Tag: mei 1968

  • 1968: grote avonden in kleine ochtenden

    Het boek ‘1968: de grands soirs en petits matins’ van Ludivine Bantigny (1) is één van de vele uitgaven over de revolutionaire uitbarsting in mei 1968. De 50ste verjaardag zorgt voor een nieuwe lading boeken met een wisselende kwaliteit. We kunnen niet alles lezen, er dringen zich keuzes op.

    Recensie door Guy Van Sinoy

    Het boek van de historica Ludivine Bantigny (universiteit van Rouen) is een goed compromis: het biedt een beter inzicht op de oorzaken van de strijd, de hoop en de emoties van de deelnemers aan mei ’68 (werkenden, studenten, scholieren, landbouwers, militanten, artiesten, vrouwen, …).

    Vijftig jaar na datum denken we bij mei ’68 in de eerste plaats aan de barricades in de studentenbuurt van Quartier Latin in Parijs en de straatgevechten tussen studenten en de oproerpolitie CRS. Vanaf 13 mei zag de situatie er in Parijs helemaal anders uit voor de burgerij: de arbeidersklasse kwam in actie. De machthebbers moesten de gezamenlijke acties van studenten en werkenden ondergaan. De revolte trok andere lagen van de samenleving (landbouwers, artiesten, voetballers, …) mee naar wat de grootste algemene staking uit de Franse geschiedenis zou worden.

    Dit boek concentreert zich op de gebeurtenissen in al hun diversiteit en niet zozeer op de toespraken van de vaak zelf uitgeroepen woordvoerders. De eerste voortekenen waren er al in 1967 met stakingen en bezettingen, conflicten binnen en tussen vakbondsleidingen, twijfels en aarzelingen onder de machthebbers of bijvoorbeeld de stewardessen die protesteerden tegen hun automatische en discriminerende pensionering op 40 jaar.

    Er wordt op de strijd ingegaan, maar ook op het plezier ervan. De tekenaar Siné stelde op 11 mei: “Plots voel ik me niet meer alleen in een vijandige wereld. Ik was samen met mijn broeders, mijn maten. We lachten, zongen en riepen ‘CRS-SS’. Ik was gelukkig, de ogen vol traangas, mijn kledij doorweekt door het waterkanon, een afgebroken veter, mijn chequeboekje dat verloren was gegaan in een race tegen de bandieten van de ordediensten.”

    Een arbeider vertelt over het geluk dat hij voelt als hij “in een kleine werkplaats binnenkomt waar er geen vakbond is en waar men onze hulp inroept om de staking te starten, en vervolgens ziet hoe ze zich organiseren, een vakbond en een stakerscomité opzetten. Wel ik zweer je dat ik daar vrolijk van word.”

    Een gedetailleerde chronologie van de gebeurtenissen die Frankrijk van begin mei tot eind juni 1968 schokten, biedt dit boek niet (2). Bantigny wil niet “het verhaal” van mei 1968 brengen, maar ons kennis laten maken met de sfeer en de emoties in die maand van revolutie, om ons te laten dromen en ervan te overtuigen “dat we het de volgende keer opnieuw zullen doen, maar dan beter.”

    • ‘1968, De grands soirs en petits matins’, Ludivine Bantigny, (Ed du Seuil, Paris, 2018, 362 p., 25€).
    • Voor een chronologie van de gebeurtenissen en een kijk op hoe de machthebbers mei 1968 onder contrôle probeerden te krijgen, kan je het boek ‘Mai 68, Mémoires’ (Ed Perrin, Paris 2018, 340 p, 9€) van Maurice Grimaud (hoofd van de politie in Parijs in 1968) lezen.
  • Recensie: “1968 – Het jaar dat niet wil sterven” (Paul Goossens)  

    Eerst eind december 2017 verschenen als Kerstessay bij De Standaard, kwam dit boek uit midden in de poging van de N-VA om zich – 50 jaar na de feiten – Leuven Vlaams toe te eigenen. Paul Goossens, studentenleider van Leuven Vlaams, later hoofdredacteur van De Morgen, is de enige figuur die in de Vlaamse media een forum krijgt om de N-VA van antwoord te dienen. Het is meteen de grootste verdienste van het boek: met een beschrijving van de echte beweging en de rol die de Vlaamse Beweging (waarvan N-VA de erfgenaam is) daarin wel en vooral niet speelde, gaat Goossens in tegen de geschiedenisvervalsing door Bart De Wever.

    door Anja Deschoemacker

    Goossens toont hoe de slogan “Walen Buiten”, wat systematisch gebruikt wordt als omschrijving van Leuven Vlaams in de Franstalige pers, de slogan was van de eerste, niet-massale fase van de strijd, gedomineerd door “folkloristische” Vlaams-nationalistische studenten en professoren. Een slogan die door de beweging aan de kant werd gezet en actief bestreden om al in de loop van ’67 slechts nog sporadisch op te duiken.

    Om een beeld te krijgen uit eerste hand, van één van de belangrijkste figuren die aan de leiding van de beweging stonden, is het dus zeker de moeite om dit boek te lezen. Ik raad het alle jongeren aan als introductie in de studie van de geschiedenis van de studenten- en scholierenstrijd in ons land. Van de stellingnames van Bart De Wever – zowel over Mei ’68 als brede, internationale golf van massastrijd als over Leuven Vlaams – blijft na lectuur alvast niets over.

    Was roep tot maatschappijverandering utopisch?

    Tegelijk moet gezegd dat de conclusies uit het boek over de erfenis van Mei ’68 zeer beperkt zijn en op een bijna pijnlijke manier binnen het kader van het kapitalisme blijven. Het is bovendien een journalistiek boek, geen politiek manifest. De schrijver is op zijn best wanneer hij levendig beschrijft hoe het bij de studenten om zoveel meer ging dan taaleisen, maar integendeel om een grondige maatschappijverandering. Ook een reportage van RTBF uit 2008 met uitgebreide interviews met Paul Goossens is daarvoor de moeite waard. Maar de ongeschreven conclusie lijkt te zijn dat die roep tot maatschappijverandering naïef en utopisch was.

    Het is de andere kant van de medaille vergeleken met de conclusies die de meeste van zijn strijdmakkers in de leiding van Leuven Vlaams trokken. Waar Ludo Martens met het merendeel van de SVB-leiders Amada zou oprichten, een sectaire maoïstische groep die later zou ontwikkelen tot de PVDA, verwijdert Paul Goossens zich van de socialistische ideeën die hij in “1968” beschrijft als behorend tot het totalitaire gedachtengoed van de vorige eeuw. Voor hem is socialisme enkel de stalinistische gebureaucratiseerde Sovjet-Unie of China. Het maakt van hem een hardnekkige reformist, met alle beperkingen die daarbij horen.

    Daarom blijft zijn inschatting van Leuven Vlaams en Mei ’68 beperkt tot het idee dat het een laatste scheut van de Verlichting was. De illusie sijpelt door dat echte “gelijkheid, vrijheid en solidariteit” mogelijk zouden zijn zonder een fundamentele maatschappijverandering, zonder socialistische revolutie. Het onderhouden van de “geest van ‘68” (waar Goossens veel minder mythisch over is dan de N-VA, hij spreekt vooral van “gemiste kansen”) en eventuele nieuwe revoltes zijn voor hem vooral nodig als tegenwicht tegen de nieuwe rechtse formaties en tegen het nieuwe nationalisme dat door Europa waart.

    Goossens stelt het niet expliciet, maar door Mei ’68 te kaderen binnen de Verlichting blijft hij uitdrukkelijk binnen het keurslijf van het kapitalisme. Hij houdt het op strijd voor een democratisch, feitelijk een sociaaldemocratisch, kapitalisme. Het is onze mening (lees hiervoor onze andere artikels over Mei ‘68) dat de massale revolte in de jaren ’60 tot midden jaren ’70 kaderde in de strijd voor socialisme.

    Gebrek aan leiding

    Het is een beweging die grondig verschilde van vroegere revolutionaire golven (de Russische, Duitse of Spaanse revolutie, de opstandige algemene staking van ’60-’61, …) in die zin dat de dominante partijen in de arbeidersklasse – zowel de sociaaldemocratie als de communistische partijen – niet alleen geen controle over de beweging hadden, maar er zich ook grotendeels tegen verzetten. De kritieken van de opstandige studenten op die partijen waren dan ook scherp, o.a. over hun rol in het kolonialisme en hun gehechtheid aan de VS.

    Het absolute gebrek aan leiding vanwege de gevestigde arbeidersorganisaties (BSP, vakbonden en ACW) is een verklaring voor het feit dat de ideeën van de militante studenten alle richtingen tegelijk uitgingen. De specifieke manier waarop de koloniale revolutie zich afspeelde, de ontwikkeling van guerrillastrijd, de Culturele Revolutie in China, … Het waren allemaal aantrekkingspunten voor linkse jongeren. Amada (later PVDA) is de belangrijkste organisatorische uitdrukking van Mei ’68 in Vlaanderen, hoewel ook Agalev geduid kan worden als een latere scheut van de beweging.

    De houding van de toen bestaande revolutionaire partijen – die even onvoorbereid aan Mei ’68 begonnen als de studenten en zelf illusies hadden en creëerden in figuren als Tito, Mao en Castro en hun oriëntatie op de arbeidersklasse in eigen land verloren – komt in het boek van Goossens niet aan bod. Dat is ook zo in het artikel van het PVDA-magazine Solidair (“Mei ’68 – De Commune van Leuven,” Solidair mei-juni 2018) waarin Herwig Lerouge, één van de originele groep rond Ludo Martens en Paul Goossens in de leiding van de SVB, Leuven Vlaams duidt. De geïnteresseerde lezer kan er meer over vinden in het boek van Eric Byl “PVDA en LSP, verschillen en mogelijke raakvlakken in de opbouw van een politiek alternatief.” (hier vind je enkele uittreksels ).

    Veel opmerkingen dus, maar het boek van Paul Goossens is het lezen waard om jongeren te laten weten wat er toen echt gebeurde of om het geheugen op te frissen. Het boek biedt ook de nodige munitie om in te gaan tegen de poging van de N-VA om de beweging Leuven Vlaams te claimen en in te passen in een “geschiedenis” die in het kraam van Bart De Wever past. Voor verdere conclusies moet je elders terecht.

     

  • Ook dat was mei ‘68: bezetting van de hoofdzetel van de Franse Voetbalfederatie

    Foto: “VOETBAL AAN DE VOETBALLERS!” Spandoek aan de voorgevel van de hoofdzetel van de Franse Voetbalfederatie op 22 mei 1968. Nog iets hoger hing een andere met het opschrift: “DE FEDERATIE is EIGENDOM VAN DE 600.000 VOETBALLERS”

    Op 22 mei 1968 begon de bezetting van de hoofdzetel van de ‘Fédération française de football’ (FFF). Gedurende zes dagen werd de FFF het discussieforum over de manier waarop men voetbal organiseert en speelt. We komen terug op deze weinig bekende gebeurtenis, die  opnieuw het veralgemeende karakter van die maand van revolutie illustreert, evenals de noodzaak om anders te gaan nadenken over een wereldwijde sport die, toen reeds, een existentiële crisis doormaakte.

    Door Stéphane Delcros

    Tegenstellingen in de samenleving en in het voetbal

    Het begin van de jaren 60 betekende een keerpunt in het professionele voetbal dat reeds de weg op ging van steeds scherpere tegenstellingen. Onder druk van steeds grotere financiële belangen werd de sector steeds rijker, al was het nog niet zo doorgedreven als vandaag. Frankrijk liep iets achter in deze ontwikkeling, maar het kende dezelfde tendens bovenop een ouderwetsheid zowel in het professionele als amateurvoetbal.

    Zoals een beetje overal concentreerde de toestromende rijkdom bij slechts een handvol mensen, vooral de besturen van de grote clubs en federaties. De grootste stervoetballers van die tijd verdienden nauwelijks meer dan het minimumloon. Professionele spelers werden vooral ook van hun ‘vrijheid’ beroofd. De voetballer moest een ‘levenslang contract’ tekenen (tot diens 35 jaar) met zijn club. Die kon op haar beurt over alles beslissen: van een transfer naar een andere club of een unilaterale vermindering van het loon. De Franse international Raymond Kopa, drievoudig winnaar van de Europacup voor landskampioenen met Real Madrid en één van de groten van het tijdperk, vergeleek professionele spelers in 1963 met “slaven”. Het zou hem een schorsing van 6 maanden opleveren. Er bestonden ook andere maatregelen: de voetbalpraktijk beperkte zich destijds tot 8 maand per jaar (oktober-mei) en de “B-licentie” beperkte zeer sterk transfers in het amateurvoetbal. Die licentie verbood aan getransfereerde spelers mee te spelen in de eerste ploeg van zijn nieuwe club gedurende het eerste jaar na de transfer.

    Zoals Mickaël Correia het onderlijnde in ‘Une histoire populaire du football’ (La découverte, 2018) streden enkele mensen uit de voetbalwereld al jaren tegen de autoritaire instellingen en hun beleid en voor meer democratie en vrijheid. Ook zo bij het tegendraadse voetbalmagazine ‘Le Miroir du football’, gelinkt aan de Parti Communiste maar zonder dat de redactieploeg er lid van was waardoor ze zich een zekere vrijheid kon permitteren.

    ‘Het voetbal aan de voetballers’ teruggeven

    Op 22 mei 1968, opgezweept door het revolutionaire klimaat, gaan journalisten van ‘Mirroir du football’ en hun hoofdredacteur François Thébaud met enkele tientallen amateurvoetballers over tot een vreedzame bezetting van de hoofdzetel van de FFF in Parijs. Twee professionele spelers, André Merelle en Michel Oriot, van Red Star FC (toen nog in Division 1, vandaag kersvers kampioen van National, waardoor het volgend seizoen uitkomt in Ligue 2) sluiten zich aan bij de bezetting.

    Het personeel wordt ontzet, de ingang gebarricadeerd, een rode vlag gehesen en spandoeken opgehangen aan de voorgevel. Een bezettingscomité wordt opgezet en een programmapamflet gepubliceerd waarvan de inleiding uitriep: “Het voetbal aan de voetballers! Voetballers van verschillende clubs van de regio Parijs, we hebben beslist vandaag de zetel van de Fédération Française de Football te bezetten. Zoals de arbeiders hun fabrieken bezetten. Zoals de studenten hun faculteiten bezetten. WAAROM? Om aan 600.000 Franse voetballers en aan hun miljoenen vrienden terug te geven wat hen toebehoort: het voetbal dat de potentaten van de Fédération hen bestolen hebben om hun egoïstische belangen te dienen als profiteurs van de sport.”

    Zoals hierboven beschreven waren het gebrek aan inspraak en de oproep tot meer vrijheid voor de spelers de voornaamste eisen van de opstandelingen, tegen de ijzeren greep van de besturen, de “potentaten”, die hun eigen belangen diende. Dit naast andere onderwerpen zoals het gebrek aan terreinen om de sport te beoefenen: in de regio Parijs was er gemiddeld slechts één terrein per vier clubs.

    Een forum voor discussie over voetbal en de maatschappij

    Tijdens de zesdaagse bezetting dienden de lokalen van Avenue d’Iéna 60bis als een werkelijke agora, ingebed in de veralgemeende revolte van mei 1968. Gelinkt aan de wereld van de sport of niet, iedereen was uitgenodigd op de hoofdzetel van de FFF. Ten opzichte van de grootte van de revolte in de samenleving tijdens die dagen van eind mei en gezien de afgelegen ligging, zouden ze nooit met erg veel zijn (de hoofzetel van de FFF situeerde zich in het 16e arrondissement, een rijke wijk weg van het epicentrum van de revolutionaire gebeurtenissen). Toch kwamen er spelers en clubs van zowat overal deelnemen aan de ene of andere dag van de bezetting. Alle problemen in de samenleving en de gevolgen hiervan voor het voetbal konden er besproken worden en er werden oplossingen voorgesteld. Het was ook een plaats van discussie over tactieken rond speelvelden, over de wereld en omgeving van alles wat met voetbal te maken had. Het waren enkele rijke dagen van uitwisselingen, van die dagen waarop je meer beleeft dan soms op tien jaar.

    Er werd veel gesproken over hoe de sport veranderde door de toevloed van kapitaal dat enkel gericht was op rendement en resultaat, in plaats van sport voor het mooie spel en het plezier centraal te stellen. Sinds enkele jaren was het kwalitatief en mooi offensief voetbal steeds meer vervangen door aandacht voor efficiëntie met oog op het uiteindelijke resultaat. De wensen van commerciële bedrijven speelden daar een grote rol in.

    De gevestigde media waren niet mals voor de bezetting van de Franse voetbalfederatie. Gespecialiseerde conservatieve kranten als ‘L’Equipe’ en ‘France Football’ stelden dat voetbal “apolitiek” moest blijven. De krant ‘L’Humanité’ van de Parti Communiste Français (PCF) zag in de bezetting, net als in veel evenementen tijdens die maand van revolutie, een ultralinks avontuur rond een secundaire kwestie.

    Keerpunt voor de organisatie van het voetbal

    Deze bezetting heeft niet voor fundamentele verandering gezorgd. Er wordt vandaag bewust heel weinig over die gebeurtenissen gesproken, maar ze vormden toch een keerpunt voor het Franse voetbal. In de daarop volgende maanden werden de “B-licentie”, het voetbalseizoen van 8 maanden en het levenslang contract afgeschaft. Er kwam ook meer vertegenwoordiging in de leidinggevende instanties. Deze maatregelen werden uiteraard niet louter door de bezetting van de FFF bekomen, het was een gevolg van de volledige evolutie in de samenleving als gevolg van de periode van contestatie. Op die enkele dagen van de bezetting van de FFF werden enkele ideeën gevestigd die de basis vormden voor een bepaalde visie op voetbal. Dit speelde zeker een rol in de stakingen van voetbalspelers in de daarop volgende jaren, zoals die van december 1972 tegen restrictieve maatregelen van de FFF.

    Verschillende voetbalclubs namen elementen van die visie over als basis voor hun werking. Zo waren er verschillende clubs die als min of meer zelf beheerd collectief werkten waarbij de stijl van het spel voorging op het resultaat. (1) In de jaren 1970 hebben een aantal van die Franse clubs, spelers, opleiders en journalisten de Mouvement Football Progrès (MPF) opgezet die een rol zou spelen in het verzet tegen de FFF.

    De wind van revolutie was in 1968 niet alleen in Frankrijk voelbaar. In de jaren erna ontstonden zowat overal in de wereld initiatieven voor een ‘ander voetbal.’ Zo is er de ervaring van de ‘Corinthiaanse democratie’ in Brazilië. Dat is wellicht het bekendste voorbeeld en ook het meest verregaande. Tijdens de militaire dictatuur begin jaren 1980 werd de ploeg SC Corinthians Paulista collectief beheerd door de spelers. De Braziliaanse international Sócrates speelde daar een grote rol in. Tot aan de val van de dictatuur ging de club in tegen het bewind en tegen de verantwoordelijken van andere clubs die de dictatuur steunden. Op het terrein en tijdens de trainingen beslisten de spelers op democratische wijze over alles: aanstelling van trainers, versterking van de ploeg, voorbereiding van wedstrijden, … Ze werden hierdoor binnen de voetbalwereld een symbool van wat mogelijk is in de volledige samenleving.

    Vandaag: weg met extreem hoge lonen, voor een sport die voor iedereen toegankelijk is!

    Heel wat profspelers hebben vandaag extreem hoge lonen en premies. Hun inkomen is lichtjaren verwijderd van het gemiddeld inkomen van gewone werkenden. Deze situatie is schrijnend en weerzinwekkend voor heel wat voetballers en supporters, maar ook voor mensen die zich omwille van deze reden van voetbal afkeren. Het is belangrijk dat we ons niet richten tegen de spelers in kwestie, maar we moeten wel de ontsporing van de toplonen aanklagen en naar manieren zoeken waarmee we dit systeem kunnen veranderen.

    De overgrote meerderheid van de voetballers, waaronder veel profs, heeft geen toegang tot die vetpotten. De internationale spelersvakbond FIFPro publiceerde eind 2016 een “Internationaal rapport over werk”. (2) Daarin staan de resultaten van een nooit gezien onderzoek onder 14.000 professionele spelers in 54 landen en 87 competities. De superrijke voetballers (720.000 dollar per jaar en meer) zijn slechts goed voor 2% van de beroepsgroep. Het gemiddelde netto maandloon situeert zich tussen 1.000 en 2.000 dollar. 45% van de professionele voetballers verdient minder dan 1.000 dollar per maand, 21% zelfs minder dan 300 dollar. Het onderzoek geeft ook aan dat 41% van de voetballers de afgelopen twee seizoenen te maken kreeg met laattijdig uitbetaald loon. We mogen ons nooit blindstaren op het topje van de ijsberg…

    Een groot deel van de professionele voetbalsector heeft het moeilijk. Subsidies gaan voornamelijk naar de grootste clubs, die ook de rijkste private sponsors aantrekken en kunnen rekenen op geld van uitzendrechten van wedstrijden op televisie. De situatie in veel clubs is soms onhoudbaar. Een faillissement treft spelers, personeelsleden, vrijwilligers en supporters. Er is natuurlijk een effect van de economische crisis, maar ook van het brutale besparingsbeleid waardoor heel wat subsidies verdwenen zijn en eventuele sponsors twee keer nadenken vooraleer ze in een kleine club investeren. Concurreren met de omvangrijke middelen van de grootste clubs wordt hierdoor onmogelijk. De situatie in het amateurvoetbal is nog complexer. Daar zijn er veel clubs die zelfs niet genoeg middelen hebben om een defibrillator te kopen.

    Onze sport terug opeisen!

    De cultus van de overwinning, die van het resultaat voor de stijl, die aangeklaagd werd door de bezetters in mei ’68 is er vandaag nog steeds. De problemen waarmee veel spelers kampen zijn er eveneens nog. De voetbalwereld is nog meer een weerspiegeling van de kwalijke gevolgen van de kapitalistische samenleving.

    Het is niet nuttig om nostalgisch te zijn over ‘het voetbal van vroeger.’ In de jaren 1960 was voetbal geen paradijs. We moeten integendeel de strijd aangaan tegen de huidige problemen en opkomen voor een echt ‘modern’ voetbal dat ons toebehoort, de spelers, supporters, vrijwilligers en personeelsleden van de clubs en de sector. Dan kunnen de betrokken mensen beslissen over wat nodig is voor hun sport.

    Voetbal en sport staan uiteraard niet los van de samenleving. Dat werd ook benadrukt door de bezetters van de FFF in mei ’68. Opkomen voor verandering in de wijze waarop sport georganiseerd wordt, is niet enkel een zaak voor spelers en fans. In deze samenleving kan de minste stap vooruit snel ongedaan gemaakt worden door de elite indien de economische en ideologische basis van de samenleving niet verandert. De volledige samenleving moet veranderen: het kapitalistische systeem dat alles en iedereen tot handelswaar maakt en het individualisme als stelregel oplegt, moet weg. Een collectieve manier van beheer en beslissingen is nodig om de behoeften van iedereen centraal te stellen.

    [divider]

    Voetnoten

    (1) Over de ervaring van Stade Lamballais, lees: ‘‘Lamballe au centre’’, So foot, Mai 2018, p86-89.

    (2) Le Rapport mondial sur l’emploi 2016, 29 november 2016, https://www.fifpro.org/actualites/la-plus-grande-enquete-jamais-menee-sur-le-football/fr/

    Wie meer wil lezen:

    • Les enragés du football, Faouzi Mahjoub, Alain Leiblang, François-René Simon, Calmann-Lévy, 2008.
    • Une histoire populaire du football, Mickaël Correia, La Découverte, 2018.
  • 1968: alle macht aan de Franse arbeiders!

    Er wordt dit jaar veel teruggeblikt op de gebeurtenissen van mei 1968 in Frankrijk. Het is ook nuttig om de analyses van toen te herlezen. Hieronder een vertaling van een artikel over mei ’68 dat verscheen in de Britse Militant, toen nog een maandblad, in juni 1968. Dit artikel bevestigt het voorheen ingenomen standpunt van Militant dat bleef vertrouwen op de capaciteit van de arbeidersklasse om de strijd tegen het kapitalisme aan te gaan.  

    10 miljoen arbeiders die het werk neerleggen! Honderden bedrijven bezet en gecontroleerd door de arbeiders! Scholen die overgenomen zijn door de jongeren en progressieve personeelsleden! De leugens van de kapitalistische media die ‘gecensureerd’ worden door het personeel in de drukkerijen! De leugens op televisie die gecensureerd worden door journalisten en technisch personeel! Universiteiten die overgenomen worden! Dokken, postkantoren, schepen, … die door het personeel overgenomen worden: “Zelfs de officieren op de boten doen mee met de zitacties van de bemanning.”

    Wat een krachtige demonstratie van de onoverwinnelijke macht van de arbeidersklasse eens ze in actie komt! Wat een vernietigende slag voor de cynici, sceptici en apologeten van de grote bedrijven die de arbeidersklasse afschreven als ‘apathisch’, ‘afgekocht’, … Het is ook een slag voor de professionele orthodoxe economen die ondanks hun grondige studies van de complexe mechanismen van de kapitalistische economie er niet in slaagden om de enorme kracht onder de oppervlakte van de moderne samenleving op te merken: de kracht die een nieuwe samenleving tot stand kan brengen, de arbeidersklasse. Zelfs voor de minst politiek ontwikkelde arbeiders moet het duidelijk zijn dat hun Franse collega’s vandaag aan de macht zouden geweest zijn indien ze niet waren gebotst op het laffe beleid van de Franse leiders van de arbeidersbeweging.

    De arbeiders en de Franse bevolking kwamen in actie uit protest tegen de brutaliteit van de oproerpolitie CRS in een sadistische aanval op de studenten. Het was de eerste keer dat de politie op de Sorbonne tussenkwam sinds de nazibezetting en de CRS gebruikte potentieel giftig gas. De arbeiders waren in het bijzonder onder de indruk van de successen van de studenten die hun onmiddellijke eisen ingewilligd zagen op basis van vastberaden acties. Brede lagen van de studenten namen overal in het land deel aan de staking tegen de onaanvaardbare overbevolking, onmogelijke werkomstandigheden (bvb 2.000 studenten Engels die het moeten stellen met 4 professoren), de lage slaagcijfers (tot 20% slaagt niet) en het hoge aantal studenten dat moet afhaken vooraleer een diploma wordt gehaald (de helft van de overblijvenden). De studenten protesteren ook tegen het gebrek aan kansen nadat ze afgestudeerd zijn. Voor enkele erg succesvolle carrièristen stelt dit zich niet, maar voor brede lagen van de studenten wel. De studenten hebben het ook over de onmenselijke ‘onpersoonlijke samenleving’ onder het moderne kapitalisme. De Daily Express schreef dat 80% van de Parijse bevolking de studenten steunde.

    De industrie-arbeiders – in het bijzonder de jongeren – waren enthousiast over het succes: “De studenten kwamen eerst. Ze vormden een vonk. Ze dwongen de regering tot toegevingen. Ze gaven ons het gevoel dat we konden doorgaan,” zei een van hen aan de krant Times. De arbeiders gingen meteen voorbij hun vakbondsleiders en weigerden om hun strijd te beperken tot een eendaagse staking. Ze toonden aan dat ze hun klachten op de werkvloer niet langer zouden aanvaarden.

    Dalende lonen

    The Observer merkte op dat 5 tot 6 miljoen mensen onder de armoedegrens leven. Een kwart van de bevolking heeft een basisloon van 12 pond of minder per week. De werkloosheid nam drastisch toe en er zijn nu meer dan een half miljoen werklozen. In sommige regio’s was er een scherpe toename: “In de regio van Parijs is er een stijging met 51% en in het noorden – de traditionele thuisbasis van de steenkoolsector, staal- en textielindustrie – is er een stijging met 59%.” De reële lonen zijn de afgelopen twee jaar gedaald.

    Elke loonsverhoging verdween snel door de stijgende prijzen. “De prijzen liggen 45% hoger dan in 1958. Dit is de snelste toename van de prijzen in alle landen van de Europese Economische Gemeenschap.”

    De invoering van forse indirecte taksen in de vorm van BTW heeft het de voorbije maanden nog moeilijker gemaakt. Dit ging gepaard met aanvallen door De Gaulle op de sociale diensten en pogingen om de lonen naar beneden te trekken om het Franse kapitalisme een voordeel te geven in de harde concurrentiestrijd die nog harder wordt met de voorgestelde stopzetting van interne tarieven in de gemeenschappelijke markt in juli.

    Zelfs de boeren kwamen in opstand tegen de snelle afname van hun inkomen. Velen zitten financieel aan de grond en moeten het platteland verlaten. Sommigen trekken naar bouwvallige woningen in de grote steden. In Parijs alleen woont meer dan een derde van de negen miljoen inwoners in slechte huisvesting. Vooral de jongeren worden getroffen door de vertraging van de Franse industrie. “Van de geregistreerde werklozen zijn 23% jonge schoolverlaters.”

    Een gigantische golf heeft Frankrijk overspoeld. Niet alleen de industrie-arbeiders maar ook bijvoorbeeld de bankbedienden, bedienden of nog het horecapersoneel gingen in staking. Slechts 10% van de werkenden is lid van een vakbond, maar toch ging meer dan 50% van het totaal aantal werkenden in staking. Dit is een onbetwistbaar bewijs van de revolutionaire energie die vrijgekomen is.

    Zoals in alle revoluties kwamen er uit alle hoeken van de samenleving voorheen politiek onontwikkelde werkenden, verarmde mensen, voorheen gedemoraliseerde en cynische werkenden die nu gemobiliseerd waren. De arme boeren hebben barricaden opgezet rond de stad Nantes “om de arbeiders en studenten te steunen.” De orde wordt bewaard en, zelfs de gevestigde media moeten dit erkennen, de arbeiders controleren de machines die er werkloos bij liggen.

    Revolutionaire situatie

    Alle voorwaarden voor een succesvolle omwenteling zijn aanwezig: de arbeiders zijn vastberaden om door te zetten. De middenklasse, zeker de lagere lagen ervan, kijkt met grote sympathie naar de stakingsgolf en in veel gevallen neemt ze er zelf aan deel (denk maar hoe op de schepen ‘zelfs de officiers’ meedoen aan zitacties).

    Het is de arbeidersklasse die de effectieve macht heeft in de bedrijven, havens, mijnen en op straat. Er is een klassieke revolutionaire situatie. Zelfs de televisie-uitzending van het debat in het nationaal parlement gebeurde enkel omdat de arbeidersorganisaties er toelating voor gaven, moest zelfs een parlementslid van de Gaullisten erkennen. De instrumenten van de staatsrepressie die nog in handen van de regering waren, de politie en het leger, waren compleet onbetrouwbaar. De politie werd zelf aangestoken door het vuur van de revolte. De politievakbond stuurde een waarschuwing naar de regering waarin stond dat “agenten veel begrip hebben voor de redenen die de stakende loonarbeiders tot actie hebben aangezet en betreurden dat ze zelf wettelijk gezien niet mogen deelnemen aan de acties… De publieke autoriteiten zullen de politie niet stelselmatig kunnen inzetten tegen de huidige arbeidsstrijd.” Bij een confrontatie zou er een “ernstige gewetensvraag” zijn. Anders gezegd: grote delen, misschien zelfs de meerderheid, zouden naar de arbeiders overlopen. In het leger zou er ook een scherpe scheiding tussen top en basis zijn als de officiers zouden proberen tussen te komen. Dit blijkt uit opmerkingen van een dienstplichtige die gevraagd werd of hij zou schieten op de studenten en werkenden. Hij antwoordde: “Nooit, ik denk dat hun methoden misschien wat brutaal zijn, maar ik ben zelf de zoon van een arbeider.” Als er ooit een ogenblik was waarop de arbeidersklasse de macht op vreedzame wijze kon grijpen, dan was het nu.

    Sovjets

    In elke winkel, fabriek en werkplaats zouden arbeidersraden natuurlijk de dominante organisatievorm zijn. Deze raden op lokaal niveau zouden samenkomen in de districten en uiteindelijk op nationaal niveau. De ongeorganiseerde delen zouden hierin betrokken worden tot ze alle werkenden organiseren. Het zou de mogelijkheid creëren van een parlement van de massa’s waar hun eisen en wil naar voor komen, reële democratie in plaats van de schijndemocratie van het huidige parlement. Door de eisen van de arbeiders, boeren en de middenklasse op te nemen, zou het mogelijk zijn om hen te verenigen rond de gemeenschappelijke nood aan drastische verandering, de nood aan een socialistische maatschappijverandering. Eens aan de macht zouden de arbeidersraden, waarin alle vertegenwoordigers verkozen en afzetbaar zijn, niet enkel strijdinstrumenten zijn maar ook organen van het beheer en de controle van de samenleving worden.

    Dat is waar de Franse arbeidersklasse naar zoekt, zelfs gewiekste strategen van het kapitaal hebben dat door. Het enige wat hun uitroeiing verhinderde, was de rol van de leiders van de massa-organisaties van de arbeidersbeweging. De kapitalisten zullen niet aarzelen om de verraderlijke rol van de leiders van de Communistische Partij (PCF) in een latere fase uit te spelen om hen te discrediteren, maar ook om de ideeën van het marxisme te discrediteren onder de massa’s.

    Rol van de ‘communistische’ leiders

    De leidingen van de PCF en van de door communisten geleide vakbond CGT, weigeren net als de leidingen van de katholieke vakbonden en het ‘socialistische’ Force Ouvrière, om door te zetten wat de arbeiders begonnen zijn: het grijpen van de macht. The Observer merkt droogjes op: “De communistische vakbonden en de regering van De Gaulle lijken elkaar te bestrijden, maar staan eigenlijk aan dezelfde kant van de barricaden.”

    De studenten werden aanvankelijk hard aangepakt in de pagina’s van de communistische krant L’Humanité. Nadien probeerden de PCF-leiders om alle contacten tussen studenten en arbeiders te vermijden. Ze probeerden de beweging tegen de eigen aard in te beperken tot puur economische eisen – alsof die gedurende langere tijd kunnen afgedwongen worden onder het kapitalisme! Ondanks het falen om de beweging van de werkenden tegen te houden, werd toch gewaarschuwd voor ‘provocaties tegen de regering’ die konden leiden tot ‘bloedbaden.’

    Welk alternatief stelt de PCF voor? Over de hoofden van de arbeiders die ze zogezegd vertegenwoordigen, stemden ze er in onderhandelingen met vertegenwoordigers van de grote bedrijven mee in om de arbeiders terug aan het werk te krijgen, ook al hadden ze hen nooit opgeroepen om het werk neer te leggen. Dat gebeurt op basis van een compromis en voorwaarden die onder het kapitalisme geen stand kunnen houden zonder aanleiding te geven tot inflatie, crisis en (zeker met de groeiende arbeidsbevolking) werkloosheid. De voorwaarden zijn bovendien niet voldoende om de werkenden een moderne standaard aan te bieden: het minimumloon wordt 5 francs per uur, de algemene loonsverhoging van 10% wordt over een jaar uitgespreid. Er zijn geen garanties dat de loonsverhogingen niet zullen leiden tot een hogere levensduurte en evenmin zijn er garanties rond sociale zekerheid.

    ‘Volksfront’

    De ‘communistische’ leiders verdedigen het idee van een Volksfrontregering. In tegenstelling tot wat de PCF-leiders beweren, is dit geen ‘alliantie met de middenklasse.’ Het is in werkelijkheid een blok tegen hen. Door een alliantie te sluiten met de leiders van de CFDT wordt een blok gevormd met de politieke uitbuiters van de middenklasse die doorgaans de belangen van de kleine boeren, winkeleigenaars, … uitverkopen aan het grootkapitaal. Enkel in actie kunnen deze tussenlagen in de samenleving losgetrokken worden van hun band met traditionele partijen.

    Het is niet met een Volksfront maar met een Eenheidsfront in de strijd voor de macht dat die werkenden die met andere partijen verbonden zijn kunnen overgewonnen worden. Als ze instemmen met een gemeenschappelijke strijd tegen het kapitalisme, kunnen de marxisten in actie aantonen dat hun programma en hun methode beter zijn.

    Voor de werkgevers zal het Volksfront iets anders betekenen. Zij zullen de tijd gebruiken om de krachten van de reactie voor te bereiden: ontgoochelde kleine boeren, studenten en de middenklasse die gebukt zal gaan onder de onvermijdelijke vernietigende gevolgen van inflatie en een vertraging van de economie. Die lagen in de samenleving zullen concluderen dat de arbeidersklasse hen niets heeft geboden, waarna ze openstaan voor pseudo-radicale krachten die actie en een alternatief lijken aan te bieden. Dat is de basis voor de ultra-reactie. Ze kunnen daar enkel toe overgaan omwille van de rol van de officiële leiders van de arbeidersbeweging. Op dit ogenblik zijn ze bereid om een deel van de grote reserves die ze de afgelopen jaren opgebouwd hebben te gebruiken. Maar door het akkoord met de vakbondsleiders zal de concurrentiepositie van het Franse kapitalisme op de wereldmarkt verslechteren. Dat is overigens een scherpe veroordeling van de anarchie van het kapitalisme: het is slechts ‘competitief’, dat wil zeggen dat er winsten geaccumuleerd worden bij de werkgevers, zolang de arbeidersklasse bereid is om te overleven aan slechte voorwaarden. Wat de bazen gedwongen worden te geven met de ene hand –enkel door de dreiging van explosies die ondanks de rol van PCF-leiding hun voortbestaan bedreigen – zullen ze morgen met de andere hand proberen terug te pakken. De resulterende inflatie zal bovendien gebruikt worden om de middenklassen op te zetten tegen de ‘excessen’ van de arbeiders.

    Vage beloften over ‘participatie’ op de werkvloer zullen de Franse arbeiders niet tevreden stellen. Eén zaak is duidelijk: het ‘onoverwinnelijke’ bewind van De Gaulle is voorbij. Als zijn einde er komt in de komende weken of maanden, dan zal het regime onherstelbaar verzwakt zijn. De Franse arbeiders zullen er niet alleen in geslaagd zijn de regering ten val te brengen, ze hebben ook alle theorieën over ‘sociale vrede’ die de afgelopen 20 jaar zo welig tierden in de Westerse arbeidersbeweging ondermijnd.

    Weg naar wereldsocialisme

    Het was geen toeval dat The Times waarschuwend terugblikte: “Toen Louis Philippe in 1848 van zijn troon werd verdreven na enkele dagen van rellen in Parijs, waarop hij de vlucht naar Londen nam, volgden er revoluties in heel Europa. Italië, West-Duitsland, België en Spanje kennen al genoeg problemen zonder dat de moeder van alle revoluties nogmaals een slecht voorbeeld stelt.” De ideologen van het kapitalisme begrijpen met een scherp realisme de gevaren waarmee ze geconfronteerd worden. Maar hoe bedeesd en verraderlijk is de vage hoop van de arbeidersleiders in vergelijking hiermee!

    De zieke staat van het Britse kapitalisme zal ook leiden tot een explosie. De traditionele partijen in alle Europese landen zullen van top tot basis door elkaar geschud worden. Zelfs indien de PCF erin slaagt om het akkoord met De Gaulle verkocht te krijgen aan de eigen basis, dan zal dit niet zonder interne onrust gebeuren. De PCF-leiders hebben niet langer dezelfde greep op de basis als in de jaren 1930. Dit komt al tot uiting in het ontslag van één van de leiders van de CGT, een prominent lid van de PCF, die ontslag neemt omdat de CGT “geen gebruik maakt van de situatie om het regime van De Gaulle omver te werpen.” Als het tot een Volksfront komt, kan dit tot een massabeweging tegen die regering leiden waarbij de PCF splitst en delen overgaan naar een marxistisch programma.

    Het gevoel van de macht, de gigantische stappen vooruit in het begrip, de strijdbaarheid en de ervaringen met strijd maken dat heel veel arbeiders die voorheen politiek zagen als iets voor advocaten en dokters voortaan zelf een rol zullen spelen. De Franse arbeiders hebben een kracht naar boven gebracht waarmee een einde kan gemaakt worden aan de heerschappij van rente, intresten en winsten in Europa en de rest van de wereld.

  • Over de geschiedenis van 1968 in België

    Dit boek is te koop voor 12 euro (verzending inbegrepen) via onze webshop

    In het boek ‘PVDA en LSP. Verschillen en mogelijke raakvlakken in de opbouw van een politiek alternatief’ door Eric Byl (uitgebracht in 2015) handelt een hoofdstuk over de gebeurtenissen voor, tijdens en vlak na 1968. In het boek wordt deze periode behandeld met het oog op een beter begrip van de ontwikkeling van de PVDA. Maar het biedt ook een nuttige kijk op 1968 in ons land. Enkele uittreksels.

    In “Een kwarteeuw mei ’68” beschrijven Ludo Martens en Kris Merckx het verloop van de gebeurtenissen die plaatsgrepen in België in de tweede helft van de jaren 1960, toen zij actief werden. Doorgaans bestaat het vooroordeel dat mei ’68 zich vooral afspeelde in Frankrijk. Dat als het regent in Parijs, het dan druppelt in Brussel. Dat de beweging in België beperkt bleef tot de eis van Leuven Vlaams en dus niet zoveel voorstelde. Martens en Merckx weerleggen die mythe met verve.

    Helaas is hun uitgangspunt in “Een kwarteeuw mei ’68” gebaseerd op een historische vergissing van formaat. “Tot begin ‘60 wist de bourgeoisie in Vlaanderen haar intellectuelen op te fokken in de bekrompen wereld van het rechtse Vlaams nationalisme en van het klerikalisme”, schrijven ze. Dat de burgerij haar intellectuele elite aan de universiteiten een bekrompen rechtse en reactionaire visie wou bijbrengen, dat zal wel. Maar haar politiek was niet om het Vlaams nationalisme te bevorderen. Het opleggen van het Frans als de taal van de elite en het beschouwen van het Vlaams als minderwaardig, maakte juist integraal deel uit van de elitaire visie van het unitaire België. Het beperkte de carrièremogelijkheden van de Vlaamse intellectuele elite die het aanvoelde als achterstelling.

    Dat was juist een van de vonken die in die jaren het vuur aan het lont zou steken. Maar de combinatie van Vlaamse ontvoogding met reactionaire opvattingen was niet opgewassen tegen een aantal belangrijke gebeurtenissen, zoals de Staking van de Eeuw in 1960-’61, de onafhankelijkheid van Congo, de Belgische interventie en de moord op Lumumba, de gewapende strijd tegen de Amerikaanse interventies in San Domingo en Vietnam, en dan de strijd in Zwartberg waarbij de rijkswacht twee mijnwerkers doodde. Onder impuls van deze en andere gebeurtenissen radicaliseerde de maatschappij en de studenten weerspiegelden dat.

    Tegen die achtergrond en ook door het toenemend aantal studenten tengevolge van de democratisering van het onderwijs, sluimerde een conflict met de onaangepaste autoritaire academische structuren. Dat was vooral het geval in het katholieke onderwijs en in het bijzonder in Leuven. Al in 1962 sprak de Vereniging van Vlaamse Studenten (VVS) zich officieel uit voor studentensyndicalisme. In 1965 eiste het de erkenning van de student als jonge intellectuele arbeider en een integraal en eenvormig studieloon. In mei 1966 raasde vier, vijf dagen lang een revolte van duizenden studenten door Leuven. Ze werden uiteen geknuppeld en uiteen gespoten door de rijkswacht, maar de revolte kwam pas ten einde nadat de academische overheid het universitair jaar vevroegd opschortte.

    De week erop kende de beweging een uitloper naar heel Vlaanderen. Duizenden scholieren betoogden en staakten in Antwerpen, Sint-Niklaas, Brussel, maar ook in Kortrijk en Aarschot. Een generatie werd klaargestoomd voor de volgende vloedgolf. “Het tijdperk der geuzen is ingeluid” schreef Gaby Van Dromme. De studenten eisten een “open dialoog in plaats van vernederend als onmondig te worden beschouwd, verantwoording van de universiteit aan de gemeenschap in plaats van autocratische dictaten en solidariteit met de arbeiders die eveneens getroffen worden door de gevestigde machten: het clericalisme, het unitarisme en het kapitalisme.”

    Die solidariteit met de arbeiders was wel heel concreet geworden nadat de rijkswacht in Zwartberg op 31 januari 1966 twee stakende mijnwerkers doodschoot. Van Dromme schreef daarover dat de kern van het dramatische voorval is “dat een kapitalistische staat als België in zich steeds de kiemen draagt van tweedracht: tussen kapitaal en arbeid.” Het blad van het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond (KVHV), Ons Leven, stak in november 1965 de draak met de IJzerbedevaart: “een voorbeeld van verlicht kabaret, als de context niet zo verouderd was, en als bepaalde veruitwendigheden geen regelrechte clichees waren van het Dritte Reich … Laten we deze pacifistische idealen niet misbruiken door gefrustreerde flaminganten. Het ideaal is te schoon.

    Nog datzelfde najaar ’66 organiseerden de nieuwe studentenverantwoordelijken van het KVHV, toen de enige politieke massaorganisatie van studenten, een voettocht door Vlaanderen. Ze startten met 150 in Oostende voor een zesdaagse. Het was de gelegenheid om de mei-revolte te verwerken en te analyseren. Iedere avond werd er bij aankomst een publieke meeting aan gekoppeld. De mars groeide aan tot een duizendtal voor de eindetappe van Mechelen naar Leuven.

    Over de eis “Leuven Nederlands” (sic) schreef Ons Leven: “het is geen stelling die wij voorop plaatsen, het is een uitvloeisel van onze nieuwe geest. Wij stellen voorop dat een universiteit volledig in de gemeenschap moet zijn ingebouwd, er moet een levendige wisselwerking zijn tussen de universiteit en de gemeenschap omdat een universiteit als enige taak heeft: het opleiden van mensen voor die gemeenschap. Vanuit dit standpunt hebben wij ook de plicht voor Wallonië een eigen universiteit te eisen.

    Tijdens het academiejaar 1966-’67 kwamen de studenten op adem na de geleverde strijd. Het was een jaar waarin de spontane opstandigheid werd omgezet in linkse ideeën. Tijdens ‘Operatie Ultimatum’ in februari tot mei 1967 werden allerlei prikacties gevoerd, zoals een actie aan het parlement en een bezetting van het Atomium. Het was de noodzakelijke voorbereiding voor de revolte die in januari 1968 losbarstte. Die werd aangestoken door de Belgische bisschoppen. In al hun wereldvreemde arrogantie verkondigden ze op 13 januari dat de Franstalige universiteit in Leuven zou blijven.

    Drie weken studentenrevolte

    Drie dagen later, op 16 januari, greep een massameeting plaats in auditorium De Valk. “Bourgeois buiten” scandeerde men, naar analogie en vooral in de plaats van “Walen buiten”. Men trok de straat op, sleurde de inboedel van de hallen naar buiten en stookte hem op. Tweeduizend studenten betoogden om 22u. De rijkswacht pakte er 325 op. De volgende ochtend was heel Leuven Nederlands in staking. Leuven werd overdekt met muurkranten. Dat gebruik dateert vooral uit de beginjaren van de Sovjetunie. Midden de jaren 1960 herleefde het in China tijdens de Culturele Revolutie vanwaar het overwaaide naar geradicaliseerde studenten overal ter wereld.

    De rijkswacht ranselde er opnieuw op los. De verontwaardiging daarover doet de rangen van de studenten alleen maar aanzwellen. De rijkswacht viel het studentenrestaurant Alma II binnen waar een meeting plaatsgreep. “Schieten! Schieten! Schieten!” scanderen de studenten sarcastisch. Paul Goossens werd opgepakt en de studenten hadden er meteen een argument bij om nog meer te mobiliseren. Op 18 januari werd een samenscholingsverbod uitgevaardigd. Meer dan 2.000 studenten konden niet allen tegelijk binnen in de Alma voor een meeting.

    De volgende dag vatten 3.000 studenten post op de Grote Markt voor de hallen omdat de Academische Raad om 16 uur samen kwam. Met de armen ineen gehaakt, weerstonden ze de waterkanonnen tot die  leeggespoten waren. De rijkswacht moest er met matrakken op in hakken om de massa uiteen te drijven. De Academische Raad besliste de lessen te schorsen tussen 19 en 27 januari. Intussen verspreidden de studenten het tweede nummer van hun illegaal dagblad Revolte.  Er werd opgeroepen voor dagelijkse volksvergaderingen en geëist dat de universiteit een auditorium afstaat. Zo konden de studenten hun standpunten bepalen en de situatie analyseren in hun eigen universiteit.

    De academische overheid had gehoopt dat de beweging zou uitdoven als de lessen geschorst werden. Het werd een grote misrekening. Op maandag 22 januari kwamen er opnieuw 2.000 studenten samen in de Alma II. Bovendien begon een week van actie in Leuven door te sijpelen naar de rest van Vlaanderen. De Katholieke Jeugdraad steunde de studenten en in de middelbare scholen gingen acties van start. Revolte radicaliseerde en wilde de volksvergaderingen en conferenties combineren met ondergrondse guerrilla. Het nummer waarin het recepten publiceerde voor het maken van Molotov-cocktails werd door rector De Somer in beslag genomen.

    De 23ste staakte de Gentse universiteit. Scholieren trokken er van school tot school om de staking uit te breiden. In Mol en Lommel waren er 1.500 betogers. In Mechelen en Oostende liepen de middelbare scholen leeg. In Antwerpen kwamen 3.000 studenten en scholieren samen. De 24ste waren er 4.000 betogers in Gent. In Antwerpen staakten 45 scholen. Diezelfde dag waren er 3.500 betogers in Diest, 3.000 in Brugge, 1.500 in Izegem, 1.000 in Geraardsbergen,… ‘s Avonds waren er 2.000 aanwezigen op een meeting op het Arenbergplein die vervolgens in betoging naar de hallen trok. De jongeren werden aangevallen door de rijkswacht, die 675 personen oppakte waaronder enkele Limburgse mijnwerkers.

    Vrijdag de 26ste verrichtte de politie huiszoekingen bij de Studentenvakbeweging (SVB). Studenten vonden ze niet. Die stonden aan talloze fabriekspoorten overal in het land voor een informatiecampagne. In Tielt betoogden 1.500 scholieren en in Puurs 1.000. Maandag de 29ste, terwijl 45 studenten naar de Limburgse mijnen reizen, deed het academisch korps voor 2.000 studenten een vruchteloze poging in de Alma om ze van de straat te halen. De latere SP-politicus Michiel Van den Bussche: “Het heeft nu lang genoeg geduurd, wij moeten allemaal beginnen met het harde verzet!” De 30ste, volksvergadering over ‘fascisering’. De scholierenbeweging bleef uitbreiden met in Boom 1.800 betogers, Eeklo 1.500, Waregem 2.000, Veurne 700.

    Op weg naar Luik om aan tien fabrieken pamfletten uit te delen, werden 91 studenten de 1ste februari door de rijkswacht onderschept. Scholierenbetogingen in Kortrijk 3.000, Menen 800 en Maaseik 1.000. De zaterdag daarop betoogden 1.700 leraars in het Antwerpse stadscentrum. De volgende dinsdag werd uitgeroepen tot zwarte dinsdag, een dag waarop overal de zwarte vlag van protest en revolte werd uitgehangen. Universiteiten, technische en middelbare scholen namen er massaal aan deel. In Antwerpen en Mechelen waren er telkens meer dan 5.000 betogers. Op 7 februari viel de regering Vanden Boeynants en kwam er een spectaculair einde aan de Leuvense studentenrevolte.

    Van KVHV-werkgroep naar autonome Studentenvakbeweging

    Het was op deze vruchtbare bodem van radicalisatie en jongerenverzet tegen de onaangepaste archaïsche structuren dat de opvattingen van de voorlopers van de PVDA wortel schoten en de eerste kernen zich begonnen te structureren.

    Ze maakten deel uit van een nieuwe generatie studentenleiders. Paul Goossens werd in het academiejaar 1966-’67 voorzitter van de politieke raad van VVS en praeses van KVHV. Ludo Martens was hoofdredacteur van het KVHV-blad Ons Leven. Kris Merckx was voorzitter van de faculteitskring van de studenten geneeskunde en werd een jaar later voorzitter van het faculteitenconvent. Jo Cottenier, Herwig Lerouge, Kris Hertogen, Dirk Nimmegeers, Michel Leyers, Walter De Bock en een beetje later Dirk Ramboer komen allemaal uit die eerste kern van gerevolteerde studenten.

    Al in december 1966 begonnen Martens en Walter De Bock in Ons Leven kritiek te uiten op het KVHV. Daarin waren twee strekkingen vertegenwoordigd. De zogenaamde “kaste of prinsen die zich verbonden voelden met de elite” en een groep “progressieven” die “een band voelde met de gewone studenten, de proleten.” De posities waren daardoor halfslachtig. Om dat te verhelpen werd binnen KVHV een werkgroep opgestart, de Leuvense Studentenvakbeweging (SVB). Ons Leven kreeg het opschrift KVHV-studentenvakbeweging.

    Dat leverde de nodige spanningen op. Naar aanleiding van het “seksnummer” van Ons Leven (3 februari 1967), waarin de geestelijkheid van pedofilie beschuldigd werd, kreeg Martens verbod om het volgend academiejaar aan de Leuvense universiteit te studeren. Hij kreeg ook verbod nog één artikel te publiceren dat afweek van de christelijke ethiek, waarop hij ontslag nam als hoofdredacteur en vervangen werd door Paul Goossens. Vanaf maart 1967 werd SVB een zelfstandige werkgroep binnen het KVHV, “met als doel alle progressieve studenten die ijverden voor een nieuwe maatschappij te verenigen in een strijdbare organisatie.

    Ward Segers laat vallen dat er een plan was om KVHV te vervangen door SVB, maar dat dit op verzet botste van de traditionele flamingantistische vleugel met steun van de Verbondsbeheerraad, waardoor op 5 juni 1967 de autonome SVB opgericht werd. Of er echt een plan was, weten we niet, maar dat het tot een breuk moest komen spreekt voor zich.

    Het duurde tot oktober 1967 vooraleer SVB haar eigen veertiendaags blad publiceerde, 13 mei genoemd naar de datum van de verklaring van de bisschoppen die aanleiding had gegeven tot de meirevolte van 1966. Tot dan had de beweging geen blad, geen rekening, geen kas of adres. Ze was nog niet nationaal gecoördineerd en politiek soms vaag. Maar onder de geradicaliseerde studenten had ze als erfgenaam van de revolte van ’66 wel veel aanhangers. Wanneer de academische overheid in januari 1968 een nieuwe, nog veel diepgaander revolte uitlokte, verspreidde de maatschappijkritiek van enkele tientallen studentenleiders zich naar de meerderheid van de studenten. In de eerste plaats in Leuven, maar ook erbuiten.

    Martens en Merckx wijzen op de pogingen van de burgerij om de oppervlakkige kenmerken van mei ’68 te romantiseren en te verheerlijken, de zogezegde ongecomplexeerde spontaneïteit. “De ervaring bracht de studentenleiders nochtans net het tegengestelde bij: de nood aan een bewuste, georganiseerde, goed ingeplante voorhoede. Hoe radicaler de spontane massastrijd is”, schrijven ze, “hoe groter de nieuwe voorhoede die uit die massa opduikt”. In de zomer van ’68 publiceerde SVB-Leuven een reeks teksten in Ervaringen uit twee jaar strijd te Leuven. Daarin worden ook de organisatorische opvattingen uiteen gezet.

    “Men kan maar van avant-garde spreken wanneer we werkelijk een groep hebben die voorgaat. Zo’n groep is niet in één, twee, drie ontwikkeld tot een duizendkoppige organisatie… Er gaat enorm veel onopgemerkt en verdoken studiewerk vooraf, men moet enorm veel discussiëren en schrijven voor men werkelijk een avant-garde kan bij mekaar hebben. Een kern van een vijftigtal werkzame, onderlegde en idealistische mensen is onze conditio sine qua non. Strategisch stemmen wij onze organisatie dus af op een beperkte militante of getrainde groep, die een paar honderd mensen kan bevatten. Op het vlak van de tactiek echter is onze eerste en belangrijkste bekommernis: zoveel mogelijk studenten bereiken.”

    De voorwaarden daartoe waren in die periode bijzonder gunstig. “De massastrijd van mei ‘66 veroorzaakte een democratische omwenteling in de studentenmentaliteit en gaf het ontstaan aan een bewuste linkse kern; de revolte van januari ‘68 bracht een brede verspreiding teweeg van de revolutionaire ideeën”, schrijven Martens en Merckx 25 jaar later. “Ontstaan uit de massale revoltes van ‘66, ‘68 en ‘69 heeft SVB grote nadruk gelegd op het werk onder de massa’s en de voor­rang beklemtoond van de revolutionaire praktijk. Opgegroeid in de katholieke jeugdorganisaties, hebben haar kaders snel het belang onderkend van een stevige organisatie. SVB opereerde in Leuven in een traditioneel rechts milieu; zij besefte dat ze haar radicaal linkse ideeën maar kon verkondi­gen indien zij goed gestructureerd was en eengemaakt bleef.”

    In de ban van nieuw links

    De jaren 1960 gaven voeding aan het ontstaan van wat men toen ‘Nieuw Links’ noemde. Dat was een verzamelnaam voor linkse strekkingen die ontstonden uit reactie op het neerslaan van de Hongaarse politieke revolutie in 1956 door de Sovjetunie, op de Amerikaanse imperialistische oorlog in Vietnam, en op het conservatisme en autoritaire en gecentraliseerde opvattingen, ook van de traditionele linkse partijen. Het was een zoektocht, vooral door intellectuelen en middenklasse, naar een derde weg tussen de twee machtsblokken tijdens de Koude Oorlog. Het oefende een sterke aantrekkingskracht uit op de studentenbewegingen van die periode.

    Het kon niet anders dat de Leuvense studentenbeweging met die ideeën in aanraking zou komen. SVB werd er niet alleen door beïnvloed, maar werd er ook de verst ontwikkelde organisatorische uitdrukking van. Volgens Louis Vos had Nieuw Links vooral in Leuven succes omdat daar voor 1968 geen linkse traditie bestond. De traditionele socialistische en communistische strekkingen hadden er nauwelijks voet aan de grond. De progressieve studenten ontdekten er pas in 1968 het linkse ideeëngoed en zochten, vertrekkend vanuit hun SVB-wortels, naar een nieuwe samenlevingsconstructie.

    Die kreeg een groep SVB’ers aangereikt tijdens hun bezoek aan een internationale studentenbijeenkomst in Berlijn tijdens de vakantieperiode van 1967. Een student uit Frankfurt had net een werkje van Mao gelezen en stopte de SVB’ers een twintigtal brochures in de hand: “Over de juiste oplossing van de tegenstellingen onder het volk”. De timing kon nauwelijks beter. Het Sino-Sovjetconflict groeide naar zijn hoogtepunt en Mao had in het kader van de Grote Proletarische Culturele Revolutie net opgeroepen tot revolte tegen de oude en de nieuwe burgerlijke krachten.

    Hoewel de burgerij omvergeworpen is, probeert ze de massa’s corrupt te maken en te winnen dank zij de gedachten, de cultuur, de oude zeden en gewoonten van de uitbuitende klassen om zo haar macht te herstellen. Het proletariaat moet het tegenovergestelde doen: resoluut weerstand bieden aan iedere uitdaging die de burgerij lanceert op het ideologische terrein en de morele fysionomie van de hele maatschappij omvormen met de nieuwe gedachten, cultuur, zeden en gewoonten die eigen zijn aan de arbeidersklasse.

    Het bracht een golf van sympathie op gang in de contesterende studentenbewegingen in het Westen. Bovendien betoogden op 21 mei 1968 in Peking een half miljoen arbeiders, rode wachters en studenten ter ondersteuning van de revolte in Parijs. In de automobielfabriek nr.1 van Tsjang-Tsjouen vond een meeting plaats van 10.000 arbeiders ter ondersteu­ning van de bezetting van Renault in Frankrijk. Als een lopend vuur breidden de betogingen zich in heel China uit. Op 26 mei hadden al meer dan 20 miljoen mensen aan demonstraties deelgenomen. “In mei ‘68 durfde iedereen luidop dromen van de wereldrevolutie en iedereen voelde dat het grote China het hart vormde van die wereldrevolutie”, schrijven Martens en Merckx.

    (…)

    De maartbeweging in Gent 1969

    Tot nog toe was de studentenbeweging vooral een Leuvense aangelegenheid, maar de Gentse studenten waren niet ongevoelig voor wat in Mei ’68 in Frankrijk was gebeurd. Directe aanleiding werd een wetenschappelijk colloquium over ‘zin of onzin van pornografie’. Eminente sprekers zouden hun licht daarover laten schijnen. Documentatie zou door de organisatoren ter beschikking worden gesteld. Het rectoraat was er echter niet gerust op. Het stelde de academieraadzaal wel ter beschikking, maar op voorwaarde dat dia’s die geen kunst zijn, niet gebruikt werden. Resultaat: 400 studenten daagden op, er ontstond een discussie over het verbod door het rectoraat en er werd een motie opgesteld.

    Daarin eiste men dat de voorstelling inclusief verboden materiaal een week later, op 19 maart 1969, alsnog doorging in auditorium E op kosten van de academische overheid. Donderdag de 13de werd massaal naar het rectoraat getrokken om de motie te overhandigen, met pamfletten werd heel de studentengemeenschap opgeroepen. Ze zijn met 350. Het rectoraat leek potdicht, maar de studenten raakten via de kelder toch binnen. Blijkbaar was de politie ook al aanwezig en die stortte zich op de studenten. Maar in plaats van alle studenten naar buiten te jagen, dreven ze er een 80-tal het kabinet van de rector binnen dat door de politie in een mum van tijd in een puinhoop werd herschapen. Een aantal studenten werd gearresteerd.

    Het nieuws verspreidde zich als een vuurtje. Een betoging van 500 studenten trok naar de resto’s om hun verhaal te doen en op te roepen voor die avond in de Blandijn. Daar ging dan een panelgesprek ‘Voor of tegen jury’ door, maar het panel blies snel de aftocht en werd omgevormd tot een volksvergadering waar de interventies voor de volgende ochtend gepland werden. Algemene bijeenkomst de volgende ochtend, vrijdag om 11u. 1500 studenten betoogden dan. Ze gingen niet naar de les zolang niet alle opgepakten vrij waren en ze wensten een niet-repressieve universiteit, de oude is immers autoritair en repressief. Groepen studenten werden naar de spoedzitting van de onvindbare Raad van Beheer gestuurd en naar de wetenschappelijke faculteiten. Verslag daarvan volgde op de volksvergadering om 17u.

    Diezelfde dag publiceerde een actiecomité van vertegenwoordigers van alle vakbonden en van het wetenschappelijk personeel een solidariteitsmotie. Ze stelden de rector verantwoordelijk en onderschreven de eisen van de studenten. Dat weekend vonden allerlei werkbijeenkomsten plaats. Maandag de 17de hing de faculteit vol muurkranten, informatieteksten en pamfletten. Op de volksvergadering om 14u werd beslist dat een delegatie van 10 studenten, geruggesteund door een korte betoging van 1000 studenten, een eisenplatform zou overhandigen aan de rector. Maar die wilde niemand zien, “kom morgen eens terug met drie man”. De studenten geven er niet om, de rector mocht zijn vrij gebied, het rectoraat, behouden. Zij bezetten dag en nacht de Blandijn, hun bevrijd gebied.

    De Gentse studentenleider Renaat Willockx werd die dag gearresteerd en opgesloten in de gevangenis. Hij werd ervan beschuldigd de belangrijkste aanstoker te zijn van een bende die huisvredebreuk pleegde door inbraak en onroerende goederen vernielde. De dag nadien, dinsdag 18, wilden de studenten naar het rectoraat trekken met hun eisen, maar ze werden aangevallen door de politie. In kleine groepjes slaagden de studenten erin de Veldstraat te bereiken. Ze werden er in de Grand Bazar achterna gezeten door de politie. Uiteindelijk zou de rijkswacht met waterkanonnen de Veldstraat ontruimen. Woensdag de 19de besloten de studenten dat ze de arbeiders moesten informeren. Nog die nacht stonden een paar honderd studenten aan de poorten van ACEC, Fabelta, Ebes, Texaco, Arbed, Sidac…

    De 20ste werden pamfletten verspreid aan de middelbare scholen en het niet-universitair hoger onderwijs. Op de volksvergadering werd een vijfpuntenprogramma voor universitaire hervorming aanvaard. De repressieve functie van de professor die het monopolie heeft over zijn leerstoel, het ex-kathedra onderwijs, het examen en de permanente controle, de starre leerprogramma’s en de repressieve selectie moeten afgeschaft worden. Renaat Willockx was ondertussen vrijgelaten en sprak de volksvergadering toe. Er werd een ultimatum gesteld door de Raad van Beheer: voor middernacht moest de Blandijn ontruimd zijn. De studenten nodigden als tegenvoorstel de Raad uit op hun volksvergadering de volgende namiddag. Die nacht ontruimde de politie de Blandijn, 700 studenten werden opgepakt. De Blandijn werd vergrendeld tot 28 maart.

    Maar het was niet afgelopen. Vrijdag de 21ste werd een meeting in de Plateaustraat, een gebouw van de faculteit wetenschappen, door 800 studenten bijgewoond. Ze wisten niet echt wat te doen. De 25ste vuurde de Raad van Beheer de beweging echter opnieuw aan. Men wou 17 studenten wiens identiteit op 12 maart door de politie was genoteerd wraken. Het Faculteitenkonvent (FK) besliste tot een boycot van de lessen vanaf de 27ste. Een afvaardiging van het FK en de presides van de faculteitskringen zullen de studenten die moeten verschijnen voor de academieraad bijstaan. De 26ste werd die oproep van het FK in alle faculteiten verspreid en 1000 studenten kwamen bijeen om stakersposten te organiseren.

    De Raad van Beheer besliste om Renaat Willockx uit de universiteit uit te sluiten. Het FK reageerde door aan te kondigen alle actiemiddelen in te zetten om die beslissing in te trekken. De vakantie spoelde de strijdbare intenties echter weg en erna was de ren naar de examens ingezet. Frank Winter, in die tijd trotskist en actief in de groep van Mandel (SAP), zei daarover 45 jaar later: “Maar om eerlijk te zijn, de maartbeweging is gewoon geëindigd omdat de examens voor de deur stonden. Zo simpel was dat: gedaan met de kermis.” Het cynisme is wellicht hoofdzakelijk aan zijn latere evolutie te wijten. Toch zegt ook Joke De Leeuw, die dan wel nog lid was van de SAP, in diezelfde reeks van drie interviews: “Ik vrees dat het op maatschappelijk vlak een storm in een glas water is geweest.” (45 jaar geleden: mei ’68 door Ronny De Schepper)

    Voor de voorlopers van de PVDA, de studentenvakbeweging, was het echter noch een kermis, noch een storm in een glas water. Het klopt dat Ludo Martens al een erkend studentenleider was toen hij in oktober 1968 in Gent aankwam. Diegenen die hem nog niet kenden, werden door de universitaire overheid overigens een handje toegestoken. Die weigerde Martens immers in te schrijven en duwde hem meteen in een martelaarsrol. Het was Martens die het panel ‘voor of tegen jury’ uiteen dreef. “Wat zitten jullie hier eigenlijk te lullen, terwijl buiten mensen in elkaar worden geslagen omdat ze een eigen mening willen hebben!”, had hij uitgeroepen. Volgens Winter “was de lol er dus al vlug af” toen Martens in Gent het SVB-systeem invoerde. “De vergaderingen begonnen zowaar een beetje op de zo gecontesteerde cursussen te gelijken!

    Winter beweert dat er in de laatste fase van de maartbeweging in Gent een kristallisatie begon op te treden tussen de trotskisten en de groep rond Martens. De krachtsverhoudingen waren volgens hem kifkif en de meerderheid van de studenten ”verstond het toch niet” (de discussie over slogans). In zijn politiek memoriam uit 2004 voor Paul Verbraeken benadert Eric Corijn dat gelukkig ernstiger. Hij kwam in oktober 1964 met Verbraeken aan in Gent. Ze ontmoetten er François Vercammen die toen bij de Humanistische Studenten zat, Freddy De Pauw die bij de Communistische Studenten was en een aantal socialistische studenten. Samen zetten ze de Marxistische Revolutionaire Studenten op, dat al gauw werd omgevormd naar de Marxistische Revolutionaire Beweging.

    Ze werden benaderd door Mandel via Filip Polk, Guy Desolre en Emile Van Ceulen om samen te werken  en hen te overtuigen mee te doen aan de entristische taktiek. Maar, schrijft Corijn in 2004, de reële sociale strijd is altijd sterker dan eender welke tactiek. Zelfs al waren de trotskisten in Gent sterker (het is onmogelijk uit te maken of Corijn hiermee bedoelt dat de trotskisten sterker waren in Gent dan in Leuven of dat de trotskisten in Gent sterker waren dan de voorlopers van de PVDA, maar dat laatste valt te betwijfelen), de ontsteker van die strijd was in Vlaanderen de strijd rond Leuven Vlaams en daar was de SVB bepalend.

    “Wat te doen?” en Document 1969

    In de zomer van 1968 komen een dertigtal SVB-militanten gedurende zeven dagen bijeen voor een seminarie over ‘Wat te doen’ van Lenin. Dat wordt algemeen beschouwd als een soort handleiding voor de Leninistische partijopbouw. Lenin zelf drong er nochtans op aan dat zijn werk uit 1902 geen bijbel was van een modelvorm voor een partijorganisatie, maar eenvoudig een organisatorisch plan voor die tijd en die plaats, namelijk een ondergrondse beweging in de omstandigheden van een autocratie, die er bovendien nog niet in geslaagd was een nationaal organiserend centrum te vormen in haar land. (Hal Draper ‘De mythe van Lenins partijconcept’ – 1990)

    Voor de SVB-militanten was dit seminarie echter bepalend voor de verdere ontwikkeling. Het is daaruit dat ze het organisatiemodel distilleren dat ze later ook zullen gebruiken voor de opbouw van een partij. ‘Wat te doen’ zal trouwens bij iedere belangrijke wending van de PVDA en haar voorlopers telkens weer bestudeerd worden. Zo ook tijdens de Limburgse mijnstaking in 1970. Toen ontstond discussie tussen een strekking die gewonnen was voor het vermenigvuldigen van strijdcomités als aanloop naar een nieuwe vakbond, met ondermeer de vader van Raoul, Hubert Hedebouw, en een strekking rond Ludo Martens die opteerde voor een leninistische partij. Het werd opnieuw bestudeerd tijdens een ideologische strijd met de maoïstische groep Clarté en nog eens toen in Duitsland in 1980 de KPD uiteen spatte. Een van de mythes rond ‘Wat te doen’ is dat het socialistisch bewustzijn van buitenaf ingedragen moet worden in de arbeidersbeweging, maar niet spontaan van binnenin kan ontstaan. Die idee haalde Lenin bij Kautski, toen nog een van de leidende marxistische autoriteiten. Kautski had het gebruikt in zijn argumentatie tegen een hervormingsvleugel, de revisionisten zoals Bernstein, die beweerden dat theorie overbodig was en dat enkel de spontane aan de gang zijnde beweging van de arbeiders telde. “De beweging is alles, het einddoel is niets”, hadden zij beweerd, met als conclusie dat hervorming de zorg van vandaag was en revolutie zich tevreden moest stellen met morgen. (Eduard Bernstein ‘De voorwaarden tot het socialisme en de taak der sociaaldemocratie’ – 1889)

    Men vindt die idee later in geen enkele van de geschriften van Lenin terug. Op 4 augustus 1903 (nieuwe tijdsrekening) komt Lenin er trouwens op terug in een toespraak over het programma van de partij. Daarin zegt hij “Om te besluiten. We weten allen dat de ‘economisten’ naar één uiterste zijn gegaan. Om dit recht te trekken, moet er iemand naar de andere richting trekken, en dat is wat ik gedaan heb.” (Oeuevres – 1966, deel 6 blz. 514). Maar voor de SVB was die stellingname wel beslissend om een aantal nieuw-linkse studenten hun opleiding stop te doen zetten en als arbeiders aan de slag te gaan in een fabriek. De SVB’ers hadden een lange periode van studentenradicalisatie doorlopen. Ze waren op zoek gegaan naar coherente antwoorden. Ze werden ondergedoopt in de nieuw-linkse ideeën die in die tijd furore maakten. Ze waren zeer onder de indruk van de Chinese Revolutie en zagen in de confrontatie met de Sovjetunie een vernieuwde impuls voor de wereldrevolutie. In juni-augustus zetten ze hun bevindingen op papier in een “Document 1969, Een Leidraad doorheen de Marxistische Theorie. Het Belang van de Revolutionaire Theorie.” Martens en Merckx benadrukken dat dit document “vooral een goede barometer is voor de indrukwekkende omwentelingen in het denken die zich heeft voorgedaan bij een honderdtal kaders uit de studentenbeweging.”

    Op het einde van het Document volgt een “politieke samenvatting”: crisis van het kapitalisme met een strijd tussen de twee hoofdkapitalisten, de Sovjet-Unie en de VS. Rusland was ontwikkeld tot een fascistisch en imperialistisch land. Steun aan de Derde Wereldlanden die geteisterd werden door het Sovjet-imperialisme en het feodalisme. China als lichtbaken voor de revolutionaire strijd in de wereld. Het is de maoïstische ideologie die we later ook zullen zien verschijnen bij Amada.

    Stakingsgolf 1969 – 1973

    De voorlopers van de PVDA hadden in die gunstige periode onder de radicaliserende studenten een honderdtal kaders bijeen gebracht. Maar ondanks enkele dappere pogingen bleef de inplanting in de arbeidersbeweging beperkt. Ze waren aanwezig in Zwartberg in 1966, hadden aan de fabriekspoorten gestaan, kwamen ook tussen in de staking bij Ford eind 1968 en in de Gentse textielstaking begin 1969, maar in het algemeen waren de jaren die volgden op de Staking van de Eeuw merkwaardig kalm. Tussen 1961 en 1969 was het aantal stakers op geen enkel moment meer dan 42.000 per jaar. (Rik Hemmerijckx – In de Geest van Mei ’68)

    Voor de SVB was dit niet zonder belang. “Eind ‘69 stapelden alle voortekenen van een naderende crisis zich op”, schrijven Martens en Merckx. Ze bedoelen een interne crisis. “Maar plots werden al deze donkere wolken met één storm uit de hemel weggeveegd: op 5 januari 1970 brak de Limburgse mijnstaking uit … De mijnstaking kwam op een wonderbaarlijk geschikt moment. Voor meer dan 100 kameraden uit SVB en GSB (de Gentse tegenhanger van SVB) betekende deze staking het langverwachte sein om los te breken uit de verstikkende omgeving van de universiteit. De mijnstaking liet de studentenbeweging toe om in een minimum van tijd een grote ervaring inzake het concrete werk onder de arbeiders op te doen.”

    Van 1970 tot 1973 geven de statistieken niet minder dan 698 stakingen aan. Vooral de jaren 1970en 1971 kunnen bepaald “warm” genoemd worden. Tijdens deze jaren heeft het aantal verloren werkdagen deze van de negen voorgaande jaren geëvenaard, schrijft Hemmerijckx. Het belangrijkste kenmerk van die stakingen was het spontane karakter. Volgens enquêtes was niet minder dan 80% ervan niet erkend door de vakbonden. De stakers werden verplicht zichzelf te organiseren in stakerscomités die de solidariteit organiseerden en de stakerskas beheerden. Met die comités zien we ook de opkomst van een aantal nieuwe stakingsleiders. Het zijn bekwame woordvoerders die het vertrouwen van hun werkmakkers winnen door hun onbaatzuchtige inzet.

    Hoewel sommigen een mandaat hebben als syndicaal delegee zijn het steevast figuren die buiten het eigenlijke vakbondsapparaat staan. Gustave Dache bij Caterpillar Gosselies, Gerard Slegers bij de Kempense Steenkoolmijnen, Karel Heirbaut en Jan Cap bij Boel Temse, André Henry bij Glaverbel Gilly, Dolf Kerschaever en Frans Wuytack aan de Antwerpse haven. Sommigen onder hen hebben met de jaren een mythische status gekregen. Het is rond deze figuren dat verschillende comités hun werking na de staking voortzetten en zich omvormen tot arbeiderscomités. L’Avant-garde syndicale van Caterpillar te Gosselies, Solidarité bij Michelin, het Arbeiderscomité Waasland bij Boel Temse, La Nouvelle Défense bij de glasblazers van Glaverbel Gilly, het Onafhankelijk Havenarbeiderscomité van de Antwerpse dokwerkers.

    Er werden ook pogingen ondernomen om de verschillende comités te groeperen in één koepel en de actie te coördineren. Onder impuls van de arbeiders van Vieille Montagne werd in maart 1971 een Groot Arbeiderskomitee (GAK) opgezet. In de streek van Charleroi wordt hetzelfde geprobeerd met Rencontres Ouvrières en in Luik met de Mouvement pour l’Autogestion Socialiste. Hemmerijckx denkt dat de eerste Belgische staking ‘in de geest van’ mei 68 die is geweest in het metaalbedrijf Caterpillar te Gosselies in december 1969. “Maar de staking die werkelijk het nieuwe klimaat getekend heeft”, schrijft hij, “was deze van de Limburgse mijnwerkers van januari – februari 1970 die zeer vlug is uitgedraaid op een krachtmeting en 44 dagen later eindigde in een weinig bevredigend compromis.”

    Er zouden nog verschillende andere stakingen volgen: Michelin te St. Pieters Leeuw (februari en juni 1970), Ford Genk (februari 1970), Forges de Clabecq (juni 1970), Cockerill Yards te Hoboken (april-juli 1970), Citroën te Vorst (november 1970), Vieille Montagne te Balen (januari-maart 1971), scheepswerven Boel te Temse (september-oktober 1971), Tessenderlo Chimie (januari-maart 1972), Glaverbel te Gilly (februari 1973), dokwerkersstaking te Gent en Antwerpen (april-juni 1973), Cockerill Seraing (september – oktober 1973), … Hoewel dit niet typisch was voor de stakingsgolf van 1970-1973, hebben zich bezettingen voorgedaan bij Germain-Anglo te La Louvière in 1967, bij Michelin in juni 1970 en bij Glaverbel in 1973. Pas na de bezetting van de uurwerkenfabriek Lip in het Franse Besançon (1973) heeft dit type van actie zich ook in België meer verspreid.

    “Indien we de pers mogen geloven”, schrijft Hemmerijckx, “dan zou er zich een ware toevloed van studenten hebben voorgedaan, maar enquêtes hebben uitgewezen dat de studenten in 1970 slechts in 10% van de stakingen zijn tussen beide gekomen en in 1971 in 5% van de stakingen.” De staking van de Limburgse mijnwerkers was de eerste en belangrijkste waar studenten als een autonome macht zijn opgetreden. De Socialistische Jonge Wacht (SJW), in 1965 uit de socialistische partij gezet en sindsdien onder invloed van de trotskisten van het VSVI, beschikten niet over een inplanting in Limburg. Toch waren ze aanwezig bij de stakerspiketten en slaagden ze er zelfs in om in het stakerscomité te worden opgenomen. De SVB had al voet aan de grond in Limburg. Bij het uitbreken van de staking schopten ze een eigen organisatie uit de grond, Mijnwerkersmacht.

    Mijnwerkersmacht stond niet alleen in voor voedselhulp en propaganda, maar stelde zich op als oppositie, niet alleen tegen de officiële vakbonden, maar ook tegenover het stakerscomité dat door de SJW gesteund werd. Volgens Mijnwerkersmacht moest men de vakbonden verlaten om eigen autonome comités op te richten. Het voorbeeld van Mijnwerkersmacht zal in andere bedrijven gevolgd worden met de oprichting van Arbeidersmacht, onder meer in Ford Genk, Sidmar Zelzate, Fabelta Gent en Ninove, en aan de Antwerpse dokken.

  • Leuven Vlaams: sluitstuk van de Vlaamse ontvoogding uitgevoerd door anti-autoritaire studentenopstand

    Kroon, Ron / Anefo – Fotocollectie Anefo. Nationaal Archief, Den Haag, nummertoegang 2.24.01.05, bestanddeelnummer 921-0003. (overgenomen vanop Wikipedia)

    Binnen het kader van de herdenking van Mei ’68 willen we hier stilstaan bij de massale studentenstrijd voor de splitsing van de tweetalige universiteit van Leuven. Nu, 50 jaar na de strijd, eist de N-VA de herdenking van Leuven Vlaams op. Als je Leuven Vlaams enkel bekijkt als de laatste massamobilisatie in het kader van de Vlaamse ontvoogding – en dus haar verbinding niet ziet met de internationale golf van jongerenprotest die bekend staat als “Mei ‘68” – kun je niet begrijpen waarom deze opeising door de N-VA op luid protest botst bij de toenmalige studentenleiders.

    door Anja Deschoemacker

    LSP en Paul Goossens (leider van de Studentenvakbond, linkse afsplitsing van het KVHV die de strijd organiseerde) zullen het niet over veel eens zijn: zoals bij veel ’68ers is er bij hem sprake van cynisme, gevoed door de ontgoocheling die er kwam na de strijd. Maar hij blijft één van de laatste bevoorrechte getuigen die Leuven Vlaams vanaf de voorste rangen heeft aangevoerd. We zijn het met hem eens wanneer hij zegt dat de N-VA de geschiedenis van Leuven Vlaams vervalst.

    Bart De Wever heeft in het verleden meermaals zijn afkeer van de Mei ’68-beweging geuit. Hij wil de erfenis van Mei ’68 liquideren. Die bestaat voor hem uit normvervaging en een “identitair nihilisme,” waarbij “alle gezag en traditie” op de schop moest “om plaats te ruimen voor het individu” (HLN, 24/02/2018).

    Geen woord over het feit dat die laatste ontvoogding van Vlaanderen, het verdwijnen van de elitaire Franstalige universiteit in Leuven, verkregen is door juist een strijd onder leiding van uitgesproken linkse antikapitalistische jongeren als Ludo Martens, ook gekend als oprichter van Amada, vandaag PVDA, en Paul Goossens,  die later een reputatie als progressief journalist uitbouwde. Enkel zij – met hun antiautoritaire ideeën die kenmerkend waren voor de generatie van Mei ’68 – konden de massa mobiliseren die nodig was om die Vlaamse eis te realiseren.

    Zij deden dit door de strijd op te bouwen, onafhankelijk van de toenmalige Vlaamse beweging en zelfs tegen de leiding van die beweging in. Wanneer de strijd in ’66 in een massale fase treedt, verdwijnt de slogan “Walen Buiten” naar de achtergrond om vervangen te worden door “Leuven Vlaams” en “Bourgeois Buiten” of ook nog “revolutie.” Het is dan ook schrijnend dat de herdenking van 50 jaar Leuven Vlaams gekaapt wordt door een figuur als Bart De Wever, erfgenaam van de rechtse conservatieve vleugel van de vroegere VU, die wel de eis stelde voor de vervlaamsing van de Leuvense universiteit, maar niet in staat was de beweging op te bouwen die dat ook kon realiseren.

    De strijd van de Leuvense universiteit bracht alle elementen samen voor een Vlaamse Mei ’68:

    • De strijd voor de democratisering van het onderwijs, voor een universiteit voor het volk, toegankelijk voor iedereen. Ze stelden daarbij niet enkel de nood aan een universiteit waar de Vlaamse arbeiders hun kinderen hoger onderwijs konden bieden, maar ook voor de creatie van een universiteit in Wallonië, waartoe niet enkel de bevoorrechte laag van Franstalige studenten in Leuven toegang zou hebben. Universiteiten die ook democratisch functioneren en niet bureaucratisch geleid worden door een elitaire leiding. Met andere woorden het tegenovergestelde van de visie van De Wever die zich vandaag opstelt als verdediger van elite-onderwijs.
    • De strijd tegen de heersende moraal en tegen de arrogante en reactionaire rol van de katholieke kerk. De beweging breekt pas echt los na 13 mei 1966, wanneer de bisschoppen in een berucht mandement laten weten dat er van splitsing van de universiteit geen sprake kon zijn – niet toen, niet later. Zo wilden de bisschoppen de CVP-PSC uit de wind zetten en de toenemende verdeeldheid binnen de partij stoppen. Het massaal en aanhoudend verzet van de Leuvense studenten tegen de ondemocratische en autoritaire besluitvorming trok een kruis over dit scenario: de regering viel en de Belgische christendemocratie splitste in een Vlaamse en Franstalige vleugel in 1969.
    • Het zoeken naar een verbinding met de arbeidersbeweging en een politieke oriëntatie die ondanks een zeer ruime variëteit, duidelijk links was. Die verbinding met de arbeidersklasse zal er in België in ’68 niet komen, in tegenstelling tot Frankrijk. De politieke linkerzijde, toen vooral de SP, was niet geïnteresseerd in het studentenverzet, de vakbondsleiding zat vastgeklonken aan haar partijen. De studenten uitten hun steun voor arbeidersverzet, maar konden geen enthousiasme genereren. Hun eisen en slogans waren dan wel antikapitalistisch, maar er was geen overgangsbenadering, geen idee van hoe die ideeën konden worden gerealiseerd. In Leuven, zoals in Frankrijk, eindigde de strijd omdat geen enkele politieke linkse kracht in staat en/of bereid was er politieke leiding aan te geven.

    De toenmalige leiding van de Vlaamse Beweging (toen VU, partij waaruit N-VA is voortgevloeid als erfgenaam van de rechtervleugel), gruwelde van dat radicale verzet tegen “alle gezag en traditie”, net zoals De Wever dat nu doet. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Leuven Vlaams pas nu opgeëist wordt door het Vlaams-nationalisme, wanneer veel van de oorspronkelijke leiders van het politieke en/of mediatieke toneel zijn verdwenen. Zoals in andere gevallen wil de historicus De Wever vooral de geschiedenis naar zijn hand zetten. Laat ons bij de herdenking van 50 jaar Mei ’68 ook Leuven Vlaams in de kijker zetten en de beweging recht aandoen door deze poging tot geschiedenisvervalsing door De Wever tegen te gaan.

  • 1968: wereldwijd jaar van revolutie

    Bedrijven en campussen bezet in Frankrijk. Burgerrechtenbeweging en woede tegen de Vietnam-oorlog in de VS. Onrust in Italië, Pakistan en Noord-Ierland. Revolte in het stalinistische Tsjecho-Slowakije. Repressie in Mexico. De gebeurtenissen van 1968 zorgden voor een wereldwijde schok. Een overzicht van het jaar van revolutie door Peter Taaffe (ingekorte versie van een langer dossier uit 2008) uit Socialism Today.

    Sommige jaren springen er bovenuit als historische keerpunten: 1789, 1848, 1871, 1917, 1968, 1989. Soms gaat het om keerpunt waarbij een stap achteruit wordt gezet, zoals in 1989. Andere voorbeelden worden met revolutie en verandering verbonden. 1968 hoort bij die laatste groep. Het was een bijzonder onrustig jaar waarbij de vloedgolf van massarevolte de enge grenzen van het kapitalisme begon te overspoelen en daarmee de fundamenten van het systeem bedreigde.

    Het hoogtepunt was ongetwijfeld mei-juni 1968 in Frankrijk. Dat was de grootste algemene staking uit de geschiedenis toen 10 miljoen arbeiders hun bedrijven bezet hielden in een maand van revolutie. Karl Marx en Friedrich Engels schreven hoe in bepaalde historische perioden een decennium op ‘een dag’ kunnen lijken omwille van de schijnbare rust, en hoe er dagen zijn waarin de gebeurtenissen van 20 jaar kunnen samenkomen. Dat was het geval gedurende een maand in Frankrijk in 1968.

    Maar het was niet de enige arena van massale sociale onrust in dat jaar van revolutie, en in mindere mate van contrarevolutie. Zelfs voor wie toen bewust leefde en deelnam aan deze gebeurtenissen, is het indrukwekkend om het aantal bewegingen en de omvang ervan in herinnering te brengen. Naast de beweging in Frankrijk was er bijvoorbeeld ook de massabeweging in Mexico die bloedig werd onderdrukt met het beruchte bloedbad van het Tlatelolco plein. De officiële dodentol bedroeg 300, maar in werkelijkheid waren het er veel meer, wellicht 1.000.

    Het was ook het jaar waarin de 10.000 dagen durende oorlog in Vietnam een beslissende wending nam met het Tet-offensief van het Nationaal Bevrijdingsfront, waardoor de overtuiging groeide dat de sterkste militaire machine ter wereld afstevende op een nederlaag tegenover een boerenleger. Martin Luther King verklaarde op 4 februari met profetische woorden: “Ik hoop dat iemand zal vermelden dat Martin Luther King jr zijn leven probeerde te geven door anderen te dienen.” Hij werd twee maanden later vermoord. In maart kwam Eugene McCarthy op 230 stemmen van de Democratische kandidatuur voor de presidentsverkiezingen tegenover zetelend president Lyndon Johnson, die vervolgens aankondigde geen kandidaat te zijn om zichzelf op te volgen. Vier dagen later kondigde Robert Kennedy zijn kandidatuur aan, maar hij onderging hetzelfde lot als Martin Luther King.

    In augustus stuurde de bureaucratische elite van de ‘Sovjet-Unie’ 200.000 troepen van het Warschaupact uit om een einde te maken aan de ‘Praagse lente.’ Enkele dagen later werden studenten brutaal aangepakt door de ‘democratische’ politie van burgemeester Daley in Chicago. De studenten riepen: ‘The whole world is watching’ (de hele wereld kijkt mee). Het was de ironie van de geschiedenis van dit jaar van revolutie dat de rechtse Republikeinse kandidaat Richard Nixon uiteindelijk als president werd verkozen nadat hij op hypocriete wijze beloofde om een einde te maken aan de oorlog in Vietnam. Hij had het over een ‘eervolle vrede.’ In Groot-Brittannië was er groeiend verzet tegen de rechtse Labour-regering van Harold Wilson, waarbij zowel binnenlandse als buitenlandse kwesties zoals de oorlog in Vietnam een rol speelden. Er waren tienduizenden betogers tegen de oorlog.

    Er was niet alleen onrust in de ontwikkelde industriële landen. In Indonesië, China (met de zogenaamde ‘Culturele revolutie’) en Pakistan, waar de beweging van werkenden en boeren gelijkenissen vertoonde met Frankrijk, werd de samenleving geraakt door golven van verzet die uit elke hoek leken te komen.

    In 1968 was er een belangrijke culturele heropleving – kunstenaars, muzikanten, studenten en de middenlagen in de samenleving werden geraakt door de beweging – maar het belangrijkste element was de terugkeer van de arbeidersklasse na een periode van sociale stabiliteit die gepaard ging met de ‘nieuwe geboorte’ van het kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog. We mogen niet vergeten dat de revolutionaire gebeurtenissen van 1968 plaatsvonden op een ogenblik dat de economische groeiperiode van 1950-75 zichzelf nog niet uitgeput had.

    De lonen in de VS waren voor de meeste werkenden gestegen, 80% van de bevolking had toegang tot gezondheidszorg en onder Johnson was er wetgeving ingevoerd rond Burgerrechten en stemrecht. Dit was echter slechts één kant van de Amerikaanse groei. Als gevolg van de torenhoge kosten van de oorlog in Vietnam werd bespaard op sociale zekerheid. Jongeren kwamen in opstand en een miljoen zwarte Amerikanen omschreven zichzelf als revolutionairen. Dit bevestigt de marxistische analyse dat revolutionaire of pré-revolutionaire situaties niet het resultaat zijn van louter economische factoren, maar dat ze ook kunnen ontwikkelen door politieke gebeurtenissen.

    De oorlog in Vietnam ondermijnde de economische en sociale fundamenten van het VS-imperialisme, het machtigste ter wereld, dat niet in staat was om een beleid van ‘guns and butter’ (zowel oorlog voeren als sociale vooruitgang aan de bevolking aanbieden) te voeren. Dit maakte een einde aan het presidentschap van Johnson, wat een dramatische uitdrukking was van de vooruitgang van het bewustzijn van de massa’s in 1968. Voorheen had de onbetwistbare economische vooruitgang voor een substantieel deel van de bevolking, niet alleen in de VS maar ook in Europa, Japan en elders, de kapitalisten tot de conclusie gebracht dat de sociale stabiliteit van het systeem gegarandeerd was, behalve enkele overblijfselen uit het verleden die konden gemasseerd worden door een zorgvuldige vorm van ‘social engineering.’

    Afschrijven van de arbeidersklasse

    Dit ging voorbij aan het proces van verandering onder de oppervlakte. De kapitalisten waren niet de enigen die deze fout begingen. Heel wat marxisten liepen in de val van het impressionisme en stelden dat de industriële arbeidersklasse zich verzoend had met het kapitalisme. Ze schreven die arbeidersklasse af, of stelden minstens dat de arbeidersklasse op dat ogenblik geen rol zou spelen in de strijd tegen het kapitalisme.

    De voorlopers van de Socialist Party, georganiseerd onder de naam Militant, betwistten dit. We verdedigden toen, en nu nog steeds, de nadruk die Marx legde op de rol van de georganiseerde arbeidersklasse in een socialistische revolutie. Het is de enige klasse die georganiseerd en gedisciplineerd wordt door grootschalige productie en die hierdoor de nodige sociale cohesie en strijdbaarheid kan ontwikkelen om de taken van de socialistische revolutie uit te voeren. Dit blijft ook vandaag het geval, ondanks de desindustrialisering in heel wat ontwikkelde economieën. De ‘nieuwe’ lagen van de arbeidersklasse omvatten onder meer ambtenaren en leraars, die onder de zweep van het neoliberalisme de methoden van de arbeidersklasse, zoals stakingen, hebben opgenomen.

    De boeren zijn door de aard van hun maatschappelijke positie verdeeld in verschillende lagen. De bovenste lagen hebben de neiging om met de kapitalisten mee te gaan. Anderzijds staan de lagere lagen of kleine boeren dichter bij de werkenden. Door de economische druk hebben ze de neiging om eerder bij de arbeidersklasse aan te sluiten. Hetzelfde gebeurt met de moderne middenklasse  in zowel de steden als het op het platteland.

    Voor 1968 dachten heel wat marxisten dat de arbeidersklasse conservatief was, waarbij delen ervan ‘verburgerlijkt’ waren en niet langer konden optreden als de belangrijkste hefbomen van sociale verandering. Het maakte dat elders naar uitwegen werd gezocht, onder meer bij maarschalk Tito in Joegoslavië die plots ontdekt werd als ‘onbewuste trotskist’, Mao Zedong in China of Fidel Castro. Die laatste had een centrale rol gespeeld in een erg populaire revolutie met elementen van arbeiderscontrole, maar zonder de arbeidersdemocratie die in Rusland bestond op het ogenblik van de Oktoberrevolutie.

    De positie van Militant op dat ogenblik botste met de standpunten van groepen zoals het trotskistische Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale (VSVI). De leider van die organisatie, Ernest Mandel, sprak in april 1968 in Londen. We gingen in tegen de stelling van Mandel dat indien de Amerikaanse dollar stabiel zou blijven er in Europa de komende 20 jaar niets fundamenteel zou veranderen. Het VSVI en Mandel kwamen tot de conclusie dat het epicentrum van de wereldrevolutie minstens tijdelijk was opgeschoven naar de voormalige koloniale en semi-koloniale wereld.

    Militant probeerde steeds het belang van de gebeurtenissen in deze regio’s van de wereld uit te leggen, het ging immers om twee derden van de mensheid die betrokken waren in de schitterende nationale bevrijdingsbewegingen van de jaren 1950, 1960 en 1970. Maar vanuit een wereldwijd standpunt, bleven de beslissende krachten voor socialistische verandering geconcentreerd in de ontwikkelde geïndustrialiseerde landen en deze krachten moesten zich verbinden met de bewegingen in de neokoloniale wereld.

    Dit betekende niet dat we voorstelden dat de rest van de wereld moest wachten tot de arbeiders van Europa, Japan en Noord-Amerika in actie zouden komen. We gaven volledige steun, zowel in het algemeen als in daden, aan de nationale bevrijdingsstrijd, zelfs waar deze geleid werd door burgerlijke of pro-burgerlijke krachten zoals in Algerije in de strijd tegen de Franse kolonisten. Zoals de ervaring van de Bolsjewieken in Rusland voor de revoluties van 1905 en 1917 aantoonde, is het in periodes van schijnbare rust cruciaal om de rol van de arbeidersklasse als belangrijkste hefboom tot socialistische verandering te blijven benadrukken, zelfs indien dit nog niet zichtbaar is aan de oppervlakte.

    Intellectuele verschuiving en capitulatie

    De meeste krachten die marxistisch of trotskistisch beweerden te zijn, waren in de eerste plaats actief onder de radicaliserende studenten en intellectuelen die naar voor gekomen waren in de periode voor 1968. Intellectuelen kunnen een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging, de geschiedenis van de Russische arbeidersbeweging toonde dit aan. Lenin en Trotski, maar eerder ook Marx en Engels, kwamen uit de rangen van de burgerij en de kleinburgerij. Maar ze hadden persoonlijk en vooral politiek gebroken met het milieu waaruit ze kwamen.

    Ze generaliseerden en vatten de ervaring van de arbeidersklasse samen in de vorm van perspectieven, programma, strategie en tactieken, maar ook organisatie. Ze hielden vast aan theoretische duidelijkheid, in het bijzonder rond de kwestie van de sociale krachten die in een revolutie betrokken zijn, het soort organisatie dat de arbeidersklasse nodig heeft, de dynamiek van revolutie en alles wat daaruit voortvloeit. Ze hadden niets gemeen met die ‘intellectuelen’, waaronder sommigen de term ‘marxisme’ claimden, die hun opvattingen en idealen wisselden zoals een mens zijn kledij wisselt, om het met Honoré de Balzac te stellen.

    Marx en Engels worden vandaag zelfs door burgerlijke schrijvers omschreven als ‘inzichtrijke sociologen’, maar in hun tijd werden ze steevast afgedaan als stoorzenders, zeker door hun ‘socialistische’ tegenstanders. Dat kwam omdat ze een theoretische houvast hadden, een methode, waardoor ze resistent waren tegen de episodische sfeer en modieuze theorieën die, om het zacht uit te drukken, een complicatie kunnen vormen in de strijd voor duidelijk begrip in de arbeidersbeweging. Intellectuelen zijn geen onafhankelijke factor in de geschiedenis, maar vertegenwoordigen soms de voortrekkers en heel vaak de achterhoede van bewegingen die plaatsvinden of van ontwikkelingen onder de oppervlakte aan de basis van de samenleving.

    Kijk maar naar de rol van intellectuelen na de val van het stalinisme en de ideologische campagne van de burgerij voor de ‘vrije markt.’ De overweldigende meerderheid in de intellectuele kringen in Europa en de VS, maar ook in de neokoloniale wereld, capituleerde of paste zichzelf aan een pro-kapitalistisch standpunt aan. Het was niet alleen Francis Fukuyama, maar de overweldigende meerderheid van de intellectuelen die dacht dat ‘ideologie’, en dus ook de klassenstrijd, iets uit het verleden was.

    Zelfs vandaag, op een ogenblik dat de financiële architectuur van het wereldkapitalisme steeds meer afbrokkelt, schrijven magazines als de London Review of Books artikels waarin verwezen wordt naar het ‘post-ideologische tijdperk’, een nauwelijks verhulde minachting voor het socialistische project. Alain Badiou schrijft: “Marxisme, de arbeidersbeweging, massademocratie, Leninisme, de partij van het proletariaat, de socialistische staat – al deze uitvindingen uit de 20e eeuw zijn vandaag niet echt nuttig meer.” (‘The Communist Hypothesis, New Left Review, ja-feb 2008).

    Als er evenwel één centrale conclusie uit 1968 kan getrokken worden, is het dat de afwezigheid van een echt massale ‘partij van het proletariaat’ cruciaal was om de Franse burgerij toe te laten de revolutie op een zijspoor te zetten. Bovendien zullen gunstige kansen in de toekomst eveneens verloren gaan indien er geen dergelijke kracht wordt opgezet. Het leidt geen twijfel dat een massale uitbarsting van bewegingen van onderuit plaatsvinden als reactie op de ergste recessie sinds de depressie van de jaren 1930. Dit zal de intellectuelen overigens dwingen om zich aan te passen, net zoals ze dit in het verleden deden en velen zullen hun posities zonder problemen bijsturen.

    Waarom Frankrijk?

    Een belangrijk onderdeel van het proces van socialistische revolutie is voorbereiding, zowel ideologisch, politiek als organisatorisch. De kijk van de meeste studenten en intellectuelen die aan de gebeurtenissen van 1968 deelnamen was socialistisch georiënteerd, sommigen noemden zich marxist of trotskist. Dit was een gevolg van de onrust van onderuit in de fabrieken en werkplaatsen, maar ook omdat er een ‘socialistisch’ model was, althans in economische termen, met de geplande economieën van Oost-Europa en de Sovjet-Unie, zelfs indien het ging om bureaucratische en totalitaire regimes. Desalniettemin schreven de meeste organisaties die zich op intellectuelen baseerden de arbeidersklasse af en dachten ze niet dat gebeurtenissen zoals die van mei-juni 1968 konden plaatsvinden.

    Ze stonden daar niet alleen in. Op oudejaarsavond 1967 verklaarde de 78-jarige Franse president Charles De Gaulle: “Ik begroet het jaar 1968 met sereniteit.” Hij gaf uiting aan het zelfvertrouwen van het Franse kapitalisme: “Het is onmogelijk om te zien hoe Frankrijk vandaag door een crisis kan geteisterd worden zoals dit in het verleden het geval was.” Sean O’Hagan merkt op: “Zes maand later vocht De Gaulle voor zijn politiek leven en werd het Franse kapitaal na weken van studentenrellen verlamd door een plotse algemene staking. De ontwikkeling van ‘sereniteit’ tot een bijna revolutie in de eerste weken van mei, was het beslissende element van ‘1968’ in Frankrijk. In dat jaar waren er ook massaprotesten in de rest van de wereld, van Parijs tot Praag, Mexico stad tot Madrid, Chicago tot Londen.” (Observer 20 januari 2008).

    Het was geen toeval dat het in Frankrijk tot een revolutionaire uitbarsting kwam en niet in de buurlanden. Indien de toen veel naar voor gebrachte theorie van de studenten als ‘gangmaker’ correct was geweest – waarbij een bewuste confrontatie met de burgerlijke staat tot een arbeidersrevolte zou leiden – dan had de beweging zich eerst in Duitsland ontwikkelt. De studentenbeweging stond daar even sterk of zelfs sterker dan in Frankrijk. De moord op studentenactivist Benno Ohnesorg in 1967 door een politie-agent leidde tot een breed gedragen studentenbeweging waarin de Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS, Socialistische Deutse Studentenbond) erg prominent werd.

    Dit was even dreigend als de beweging die in Frankrijk zou ontwikkelen. Maar de onderliggende sociale voorwaarden waren anders. Onder het semi-dictatoriale regime van de Vijfde Republiek onder De Gaulle waren de spanningen in de arbeidersklasse fors opgelopen. Frankrijk was een land waar een ‘toevallig vallende lucifer’ tot een explosie kon leiden, om het in de termen van de tsaristische geheime politie aan de vooravond van de revolutie van 1917 te stellen.

    Dit ingrediënt kwam er met de brutale repressie tegen de studenten. Het bracht miljoenen arbeiders op straat in betogingen en een algemene staking, waartoe terughoudend werd opgeroepen door de vakbondsleiders. De arbeiders begonnen hun fabrieken te bezetten en de revolutie zette door. Het waren specifieke elementen die maakten dat Frankrijk en de Franse arbeiders op dat ogenblik vooraan stonden in de revolutie.

    De omstandigheden in Duitsland of Groot-Brittannië waren anders – zelfs in Italië was dit het geval, ook al zou de beweging daar in zekere zin op een hoger niveau ontwikkelen dan in Frankrijk. De ‘vonk’ van de studentenrevolte kon daar niet tot dezelfde reactie leiden als in Frankrijk. Maar indien het in Frankrijk gelukt was – en dat was mogelijk, zoals het aangetoond wordt in het boek ‘Frankrijk 1968: maand van revolutie’ door Clare Doyle – dan zouden Berlijn, Milaan en Turijn, zelfs Londen, gevolgd zijn.

    Hete herfst in Italië

    Paul Ginsborg, een historicus die veel over Italië publiceert, stelt dat 1968 een belangrijke impact had op de ‘hete herfst’ van 1969 in Italië: “Er was een periode van uitzonderlijke sociale strijd, het hoogseizoen van collectieve actie in de geschiedenis van de republiek. In deze periode werd de organisatie van de Italiaanse samenleving op bijna elk vlak uitgedaagd. Er was geen enkele beweging in Italië die inzake intensiteit en revolutionair potentieel op gelijke voet stond met de gebeurtenissen van mei 1968 in Frankrijk, maar de protestbeweging in Italië was de meest diepgaande en langdurige in Europa. De beweging verspreidde zich van de scholen en universiteiten naar de bedrijven en dan opnieuw naar de volledige samenleving.” (A History of Contemporary Italy, 2003).

    We krijgen een beeld van de kracht van de arbeidersklasse in wat Rossana Rossanda, een van de stichtende redacteurs van de linkse krant Il Manifesto, schreef over juni 1969: “De paradox was dat de Italiaanse ‘hete herfst’ van 1969 slechts het begin was. In plaats van na de vakantie terug over te gaan tot de orde van de dag, werd het ene bedrijf na het andere bezet door de arbeiders. De grote Fiat-vestiging nam het voortouw. Ondertussen was de Italiaanse Communistische Partij (PCI) vooral bezig met onze zaak [de dreigende uitsluiting uit de PCI]. De hete herfst was de grootste en meest gesofisticeerde syndicale strijd sinds de oorlog. Het was niet slechts een staking, maar de arbeiders namen het volledige productieproces in eigen handen, waarbij de hiërarchie van het management aan de kant werd geschoven. Dit waren geen arbeiders die gestaald waren door decennia van repressie, maar jonge arbeiders die vaak niet hoger opgeleid waren en die hun vorming kregen vanuit de chaotische ontwikkeling van de samenleving waarin ze opgroeiden. Ze namen de beweging van het opkomende studentenprotest een jaar eerder over en maakten het zich eigen.

    “Hadden de jonge arbeiders toen ze door de fabriekspoorten trokken om de productie over te nemen een revolutie op het oog? De beslissing trok als een lopend vuurtje van bedrijf tot bedrijf: er werd gestreden voor verandering op de werkvloer, voor de controle op de werkvloer. De gewoonte van gehoorzaamheid werd overboord gegooid. Op de algemene vergaderingen moesten de vakbondsleiders in de rij gaan staan om te spreken, net zoals de minst opgeleide arbeider dit moest doen. Dit deed denken aan wat een jaar eerder in Odéon in Parijs was gebeurd, maar zonder het gevoel van atomisering. De arbeiders waren op hun eigen terrein, ze hadden het werk tot hiertoe gedaan werd, wat ze niet konden aanvaarden en hoe het moest veranderen. De inzet was heel groot, voor het kapitaal kon er moeilijk een sterkere beproeving zijn. De media wisten het. Eerst waren die blij dat de PCI en de vakbonden voorbijgestoken werden, daarna werden ze bang.” (‘The comrade in Milan’, New Left Review ja-feb 2008).

    Deze gebeurtenissen schokten de Italiaanse heersende klasse: “Symptomatisch voor het klimaat van die tijd was de getuigenis vele jaren later van een van de belangrijkste handelaars op de beurs van Milaan, Aldo Ravelli, een man die niet gemakkelijk panikeert: ‘Om een beeld te geven van de sfeer in die tijd: dat waren jaren dat ik onderzocht hoe lang ik nodig had om naar Zwitserland te ontsnappen. Ik vertrok bij mij thuis in Varese en ging te voet naar de grens’.” (Ginsborg, Italy and its Discontents 1980-2001, Palgrave Macmillan 2006). Ravelli moest die voettocht nooit maken, vooral omdat de leiders van de massale arbeidersorganisaties het kapitalisme gered hebben. Ze moesten daarbij erg voorzicht te werk gaan, er ontwikkelde een massaal verzet dat in Italië bijna een decennium zou aanhouden.

    Mexico en het bloedbad bij My Lai

    De gebeurtenissen in de neokoloniale wereld waren eveneens erg belangrijk. Wat in oktober 1968 in Mexico gebeurde, staat samen met de Franse en Italiaanse gebeurtenissen vooraan inzake scherpte. Er werd destijds weinig internationale ruchtbaarheid aan gegeven, maar de Mexicaanse gebeurtenissen waren de bloedigste van dat jaar. Het was bloediger dan de invasie van Tsjecho-Slowakije enkele dagen voordien. Ed Vulliamy merkte op: “Historici schrijven over de zwarte handschoenen van Amerikaanse lopers die medailles wonnen op de Olympische Spelen in Mexico. Maar ze schrijven minder over de witte handschoenen van de Olympische brigade van het Mexicaanse leger, met tanks en helikopters achter zich, waarmee op studenten, gezinnen en werkenden werd geschoten in de wijk Tlatelolco in Mexico stad op 2 oktober, een week voor de spelen.” (”True Voice of Revolution’, Observer 20 januari 2008).

    De Mexicaanse heersende klasse ging de bloedige Argentijnse junta van de jaren 1970 vooraf in het laten ‘verdwijnen’ van tegenstanders door hun lijken in de zee te dumpen. Het effect van deze gebeurtenissen op het bewustzijn van de Mexicaanse bevolking was zo sterk dat “de revolutie van 1968 meer dan gelijk waar anders een blijvende impact had.” Castro bleef echter zwijgen. Hij “ondernam niets om de activisten van Mexico 1968 of hun nakomelingen te ondersteunen.” Dit was deels omdat de Mexicaanse burgerlijke regering de enige was die het Cubaanse regime erkende. Belangrijker echter was dat een nieuwe revolutie in Mexico met de arbeidersklasse in een leidinggevende rol een enorme impact zou gehad hebben in Cuba zelf en zou geleid hebben tot eisen voor echte arbeidersdemocratie. De deelnemers van de beweging kwamen op voor een ‘tweede Mexicaanse revolutie’ waarbij ze het werk van de revolutie van 1910 met Panco Villa en Emiliano Zapata wilden afwerken.

    De Amerikaanse heersende klasse was bijzonder bezorgd. Het was altijd bekommerd omwille van de belangrijke positie van Mexico, zowel voor gevolgen onder de Latino bevolking in de VS als omwille van het feit dat Mexico vanuit de VS een poort naar Latijns-Amerika vormt. De Amerikaanse heersende klasse had in 1968 al voldoende problemen met de sociale onrust als gevolg van de oorlog in Vietnam. Er werden maar liefst 3.250 jonge Amerikanen naar de gevangenis gestuurd omdat ze als gewetensbezwaarde niet naar de oorlog wilden. Een kwart miljoen anderen slaagden erin om de dienstplicht te ontlopen en een miljoen jongeren pleegde misdrijven om niet in het leger te moeten. Daarvoor werden ongeveer 25.000 jongeren veroordeeld. Een studie gaf aan dat het totaal aantal potentieel dienstplichtige Amerikanen dat de dans ontsprong via allerhande wegen opliep tot 15 miljoen.

    De historicus Arthur Schlesinger junior schrijft dan ook: “De oorlog in Vietnam werd vooral uitgevochten door de zonen van arme blanken en zwarten wier ouders weinig invloed hadden. De zonen van invloedrijke mensen werden beschermd omdat ze aan de universiteit zaten.” (Michael Maclear, Vietnam: The Ten Thousand Day War, St Martin’s Press 1981). Onder de laag die de dienstplicht vermeed maar wel de oorlog steunde, bevonden zich figuren als George W Bush en co.

    De oorlog in Vietnam was de belangrijkste factor in de jongerenbeweging doorheen de wereld in de periode voor 1968. Het protest nam in dat jaar echter massale proporties aan. Het vreselijke geweld van de Amerikaanse heersende klasse door op laffe wijze B52-bommenwerpers met het gifgas Agent Orange te droppen, leidde onder meer tot het bloedbad van My Lai in 1968. De verschrikkelijke details van dit bloedbad werden pas later bekend. Officieel werd erkend dat tweehonderd ongewapende Vietnamese burgers om het leven kwamen, maar een bron uit het Amerikaanse leger spreekt over 700 doden. De straf voor de belangrijkste verantwoordelijke hiervoor, luitenant William Calley, bestond uit drie dagen gevangenisstraf.

    Internationale omvang

    De opstand van de jongeren in 1968 was een wereldwijd fenomeen, het was niet beperkt tot Parijs of Berlijn. De studentenbeweging in Italië slaagde er wellicht het beste in om zich te verbinden met de arbeidersklasse, maar ook elders in Europa werden stappen in die richting gezet. Sommigen deden de jongerenacties af als marginaal of nog, zoals de Franse socioloog Raymond Aron het stelde, als “toneel door verwende rijke kinderen.” Voor sommige deelnemers ging het ongetwijfeld om een vorm van ‘revolutionaire mazelen’ waarvan ze genezen waren vooraleer ze in de kapitalistische samenleving opgingen. Anderen wilden oprecht een breuk met de dodelijke conformiteit van de kapitalistische samenleving en de vervreemding waar Marx al over sprak. Het idee dat producenten slechts een radertje zijn in de grote machine van het kapitalisme, vond zelfs in een periode van economische groei ingang en versterkte de jongerenrevolte.

    Veel van deze jongeren vormden de basis voor een nieuwe massabeweging. In Italië waren er naar schatting 100.000 leden van ‘radicaal linkse’ organisaties tussen 1968 en eind jaren 1970. Het was een periode van enorme experimenten, niet alleen op politiek vlak maar ook in de kunst, muziek en cultuur in het algemeen. Dit stelde het vooruitzicht van bevrijding voor een nieuwe generatie, een bevrijding die niet mogelijk was binnen de rigide grenzen van het kapitalisme. Er waren ‘excessen’ in de beweging, vooral door frustratie, die in Italië veroorzaakt werd door de bureaucratische stop die de PCI aan de beweging probeerde op te leggen. Maar in de grote wervelwind van ‘autonome’ bewegingen, groepen en organisaties waren er heel wat jongeren die zochten naar een duidelijker weg naar maatschappijverandering.

    De PCI-leiding bleef echter kijken naar het ‘historisch compromis’ met de belangrijkste partij van de Italiaanse burgerij op dat ogenblik, de christendemocratie. Tegenover die wervelende hoofdzakelijk positieve beweging van onderuit, mobiliseerden de hoogwaardigheidsbekleders van de PCI om de autonome bewegingen aan de universiteiten te breken. Daarvoor werden soms ‘gespierde arbeiders’ ingezet. Dit leidde op zijn beurt tot ultralinkse posities, waarvan sommige extreem schadelijk waren voor de strijd voor socialisme en bevrijding. Denk maar aan de ontwikkeling van terroristische ideeën in de ‘Rode Brigades’ en andere gewapende groepen. Een generatie ging tragisch verloren voor een strijd die de Italiaanse arbeidersbeweging op een veel hoger niveau had kunnen brengen door de ontwikkeling van een massale, of toch minstens erg brede, alternatieve partij die in tegenstelling tot de PCI voor een duidelijk revolutionair, socialistisch en democratisch project stond.

    De beweging in Oost-Europa was tot op zekere hoogte een spiegel van die in het westen. Dit kwam tot uiting in de Praagse Lente met de verwijdering van de hardleerse stalinisten uit de leiding van de Tsjecho-Slowaakse ‘Communistische’ Partij. De stalinist Antonin Novotný werd vervangen door Alexander Dub?ek, maar dit betekende niet dat het stalinisme vervangen werd door arbeidersdemocratie, wat destijds nochtans door zelfs een aantal marxisten werd beweerd. Het ‘socialisme met een menselijk gezicht’ van Dub?ek genoot massale steun in Tsjecho-Slowakije en daarbuiten, maar het was geen echte stap in die richting. Het lossen van de teugels van het stalinisme leidde tot heel wat politieke onrust waarin de ideeën van arbeidersdemocratie, waaronder heel wat voorstellen van Trotski, eisen voor vrije media, democratische controle en beheer van de industrie, … naar voor kwamen. Maar Dub?ek vertegenwoordigde het proces bureaucratische hervorming van bovenaf om revolutie van onderuit te vermijden.

    Dit kon niet getolereerd worden door de stalinistische bureaucratie van Moskou. In Polen had het stalinisme in 1956 moeten aanvaarden dat Wladyslaw Gomulka aan de macht kwam. Gomulka was net als Dub?ek een vertegenwoordiger van een meer liberaal en nationalistisch bureaucratisch regime. Op dat ogenblik had Moskou de handen vol met de Hongaarse revolutie, waar ideeën van echte arbeidersdemocratie een dodelijke bedreiging voor de stalinistische regimes vormden. De gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije in 1968 vonden plaats tegen de achtergrond van een grondig gewijzigde wereldsituatie. Toelaten dat Dub?ek kon doorzetten, had geleid tot het openen van alle sluizen in alle Oost-Europese landen die gebukt gingen onder de wurggreep van het stalinisme.

    Het neerslaan van de Praagse Lente werd daarom onvermijdelijk voor de Russisch leider Brezjnev. Het geweld werd zelfs goedgekeurd door Castro die met enige vertraging zijn steun uitsprak aan de Russische tanks in Praag. Het legde de basis voor een massale ontgoocheling in het stalinisme en het vormde een slag voor het idee van een geplande economie waarop het stalinisme zich in Tsjecho-Slowakije en de rest van Oost-Europa baseerde. Zoals nadien in Polen bleek, zou dit leiden tot toenemende steun voor een terugkeer naar het kapitalisme.

    1968 vormde een internationaal keerpunt, net zoals dit het geval was met 1848 en 1917. De heersende machten vandaag willen het spook van 1968 verdrijven. Dat bleek onder meer uit de opstelling van Nicolas Sarkozy bij de veertigste verjaardag van mei ’68. In zijn verkiezingscampagne stelde hij toen dat zijn overwinning de geesten van 1968 zou verdrijven: “Mei ’68 legde intellectueel en moreel relativisme op,” stelde hij. “De erfgenamen van mei ’68 legden het idee op dat er geen verschil was tussen goed en kwaad, tussen waarheid en leugen, tussen schoonheid en lelijkheid. Deze erfenis van mei ’68 heeft cynisme in de samenleving en de politiek gebracht.” Hij beweert zelfs dat 1968 “de moraliteit van de kapitalisme hielp verzwakken, en de basis voorbereidde voor het ongebreidelde kapitalisme met gouden parachutes en malafide bazen.” (Counterpunch 4 juni 2007)

    Neen, dat waren en zijn kenmerken van het kapitalisme waar de generatie van 1968, zowel toen als daarna, een einde aan probeerde te maken door op te komen voor een vervollediging van 1968 in de vorm van een socialistische maatschappijverandering. De Franse burgerij heeft gevochten tegen de Franse revolutie, de heldhaftige Communards van 1871, de massale stakingen van 1936 en ze doet dit opnieuw tegen 1968. Zoals bij die vorige gebeurtenissen zal de burgerij er niet in slagen om dit voorbeeld weg te wissen, dit voorbeeld van revolutie en bijna-revolutie. Socialisten moeten de tradities van 1968 levendig houden maar ook lessen trekken uit de beperkingen van die beweging om zo de basis te leggen voor de toekomstige socialistische maatschappijverandering.

     

  • Mei 1968 in Frankrijk: maand van revolutie

    Het beleid van Emmanuel Macron dat gericht is op de belangen van de superrijken leidt vandaag in Frankrijk tot massaal protest van studenten en werkenden. Het doet onvermijdelijk denken aan wat 50 jaar geleden gebeurde. Zal een nieuwe generatie in staat zijn om de taak van socialistische maatschappijverandering te volbrengen?

    dossier door Clare Doyle

    Het is niet overdreven om te stellen dat de situatie in Frankrijk in mei 1968 het perspectief van een socialistische revolutie in een industrieel ontwikkeld Europees land erg reëel maakte. Een overwinning van de Franse arbeidersklasse had de kapitalistische regeringen doorheen Europa als dominostenen ten val kunnen brengen, niet in het minst in België waar sterk uitgekeken werd naar de klassenstrijd van de buren.

    Hoe het begon 

    Na de Tweede Wereldoorlog was er een snelle toename van industriële productie in Frankrijk, Italië en elders in Europa. Maar de arbeiders leefden nog in ellendige omstandigheden met lonen die hen niet toelieten om de auto’s, wasmachines, frigo’s en kookfornuizen te kopen die ze zelf produceerden. Generaal De Gaulle lag in 1958 aan de basis van de Vijfde Republiek in Frankrijk, een ‘sterke staat’ die Bonapartistische macht aan de president gaf (en nog steeds geeft) om het parlement aan de kant te schuiven en wanneer nodig zelfs troepen de straten op te sturen.

    De studenten begonnen hun ongenoegen te uiten. Het ging om overvolle aula’s, niet-gemengde accommodatie, de oorlog in Vietnam of nog de apartheid in Zuid-Afrika. Het protest aan de universiteiten, met zitacties en discussies die de hele dag en nacht doorgingen, en de straatacties werden brutaal aangevallen door de repressiediensten, waaronder de gehate semi-militaire CRS (rijkswacht). Campussen werden gesloten. Enkele studentenleiders werden veroordeeld tot gevangenisstraffen. Er waren honderden arrestaties, duizenden jongeren werden het slachtoffer van politiegeweld op betogingen. Honderden jongeren kwamen in de ziekenhuizen terecht.

    De heersende laag – de regering in het bijzonder – was verdeeld over de vraag van repressie versus toegevingen. Dat is een kenmerkend element van elke ontwikkelende revolutionaire situatie. In Parijs zorgden de toegevingen begin mei 1968 voor een versterking van de studenten. Er kwamen meer betogingen en er was meer geweld, maar dat leidde net tot sympathie onder de middenlagen.

    De vakbonden begonnen solidariteitsbetogingen buiten Parijs te houden. In honderden middelbare scholen gingen scholieren over tot stakingen en bezettingen. Jonge arbeiders vervoegden de straatgevechten. “Als ze dit doen tegen de zonen en dochters van de ‘top’ van de samenleving,” dachten ze, “wat zullen ze dan doen als wij onze eisen op straat brengen?” Er kwamen oproepen voor het ontslag van De Gaulle: “Hey Charlie, tien jaar is genoeg!”

    De leiding van de grote Franse ‘Communistische’ Partij (PCF) veroordeelde de studenten en deed hen af als anarchisten, trotskisten en maoïsten voor wie de revolutie een ‘spel’ was. De druk van onderuit voor solidariteitsacties met de studenten bleef echter toenemen. Dit dwong de door de PCF geleide vakbondsfederatie CGT ertoe om samen met de meer ‘gematigde’ vakbond CFDT en de lerarenvakbond FEN op te roepen tot een 24-urenstaking op maandag 13 mei.

    Uitbreiding

    Op die dag staakten meer dan vijf miljoen arbeiders. In Parijs kwamen een miljoen mensen op straat en ook in andere Franse steden waren er tienduizenden betogers. De vakbondsleiders hoopten dat dit voldoende stoom zou aflaten waarna de arbeiders zich opnieuw zouden neerleggen bij de kapitalistische uitbuiting. Dit was de enige officiële stakingsoproep in Frankrijk gedurende de hele ‘maand van revolutie’ waarin er op het hoogtepunt 10 miljoen stakers waren.

    Een aantal arbeiders in één fabriek – Sud Aviation in Nantes – beslisten onder invloed van een trotskistische stroming (zogenaamde Lambertisten) om de staking verder te zetten en het bedrijf te bezetten. De bal ging aan het rollen. Bedrijf na bedrijf volgde. Er waren stakingen en bezettingen van automobielbedrijven, scheepswerven, ziekenhuizen, steenkoolmijnen, stelplaatsen van openbaar vervoer en postkantoren. Scholen, winkels, ziekenhuizen, kantoren, theaters, … werden bezet. Personeel van grote boerderijen ging over tot zitacties en hun vakbonden riepen op tot een nationale betoging op 24 mei.

    Op 18 mei lag het land bijna volledig plat. De fascistische organisatie Occident slaagde er niet in om meer dan 2.000 aanhangers op de been te krijgen voor een betoging waarmee het de staking wilde breken.

    Tegen maandag 20 mei waren er zes miljoen stakers en tal van bedrijfsbezettingen, waarbij comités werden opgezet om de staking door te voeren en om schema’s af te spreken van wie wanneer toezicht zou houden op de machines en werkplaatsen. In sommige gevallen werden de werkgevers in hun kantoren opgesloten waarbij eten via emmers neergelaten werd. Overal verschenen rode vlaggen en werd de Internationale gezongen. Buiten enkele fabrieken verschenen poppen die de bazen voorstelden die aan een galg bengelden.

    Advocaten, architecten, ambtenaars, leraars, profvoetballers, bankpersoneel, personeel in kerncentrales, … deden mee. Zelfs de dansers van het theater Folies Bergère staakten mee uit protest tegen de arbeidsvoorwaarden en omdat ze van een ander leven droomden. Het filmfestival van Cannes werd afgezegd, personeel van de televisie en radiozenders namen de programma’s en het nieuws over. De havens lagen plat, mariniers en politie-agenten begonnen te muiten.

    Bedienden van de werkgeversfederatie CNPF hielden de vergaderzaal van de raad van bestuur bezet. Overal bespraken comités hoe een toekomstige samenleving zou functioneren, vaak gebeurde dit in termen van socialistische of communistische democratie. De belangrijke arbeiderspartij PCF stond onder hoogspanning toen de leiding de lijn probeerde aan te houden dat het niet om een politieke staking ging.

    Tegen vrijdag 24 mei waren 10 miljoen Fransen – meer dan de helft van alle werkenden – in staking. Er waren gewelddadige confrontaties op de straten van Parijs waar voor het eerst sinds de bevrijdingsstrijd tegen het Duitse fascisme barricaden werden opgeworpen.

    Op 25 mei begonnen onderhandelingen tussen de regering van De Gaulle, de werkgevers en de vakbondsleiders… die nog steeds benadrukken dat de strijd niet politiek is! Na drie dagen en nachten onderhandelen, is er een akkoord over een erg genereus pakket hervormingen rond lonen, vakantie, arbeidsduur, … Deze hervormingen waren het resultaat van revolutionaire gebeurtenissen, maar volstonden niet voor de miljoenen arbeiders die hun werkplaatsen bezet hielden. Toen vakbondsleiders het akkoord de volgende dag voorlegden, werden ze onder meer in de grote automobielbedrijven weggestemd. De arbeiders kwamen voor iets anders op, iets wat nog niet naar voor gebracht werd door hun ‘traditionele’ leiders.

    Wat nu?

    Het Charletystadion liep vol met 50.000 mensen voor een meeting van de niet-communistische linkerzijde die discussieerde over een politiek alternatief op De Gaulle en het kapitalisme. De CGT riep op tot een betoging op 29 mei waarop een half miljoen stakers door de hoofdstad trokken. Op die dag pakt De Gaulle zijn biezen en verlaat hij het land. Hij zei aan de Amerikaanse ambassadeur dat de toekomst nu “in Gods handen” lag.

    Maar de arbeidersleiders hadden geen programma om de macht te grijpen die op de straten lag. Diegenen die een idee hadden van wat moest gebeuren, beschikten nog niet over een sterke stem. Arbeiders wachtten op een actieprogramma van de ‘communisten’, maar dat kwam er niet. De PCF-leiders zouden later stellen dat de staat te sterk was. Nochtans was die in staat van ontbinding.

    Revolutionaire situatie

    Er was een klassieke situatie van dubbelmacht – een revolutionaire situatie waarbij de heersende laag in de touwen ligt, de middenklasse kant kiest voor de arbeidersklasse en de strijdmethoden ervan overneemt met betogingen en bezettingen, en de arbeidersklasse bereid is om tot het einde door te vechten. Arbeiders in buurlanden zoals België begonnen hun solidariteit te tonen, zowel in woorden als in actie. Zo werd geweigerd om het werk van stakende Franse collega’s over te nemen.

    Wat had een revolutionaire leiding met massasteun kunnen doen om de revolutie in mei 1968 te voltrekken? De stakerscomités hadden lokaal, regionaal en nationaal moeten gecoördineerd worden om een alternatieve regering te vormen. Dit standpunt werd wel verdedigd, maar door groepen die niet sterk genoeg stonden en geen basis hadden in de arbeidersbeweging.

    De trotskisten van de Vierde Internationale, waarvan Militant (de voorloper van de Socialist Party, onze zusterorganisatie in Engeland en Wales) in 1965 politiek afgescheiden was, waren pessimistisch over de Europese arbeidersklasse, inclusief de Franse. Ze stelden dat de arbeiders voor minstens 20 jaar niet in actie zouden komen. In Frankrijk richtten ze zich op de studentenbeweging en de revolte tegen het koloniaal bewind. Toen één van hun leiders, Ernest Mandel, dit standpunt in Londen naar voor bracht op een publieke meeting in de lente van 1968 – een maand voor de explosie van mei – werd hij bekritiseerd door de hoofdredacteur van Militant, Peter Taaffe. Die benadrukte dat de arbeidersklasse zijn capaciteit om in actie te komen behouden had en snel het Franse kapitalisme zou uitdagen. Mandel betwistte dit, zijn verkeerde beeld werd vooral beantwoord door de Franse arbeidersklasse. Het duurde niet lang vooraleer de Franse arbeiders met hun revolutionaire tradities opnieuw in actie kwamen.

    “Frankrijk is het land waar de klassenstrijd tot een conclusie wordt uitgevochten,” stelde Friedrich Engels, de schrijver en medestander van Karl Marx. De situatie was overrijp voor een revolutionaire machtsovername en er waren lokale voorbeelden van gezamenlijke stakerscomités van arbeiders, studenten en kleine landbouwers die de oude staatsmacht overnamen.

    In Nantes, waar de staking begonnen was, ontstond al vrij vroeg in de beweging zo’n comité. Dat nam de controle in de regio Loire Atlantique over in elk aspect van de samenleving: productie, distributie, uitwisseling. Het voedsel werd naar de dorpen en steden gebracht door kleine landbouwers, de prijzen werden laag gehouden, de politie werd afgedankt door de studenten en arbeiders die zelf in hun wijken patrouilleerden en andere regio’s werden gevraagd dit voorbeeld te volgen.

    Als gelijkaardige vertegenwoordigende organen waren opgezet in alle regio’s om verkozen vertegenwoordigers naar een nationale raad te sturen, konden deze strijdcomités organen van arbeidersbewind worden. Zoals in Rusland in oktober 1917 had een revolutionaire leiding die het vertrouwen van de bevolking genoot de nodige maatregelen kunnen nemen om de bestaande staatskrachten naar de kant van de socialistische regering over te halen. Ze zouden een oproep gedaan hebben aan de arbeiders van andere landen om dit voorbeeld te volgen, wat de mogelijkheid van een militaire interventie van buitenaf zou beperkt hebben.

    Maar… de leiders van de grote vakbondsfederaties en van de PCF waren de laatsten die een geslaagde revolutie wilden. Als de arbeiders in een ontwikkeld kapitalistisch land de macht konden grijpen, dan kon dit immers de arbeiders van de Sovjetunie ertoe aanzetten om de parasiterende bureaucratie aan de kant te schuiven om te bouwen aan echte arbeidersdemocratie. De ‘Koude Oorlog’ had als sneeuw voor de zon kunnen verdwijnen. Het revolutionaire potentieel werd letterlijk verraden.

    Het einde

    Ze vroegen de arbeiders om terug aan de slag te gaan, maar er bleven nieuwe stakers opstaan die de samenleving wilden veranderen. Er was echter geen leiding door krachten die ze kenden. De Gaulle keerde terug naar Frankrijk, riep vervroegde verkiezingen uit en mobiliseerde de reactionaire krachten op straat. De politie en het leger werden ingezet tegen stakers en linkse organisaties. Honderden militante arbeiders werden afgedankt, enkele linkse organisaties verboden.

    In de parlementsverkiezingen van juni gingen de aanhangers van De Gaulle vooruit, de PCF verloor stemmen na een campagne die niet op een nieuwe socialistische samenleving gericht was, maar op ‘rust en orde.’ Binnen het jaar verdween De Gaulle van het toneel en werd hij vervangen door Georges Pompidou, net als de huidige Franse president een voormalige bankier bij Rothschild.

    De verworvenheden die tijdens de beweging werden aangekondigd, raakten ondermijnd door inflatie en de kapitalistische uitbuiting in het algemeen. Maar de vakbonden groeiden sterk en drie jaar na de gebeurtenissen ontstond een Socialistische Partij. Tegen 1981 haalde deze partij een meerderheid met 55% van de stemmen. Zonder een programma van volledige nationalisaties en arbeiderscontrole en –beheer, eindigt zelfs een ‘socialistische’ regering die hervormingen probeert door te voeren als een regering die een beleid voert in het belang van de 1%, de kapitalistische klasse. Dat was de les van het bewind onder Mitterand en later ook van het presidentschap van François Hollande die vorig jaar met zijn ‘Parti Socialiste’ een grote verkiezingsnederlaag opliep.

    Desalniettemin kan de grootste algemene staking uit de geschiedenis, die van mei 1968 in Frankrijk, een inspiratiebron zijn voor een nieuwe generatie. Het sterkt het vertrouwen in de mogelijkheid om een socialistische samenleving tot stand te brengen, niet in slechts één land maar in heel de wereld.

    [divider]

    Meetings over mei ’68 

    We organiseren onder meer in Brussel, Leuven, Gent en Antwerpen meetings over mei ’68. Hieronder de praktische details voor de meetings komende week in Gent en Antwerpen.

    • Ma 7 mei. Gent. 19u30 Geuzenhuis, Kantienberg. Mei ’68: revolte of revolutie. Sprekers: Anja Deschoemacker (ROSA), Guy van Sinoy (student aan de ULB in ’68), Brecht De Smet (docent UGent) – Te bevestigen.
      https://www.facebook.com/events/1938227363174548/ 
    • Di 8 mei. Antwerpen. 19u30 UA campus Rodestraat. Mei ’68 en de strijd vandaag. Met: filosoof Thomas Decreus en Anja Deschoemacker, auteur van een boek over de nationale kwestie in België.
      ?  https://www.facebook.com/events/233822583841286/
    [divider]

    Boek over mei ’68

    Bestel dit boek voor 6 euro (verzending inbegrepen)

    Mei-juni 1968. Brutale politierepressie tegen studentenbetogingen. Op een paar dagen tijd gingen 10 miljoen Franse arbeiders in staking. Fabrieken werden bezet, rode vlaggen gehesen en de Internationale gezongen in de straten van Parijs. Zelfs politie en leger werden gegrepen door de revolutionaire stemming.

    De toekomst van het Franse kapitalisme hing aan een zijden draadje. Comité’s van arbeiders en studenten discussieerden onophoudelijk wat de volgende stappen moesten zijn, en toch waren de stakingen gedaan na een paar weken en werd de “orde” hersteld. Hoe kon dat gebeuren? Welke fouten werden gemaakt waardoor het verzwakte systeem niet ten val werd gebracht? Welke lessen kunnen we trekken voor de strijd vandaag? En is het mogelijk om vandaag gelijkaardige fouten te vermijden?

    Die vragen, naast andere, vormen de basis voor het 90 pagina’s tellende boek van Clare Doyle die in 1968 zelf in Frankrijk aanwezig was. Ze zag er met eigen ogen hoe de revolutionaire golf een opmars en nadien terug een neergang kende. Vandaag is Clare nog steeds actief als marxiste, waardoor haar kijk op de gebeurtenissen van 1968 niet bepaald wordt door nostalgie, maar door de vastberadenheid om de strijd vandaag verder te zetten.

    Dit boek brengt uiteraard geen zogezegd “neutraal” beeld van de gebeurtenissen van mei ‘68, het kiest bewust de kant van de arbeiders en de revolutie om de nodige lessen te trekken uit de ervaringen van mei 68 om deze vandaag te gebruiken in de strijd voor een socialistisch alternatief.

     

  • Mei 1968: een maand van revolutie. Wat kunnen we er vandaag nog van leren?

    Fabriek bezet door werknemers. In mei ’68 staakten maar liefst 10 miljoen Franse arbeiders. Foto: Wikimedia.org

    Het establishment grijpt herdenkingen van belangrijke strijdbewegingen uit het verleden aan om er een eigen interpretatie aan te geven. Dat was vorig jaar zo met de 100ste verjaardag van de Russische Revolutie. Het is dit jaar niet anders met de 50ste verjaardag van mei 1968. Het zal de komende weken niet aan dossiers, reportages en debatten ontbreken. De gevestigde media zullen er alles aan doen om de grootste algemene staking uit de Franse geschiedenis te herleiden tot een folkloristisch evenement van utopische studenten. LSP organiseert in april en mei een aantal meetings en debatten om lessen te trekken uit een revolutionaire maand in het hart van Europa.

    Zo houden we op 25 april aan de ULB in Brussel een meeting over mei ’68. Er zal onder meer gesproken worden door Christian Dehon, LSP-lid die in Parijs aanwezig was tijdens de eerste dagen van mei ’68, en Guy Van Sinoy, die deelnam aan de studentenacties aan de ULB waar hij toen studeerde. We hadden voor deze krant een dubbelgesprek met hen over de belangrijkste elementen van Mei ’68 voor de jongeren en werkenden die zich vandaag verzetten tegen de enorme ongelijkheden die eigen zijn aan het systeem in crisis.

    Interview door Nicolas M. (Brussel) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    1968 was het jaar van de revolte van studenten en werkenden in Frankrijk. Maar het was veel meer dan dat…

    Christian: “In 1968 was er effectief wereldwijd oproer. Het protest was niet beperkt tot de Sorbonne in Parijs. Het systeem werd meer algemeen in vraag gesteld, onder meer in de strijd tegen de oorlog. De eerste betogingen in Parijs vonden overigens plaats in het kader van de strijd tegen de oorlog in Vietnam onder de slogan ‘Weg met het VS-imperialisme.’”

    Guy: “De oorlog kwam elke dag op het televisienieuws dankzij de vele fotografen en journalisten ter plaatse. De vele misdaden van het Amerikaanse leger (massabombardementen waarbij vaak napalm werd gebruikt, clusterbommen en chemische ontbladeringsmiddelen, bloedbaden onder burgers, …) leidden tot verontwaardiging. We kregen dagelijks het beeld van een afslachting door een moderne supermacht van een arm volk dat voor zijn onafhankelijkheid opkwam.”

    Het was ook het jaar van de strijd voor de burgerrechten in de VS. Martin Luther King werd vermoord op 4 april 1968. Hoe kwam het dat de studentenbeweging in Frankrijk in actie kwam?

    Guy: “In die tijd nam het aantal studenten fors toe. Het kapitalisme had nood aan kaders. Een deel van de kinderen van de baby-boomgeneratie van na de oorlog begon te studeren. De universitaire infrastructuur was daar echter niet op voorzien: het ontbrak aan huisvesting, maar ook aan plaats in de auditoria en de universitaire restaurants.”

    Christian: “De beweging eiste ook een minder elitair onderwijs dat toegankelijk was voor iedereen. De problemen waarop studenten vandaag botsen: de studiekost, de inmenging van multinationals in het onderwijs, dat waren ook de zaken die in 1968 werden bestreden.”

    Guy: “De inhoud van de lessen werd eveneens bekritiseerd. Het bewustzijn groeide dat de universiteit de burgerlijke waarden reproduceert, terwijl de ideeën van de arbeidersbeweging helemaal niet aan bod komen. Zo herinner ik me een les die ik kreeg over de algemene theorie over de staat, waarin de professor niet eens verwees naar het boek ‘Staat en revolutie’ van Lenin.”

    Christian: “In mei 1968 maakte ik gebruik van verlof op het werk om naar Parijs te trekken. Na een eerste bezetting in Nanterre volgde harde repressie door de politie en de universitaire overheden. Maar de solidariteit onder de studenten werd sterker. Ze gingen de confrontatie met de oproerpolitie aan om de vrijlating van hun kameraden te eisen. De slogans werden radicaler en richtten zich steeds breder op de volledige samenleving.”

    Guy: “Na de nacht van de barricaden, besloot premier Pompidou op 10 mei om de eisen van de studenten in te willigen. De Sorbonne ging terug open, de ordediensten verlieten de campus en de opgepakte en veroordeelde studenten werden vrijgelaten. De studentenbeweging toonde aan dat het mogelijk was om een krachtsverhouding op te bouwen waarmee overwinningen geboekt worden.”

    Christian: “De sfeer die ik daar meemaakte, had ik nog nooit gezien. Naast de rellen in de straten, het geweld en de repressie, waren er overal in de stad debatten. Er werd echt overal gediscussieerd over de gebeurtenissen.”

    En dan kwam de arbeidersbeweging op het toneel?

    Guy: “Ondanks de toegevingen door de regering waren de vakbonden (CGT en CFDT) op 13 mei verplicht om een protestbetoging te houden tegen het politiegeweld tijdens de studentenbetogingen. Je moet weten dat de oproerpolitie (CRS) zes jaar eerder nog een betoging tegen de oorlog in Algerije had aangevallen waarbij negen doden vielen. Op 14 mei begon een spontane staking met bedrijfsbezetting in een reeks fabrieken. Die 13e mei was ook de verjaardag van het aan de macht komen van De Gaulle. Die machtsgreep werd door de generaals opgelegd tijdens de oorlog in Algerije.

    “De Gaulle nam een hele reeks maatregelen tegen de werkenden, onder meer in de sociale zekerheid. In die tijd werd gemiddeld 46 uur per week gewerkt, in sommige bedrijven was dat tot 54 uur. De lonen waren geblokkeerd. Hierdoor begonnen eisen van de arbeiders te ontwikkelen.

    “We mogen echter ook niet vergeten dat de CGT een betoging en staking organiseerde om te vermijden dat het de controle zou verliezen over een beweging die het voelde aankomen. Het was zeker niet de bedoeling om een algemene staking op te starten. Eens die gelanceerd was, liep de CGT-leiding de algemene staking achterna om ze te stoppen.”

    Christian: “De beweging groeide ongelofelijk snel. Op 16 mei waren er al 50 bedrijven bezet. Op 17 mei waren er 200.000 stakers. Op 18 mei waren dat er twee miljoen. Het zou oplopen tot 10 miljoen stakers op 22 mei. Zelfs het festival van Cannes werd door de jury stilgelegd uit solidariteit met de stakingen.”

    Guy: “In die tijd telde de Parti Communiste Français (PCF) 350.000 leden en de CGT 1,4 miljoen. De leidingen van de PCF en de CGT vormden echter een rem. Aanvankelijk haalde Georges Marchais van de PCF hard uit naar de ‘valse revolutionairen’ die ‘ontmaskerd’ moesten worden. Hij haalde op chauvinistische wijze uit naar de ‘Duitse anarchist Cohn-Bendit’ die beïnvloed was door de ‘in de VS opgeleide Duitse filosoof Marcuse’…”

    Hoe zag de beweging er in België uit?

    Guy: “Na de nacht van de barricaden kwamen er op 13 mei enkele honderden studenten aan de ULB samen voor een Vrije Vergadering. Een delegatie was naar Parijs gegaan – de treinen reden immers nog. Ze getuigden van de belegering van de studentenbuurt. Het auditorium Janson aan de ULB werd bezet. Op het hoogtepunt van de staking in Frankrijk besloot de Vrije Vergadering in de Janson om de centrale gebouwen van de universiteit te bezetten. De raad van bestuur, samengesteld uit vertegenwoordigers van het toenmalige patronaat, moest langs de vensters wegvluchten. De telefooncentrale van de ULB werd bezet, er werden pamfletten gedrukt op het briefpapier van de rector, de muren hingen vol met affiches.

    “De Belgische autoriteiten waren bang van een politie-optreden zoals in Frankrijk. Ze vreesden immers een gelijkaardige beweging. Een groot verschil met Frankrijk was dat de Belgische arbeidersklasse niet in actie kwam. Dat kwam onder meer onder invloed van de antistakingswetten die door de Socialistische Partij ingevoerd werden na de algemene staking van de winter van 1960-61. Een aantal militante arbeiders kwam naar de universiteit, maar de studenten bleven eigenlijk geïsoleerd. In België begon de studentenbeweging de inhoud van de lessen in vraag te stellen. De activisten aan de ULB raakten snel politiek bewust in de beweging, ook bij mij was dit het geval.”

    Christian: “In die tijd waren de studentenhomes nog niet gemengd. Aan de ULB werd het jongenshome bezet. De raad van bestuur veranderde het reglement op 1 juni waarbij de feitelijk afgedwongen situatie werd erkend. Dat is een belangrijke les uit die periode: met een krachtsverhouding is verandering mogelijk.”

    Guy: “Vaak wordt in verwijzingen naar Mei ’68 gesproken over de studentenrevolte, terwijl de algemene staking het meest fundamentele element was. Dat komt jammer genoeg niet zo vaak aan bod. Die maand van revolutie toonde aan dat een revolutie in een ontwikkeld kapitalistisch land mogelijk is.

    “Eind mei verdween De Gaulle naar Duitsland om er steun van het leger te zoeken. Het politieke vacuüm duurde enkele dagen waardoor zich een revolutionair moment concretiseerde. De burgerij was bang en kon haar politieke instrumenten niet meer opleggen. Het systeem begon te wankelen.

    “Het ontbrak echter aan een structuur van dubbelmacht. Er waren uiteraard stakerscomités in een aantal bedrijven, maar er was geen nationale structuur van deze comités. De PCF en de CGT verzetten zich tegen een dergelijke structuur. De ontbinding van het parlement en de vervroegde verkiezingen werden door de PCF aangegrepen om de stakingen te stoppen met het argument dat het niet mogelijk was om verkiezingen te houden tijdens een algemene staking.

    “De belangrijkste les van Mei ’68 is dat een revolutie in ontwikkelde kapitalistische landen mogelijk is, wat de journalisten of sociologen ook mogen beweren over de zogenaamde ‘verburgerlijking’ van de werkenden. Het kapitalisme leidt tot zoveel onderdrukking en uitbuiting dat het vroeg of laat tot uitbarstingen komt. Het is aan revolutionairen om dat momentum aan te grijpen om het te richten op de omverwerping van de kapitalistische samenleving.”

    Christian: “Mei ’68 toonde de kracht van de arbeidersklasse, maar ook dat de beweging zonder duidelijke politieke leiding niet tot de logische conclusies kon doorgetrokken worden. Daarop verdwenen de mogelijkheden en de contrarevolutie organiseerde zich. Mei ’68 heeft een rebelse generatie voortgebracht, maar het kapitalisme werd niet omvergeworpen. Vandaag zien we terug de voorwaarden voor nieuwe bewegingen. Laten we samen bouwen aan de politieke organisatie die nodig is om het kapitalistische systeem omver te werpen en om een nieuwe samenleving op te bouwen door met de werkenden de macht te nemen.”

    [divider]

    Brussel: meeting aan de ULB, auditorium H1301, op woensdag 25 april om 19u30. Met:

    • Christian Dehon, LSP-lid en aanwezig in Parijs in mei 1968
    • Guy Van Sinoy, ABVV-militant, nam als student deel aan de 47-daagse bezetting van de ULB in 1968.
    • Anja Deschoemacker, auteur van het boek ‘De nationale kwestie in België’, zal spreken over de beweging in Vlaanderen in die tijd en meer bepaald in Leuven.
    • Brune Goguillon, militante van ROSA in Brussel, zal het hebben over de verworvenheden en beperkingen van de seksuele bevrijding op basis van de massabewegingen in en na 1968. Ze zal dit plaatsen in het licht van de hernieuwde internationale opmars van vrouwenstrijd vandaag.
    • Julien Englebert, Actief Linkse Studenten, zal tenslotte ingaan op de lessen van Mei ’68 voor strijd vandaag, de uitdagingen waar we nu voor staan tegenover een kapitalisme in crisis gekenmerkt door een explosie van ongelijkheid. Wat kan links en de arbeidersbeweging uit Mei ’68 halen?

    Facebook evenement

     

  • Mei 68 verderzetten door socialisme centraal te stellen in strijd

    Mei ‘68 staat algemeen gekend als een periode van studentenprotest. Vooral de beweging in Frankrijk spreekt tot de verbeelding en dat is geen toeval. De studenten speelden een belangrijke rol, maar mei 68 was meer dan dat. In essentie kan het worden samengevat als een massale opstand van de Franse arbeiders en jongeren tegen de gevestigde orde. Die opstand deed de hele maatschappij op haar grondvesten daveren. Het leek er zelfs op dat Frankrijk een revolutie zou kennen die het einde van het kapitalisme in dat land zou inluiden. Een dossier door Kim W. (geschreven in 2008)

    Dat aspect van mei 68 komt vandaag minder aan bod in de traditionele media of bij de herdenkingen door traditionele partijen. Wellicht is de angst die ze toen hadden tegenover een georganiseerde en strijdbare arbeidersbeweging er vandaag niet minder op geworden.

    Golden Sixties

    Mei 68 vond plaats tegen de achtergrond van de “Golden Sixties”, een periode van uitzonderlijke groei voor het kapitalisme. In Frankrijk was er een gemiddelde jaarlijkse groei van 5%. Deze economische groei ging slechts gepaard met beperkte toegevingen aan de arbeiders. Zo bleef er een repressief regime heersen op de werkvloer. Bij Citroën was het verboden om tijdens de schaft met elkaar te praten in de kantine. De arbeidsomstandigheden werden niet besproken bij sociaal overleg.

    De studentenbeweging was de eerste om in actie te komen in 68. Dat was geen toeval, de sterke economische groei bracht de nood aan meer ingenieurs, onderzoekers en andere specialisten met zich mee. De universiteiten kwamen open te staan voor een bredere laag van de bevolking (waaronder ook een aantal arbeiderskinderen), maar ze waren daar niet op voorbereid. Er was een groot tekort aan allerhande faciliteiten. Dat was de aanleiding voor de eerste studentenprotesten: betere infrastructuur en diensten, gemengde studentenhomes (in plaats van apart voor mannen en vrouwen),…

    De radicalisering onder de studenten verliep tegen een achtergrond van verzet tegen het kolonialisme. Er was het verzet tegen de oorlog in Vietnam, maar ook Frankrijk leed een nederlaag toen Algerije zich na een lange strijd onafhankelijk kon verklaren. Met de Cubaanse revolutie van 1959 en de Sovjet-repressie tegen de opstand in Hongarije in 1956 die nog fris in het geheugen zaten, richtte de radicalisering van de studenten zich niet zozeer tot het stalinisme. Er werd gezocht naar linkse alternatieven en dat leidde tot een opgang van maoïstische, anarchistische en/of trotskistische invloeden. Vaak bleef er een grote verwarring bestaan, onder meer door de afwezigheid van sterke en ideologisch gebalanceerde revolutionaire groepen. De arbeidersbeweging stond grotendeels onder de controle van de PCF (Parti Communiste Français) dat de vakbond CGT controleerde. De sociaal-democratie zat in het defensief in Frankrijk.

    Van een studentenbeweging…

    Op 22 maart 1968 begon de Franse studentenbeweging met een bezetting van de faculteit van Nanterre. De rector sloot de faculteit en verjoeg de studenten, waarop er regelmatig betogingen waren. Op 3 mei was er een meeting in de Sorbonne met 600 aanwezigen waarop de oproerpolitie CRS werd ingezet door de rector. De brutale repressie leidde tot verzet. Duizenden studenten protesteerden en er werd ook met stenen gegooid naar de oproerpolitie. De PCF veroordeelde de studentenbeweging omdat deze “objectief de belangen van het kapitaal dient”.

    Op 6 mei was er een betoging met zo’n 20.000 studenten die vanuit Nanterre naar de Sorbonne trokken, ondanks een samenscholingsverbod. Dat leidde tot nieuwe confrontaties met de politie, maar toch werd opnieuw opgeroepen voor een betoging de volgende dag. De eisen waren duidelijk: bevrijding van alle gearresteerde studenten, heropening van de Sorbonne en terugtrekking van de politie uit de studentenwijk (Quartier Latin).

    De repressie stopte de beweging niet, op 7 mei waren er al 50.000 betogers. Een dag later kondigden de onderwijsbonden aan dat ze de eisen van de studenten steunden. Scholieren begonnen de studentenbeweging te ondersteunen met eigen scholierencomités.

    Op 10 mei trokken 50.000 studenten naar het Quartier Latin om de wijk te “heroveren”. Er werden een 60-tal barricades opgericht die uiteindelijk gewapenderhand terug werden ingenomen door de politie. Daarbij vielen honderden gewonden wat een brede schok veroorzaakte onder de arbeiders. Steeds meer bekende figuren spraken zich uit voor de eisen van de studenten. Ook de PCF moest noodgedwongen de repressie veroordelen. De grote vakbonden riepen op tot een algemene 24-urenstaking op maandag 13 mei. Daarbij waren er een miljoen betogers in Parijs en de studenten slaagden er dezelfde avond nog in om het Quartier Latin te heroveren, de staatsmacht van Generaal De Gaulle moest wijken voor de strijdbaarheid van de studenten die zich gesteund wisten door de arbeidersklasse.

    … tot een algemene staking

    Op 14 mei verleende het parlement amnestie aan de veroordeelde betogers en wordt de Sorbonne heropend. Het establishment hoopte de beweging te kunnen stoppen door toegevingen te doen. Maar net op dat ogenblik brak een spontane staking uit bij de arbeiders van Sud-Aviation (Nantes) een dag later gevolgd door Renault Billancourt. De spontane stakingen kenden een snelle uitbreiding en de studenten trokken naar de acties om te verbroederen met de arbeiders. De CGT sloot de fabriekspoorten om de studenten weg te houden van de arbeiders en de PCF ging in het verweer tegen “avonturistische ordewoorden” van de studenten.

    Tegen maandag 20 mei was de staking over het hele land uitgedeind. Er werd teruggegrepen naar de tradities van 1936 en tal van fabrieken werden spontaan bezet, nog voor er een ordewoord van de vakbonden was voor een algemene staking. De studentenbeweging riep op tot de vorming van stakingscomités.

    In de week van 21 tot 29 mei kende de beweging een hoogtepunt. Tijdens deze week waren er 10 miljoen Franse arbeiders in staking. En dat op een totale bevolking van 42 miljoen Fransen. Twee derden van de arbeiders staakten. Alle lagen namen deel, van dokwerkers over kappers tot postbodes. Benzinestations en grote hotels bleven dicht en zelfs de striptease-acts gingen niet door omdat er werd gestaakt. Het personeel van de televisie ging in staking. Voetballers bezetten de gebouwen van de Franse voetbalfederatie.

    Op 24 mei was er een betoging in Parijs op initiatief van de CGT. Er waren strikt gescheiden blokken van arbeiders en studenten. Het blok van de studenten, aangevuld met jonge arbeiders, ging een confrontatie aan met de politie. De omwonenden steunden de studenten en gooiden met bloempotten en dergelijke naar de politie.

    De beweging was het verst ontwikkeld in het westen van Frankrijk, onder meer in de regio van Bretagne. Daar werd een centraal stakingscomité opgezet dat alle transport controleerde. De boeren steunden de acties en brachten voedsel voor de stakers.

    De Gaulle moest onderduiken en het land ontvluchten. Achteraf zou blijken dat hij steun zocht bij Massu, de generaal van de Franse troepen in Duitsland. Die weigerde echter om zijn troepen in te zetten bij een inval in Frankrijk. Massu was bang dat de soldaten niet loyaal zouden blijven aan de legertop, maar overlopen naar de revolte.

    Op 28 mei trad de minister van onderwijs af. De internationale burgerij verkeerde in grote angst. De Britse krant Financial Times verwees op 22 mei naar de revolutie van 120 jaar voordien (in 1848) toen koning Louis-Philippe van de troon werd gestoten. Dat vormde toen het begin van een Europese golf van opstanden en revolutionaire bewegingen. De Evening Standard schreef op 29 mei: “De situatie van vandaag kan in een paar woorden samengevat worden: het is zo ongeveer het schoolvoorbeeld van een revolutionaire situatie”.

    Neergang van de beweging

    Het gebrek aan een revolutionaire partij met een inplanting in de arbeidersklasse laat zich steeds meer voelen. De CGT slaagt erin om de studenten van de arbeiders gescheiden te houden en de linkse groepen deden onvoldoende om de banden met de arbeiders aan te halen. Sommige “trotskistische” groepen maakten propaganda waarin ze belerend stellen dat het nodig zou zijn om de wapens op te nemen en zich voor te bereiden op een oorlog. Die boodschap werd uiteraard niet begrepen door bredere lagen van de arbeiders. Ook werd onvoldoende moeite gedaan om de arbeiders te bereiken. Dat maakte het voor de PCF makkelijker om haar controle op de arbeiders te behouden en de beweging in de richting van onderhandelingen voor betere arbeid- en loonvoorwaarden te sturen. De “communisten” weigerden te breken met het kapitalisme en stelden dat de Franse arbeiders “niet klaar” waren voor de revolutie. Hierdoor moesten de arbeiders zelf de taken opnemen die normaal gezien door de vakbondsleidingen moeten worden uitgevoerd.

    Op 29 mei waren er een half miljoen betogers van de PCF en de CGT in Parijs. Een dag later slaagde De Gaulle er voor het eerst opnieuw in om een toespraak op televisie te houden (wegens de staking bij de televisie moest hij zich voordien tot de radio beperken). De Gaulle kondigde aan dat het parlement werd ontbonden en er nieuwe verkiezingen zouden volgen. Hij riep zijn aanhangers op om Comités ter Verdediging van de Republiek (CDR) te vormen. Enkele uren later betoogden 600.000 Gaullisten door de straten van Parijs. Dit vormde een keerpunt: vanaf nu zou de stakingsbeweging een neergaande richting inslagen.

    Op 1 juni hernamen de post- en telecommunicatie arbeiders het werk. Anderen zouden volgen en de grote bonden riepen op om de stakingsacties te beëindigen. De oproerpolitie volgde waar deze oproep geen gevolg kreeg, zoals in de autofabrieken van Renault Flins en Peugeot in Sochaux. In Flins kwam een maoïstische scholier om, in Sochaux twee arbeiders. De beweging bracht nog meermaals enkele tienduizenden jongeren op straat en de leraars hielden zelfs het gebouw van de vakbond (FEN) bezet toen deze opriep om het werk te hervatten.

    Op 12 juni haalde het blad van de PCF, L’Humanité, uit naar het “opbod” en de “provocaties” van de “gauchisten” die zich beriepen op het maoïsme, anarchisme en trotskisme. Het blad schold hen uit voor avonturiers, louche figuren en politieke renegaten. De overheid zag dit als een groen licht voor een verdere stap: op 13 juni werden alle revolutionaire groepen ontbonden en enkele leiders opgepakt. Alle betogingen werden verboden. De fascistische generaal Salan werd vrijgelaten. Geen enkele “linkse” partij of vakbond protesteerde, ook al waren er op dit ogenblik nog steeds een miljoen arbeiders in staking.

    De verkiezingen van 30 juni versterkten De Gaulle, zijn meerderheid in het parlement groeide en de linkse partijen verloren. Dat was de prijs die ze betaalden nadat ze de heersende elite toelieten om de orde te herstellen. Ondanks het neerslaan van de beweging werden een aantal belangrijke verbeteringen afgedwongen. Zo werd het minimumloon met 35% verhoogd, kwam er een vierde week betaald verlof en werden voortaan in alle fabrieken syndicale delegaties toegelaten.

    Lessen uit mei 68

    De grootste zwakte van de beweging was een gebrek aan ordewoorden (van vakbonden en PCF) en perspectieven. Het aantal stakerscomités was relatief beperkt waardoor de macht van de leiding van de PCF niet bedreigd werd op de werkvloer. Vanuit de studentenbeweging werd onvoldoende de band met de arbeiders aangehaald of werden de arbeiders te belerend benaderd.

    De belangrijkste les uit mei 68 is het gebrek aan een revolutionaire partij die bereid is op te komen voor een democratisch socialistisch alternatief. Een partij die voldoende ingeplant is onder arbeiders en jongeren en bovendien een correcte inschatting maakt van de nodige tactieken is noodzakelijk om een massale beweging van de arbeidersklasse, zoals in Frankrijk 68, tot een succesvolle conclusie te brengen.

    Zelfs een kleine partij kan in een dergelijke periode snel groeien. Dat bleek onder meer uit de groei van de trotskisten. Maar die richtten zich te eenzijdig op de studenten zonder de arbeiders te bereiken. Dat zorgde ervoor dat de greep van de PCF op de arbeiders grotendeels intact kon blijven. Het vertrouwen in de PCF was onverdiend, maar de CGT en PCF werden door brede lagen van de arbeiders wel gezien als hun organisaties. Dat aspect is vandaag minder het geval, zeker op politiek vlak met de verburgerlijking van de sociaal-democratie (in Frankrijk achterna gelopen door de PCF) maar ook tegenover de vakbondsleidingen is er een groter wantrouwen.

    Anderzijds is de afwezigheid van een politiek instrument een rem voor het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse. In Duitsland zien we vandaag een “ruk naar links” met een opgang van strijdbewegingen en tegelijk ook een opgang van de linkse formatie “Die Linke”. Ondanks alle beperkingen van Die Linke (weinig actieve deelname aan stakingsacties, deelname aan burgerlijke coalities met een neoliberaal beleid in bvb Berlijn,…), versterkt het bestaan van deze formatie het zelfvertrouwen van de Duitse arbeiders. Tegen de achtergrond van een economische recessie zal het in nieuwe arbeiderspartijen belangrijk zijn om op te komen voor een duidelijk socialistisch programma dat een alternatief naar voor brengt op het kapitalisme.

    Mei 68 heeft aangetoond dat massaal verzet en een revolutionaire beweging ook hier mogelijk is. De beste wijze om de 40ste verjaardag ervan te herdenken, is door vandaag opnieuw de nood aan een socialistisch alternatief naar voor te brengen in de strijdbewegingen die we zien ontwikkelen.

    [divider]

    De internationale context van mei 68

    De beweging van mei 68 vond plaats tegen een achtergrond van een radicalisering tegen het kapitalisme en het imperialisme. Er was de anti-oorlogsbeweging tegen de oorlog in Vietnam. Hierdoor durfde president Johnson in de VS zich geen kandidaat stellen voor een tweede ambtstermijn. In april 68 werd Martin Luther King vermoord op een ogenblik dat hij naar links begon op te schuiven waardoor de burgerrechtenbeweging in de VS verder zou kunnen radicaliseren. In Tsjecho-Slowakije vond de Praagse Lente plaats, een beweging die militair onderdrukt werd door de Sovjetunie.

    In (of rond) 1968 waren er belangrijke bewegingen van studenten en arbeiders in tal van landen. Van Brazilië over Mexico tot Polen, Japan of Duitsland. Overal waren er grote studentenbewegingen. In Pakistan leidde een revolutionaire opstand tot de val van de dictatuur en de eerste democratische parlementsverkiezingen ooit in dat land. Ook na 1968 bleef het een tijdlang woelig. Er waren tal van revoluties in Latijns-Amerika en Europa (met de val van de dictaturen in Griekenland, Spanje en Portugal). De VS moest zich uit Vietnam terugtrekken in een poging de interne situatie in eigen land de baas te blijven.

    Deze bewegingen en revoluties vonden plaats in een periode voor er sprake was van een economische crisis. Er kwam een einde aan een tijdperk en tal van zaken werden in vraag gesteld (ook op het vlak van morele waarden en normen). 1968 vormde een keerpunt, het kapitalisme werd opnieuw in vraag gesteld na een periode van groei. In 1968 kwam het niet tot conclusies, maar nu we opnieuw op een keerpunt aan het komen zijn, is het belangrijk om de ervaringen van 1968 opnieuw te bekijken om nu wel de noodzakelijke conclusie van een socialistisch alternatief te trekken.

    [divider]

    ? Bestel het boek “FRANKRIJK 1968. MAAND VAN REVOLUTIE” door Clare Doyle, zelf aanwezig op de acties in Frankrijk in 1968. Het boek telt 94 pagina’s en kost met verzending inbegrepen 6 euro.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop