het proces van desintegratie is nog volop aan de gang. We moeten daar rekening mee houden. Het gezinsleven en het huishouden gaat bij wijze van spreken nog door de periode 1920-21 en komt nog niet aan de standaard van 1923. Een huishouden is veel conservatiever dan het economische leven. Een van de redenen daarvoor is dat het veel minder bewust is. Op vlak van politiek en economie treedt de arbeidersklasse als geheel op waarbij de klasse gestuwd wordt door haar voortrekkers van de Communistische Partij om de historische doelstellingen van de arbeidersklasse te realiseren. In het gezinsleven is de arbeidersklasse verdeeld in de kleine cellen die elk een gezin en een familie vormen. De verandering van politiek regime, zelfs de verandering van de economische orde – waarbij de fabrieken in handen van de arbeiders komen – dit alles heeft zeker een invloed op het gezin, maar slechts indirect en van buitenaf zonder te raken aan de gezinstradities die uit het verleden geërfd werden.
Een radicale hervorming van het gezin en meer algemeen van het volledige huishouden vereist een grootschalige bewuste inspanning door de werkende massa’s en het veronderstelt het bestaan van een krachtige innerlijke drang naar cultuur en vooruitgang binnen de klasse zelf. Er is een stevige ploeg nodig om harde klonters aarde overhoop te halen. Het vestigen van een politieke gelijkheid van mannen en vrouwen in de Sovjet-staat was één probleem, het was het gemakkelijkste. Het is echter veel moeilijker om de volgende stap te nemen: het vestigen van industriële gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de fabrieken en de vakbonden, waarbij deze gelijkheid niet mag betekenen dat vrouwen er nadelen bijkrijgen. Om vervolgens effectief gelijkheid van man en vrouw binnen het gezin te krijgen, dat is een nog oneindig veel moeilijker probleem. Alle onze huishoudelijke gewoonten moeten betwist worden vooraleer dit mogelijk wordt. Het is evident dat we niet ernstig over gelijkheid in werk of politiek kunnen spreken zolang er geen effectieve gelijkheid van man en vrouw is in het gezin. Zo lang de vrouw gebonden is aan haar huishoudelijk werk, de zorg voor het gezin, het koken en het wassen, … zijn haar kansen om deelname aan het sociale en politieke leven bijzonder beperkt.
Het gemakkelijkste probleem was dat van de machtsovername. Maar toch eiste dat probleem al onze krachten op in de eerste periode van de revolutie. Het vroeg eindeloze opofferingen. De burgeroorlog vereiste maatregelen die bijzonder hard waren. Vulgaire filistijnen schreeuwden over de opmars van barbaarse normen, over de arbeidersklasse die bloedig en verdorven was geworden. Wat er echt gebeurde, was dat de arbeidersklasse met de middelen van het revolutionair geweld die ze in noodgedwongen in handen kreeg, begon te vechten voor een nieuwe cultuur, voor oprecht menselijke waarden.
In de eerste vier of vijf jaar gingen we economisch door een periode van vreselijke ineenstorting. De arbeidsproductiviteit viel zwaar terug, de productie was van een afschuwelijk slechte kwaliteit. Vijanden zagen, of kozen ervoor om dit te zien, hierin een teken van de rotheid van het Sovjet-bewind. In werkelijkheid was het een onvermijdelijke fase in de vernietiging van de oude economische vormen en waren het eerste hulpeloze pogingen om nieuwe vormen te creëren.
Met betrekking tot gezinsverhoudingen en het individuele leven in het algemeen, moeten we onvermijdelijk ook door een periode van desintegratie van wat er was, van de tradities die uit het verleden geërfd zijn en waar niet over nagedacht was. Maar op het vlak van het huishoudelijk leven begon de periode van kritiek en afbraak later, duurt het erg lang en neemt het pijnlijke vormen aan die erg complex zijn en niet altijd zichtbaar voor wie zich beperkt tot vage observaties. De progressieve stappen in verandering op vlak van de staat, de economie en het leven in het algemeen moeten erg duidelijk omschreven worden om te vermijden dat we panikeren omwille van de fenomenen die we waarnemen. We moeten leren om deze te beoordelen in hun juiste context, hun juiste plaats in de ontwikkeling van de arbeidersklasse te zien en bewust de nieuwe omstandigheden in de richting van socialistische levenswijzen leiden.
Deze waarschuwing is noodzakelijk, we horen immers al alarmerende stemmen. Op de conferentie van de Moskouse partijpropagandisten spraken sommige kameraden met een grote en natuurlijke angst over het gemak waarmee de oude gezinsbanden verbroken worden om nieuwe banden aan te gaan die even vluchtig zijn als de oude. De slachtoffers in al deze gevallen zijn de moeder en de kinderen. Wie heeft anderzijds in private gesprekken nog geen klachten gehoord over de ‘ineenstorting’ van de moraal onder de jongeren, in het bijzonder onder de Jonge Communisten? Niet alles van deze verwijten is overdreven, er zit een element van waarheid in. We moeten en zullen de donkere kanten van deze waarheid zeker bestrijden – dit is een strijd voor een hogere cultuur en een opleving van de menselijke persoonlijkheid. Maar om dit te kunnen doen, moeten we de basis van het probleem aanpakken zonder in reactionair gemoraliseerd of sentimentele neerbuigendheid te vervallen. We moeten eerst de feiten bekijken om duidelijker te zien wat er eigenlijk gebeurt.
Zoals we hierboven reeds aanhaalden, hebben de enorme gebeurtenissen van de oorlog en de revolutie de afgelopen jaren gevolgen op het gezin en de oude vormen. Hierna kwam de langzaam sluipende ondergrondse mol van het kritische denken, de bewuste studie en de evaluatie van de gezinsverhoudingen en levensvormen. Het waren de mechanische kracht van grote gebeurtenissen samen met de kritische kracht van een bewust geworden geest, die samen leidden tot de destructieve periode in de gezinsverhoudingen die we nu kennen. De Russische arbeider moet na de machtsovername op heel wat vlakken van zijn leven de eerste bewuste stappen in de richting van cultuur zetten. Onder impuls van grote schokken, heeft zijn persoonlijkheid voor het eerst traditionele levensvormen, huishoudelijke gewoonten, kerkelijke praktijken en relaties door elkaar geschud.
Het is niet verwonderlijk dat het protest van het individu, zijn revolte tegen het traditionele verleden, aanvankelijk anarchistische, of brutaler gezegd losbandige, vormen aanneemt. We zagen dit op vlak van politiek, militaire aangelegenheden, economie. Daar nam het anarchiserende individualisme alle vormen van extremisme, partijdigheid en retoriek aan. Het is niet verwonderlijk dat dit proces ook plaatsvindt in de meest intieme, en bijgevolg ook op de meest pijnlijke wijze, gezinsverhoudingen. De ontwaakte persoonlijkheid wil zich op een nieuwe wijze organiseren, de oude platgetreden paden verlaten en daartoe zoekt het zijn toevlucht tot “losbandigheid”, “verdorvenheid” en alle andere zonden die op de conferentie in Moskou werden aangeklaagd.
De echtgenoot die uit zijn gewoonlijke omgeving werd getrokken door de militaire mobilisatie veranderde in een revolutionaire burger. Dat is een monumentale verandering. Zijn kijk werd breder, zijn geestelijke aspiraties hoger en van een complexere aard. Hij is een andere man. Bij zijn terugkeer komt hij op een plaats waar er praktisch niets veranderd is. De oude harmonie met de mensen thuis en in het gezin is echter verdwenen. Er is nog geen nieuw begrip. De wederzijdse verwondering verandert in wederzijds ongenoegen en dan in slechte wil. Het gezin is gebroken.
De man is een communist. Hij heeft een actief leven, is betrokken bij sociale activiteiten, zijn geest wordt groter, zijn persoonlijk leven wordt opgeslorpt door zijn werk. Maar zijn vrouw is ook een communist. Ze wil deelnemen aan sociale activiteiten, publieke meetings, werken in de sovjet of in de vakbond. Het leven in huis verdwijnt voor ze er zich van bewust zijn of het gemis aan huiselijke sfeer leidt tot aanhoudende botsingen. Man en vrouw zijn het niet eens. Het gezin is gebroken.
Een oud gezin. Tien tot vijftien jaar samengeleefd. De man is een goede werker en doet alles voor zijn gezin, de vrouw leeft ook voor haar gezin en besteedt er alle energie aan. Door toeval komt ze in contact met een communistische vrouwenorganisatie. Er opent zich een nieuwe wereld voor haar. Haar energie vindt een nieuw en breder doel. Het gezin wordt verwaarloosd. De man raakt geïrriteerd. De vrouw wordt gekwetst in haar nieuw gevonden sociaal bewustzijn. Het gezin is gebroken.
Voorbeelden van dergelijke tragedies die allen leiden tot het opbreken van het gezin zijn er legio. We hebben enkel de meest typische voorbeelden aangehaald. In al deze voorbeelden komt de tragedie voort uit een botsing tussen communistische en andere elementen. Maar het opbreken van het gezin, het is te zeggen: van het oude gezin, is niet beperkt tot de toplaag van de klasse die het meest blootgesteld is aan de gevolgen van de nieuwe omstandigheden. De tendens tot desintegratie van gezinsverhoudingen gaat dieper in de hele samenleving. De voortrekkers gaan enkel sneller en uitdrukkelijker door wat onvermijdelijk is voor de volledige klasse. Het vitten op de oude omstandigheden en de nieuwe taken voor het gezin beperken zich niet tot de grens tussen de communistische voortrekkers en de arbeidersklasse in het algemeen.
Het instituut van het burgerlijke huwelijk diende op zich al een zware sloeg toe aan het traditionele gezin dat voor een groot deel gericht was op uiterlijk vertoon. Hoe minder persoonlijke gehechtheid er was in de oude huwelijksbanden, hoe sterker externe krachten, sociale tradities en in het bijzonder religieuze rituelen gingen spelen. De slag die de macht van de kerk kreeg, was ook een slag voor het traditionele gezin. Rituelen die ontdaan waren van een verbindend karakter en van erkenning door de overheid, blijven in gebruik door inertie en als strohalm van het oude gezin. Maar er is geen innerlijke band binnen het gezin indien dit enkel door inertie wordt verbonden. Elke duw van buitenaf kan dit gezin doen breken, en tegelijk brengt het ook de trouw aan kerkelijke rituelen een slag toe. Meer dan ooit tevoren zal er nu van buitenaf geduwd worden. Dat is de reden waarom het gezin wankelt en er niet in slaagt om terug overeind te kruipen. Het leven wordt beoordeeld op basis van zijn omstandigheden en dit gebeurt met een wrede en pijnlijke veroordeling van het gezin. De geschiedenis maait het oude hout en de spaanders vliegen in het rond.
Maar is er dan de ontwikkeling van elementen van een nieuwe gezinsvorm? Ongetwijfeld. We moeten enkel het karakter van deze elementen en de processen in hun ontwikkeling begrijpen. Zoals bij andere zaken moeten we een onderscheid maken tussen de fysieke en de psychologische omstandigheden, tussen het algemene en het individuele. Psychologisch betekent de evolutie van het nieuwe gezin, of van nieuwe menselijke relaties in het algemeen, voor ons een culturele vooruitgang van de werkende klasse, de ontwikkeling van het individu, een hogere norm voor zijn behoeften en innerlijke discipline. Vanuit dit aspect vormt de revolutie op zich een grote stap vooruit. De ergste elementen van het desintegrerende gezin zijn slechts een uitdrukking, weliswaar een pijnlijke, van het ontwaken van de klassen en van het individu binnen de klasse. Al ons werk in verband met cultuur, het werk dat we doen en zouden moeten doen, wordt vanuit dit oogpunt een voorbereiding op nieuwe verhoudingen en een nieuw gezin. Zonder een hogere norm van cultuur voor de werkende man en vrouw, kan er geen nieuwe en hogere vorm van gezin zijn. Op dit vlak kan er immers enkel sprake zijn van innerlijke discipline en niet van externe dwang. De kracht van de innerlijke discipline van het individu in het gezin wordt bepaald door de teneur van het innerlijke leven, de omvang en waarde van de banden die man en vrouw verenigen.
De fysieke voorbereidingen op de voorwaarden van een nieuw leven en een nieuw gezin kunnen, eens te meer, niet los gezien worden van het algemene werk van socialistische opbouw. De arbeidersstaat moet rijker worden om de kwestie van publiek onderwijs voor de kinderen aan te pakken en om het gezin te bevrijden van de lasten van koken en wassen. Het socialiseren van huishoudelijk werk en publiek onderwijs voor kinderen zijn ondenkbaar zonder een significante verbetering van de economie in het algemeen. We hebben meer socialistische economische vormen nodig. Enkel onder die omstandigheden kunnen we het gezin bevrijden van de functies en zorgen die het nu onderdrukken en tot desintegratie leiden. Het wassen moet in een publiek wassalon kunnen gebeuren, koken moet in een publiek restaurant kunnen, naaien in een publieke werkplaats. Kinderen moeten goede publieke leraars hebben die een echte roeping hebben voor dit werk. Dan kan de band tussen man en vrouw bevrijd worden van alle externe en toevallige druk en dan zou de ene persoon niet langer het leven van de andere absorberen. Echte gelijkheid zou eindelijk mogelijk zijn. De band tussen twee personen zou afhangen van wederzijdse affectie. En op die specifieke basis kan het innerlijke stabiliteit verkrijgen, niet dezelfde stabiliteit voor iedereen en zonder dwang voor gelijk wie.
De weg naar een nieuw gezin is dan ook tweevoudig: (a) het versterken van de culturele normen en het onderwijs van de werkende klasse en de individuen die deze klasse vormen; (b) een verbetering van de materiële omstandigheden van de klasse georganiseerd door de staat. Beide processen zijn nauw met elkaar verbonden.
Dit alles betekent uiteraard niet dat het gezin van de toekomst op een bepaald ogenblik, als het materieel beter gaat, zomaar tot stand zal komen. Dat is niet het geval. Een zekere vooruitgang naar een nieuw gezin is ook nu al mogelijk. Het klopt dat de overheid nog niet in staat is om het onderwijs van de kinderen of om publieke keukens te creëren die beter zijn dan de gezinskeukens, of om publieke wasserijen te vestigen waar de kleren niet uiteengerafeld of gestolen worden. Maar dit betekent niet dat de meer ondernemende en progressieve gezinnen zelf geen collectieve huishoudeneenheden kunnen vormen. We moeten voorzichtig zijn met dergelijke experimenten, de technische uitwerking ervan moet aan de belangen en behoeften van de groep voldoen en het moet voordelig zijn voor alle leden van de groep, zelfs indien deze voordelen aanvankelijk erg bescheiden zijn.
“Deze taak,” schreef kameraad Semashko recent in een artikel over de noodzaak van de heropbouw van het gezinsleven, “wordt het best in de praktijk uitgevoerd. Decreten en gemoraliseer zullen weinig effect ressorteren. Maar een voorbeeld, een illustratie van de nieuwe vorm, zal meer doen dan duizend uitstekende pamfletten. Deze praktische propaganda wordt het best uitgevoerd met de methode die chirurgen transplantatie noemen. Als een groot deel van de huid verdwenen is door een wonde of door brand en er geen hoop is dat de huid vanzelf terug zal aangroeien over deze plek, dan kunnen stukjes huid van gezonde delen van het lichaam gebruikt worden op de verschroeide plek. Deze stukjes huid zullen aan elkaar groeien waardoor op termijn de huid terug volledig is. Hetzelfde gebeurt met praktische propaganda. Als een fabriek of werkplaats communistische vormen aanneemt, zullen andere volgen.” (N Semashko, Izvestia 81, 14 april 1923)
De ervaring van zo’n collectieve huishoudens vormt een eerste, nog erg onvolledige benadering van een communistische levenswijze. We moeten deze aandachtig bestuderen en opvolgen. De combinatie van persoonlijke initiatieven met steun van de overheid – in het bijzonder door de lokale sovjets en economische instellingen – moet voorrang krijgen. De bouw van nieuwe huizen – en we zullen huizen moeten bouwen! – moet afgestemd worden op de noden van dergelijke groepen gezinnen. De eerste onbetwistbare successen in deze richting, hoe beperkt ze ook zijn, zullen onvermijdelijk navolging krijgen van gezinnen die hun leven op een gelijkaardige wijze wensen te organiseren. Voor een uitgewerkt schema waarvan het initiatief van bovenaf komt, is de tijd nog niet rijp, zowel vanuit het standpunt van materiële middelen van de overheid als de voorbereiding van de arbeidersklasse zelf. We kunnen de impasse nu enkel doorbreken door modelgemeenschappen te creëren. De grond onder onze voeten moet stap per stap versterkt worden; we mogen niet te ver voorop lopen of vervallen in bureaucratische experimenten. Op een bepaald ogenblik zal de overheid in staat zijn om met de hulp van lokale sovjets, coöperatieve eenheden, … het werk te socialiseren en op deze manier het menselijke gezinsleven te verbreden en te verdiepen zodat het, in de woorden van Friedrich Engels, “van het domein van de noodzaak overgaat naar het domein van de vrijheid.”
-
Leningrad, stad van helden. Over de 900 dagen belegering tijdens Wereldoorlog Twee
Begin januari toonde de BBC een documentaire onder de titel “Leningrad and the Orchestra that defied Hitler”. Het ging in op een opmerkelijke gebeurtenis tijdens de blokkade van de stad tijdens de Tweede Wereldoorlog – wellicht de duurste en meest tragische belegering in de geschiedenis.
Artikel door Clare Doyle
De documentaire bracht ooggetuigenverslagen en historisch beeldmateriaal. De inhoud was krachtig, ondanks de soms wel erg subjectieve aanpak van de presentatoren. Tom Service en Amanda Vickery maken duidelijk dat ze geen sympathie hebben voor de historische revolutionaire massa-opstanden in de noordelijke Russische hoofdstad bijna 100 jaar geleden, gebeurtenissen die voor socialisten nog steeds een bron van inspiratie zijn.
Het was hier – in Petersburg – dat het tsarisme en het grootgrondbezit in februari 1917 werden omvergeworpen door de heldhaftige acties van arbeiders en soldaten. In oktober van hetzelfde jaar werd, onder leiding van Lenin en Trotski, het kapitalisme weggeveegd in wat nog steeds kan omschreven worden als de grootste gebeurtenis uit de menselijke geschiedenis. Maar Vickery doet dit af als een ‘staatsgreep’. Service staat voor een monument van Lenin aan het Finland station terwijl hij vol afschuw spreekt over de horror van de miljoenen doden onder Stalin, waarbij hij laat uitschijnen dat Lenin daarvoor verantwoordelijk was. Nochtans voerde Stalin een bloedige politieke contrarevolutie uit, waarbij de geplande economie in overheidsbezit behouden bleef, maar elk element van arbeidersdemocratie uitgeroeid werd.
De documentaire gaat over de inspanningen van de radio van Leningrad om in 1942 een live voorstelling te organiseren van de zevende symfonie van Dmitri Shostakovitsj, dit op een ogenblik dat de stad omsingeld was door een massale Duitse troepenmacht. Shostakovitsj begon aan deze symfonie te schrijven in zijn thuisstad Leningrad vooraleer hij geëvacueerd werd naar Kuibishev. Op 9 augustus werd de voorstelling uiteindelijk gehouden. Dat was meer dan een jaar nadat Hitler begon met het sturen van meer dan 4 miljoen soldaten die door de Baltische staten naar Leningrad trokken om de historische stad te omsingelen. Hitler had niet gerekend op het massale verzet van de arbeiders en andere ‘vrijwilligers’ die met duizenden naar de stad trokken om deze te verdedigen tegen de vijand.
Muziekcriticus Tom Service en de BBC organiseerden een nieuwe speciale voorstelling van de zevende symfonie (‘Leningrad’) van Shostakovitsj voor een handvol overlevenden van de vreselijke belegering. De voorstelling werd geleid door de zoon van de componist, Maxim. Het gebeurde in dezelfde Filharmonische zaal waar de voorstelling in 1942 doorging.
Deze herneming van de symfonie was opmerkelijk, net als de hartverscheurende herinneringen van de ‘blokadniks’ – Olga Kvade, Tamara Korolkevich, Iosef Raiskin, Ksenia Matus. Voor hem was in leven blijven een bovenmenselijke strijd die ze nooit zouden vergeten.
Tegen augustus 1942 waren er eindelijk voldoende muzikanten gevonden voor wat bijna letterlijk een orkest van skeletten was. Een van de ooggetuigen in het programma stelde dat de jurken van de vrouwen en de jasjes van de mannen eruit zagen alsof ze nog aan de kapstok hingen. Dirigent Karl Eliasberg had de belangrijkste trommelaar, Dzaudhat Aydarov, letterlijk terug tot leven gebracht. Hij bezocht hem in het mortuarium maar ontdekte dat hij nog ademde. Het was onmogelijk om de symfonie te brengen zonder het aanhoudende tromgeroffel dat overeenkwam met de genadeloze opmars van het Duitse leger.
Koude en honger
De winter van 1941-42 was een nachtmerrie voor de bevolking van Leningrad. De buitentemperatuur daalde tot nooit geziene laagtes, tot min 30 en zelfs min 40 graden. In de huizen, fabrieken, kantoren en zelfs in de ziekenhuizen was het een strijd om zelfs een beetje verwarming te hebben om in leven te blijven. Brandstof was bijzonder schaars. Alle beschikbare hout werd opgestookt, meubels werden opgebroken en boeken werden opgeofferd om het vuur in de kachels gaande te houden.
Anna Reid schreef het boek ‘Leningrad’ (Bloomsbury, 2012) waarin ze onder meer verwijst naar de dagboeken van mensen die de blokkade meemaakten en bewijstmateriaal uit de recent vrijgekomen archieven. Ze legt uit dat de rantsoenen aanvankelijk een beetje vlees, suiker, vet en brood omvatten. Maar de toevoer van vlees nam af. De porties suiker en vet werden opgedreven, maar hierdoor raakten de mensen sneller uitgeput. In de ergste dagen van 1942 werden de rantsoenen beperkt tot 250 gram brood voor handenarbeiders en 125 gram voor anderen. Wie geen papieren had, kreeg niets.
De cirkel is rond
Kolya Preobrazhensky, een vriend van me toen ik in de jaren 1990 in Leningrad woonde, vertelde me over de ervaringen van zijn moeder tijdens de blokkade. Het nieuws van de Duitse invasie kwam op het ogenblik dat ze bijna afgestudeerd was. Niemand was verrast, ondanks het niet-aanvalspact dat Stalin met Hitler had gesloten.
In de jaren 1930 had Stalin met de Comintern het verzet tegen de opmars van Hitler gesaboteerd, de nazi’s werden omschreven als een minder kwaad tegenover de ‘sociaalfascisten’ van de Sociaaldemocratische Partij. De verbannen revolutionaire leider Leon Trotski pleitte op dat ogenblik voor een eenheidsfront van beide massale arbeiderspartijen om samen te strijden tegen het fascisme.
Toen hij het nieuws van de Duitse inval in 1941 vernam, weigerde Stalin dit eerst te geloven. Het feit dat niet meteen gereageerd werd, zorgde voor het verlies van kostbare tijd en kostbare mensenlevens. Bovendien waren de meest bekwame legerleiders verdwenen tijdens de beruchte zuiveringen tussen 1937 en 1939. Er werden maar liefst 40.000 legerleiders weg ‘gezuiverd’ in die periode. Net zoals het kruim van de revolutionaire krachten van 1917 werden ze ofwel willekeurig geëxecuteerd of naar goelags gestuurd om er harde arbeid uit te oefenen en vaak de hongerdood te vinden.
Toen de troepen van Hitler later Moskou dreigden in te nemen, was Stalin naar verluidt bereid om Leningrad ‘op te offeren’ en alle industriële middelen te concentreren op militaire productie voor de verdediging van de hoofdstad.
Er vielen duizenden doden aan het noordelijke front vooraleer Schlisselburg op 8 september 1941 in Duitse handen viel, waardoor de omsingeling van Leningrad compleet was. Een dag voordien had Kolya’s grootmoeder nog snel haar dochter uit Schlisselburg weggehaald. Ze verliet de textielfabriek waar ze werkte, wat niet mocht. Het maakte dat ze zonder werk en zonder rantsoenen viel. Het waren “de ergste vier weken van haar leven”, maar ze overleefde.
Kolya’s moeder was een van de vele vrouwen waar Anna Reid over sprak, ze werd opgeroepen om loopgraven in het zuiden en westen van Leningrad te graven. Tot in hun middel in de modder terwijl oorlogsvliegtuigen van de nazi’s overvlogen, kregen ze pamfletten in het Russische vanuit de vliegtuigen toegeworpen. In de pamfletten werd opgeroepen om zich over te geven aan de Duitsers om te overleven.
Leven en dood in de stad
In de stad moesten de rantsoenen elke dag opgehaald worden. Hongerige burgers moesten hun weinige energie gebruiken om distributiepunten te bereiken en terug naar huis te keren. Er was steeds een gevaar om aangevallen te worden om coupons of rantsoenen te stelen. Velen stierven onderweg en bevroren in de sneeuw.
Anna Reid en Amanda Vickery baseren zich op dagboeken van inwoners van Leningrad die aangeven hoe gezinsleden zich tegen elkaar keren, soms op gewelddadige wijze. Zelfs de meest gevoelige en heldhaftige mensen – waaronder kinderen, leraars of dichters – werden omgevormd tot dieren die enkel op overleven uit waren. Persoonlijke, waaronder ook seksuele, relaties tussen de meest liefhebbende partners hadden te lijden onder de situatie. De honger en ontbering zorgde ervoor dat vrouwen niet meer menstrueerden, beschrijft Reid. Kolya zegt het eenvoudig: “En toen waren er geen nieuwe babies meer in de stad.”
Alles wat ook maar enige vitaminen of iets zoet kon opleveren, werd meteen verorberd. Zoals in de belegerde dorpen van Syrië vandaag, was er soms niets anders dan gekookt water dat een beetje op smaak gebracht wordt met gedroogde kruiden, twijgen of dennenaalden. ‘Soep’ werd gemaakt door leder van riemen of schoenen mee te koken. Stukken van katten, honden, ratten, duiven, … werden luxeproducten. En toen waren er ‘geruchten’, eerst ten stelligste ontkend en daarna onderdrukt, van ‘kannibalisme’, waarbij menselijk vlees gekookt en gegeten werd. Anna Reid had toegang tot documenten die dit bevestigen. Kolya’s familieleden controleerden vlees altijd op haren van dieren om zeker te zijn dat het geen mensenvlees was.
Repressie
Reid merkt op dat weinig mensen die een dagboek bijhielden, melding maken van het symfonieconcert in het belegerde Leningrad. De meesten waren te druk bezig met de overlevingsstrijd om hier aandacht aan te schenken. Alleszins was het tot kort voordien gevaarlijk om Shostakovitsj toe te juichen. In 1936 werd zijn opera “Lady Macbeth uit het district Mtsensk” plots afgekeurd door de Pravda. Enkele jaren na de bekende voorstelling van zijn Leningrad Symfonie stond hij opnieuw op de zwarte lijst. In 1948 werd zijn werk verboden en werd hij veroordeeld als een “antivolkse formalist”.
In ‘Testament’ van Solomon Volkov wordt geschreven dat Shostakovitsj bij het componeren van zijn bekende mars in de zevende symfonie “niet alleen de nazi’s” voor ogen had, maar “ook andere vijanden van de mensheid. Ik voel eeuwige pijn voor diegenen die door Hitler vermoord werden, maar niet minder pijn voor diegenen die op bevel van Stalin vermoord werden. Ik lijd onder elke mens die gemarteld, neergeschoten of uitgehongerd werd. Er waren miljoenen dergelijke slachtoffers in ons land nog voor de oorlog met Hitler begon.”
De houding van Stalin tegenover de stad Leningrad was er een van wantrouwen en terughoudendheid om het imago van de lokale administratie niet teveel te versterken. De vertraging in het organiseren van de verdediging van de stad en de traagheid in het leveren van voldoende voedsel en kledij waren wellicht geen toevallige ongelukken. Dit was de stad van de revolutie waar er opnieuw vonken konden ontstaan. Het is de stad waar belangrijke delen van Trotski’s Linkse Oppositie tegen Stalin actief waren geweest. Het was ook de stad waar Kirov, die dan wel niet tegen het beleid van Stalin inging maar lokaal een populariteit had opgebouwd en daardoor uit de gratie van Stalin viel, wellicht het ‘zwijgen’ werd opgelegd door een georganiseerde moord.
Tijdens de belegering werden duizenden onschuldige inwoners van Leningrad op beschuldiging van kleine criminaliteit – vooral diefstal en doorgaans zonder bewijzen – voor de gehate geheime politie NKVD gebracht. Velen keerden nooit terug. Vreemd genoeg, merkt Anna Reid op, kon de schrijver Vera Inber, een neef van Trotski, wel overleven en ook de dichteres Anna Akhmatova, die nochtans kritisch stond tegenover het regime, verdween evenmin.
De archieven van de partij en de geheime diensten zijn nog niet volledig geopend, maar toch zijn er weinig indicaties van openlijke protestacties tegen de regering. De indicaties die er zijn, komen vaak van dubieuze bronnen (pro-Duitse of pro-Amerikaanse). Anna Reid haalt twee voorbeelden uit 1941 aan. Arbeiders in de fabriek Kirovsky, die een volledig regiment collega’s verloren waren aan het Finse front, legden het werk neer om vrede te eisen. Velen zouden doodgeschoten zijn door de NKVD en de leiders verdwenen.
In hetzelfde stadsdeel zouden scholieren pamfletten verspreid hebben met als boodschap: “24 jaar geleden hebben jullie het tsarisme vernietigd! Doe hetzelfde met de gehate executeurs van het Kremlin en het Smolny!” Er waren ongetwijfeld pamfletten die opriepen tot rebellie, maar het nieuws hierover werd doorgaans snel onderdrukt.
Naarmate de belegering bleef duren, verloren collectieven in de fabrieken hun cohesie en potentiële macht. Honderden arbeiders werden immers naar het front gestuurd, anderen verhongerden en kwamen om het leven. Veel anderen werden geëvacueerd. In een immense operatie, die in een economie van privaat bezit van de productiemiddelen onwaarschijnlijk zou zijn, werden volledige fabrieken of toch grote delen ervan met machines en al verplaatst om honderden kilometers verder in de veilige Oeral opnieuw geassembleerd te worden.
Beter en slechter
Na de ergste periode van 1941-42 zorgden sommige elementen voor wat verbetering in de situatie. Er waren meer evacuaties, meer rantsoenen en het weer werd zachter. Maar het falen en de inefficiëntie van de stalinistische bureaucratie zorgden voor honderdduizenden onnodige doden. De organisatie van de toevoerroutes en de luchtbevoorrading haperde meermaals (luxeproducten raakten wel steeds tot op de tafels van de toplui van regering en politie!). De autoriteiten maakten enkele criminele blunders in de zogenaamde “levensroute” uit de stad over het Ladoga-meer. Honderden mensen die in stations aan het wachten waren, werden door de Luftwaffe neergehaald. Duizenden mannen, vrouwen en kinderen verdronken toen hun overladen boten zonken. In de winter verdwenen duizenden anderen onder het ijs bij bombardementen of toen het ijs het begaf onder het gewicht van de voertuigen waarmee ze vervoerd werden.
Gezinnen die in Leningrad bleven verloren het ene na het andere gezinslid aan honger en ziekte. Kolya’s grootmoeder was een lerares in een basisschool. (Bijna dertig jaar voordien, toen de revolutie zich nog klaarstoomde, was ze een collega van Alexandra Kollontai en viel ze vaak voor Kollontai in toen zij met ondergrondse activiteiten bezig was). Nu werden volledige scholen uit de stad weg gehaald. Kinderen werden vaak als wezen geëvacueerd, of ze werden spoedig wees. Velen hadden gezondheidsproblemen en zouden nooit naar hun geboortestad terugkeren.
Bij gebrek aan leerlingen werd Kolya’s grootmoeder ingezet voor een andere taak, als klerk die moest noteren wanneer mensen om het leven kwamen. Ze zag soms met korte tussenpozen leden van dezelfde familie die door uitputting amper nog emotie vertoonden toen ze melding maakten van de dood van een grootouder, een kind, een broer, een vader, een tante, een dochter, een moeder, … tot er niemand meer overbleef. Anna Reid schrijft dat veel doden zolang mogelijk niet geregistreerd werden om de rantsoenbonnen langer te kunnen gebruiken.
Conclusies
De documentaire van de BBC over de belegering was vaak hartverscheurend. Ook het uitgebreide materiaal van Anna Reid is dat. De uitgebreide productie van Tolstoi’s ‘Oorlog en vrede’ op de BBC brengt de horror van de oorlog pakkend in beeld. Napoleon had net als Hitler het doel om St Petersburg in te nemen en daarna door te trekken tot Moskou. (In Leningrad in 1942, betekende de omvang van het boek ‘Oorlog en Vrede’ dat het vaak een van de eerste was om te sneuvelen als vervanger van brandhout. En zoals sommige mensen in hun dagboek noteerden, was er sowieso weinig animo om veel over dood en bloed te lezen!)
Ook in de jaren 1940 werd een filmversie van ‘Oorlog en Vrede’ getoond op de BBC. Het was onderdeel van de obligate pro-Russische berichtgeving zodra Stalin aan de ‘juiste’ kant van de oorlog stond en een deel van Hitlers aanvallen te verwerken kreeg waardoor dit geweld niet tegen de Britse troepen werd ingezet. De BBC moest ook andere negentiende eeuwse Russische klassiekers brengen alsook Russische muziek. Op inhoudelijk vlak werd alles beperkt tot historische thema’s van lang geleden. “De massale hongersnood in Leningrad werd helemaal niet vermeld.”
De woorden van de blokadniks in de nieuwe documentaire van de BBC beschrijven op eenvoudige wijze, met een occasionele traan, het lijden en de heldhaftigheid van miljoenen werkenden doorheen de Sovjet-Unie tijdens de oorlog. Ze beschrijven ook de koppige overleving van een ander bewustzijn over het leven dan wat ons zo sterk ingeprent wordt door het kapitalisme. Voor hen was eenvoud, gerechtigheid, mooiheid nog steeds belangrijker dan rijkdom, bezit, directe bevrediging en rivaliteit.
De echte geschiedenis van de stad “die ooit bekend stond als Leningrad” moet nog geschreven worden. Dit zal gebeuren nadat het kapitalisme van het toneel verdwenen is. Dan zullen de dramatische onderdelen van de klassenstrijd op podia en beeldschermen aan bod komen. Ze zullen hulde brengen aan de werkenden, matrozen en soldaten die samen met Lenin en Trotski de revolutie in deze stad maakten en nadien ingingen tegen het moorddadige regime van Stalin.
- ‘Leningrad and the Orchestra that defied Hitler’, BBC 2, 2 januari 2016
- ‘Leningrad: Tragedy of a City under Siege, 1941-44’ door Anna Reid (Bloomsbury 2012)

