Your cart is currently empty!
Tag: Rif
-
Over de Rif-oorlog 100 jaar geleden: een geschiedenis van koloniale barbarij en verzet

De koloniale oorlogen van Spanje en Frankrijk tegen de opstandelingen van de Rif in Marokko zijn goed gedocumenteerd. Het zijn historische feiten die aanwezig zijn in het collectieve bewustzijn van de volkeren van Noord-Afrika, alsook in dat van de vermelde imperialistische landen. Het is echter een veel minder bekend verhaal in onder meer Duitsland, waar het gifgas werd vervaardigd dat in de jaren twintig tienduizenden burgers in Marokko doodde. Dit chemische wapen werd gebruikt door het Spaanse leger onder Generaal Franco. Bijna tien jaar later zou hij dezelfde wreedheid ‘aan het thuisfront’ loslaten op de arbeiders van Spanje.
Door Marcus Hesse (SAV – ISA in Duitsland)
Aan het einde van de 19e eeuw verdeelden de koloniale mogendheden de wereld onder elkaar. Frankrijk was de op één na grootste koloniale macht in de wereld. Terzelfder tijd was Spanje, eens de grootste koloniale macht, na al zijn koloniën in Amerika en op de Filippijnen te hebben verloren, een schim van zijn vroegere zelf. Maar de Spaanse monarchie en burgerij waren des te vastberadener om hun koloniale bezittingen veilig te stellen en uit te breiden. Het huidige Marokko was verdeeld in ‘invloedszones’: Frankrijk kreeg het zuiden en Spanje het noorden, bewoond door Kabylische stammen. Toen in Marokko grondstoffen werden ontdekt, haastten verschillende mogendheden zich om hun rechten te doen gelden. De inwoners, voornamelijk boeren en herders, werden met geweld verdreven. In 1904-06 en opnieuw in 1911 brak er bijna een oorlog uit tussen Duitsland en Frankrijk.
Om hun doelen te bereiken vertrouwden de koloniale machten op de oude feodale elites en enkele corrupte stamhoofden. De Sultan werkte samen met de koloniale machten, die de boeren en landarbeiders ondergeschikt hielden. Het verzet van de stammen was echter bijzonder sterk in het noorden in het Atlasgebergte. Spanje voerde daar tweemaal oorlog tegen de 39 Rif-stammen. De eerste Rif-oorlog in 1893 eindigde in een vredesverdrag. De oorlog van Melilla in 1909 (Tweede Rifoorlog) eindigde in een pijnlijke en vernederende nederlaag voor de Spaanse troepen. Terwijl de Spaanse kapitalistische klasse en het leger hun invloed over deze buitenlandse gebieden wilden veiligstellen, verzetten de Spaanse arbeiders zich tegen deze oorlog met stakingen en betogingen. Zij wilden niet gestuurd worden om de belangen van de rijken te verdedigen!(1) De ruzies van de grote mogendheden over Marokko eindigden in 1912 met de verdeling van het land. Duitsland gaf de directe controle op in ruil voor territoriale concessies in Centraal-Afrika. Ondanks de nederlaag van 1909 was de Spaanse staat in staat de Spaans-Marokkaanse regio, die in 1912 officieel tot kolonie werd uitgeroepen, met een massale militaire aanwezigheid te beveiligen.
Oprichting van de Rif-republiek
De Spaanse koloniale overheersing in Marokko was uiterst wreed. De Spaanse schrijver Arturo Barea beschreef het Rifgebied als een “mengeling van een slagveld, bordeel en taverne”. Het verzet van de stammen, die guerrillatactieken gebruikten, werd door het Spaanse leger met harde hand onderdrukt. Als afschrikmiddel werden gevangen genomen rebellen vermoord en bruut verminkt. Op foto’s voor hun familie poseerden leden van het koloniale leger met afgehakte hoofden als macabere trofeeën. Onder de generaals die de Riffijnen met deze terroristische maatregelen bestreden, bevonden zich de toekomstige militaire dictators Primo de Rivera en Francisco Franco.
Eén van de rebellenleiders die de confrontatie met de koloniale macht aanging, was Mohammed Abdelkrim. Afkomstig uit een eerder bescheiden milieu, geloofde hij aanvankelijk in samenwerking met Spanje om het land te moderniseren. Hij studeerde in Madrid, maar sloot zich aan bij het antikoloniale verzet tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij bleek consequenter te zijn dan andere leiders van de Kabylische stammen en vanaf 1920 ontstond er rond hem een opstand tegen het Spaanse kolonialisme. Als rebellenleider riep Abdelkrim de onafhankelijkheid uit van een deel van de regio.
Vanaf 1921 begon de Spaanse staat een oorlog tegen het onafhankelijke Rif-gebied. Deze derde Rif-oorlog was de langste en bloedigste van allemaal. In feite was dit Rif-gebied de eerste onafhankelijke republiek in Noord-Afrika en de Arabische wereld die uit een antikoloniale opstand ontstond. Albdelkrim was geen socialist, maar beschouwde zichzelf als een ‘nationale revolutionaire’ in de zin van Mustafa Kemal. De Rif-republiek voerde progressieve hervormingen door, verbeterde de rechten van de vrouw, verzekerde het recht op gratis onderwijs en beperkte de invloed van feodale stamhoofden. Tegelijkertijd oriënteerde hij de wet in de richting van een gematigde interpretatie van de sharia en propageerde hij een ‘jihad’ tegen de koloniale machten. Abdelkrim was een democratisch burgerlijk leider in een land waar er nauwelijks sprake was van een burgerij als zodanig. Veel conservatieve stamhoofden wezen hem af vanwege zijn nederige afkomst en wat zij beschouwden als zijn progressieve ideeën. Sommige van deze stamhoofden traden in dienst van het koloniale leger.
Er moet opgemerkt worden dat de Rif-republiek door geen enkel land ter wereld werd erkend, behalve door de Sovjet-Unie, waarvan de regering openlijk haar steun betuigde. Helaas was het voor de Sovjet-Unie onmogelijk om de jonge staat financiële of zelfs militaire hulp te bieden.
De Volkenbond, de organisatie die aan de VN voorafging en die door Lenin werd omschreven als een imperialistisch “hol van dieven” en een “praatbarak”, beschouwde de oprichting van de Rif-republiek als een aanval op de “legitieme rechten” van de koloniale mogendheden. Alle koloniale mogendheden waren het erover eens dat de Rif-republiek bestreden moest worden. Maar het leger van Abdelkrim bracht het Spaanse leger in de slag bij Anoual in 1921 een verpletterende nederlaag toe. Spanje verloor ongeveer 10.000 soldaten. Dit zette de Spaanse heersende klasse alleen maar aan tot nog meer wreedheid. Opnieuw verzetten de Spaanse arbeiders zich tegen de oorlog door middel van massabetogingen en stakingen. In 1925 kwam Frankrijk in de oorlog aan de zijde van Spanje. De Rif-republiek was nu blootgesteld aan een oorlog op twee fronten tegen twee goed bewapende legers. Pan-Arabische groeperingen en de Franse Communistische Partij toonden zich solidair en zamelden geld in voor de Rif-republiek. De oorlog kreeg veel aandacht, vooral in de communistische pers. In de Communistische Internationale van het midden van de jaren twintig bestond grote hoop dat de Rif-oorlog een golf van anti-koloniale revoluties in Noord-Afrika en de Arabische wereld op gang zou brengen. Maar de steun aan de strijdkrachten was voornamelijk moreel en propagandistisch van aard : oproepen tot donaties brachten niet genoeg op om de geconcentreerde militaire macht van de koloniale mogendheden tegen te gaan. Voor het burgerlijk establishment en de westerse pers waren de volgelingen van Abdelkrim niets anders dan “misdadigers”.
Imperialistische oorlogsmisdaden
De Spaanse staat nam al snel zijn toevlucht tot een massale terreuroorlog tegen de burgerbevolking van de kleine Rif-republiek (die slechts 150.000 inwoners telde). Het Spaanse leger kocht mosterdgas en fosgeen van de firma Hugo Stolzenberg in Hamburg. Deze chemische strijdmiddelen werden ten minste vanaf 1923 systematisch gebruikt. Vanaf 1924 werd de burgerbevolking zonder onderscheid doelwit van chemische luchtaanvallen. Hierbij vielen ongeveer 10.000 directe doden, voornamelijk onder niet-strijders. Velen stierven pas na maanden van doodsangst. Tot het einde van de oorlog werden ongeveer 10.000 containers (meer dan 500 ton) gifgas op de regio gedropt. Na bijna een eeuw veroorzaken deze wapens nog steeds ziektes. Het kankerpercentage in de getroffen gebieden ligt een pak hoger dan elders in het land. (2)
In 1921, na de ramp in Anoual, schreef de Spaanse Hoge Commissaris in Marokko, Dámaso Berenguer Fusté, in een telegram aan de Minister van Oorlog dat hij “met veel genoegen gifgas tegen de inheemse volkeren had gebruikt.” (El Mundo, 18 maart 2001). Tegelijkertijd viel de hoge officier van de Britse luchtmacht Sir Arthur Travers Harris, alias ‘Bomber Harris’, ook de burgerbevolking aan, met name in Irak. Ook hier werd willekeurige terreur vanuit de lucht ingezet tegen antikoloniale opstanden. In 1930 rechtvaardigde Harris zichzelf door te zeggen dat “het enige wat de Arabier begrijpt de harde hand is.” Het is geen verrassing dat Britse en Franse diplomaten even sympathiek stonden tegenover Spanje, dat met de hulp van Duitse gifgasfabrikanten internationaal verboden wapens in Marokko gebruikte en daarbij de voorschriften van het Verdrag van Versailles omzeilde. De vertegenwoordiger van Spanje in Genève beschreef de actie tegen de Rif-republiek als een “verdediging van de vrede” en van de naoorlogse Europese orde. Hij kreeg zelfs de goedkeuring van de winnaars van de Eerste Wereldoorlog, Frankrijk en Groot-Brittannië. Dit was ook de mening van de zogenaamde ‘democratische’ koloniale mogendheden, de steunpilaren van de Volkenbond!
Na zes jaar van hevig verzet moest de Rif-republiek toegeven aan de geconcentreerde terreur van het Spaanse en Franse imperialisme. Abdelkrim moest in ballingschap gaan. De Franse regering toonde de gevangene als een trofee in het journaal. Dit vergrootte het prestige van Abdelkrim in Arabische en Afrikaanse landen, waar hij ondanks zijn nederlaag lange tijd werd beschouwd als een symbool van antikoloniaal verzet. Hij stierf in 1963 en werd plechtig begraven in Caïro.
De moordenaars richtten ook vernielingen aan in Europa
Het extreme geweld dat de koloniale machten, ook de zogenaamde ‘democratische’ onder hen, de ‘inboorlingen’ aandeden, bleef niet beperkt tot de kolonies. Het werd later teruggebracht naar het ‘thuisfront’ van het Spaanse ‘vaderland’ en vond uitdrukking in de burgeroorlog en in de klassenstrijd. De koloniale strijder van 1893, Primo der Rivera, werd in 1923 dictator van de Spaanse staat. Hij onderdrukte de Spaanse arbeidersbeweging en probeerde de Catalaanse cultuur uit te roeien. In 1934 werd de koloniale generaal Francisco Franco door de republikeinse regering uitgestuurd om de mijnwerkersopstand in Asturië militair neer te slaan. Hij liet er marxistische en anarcho-syndicalistische arbeiders afslachten, zoals hij in het verleden had gedaan met de Kabyles van het Rif. Het koloniale leger in Marokko was één van de steunpilaren van de nationalistische staatsgreep van juli 1936, die de aanzet gaf tot de Spaanse burgeroorlog (1936-1939). Tegen de Spaanse arbeidersklasse zette Franco bij voorkeur buitenlandse huurlingen in, moslims uit Marokko. Sommigen van hen behoorden tot de Kabyle-stammen die aan de zijde van de koloniale macht tegen de Rif-republiek hadden gevochten. Anderen waren echter kinderen van ongeletterde boeren of herders uit de rebellengebieden. Dit was hun kans om wraak te nemen op de ‘Spanjaarden’ voor de wreedheden begaan door hun koloniale leger. In een verraderlijke ironie was het ditzelfde koloniale leger dat hen op een veldtocht stuurde tegen de Spaanse arbeidersklasse. Tijdens de Spaanse burgeroorlog werd de taak van de fascisten onnodig gemakkelijk gemaakt door de Spaanse Volksfrontregering. Deze regering bestond uit de ‘progressieve’ burgerij, Catalaanse nationalisten, sociaaldemocraten en stalinisten. Ze weigerde de onafhankelijkheid van Marokko uit te roepen om de westerse ‘democratieën’, met name Frankrijk en Engeland, niet tegen zich in het harnas te jagen. Bovendien namen zij in hun propaganda soms hun toevlucht tot racistische vooroordelen tegen Franco’s Marokkaanse troepen, de ‘Moros’ (‘Moren’).
Frankrijks centrale bevelhebber in de koloniale strijd van de Rif-oorlog zou nadien opnieuw opduiken. Het ging om maarschalk Pétain, een ‘oorlogsheld’ uit de Eerste Wereldoorlog die de troepen leidde tegen Abdelkrim en in 1940 hoofd werd van de Vichy-regering die collaboreerde met nazi-Duitsland. Het hield Emmanual Macron niet tegen om Pétain te eren. (3)
De troepen die naar de kolonies gestuurd werden, internaliseerden de mentaliteit van het ‘superieure ras’ en een brutale opstelling in hun strijd tegen de ‘kleurlingen’. Thuis werd hun militaire kennis gericht tegen de ‘interne vijand’, tegen opstand, tegen de georganiseerde arbeidersklasse. Dit was ook het geval in Duitsland, waar een aanzienlijk deel van de troepen van de Freikorpser en de Reichswehr voormalige koloniale strijders waren. Van 1918 tot 1923 vermoordden deze huurlingen Duitse arbeiders in opdracht van de ‘helden van de democratie’ en SPD-toplui als Ebert en Noske. Een treffend voorbeeld was generaal Georg Maercker, die zich kon beroepen op zijn ervaring in Tanzania en Namibië (“Duits Zuid-Oost-Afrika” en “Duits Zuid-West-Afrika”). Vanaf 1919 bleek hij een geduchte ‘veroveraar van steden’ te zijn, die het opnam tegen revolutionaire arbeiders in Berlijn, Saksen, Braunschweig, Erfurt, Weimar, Gotha, Eisenach, Halle, Helmstedt, Leipzig en Maagdenburg. Zoals veel van zijn collega’s zag hij deze activiteit als een logische voortzetting van zijn vroegere werk…
Hetzelfde systeem dat uitbuiting en geweld in de kolonies verdedigde, trof ook de Europese arbeidersklasse – de daders van deze misdaden waren vaak dezelfde.
Voetnoten
- Onder meer met de ‘Tragische Week’ in Barcelona in 1909. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Tragische_week
- TAZ.de, 26 januari 2002. Zie: https://taz.de/!1128814/
- Der Spiegel, 7 november 2018
-
Solidariteit met protestbeweging in Marokko organiseert zich en komt op straat in Brussel

Foto door Liesbeth Op zaterdag 8 juli verzamelden honderden mensen aan Brussel Noord voor een solidariteitsactie met de protestbeweging in Marokko. Het initiatief ging uit van een reeks organisaties, waaronder LSP en de campagne ROSA. Wij namen dan ook met een delegatie deel aan de actie. Solidariteit met de protestbeweging in Marokko is belangrijk, niet alleen onder de diaspora maar ook vanwege de Belgische arbeidersbeweging. De politie kwam terug op het eerder akkoord dat we mochten betogen, zogezegd omdat een 300-tal betogers te beperkt was om straten te blokkeren. De bijeenkomst aan het Noordstation werd dan maar omgevormd tot een strijdbare meeting waar slogans en toespraken elkaar opvolgden.
Eén van de sprekers was Oumayma, een jonge Brusselse die uit de Rif afkomstig is. Zij sprak in naam van LSP en de campagne ROSA. “Marokko zou geen arm land mogen zijn. Het beschikt over voldoende grondstoffen en rijkdom om al zijn inwoners te voeden, om iedereen een waardig leven te garanderen. Het is het grootste exportland voor vis. Waarom moet iemand zich dan in een vuilniswagen gooien om zijn inkomen te beschermen?” Ze wees erop dat de regio van het Rif jarenlang genegeerd werd door het regime, zelfs in perioden van economische groei. “De afgelopen negen maandenkomt de bevolking op straat voor legitieme eisen. De regering komt niet verder dan valse beschuldigingen tegen de activisten. Maar de beweging is sterker dan dat en heeft de grenzen van de Rif overstegen, ze heeft de culturele verschillen overstegen. De eisen van de protestbeweging zijn dan ook legitiem: de bouw van ziekenhuizen, toegankelijke gezondheidszorg, de bouw van culturele centra en bibliotheken, werk voor iedereen, waardigheid, gerechtigheid en een democratisch land. Deze eisen afdwingen, kan enkel door strijd.” Verder eiste ze de vrijlating van alle politieke gevangenen. Oumayma benadrukte het belang om ons met de Marokkaanse gemeenschap te organiseren en banden aan te gaan met de Belgische arbeidersbeweging. “De imperialisten en kapitalisten zitten overal, zowel in Marokko als in Europa. Zij kennen geen grenzen, behalve die van hun belangen. Wij moeten ons als arbeidersklasse ook organiseren.”
Er spraken behalve activisten met Marokkaanse roots ook nog vertegenwoordigers van VZW Vrede, CADTM, LCT, LCR/SAP en Vonk. Positief was de deelname van zowel Amazigh als andere Marokkaanse betogers en sympathisanten van verschillende origines, zowel mannen als strijdbare vrouwen die mee het voortouw nemen. Er werd opgeroepen om deel te nemen aan volgende acties, onder meer in Duitsland. De strijd gaat door, de solidariteit wordt opgebouwd. Daarin pleiten wij voor een socialistisch alternatief op de kapitalistische ellende van sociale tekorten, spanningen en repressie. Het organiseren van strijdcomités om de beweging te structureren en een instrument op te bouwen om het programma verder uit te werken, is daartoe essentieel. Op de actie was er een grote openheid voor discussie hierover. Ons maandblad werd gretig gelezen: we verkochten 34 exemplaren en een abonnement.
-
Volksopstand in Marokko, het regime wankelt
Sinds oktober en de dood van de vishandelaar Mouhcine Fikri bij een politieoptreden staat de Rif, in het noorden van Marokko, in brand. Het regime hoopte eerst op de uitputting van de beweging, probeerde vervolgens de activisten om te kopen en tenslotte te criminaliseren. Een honderdtal voortrekkers werd eind mei opgepakt. Daaronder Nasser Zefazfi, een centrale figuur in de beweging tot dan toe. De beweging ging echter door en beperkt zich niet langer tot de regio van de Rif.Artikel door Nicolas Croes uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
De redenen voor de woede
Het overlijden van Mouhcine Fikri in de Riffijnse havenstad Al-Hoceima was het directe gevolg van het beleid in de regio. De vreselijke beelden van de vishandelaar die met zijn vis verpulverd werd, leidden tot betogingen. Marokko kent heel wat armoede: volgens een studie van de VN in 2016 leven 60% van de Marokkanen in armoede. De bevolking van de Rif wordt doorgaans nog harder getroffen.
Zoals Nawal Ben Aissa, een huisvrouw die een kopstuk van de beweging geworden is, stelde: “De Rif wordt overspoeld door kanker. In elke familie vind je hier niet één maar verschillende gevallen van kanker. Het is het gevolg van het gebruik van giftige gassen door de Spaanse bezetter destijds. De Rif kent een neergang door kanker en marginalisering. We hebben geen ziekenhuizen die de verschillende soorten kanker kunnen behandelen. Ik heb al veel slachtoffers van die plaag bij mij thuis opgevangen, vooral slachtoffers die van ver afgelegen berggebieden komen. In die gebieden zijn er vaak amper wegen en wordt iedereen ver van de bewoonde wereld gehouden. De mensen leven er in armoede en afzondering. Vrouwen die gebukt gaan onder ziekte en armoede overleven enkel door de liefdadigheid van goede zielen. Dat is de realiteit in de Rif.”
Er is in de regio al heel lang een groot tekort aan infrastructuur, ambtenaren, werk, … De emigratie heeft een soort van veiligheidsbuffer gevormd waardoor het regime kon standhouden. Miljoenen mensen hebben het land verlaten: 30% van de bevolking van de Rif is naar Europa getrokken. Het geld dat door de emigranten wordt opgestuurd naar de familie in de Rif is van cruciaal belang om er te overleven. Sinds de economische crisis van 2008 is de emigratie grotendeels stilgevallen.
De regio van de Rif kent specifieke historische, sociale en economische omstandigheden. Het is evenwel niet de enige regio waar het steeds moeilijker is om te overleven. Het regime was dan ook erg bang dat de woede en het voorbeeld van de strijd van Al-Hoceima zouden overslaan naar andere delen van het land. Een activist verwoordde het in een interview met Media24 als volgt: “In Casablanca, waar ik woon, merk ik al wekenlang dat het ongenoegen toeneemt. Ik hoor het in taxi’s en op café, maar ook bij de middenklasse die gevangen zit tussen kredieten, familiale lasten, onderwijs, medische kosten en inkomens die niet volgen. (…) De Riffijnen zijn de eersten die nu reageren. Maar ik ben er bijna zeker van dat, indien er op korte termijn geen verbetering komt, overal Zefzafi’s zullen opstaan in alle stedelijke centra die getroffen worden door werkloosheid. Nasser Zefzafi kan daarbij wel eens een van de zachtere figuren zijn. (…) Elk jaar komen 300.000 jongeren op de arbeidsmarkt, terwijl er gemiddeld slechts 30.000 jobs per jaar bijkomen. Dit betekent 270.000 jongeren zonder werk, elk jaar opnieuw. Reken maar eens uit hoeveel dat er zijn na 10 jaar.” Zoals Aboubakr Jamaï, een professor aan de Amerikaans universitaire instelling van Aix-en-Provence opmerkte: “Marokko wordt geconfronteerd met sociale en economische wanhoop.”
“Er is geen weg terug mogelijk”
In de loop van de maand mei werd de repressie opgevoerd. De regering hoopte de beweging te stoppen door de leiding ervan op te pakken. De tactiek om de beweging uit te putten, werkte immers niet. Volgens de autoriteiten waren er in die periode in de provincie maar liefst 700 sit-inacties waarvan 150 in de stad Al-Hoceima. Dat zijn er gemiddeld vier per dag. De ‘zweep van de contrarevolutie’ heeft de beweging niet gestopt maar net een nieuwe dynamiek gegeven. De acties en de solidariteitsbeweging groeiden aan en beperkten zich niet tot de Rif en het noorden van het land. Er waren acties in Rabat, Casablanca, Meknes en elders. Die acties waren groter dan in het verleden, ondanks het politiegeweld.
Het weekblad TelQuel titelde: “Nu de leiders opgepakt zijn, organiseert de Hirak [de beweging] zich.” Er kwamen nieuwe gezichten op het voorplan, zoals Nawal Ben Aissa. Het feit dat er ook vrouwen vooraan staan in de beweging is belangrijk. Nawal stelde in een interview: “Vrouwen hebben hun plaats ingenomen vanaf 8 maart [de Internationale Vrouwendag]. We hebben betoogd om die dag te vieren, maar ook om onze situatie aan te klagen.” De aanwezigheid van vrouwen werd massaal vanaf 26 mei: “Na de arrestatie van de militanten hadden vrouwen geen keuze meer. We moesten op straat komen om onze mannen en kinderen te steunen.” Een van de vrouwen in de beweging stelt dat de repressie de beweging niet kan stoppen: “Het protest staat op een punt waar er geen weg terug meer mogelijk is.”
Drie dagen van algemene staking in juni
Na de arrestatie van Nasser Zefzafi kwam er een oproep voor drie dagen van algemene staking vanaf 1 juni om de vrijlating van de activisten te eisen. In Al-Hoceima waren zowat alle winkels in het stadscentrum dicht. De staking werd er goed opgevolgd. Hetzelfde was het geval in de omliggende steden Imzouren en Beni Bouyaach. In Imzouren was de repressie erg hard en werd er tijdens de algemene staking een grote betoging gehouden. Elders in het land waren er solidariteitsacties. Dat was het geval in onder meer Rabat en Casablanca.
Al-Hoceima kent een lange traditie van strijd: van het verzet tegen de kolonisatie tot de “broodrellen” van 1984 en ook in 2011, op het ogenblik van de massale beweging van opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, waren er acties in de stad. De eerste elementen van opstand zijn sinds 2011 aanwezig, naar het voorbeeld van de mijnwerkers van Imiter die sinds 2011 in actie zijn en hun bedrijf bezetten. De regio is verlaten en de werkloosheid is er heer en meester, maar er is er ook een sociaal conflict dat sinds de zomer van 2011 blijft duren. De oproep tot een algemene staking begin juni was een grote stap vooruit die aantoont wat de kracht van de arbeiders is. De werkenden hebben de mogelijkheid om de volledige economie van het land plat te leggen.
Het belang van de structurering van de beweging werd benadrukt door de arrestaties. Er zijn de eerste wijkcomités die zich beginnen te organiseren en die een eerste vuurdoop kenden met de drie dagen van algemene staking. In een interview met MO Magazine zei Nasser Zafzafi aan de vooravond van zijn arrestatie dat er in de zomer vergaderingen en bijeenkomsten zouden komen om een specifiek programma voor te stellen aan de Marokkaanse diaspora die de familie komt bezoeken tijdens de vakantie. “We gaan voor onze mensen uit de diaspora een programma klaar hebben. Zodat zij enerzijds kunnen begrijpen wat er aan de hand is in onze regio, maar anderzijds willen we hen ook een platform aanbieden om hun eigen eisen te ventileren. We moeten de handen in elkaar slaan.”
Het opzetten van basiscomités moet uitgebreid worden en het is nodig dat die zo democratisch mogelijk functioneren. Ze vormen niet alleen een ideaal instrument om de komende acties voor te bereiden, maar ook om het programma van economische, sociale en culturele eisen van de beweging te verfijnen en om zo efficiënt mogelijk de discussie aan te gaan over de uitbreiding van de strijd doorheen het hele land… en daarbuiten!
Die organen van strijd en discussie zijn ook de plaats waar het alternatief kan uitgewerkt worden. Er is een antwoord nodig op de dringende sociale tekorten die het land kenmerken. Daartoe moeten niet alleen de machthebbers weg, maar moet de plundering van de rijkdom van het land door een kleine elite gestopt worden, los van de afkomst van die elite. De rijkdommen van het land moeten onder collectieve controle geplaatst worden. Wat we niet bezitten, kunnen we niet controleren. De sleutelsectoren van de economie in publieke handen nemen voor een democratische planning van de economie kan de basis leggen voor een systeem waar de noden van de bevolking centraal staan. Dat is iets totaal anders dan het “Noodplan” en het “Noodplan II” of de “Versnelde industrialisering” waar het regime over spreekt en die enkel leidt tot een verrijking van de elite. Door te breken met het kapitalisme en stappen naar het socialisme te zetten, is het bovendien mogelijk om eindelijk een harmonieuze oplossing te vinden voor de nationale kwestie en de onderdrukking van de Amazigh. Deze oplossing moet gebaseerd zijn op het recht op zelfbeschikking en op solidariteit.
=> Zaterdag 8 juli: solidariteitsbetoging met de beweging in Marokko. 14u30 Brussel Noord
-
Marokko: repressie kan sociale mobilisaties niet breken
Op 28 oktober 2016 werd de vishandelaar Mohsen Fikri vermoord in Al Hoceima, in de regio Rif in het noorden van Marokko. Dat gebeurde na een politiecontrole. De verschrikkelijke beelden van zijn dood werden verspreid en zorgden voor een grote woede. Het leidde tot een van de grootste protestbewegingen in Marokko sinds de beweging van 20 februari 2011. De mobilisaties bleven aanhouden en er kwam een begin van structuur rond ‘Hirak” (de beweging). De meest gekende woordvoerder ervan, Nasser Zefzafi, werd afgelopen zondag opgepakt onder het mom dat hij de preek van een imam in een moskee in Al Hoceima had verstoord.
Er waren spontane solidariteitsbetogingen in de stad, maar ook elders in Marokko. Zo waren er ook betogingen in Casablanca en Rabat. Na de betogingen van afgelopen zaterdag in Al Hoceima had de procureur-des-konings aangekondigd dat 22 militanten van Hirak gearresteerd waren. Andere bronnen hebben het over 70 mensen die opgepakt werden voor ‘misdrijven’ zoals ‘bedreigen van de interne veiligheid van de staat’ of nog ‘beledigen van de symbolen van het land.’ De betogingen gingen zondag gewoon verder, onder meer met de slogan: “Pak ons allemaal op, we zijn allemaal activisten.”
In een video, die onder meer op AJ+ circuleert, legt een betoger uit: “Al Hoceima is belegerd, zowel op de grond als in de lucht. De repressiekrachten vallen huizen binnen en verplichten mensen om te vertrekken, een beetje zoals in Tel Aviv of in Gaza.” Het regime weet niet hoe het de sociale beweging kan stoppen. Deze beweging begon al in oktober vorig jaar en kende een nieuw hoogtepunt met de algemene staking en de monsterbetoging van 18 mei. Daarom doet het regime nu beroep op harde repressie, waarbij het bijzondere statuut van de provincie van Al Hoceima wordt gebruikt. De regio kent sinds de opstand van 1958-59 een militair regime uit angst voor een opstandige beweging die zich kan uitbreiden in de hele Rif.
De heersende elite vreest dat de woede verder gaat en dat het voorbeeld van Al Hoceima zich als een olievlek verspreidt. Een gematigde activist, Mohamed Alami Berrada, stelde op 29 mei op de website Média24: “In Casablanca, waar ik woon, merk ik al wekenlang dat het ongenoegen toeneemt. Ik hoor het in taxi’s en op café, maar ook bij de middenklasse die gevangen zit tussen kredieten, familiale lasten, onderwijs, medische kosten en inkomens die niet volgen. (…) De Riffijnen zijn de eersten die nu reageren. Maar ik ben er bijna zeker van dat, indien er op korte termijn geen verbetering komt, er overal Zefzafi’s zullen opstaan in alle stedelijke centra die getroffen worden door werkloosheid. Nasser Zefzafi kan daarbij wel eens een van de zachtere figuren zijn…” Hij voegde er volgend cijfer aan toe: “Elk jaar komen 300.000 jongeren op de arbeidsmarkt, terwijl er gemiddeld slechts 30.000 jobs per jaar bijkomen. Dit betekent 270.000 jongeren zonder werk, elk jaar opnieuw. Reken maar eens uit hoeveel dat er zijn na 10 jaar.”
De beweging opbouwen
Sinds de spontane mobilisaties van oktober 2016 is de beweging zich gaan structureren en is het eisenplatform verder uitgewerkt. De beweging Hirak eist een onderzoek naar het overlijden van de jonge vishandelaar Mouhcine Fikri waarbij de rol van alle betrokkenen wordt onderzocht en waarbij er op korte termijn resultaten van het onderzoek bekend gemaakt worden. De beweging wil ook duidelijkheid over de dood van vijf personen in een agentschap van de Volksbank na de betogingen van 20 februari 2011. Verder eist Hirak de vrijlating van alle politieke gevangenen in de Rif, de stopzetting van de vervolging van de kleine cannabistelers in de regio en de afschaffing van de Dahir van 1958 waarmee Al Hoceima een militaire zone werd.
De militanten van Hirak spreken zich eveneens uit tegen de “economische blokkade” waar de regio het slachtoffer van is, de “veralgemeende corruptie” en de “machtige lobby’s die parasiteren” op de sector van de visvangst of de landbouw, terwijl de kleine vissers werken zonder de minste sociale bescherming. Ze eisen de bouw van een multidisciplinaire universiteit en onderwijsinstellingen, de uitbreiding van de bestaande scholen en hogescholen, de opening van nieuwe technische en wetenschappelijke richtingen in die scholen, … Wat de gezondheidszorg betreft, eisen de activisten de bouw van een ziekenhuis en medische posten die voor iedereen bereikbaar zijn. Ook eisen ze de bouw van een centrum voor mensen met een beperking.
De beweging wil dat er een provinciale bibliotheek komt, een cultureel centrum, een theater, een conservatorium en dat het project van een Rif-museum eindelijk afgewerkt wordt. Hirak beschuldigt de administratieve overheden van corruptie en banden met immobiliëngroepen. De beweging eist de onmiddellijke stopzetting van “onrechtvaardige onteigeningen in naam van het algemeen belang” en van de “opeising van collectieve gronden.” Andere eisen hebben het over de recrutering van mensen uit de regio in de lokale publieke diensten en voor de aanvaarding van het Amazigh als lokale administratieve taal.
Heel het regime moet weg
De meeste eisen vormen antwoorden op de problemen die in heel het land gevoeld worden. Deze eisen kunnen elders opgenomen worden om een sterke sociale beweging uit te bouwen die vermijdt dat de strijd regionaal geïsoleerd wordt en waarmee een actieve steun onder de massa’s in de rest van het land kan gezocht worden. De betogingen die al plaatsvonden in stedelijke centra als Rabat en Casablanca in oktober vorig jaar of afgelopen weekend tonen het potentieel. Deze acties tonen dat de bekommernissen de culturele en etnische verschillen overstijgen. Het regime wil die verschillen uitspelen om het sociaal verzet te verzwakken.
Het eisenplatform van Hirak biedt een basis voor discussie en kan verder uitgebreid worden met eisen zoals de herinvoering van subsidies op basisproducten (kookgas, brandstof, bloem, suiker, …) of nog de invoering van een degelijk minimumloon. Met de organisatie van democratische strijdcomités in heel het land, kunnen deze eisen verder verfijnd worden zodat de werkende en arme massa’s van heel het land makkelijker betrokken raken. De organisatie van dergelijke democratische comités zou het voor de politiediensten moeilijker maken om tot repressie over te gaan. Het zou tevens nuttig zijn om met deze comités het verzet en de verdediging van de beweging te organiseren.
Zoals we schreven in een artikel vlak na de moord van Mohsen Fikri: “Het vestigen van lokale strijdcomités in de bedrijven en de wijken zou een ideaal terrein opleveren om de discussie over een eisenplatform te voeren om de beweging te versterken, ook op vlak van organisatie en strategie om een einde te maken aan het despotische regime van Mohammed VI. Het zou kunnen leiden tot een revolutionaire grondwetgevende vergadering van democratisch verkozen vertegenwoordigers van de strijdcomités. De beweging die in 2011 in de hele regio ontwikkelde toonde hoe een proces van strijd heel snel naar het internationale toneel overslaat. In die periode werden de reactionaire islamistische bewegingen sterk teruggedrongen, ze werden verlamd door de eenmakende acties van de massa’s.
“Maar we moeten uiteraard ook lessen trekken uit de beweging die destijds tot een impasse leidde waardoor het initiatief overgelaten werd aan reactionaire imperialisten, lokale despoten of reactionaire islamisten. De sociale beweging mag niet stoppen als er slechts een leidinggevende figuur van het toneel is verdwenen: het volledige kapitalistische systeem moet weg. Enkel de democratische collectivisatie van de voornaamste hefbomen van de economie kan leiden tot een democratisch geplande economie waarin de behoeften van de bevolking centraal staan. Dat is iets totaal anders dan de plannen van het huidige regime die enkel leiden tot een verrijking van de omgeving van de machthebbers. Het is ook enkel op deze basis dat het mogelijk zal zijn om tot een harmonieuze oplossing te komen voor de nationale kwestie en de onderdrukking van de Amazighs, een oplossing op basis van het recht op zelfbeschikking en op basis van solidariteit.”
De recente algemene staking in de regio Tataouine in Tunesië toonde het ook nog aan: de omstandigheden die aanleiding gaven tot de massale opstanden en het proces van revolutie en contrarevolutie in de regio vanaf 2011 zijn er nog altijd.
Wij zijn allemaal Mohsen Fikri! Neen aan de repressie! Neen aan de onstrafbaarheid! Raak niet aan de individuele vrijheden! Weg met de sociale en culturele onderdrukking! Algemene staking! Heel het regime moet weg! Tegen de ‘Hogra’, de macht aan de werkenden!

