Your cart is currently empty!
Tag: linkse regering
-
Terugblik op het falen van de linkse regering van PS-PCF onder François Mitterrand

Mitterand Frankrijk 1981-1984: van hoop naar het ‘besparingsbocht’
10 mei 1981. In Parijs verzamelden 200.000 mensen aan de Place de la Bastille om hun vreugde uit te roepen. In alle steden van het land barstten feesten los. François Mitterrand had zojuist met 52% van de stemmen de tweede ronde van de presidentsverkiezingen gewonnen. Voor het eerst in de geschiedenis van de Vijfde Republiek (opgericht in 1958) werd een linkse president gekozen. Het rechtse dagblad Le Figaro bracht de dag na de verkiezingen de angst van de bazen tot uitdrukking: “Het marxistisch geïnspireerde collectivisme staat voor onze deur.” Helaas…
Dossier door Boris (Brussel) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
De verovering van de macht
François Mitterrand was elf keer minister in de Vierde Republiek (1946-58). Hij was geen revolutionair, maar had wel goed opgemerkt hoe de gebeurtenissen van mei 1968 de arbeiders radicaliseerden. Toen hij in 1971 de leiding van de gloednieuwe Socialistische Partij overnam, zette hij haar op het pad van een electorale alliantie met de Franse Communistische Partij, die door de stakingen van 1968 te beteugelen, had aangetoond dat ze binnen de grenzen van het systeem bleef.
In 1972 werd de Unie van Links (Union de la Gauche) gevormd rond een gezamenlijk programma van de PS, de PCF en de Beweging van linkse radicalen (MRG). Dit programma was gebaseerd op sociale hervormingen en de nationalisatie van negen grote industriële groepen en van het kredietwezen. Onder de bazen en de rijken werd het ergste gevreesd, vooral omdat de crisis van het kapitalisme van 1973-74 kort daarna uitbrak. Fabriekssluitingen en massale ontslagen volgden elkaar op. Er verscheen een nieuw fenomeen: massale werkloosheid. Tussen 1974 en 1981 verdrievoudigde het aantal werklozen tot anderhalf miljoen.
Helaas werd het gezamenlijk programma niet gebruikt als bijdrage om doorheen strijd een krachtsverhouding op te bouwen. Integendeel: PS, PCF en de vakbondsleiders richtten de strijd enkel op een verkiezingsoverwinning voor links. Toen er in 1978-79 gedurende vier maanden een revolte van werkenden was in Lotharingen en Nord-Pas de Calais tegen het ontslag van 21.000 staalarbeiders, beloofde Mitterand enkel om de gesloten staalbekkens te heropenen na de verkiezingen. De staalarbeiders zouden een hoge prijs betalen voor de desorganisatie van hun strijd.
Bij de verkiezingen van 1976 en 1977 werd de PCF ingehaald door de PS. Om haar positie als leidende linkse kracht te heroveren, verliet de partij de Union de la Gauche. Dit werd gerechtvaardigd met het ontoereikend aantal voorziene nationalisaties. In de gelederen van de arbeidersbeweging, waar er een verlangen was naar politieke verandering, werden de bochten van de PCF slecht onthaald. De PS werd daarentegen gezien als de partij die voor de eenheid van links opkwam.
1981-1982: Keynesiaans herstelbeleid en sabotage door de kapitalisten
Het verkiezingsprogramma van Mitterrand in 1981 was vergelijkbaar met dat van de PTB/PVDA in 2019. Het omvatte een economisch herstelprogramma op basis van overheidsinvesteringen (creatie van 150.000 jobs in de openbare diensten, beleid van uitgebreide openbare werken, bouw van sociale huisvesting, …), verhoging van de koopkracht, invoering van 35-urige werkweek om de werkloosheid aan te pakken en een herverdeling van de rijkdom door de invoering van een vermogensbelasting voor de allerrijksten. De PS ging toen nog verder en verdedigde de nationalisatie van de negen grootste industriële, krediet- en verzekeringsgroepen. Er was echter geen sprake van een socialistische maatschappijverandering.
De overwinning van Mitterand in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen en de vorming van een regering met 4 ministers uit de PCF leidde tot een hele reeks hervormingen: aanwerving van 55.000 ambtenaren; verhoging van het minimumloon met 10%; verhoging van de kinderbijslag en huursubsidies met 25%; verhoging van uitkeringen voor mensen met een beperking met 20%; afschaffing van de doodstraf; intrekking van de antikraakwet; regularisatie van 130.000 mensen-zonder-papieren; invoering van een vermogensbelasting; verhoging van de middelen met 40% tot 500% voor huisvesting, cultuur, werk en onderzoek; blokkering van de prijzen; nationalisatie van de 36 grootste banken en van Paribas, Suez en de vijf grootste industriële groepen (CGE, PUK, Rhône-Poulenc, Saint-Gobain, Thomson); invoering van de 39-urenweek; vijfde week betaald verlof; pensioen op 60 jaar; nieuwe arbeidswet; plafonnering van de huurprijzen; legalisatie van homoseksualiteit.
De regering lanceerde een keynesiaans herstelbeleid door middel van consumptie en overheidsinvesteringen. Maar de uitzonderlijke periode van langdurige economische groei na de oorlog was voorbij. Sinds midden jaren 1970 verkeerde het kapitalisme in crisis. De Verenigde Staten waren in een recessie beland en de economische vertraging in Duitsland had een grote invloed op de Franse economie. Het land zat midden in stagflatie: een economische recessie gecombineerd met stijgende inflatie.
De regering deed er alles aan om de bazen te overtuigen van de verdiensten van het herstelbeleid om het Franse kapitalisme te herstructureren en haar concurrentiepositie te versterken. Maar de kapitalisten wilden de hoop van de arbeiders de kop indrukken en organiseerden daarom de sabotage van het regeringsbeleid.
Aangezien kapitalisten door de crisis het vertrouwen in hun eigen economisch systeem verloren, investeerden ze hun geld liever in de speculatieve investeringen die toen een opgang kenden. De staat moest investeringen door kapitalisten vervangen door publieke investeringen in genationaliseerde bedrijven. Omdat de regering het wettelijk kader wilde respecteren in plaats van zich te baseren op mobilisatie van de arbeidersbeweging, trokken de rechterzijde en de bazen naar het Grondwettelijk Hof om het recht op privé-eigendom te verdedigen en 39 miljard frank aan de staat te onttrekken om de nationalisaties te compenseren. Sommige bazen wreven zich in de handen: met de crisis werden ook de verliezen genationaliseerd tegen een hoge prijs.
De genationaliseerde banken botsten al gauw op de beperkingen van een werking die de wetten van de private markt respecteert. Het goedkope kredietbeleid slaagde er niet in om particuliere investeringen te stimuleren, terwijl de frank door de markten werd aangevallen. De Banque de France probeerde de markten in stand te houden door de muntreserves aan te spreken. Tussen 1981 en 1983 waren er drie devaluaties van de Franse frank. Inflatie ondermijnde de effectiviteit van de koopkrachtmaatregelen. Het tekort op de handelsbalans (de invoer was groter dan de uitvoer) nam sterk toe. De Banque de France blokkeerde de verstrekking van meer liquiditeiten en dwong de regering om op de particuliere markt te lenen. Dit alles ging gepaard met een kapitaalvlucht van een ongekende omvang: grote fortuinen vertrokken uit het land om belastingen te ontlopen.
Veel rijke mensen staken de Zwitserse grens over met koffers of vuilniszakken gevuld met geld en goud, soms verborgen in de reservewielen. Ook het buitenlands kapitaal verliet het schip. Er kwam een controle op de wisselkoersen en een versterking van de grenscontroles, maar de transfer van middelen naar Zwitserland ging onverminderd door.
De ‘besparingsbocht’
De regering van PS en PCF zette al snel een stap achteruit. In juni 1982 kwam er een loonstop van 4 maanden, gevolgd door de afschaffing van de automatische loonindexering. De PCF klaagde het beleid aan, maar de PCF-ministers stelden hun steun aan de regering niet in vraag. De bazen juichten: links slaagde er zonder de minste weerstand in om te doen wat rechts alleen maar kon hopen.
Op 21 maart 1983 werd de ‘besparingsbocht’ genomen: het opgeven van het keynesiaanse economische beleid ten gunste van neoliberaal monetarisme. De PS en PCF beslisten dat Frankrijk in het Europees Monetair Stelsel (EMS) bleef. Om de tekorten terug te dringen, werd het ‘plan Delors’ opgestart: een besparingsproject.
In maart 1984 namen de ministers van het PCF deel aan een laatste grote aanval: het schrappen van 21.000 jobs in de publieke staalindustrie, hetzelfde aantal als onder rechts in 1978-1979. 150.000 werknemers betogen in Lotharingen, maar de mars naar Parijs die de vakbondsleiders organiseren, had meer weg van een begrafenisstoet. Het falen van de PS-PCF-regering om de werkloosheid te bestrijden en de staalindustrie te redden, was totaal. Bij de verkiezingen van juni 1984 behaalde het extreemrechtse Front National 11% en brak het voor het eerst door op nationaal niveau. De PS zakte naar 21% en de PCF naar 11%. De PCF verliet de regering, maar zou de verloren arbeidersbastions nooit terugwinnen.
Falen van het reformisme, niet van het socialisme
Dit falen gebeurde op een moment dat Thatcher in het Verenigd Koninkrijk en Reagan in de Verenigde Staten de arbeidersklasse aanvielen om de krachtsverhoudingen duurzaam te veranderen ten gunste van het kapitaal. De weg lag open voor veertig jaar neoliberaal beleid. Vanaf de ‘besparingsbocht’ van maart 1983 beperkte de machtsdeelname van de PS in Frankrijk, maar ook in België en elders in Europa, zich tot het uitvoeren van het neoliberale beleid. Dit falen was niet dat van het socialisme: het was het falen van het reformisme.
In 1986 vatte Henri Emmanuelli (staatssecretaris van 1981 tot 1984) zijn mening over de bocht van maart 1983 als volgt samen: “De socialisten dromen al lang van een derde weg tussen socialisme en kapitalisme. Het is duidelijk dat dit niet langer mogelijk is. De oplossing is om duidelijk te kiezen voor één van de twee systemen en de excessen ervan te corrigeren. We hebben gekozen voor de markteconomie.” Het ontbrak in Frankrijk aan een revolutionaire partij met wortels in de arbeidersbeweging, een partij die zich niet beperkte tot een programma van hervormingen maar deze koppelde aan het vooruitzicht van de omverwerping van het kapitalisme en de vervanging van de markteconomie door een democratisch geplande economie.
-
Nieuwe linkse krachten: de besparingen omarmen of ermee breken?
In tegenstelling tot enkele maanden terug stokt de opmars van de nieuwe linkse Spaanse formatie Podemos. Bij de laatste regionale verkiezingen in mei werd Podemos de waardige, maar toch wat teleurstellende derde partij. Sindsdien heeft de partij de mogelijkheid van akkoorden met traditionele partijen naar voor geschoven. De onduidelijkheid van Podemos over de kwestie van klasse wordt stilaan beslissend. Podemos staat immers voor een keuze tussen een breuk met dit systeem of een ‘lightversie’ van hetzelfde besparingsbeleid. Een van de discussies met het oog op de parlementsverkiezingen in Spanje later dit jaar, is die van coalities bij de regeringsvorming. Een coalitie van het sociaaldemocratische PSOE met Podemos is daarbij een mogelijkheid.Artikel door Marisa (Brussel) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
De PSOE is al jarenlang betrokken bij het neoliberale besparingsbeleid waarbij ook de lonen onder vuur werden genomen. De Europese sociaaldemocratie heeft ook tijdens de ‘onderhandelingen’ met Griekenland het rechtse discours gevolgd. De vroegere sociaaldemocraten zijn niet meer in staat om nog maar de minste progressieve hervorming af te dwingen en ze lijken er ook steeds minder voor te pleiten. Deze partijen zijn openlijk overgestapt naar het kamp van de kapitalisten en de tegenhervormingen. Syriza is jammer genoeg, net zoals de Griekse sociaaldemocratische Pasok eerder, zelf tot een besparingsbeleid overgegaan.
Dit heeft ongetwijfeld gevolgen voor de strijd tegen het besparingsbeleid in andere landen, zoals Portugal, Ierland, Italië of Spanje. De leiding van Podemos maakte een bocht naar rechts en verklaarde het akkoord in Griekenland te steunen. Er werd aan toegevoegd dat Spanje in een betere positie zit om te “onderhandelen” met de Europese instellingen. Alsof de trojka er niet alles aan zou doen om doorheen zulke ‘onderhandelingen’ een regering die het dictaat van de trojka in vraag stelt volledig te breken en te discrediteren.
Als er na de crisis in Griekenland iets duidelijk is geworden, dan is het dat linkse formaties een programma nodig hebben dat de strijd blijft voeren tot het besparingsbeleid volledig wordt gestopt. De verkiezing van Corbyn als voorzitter van Labour (zie pagina 10) is even belangrijk als de opkomst van Podemos in Spanje. Het is overigens opmerkelijk dat Corbyn opkwam met een programma dat radicaler is dan dat van Podemos en bovendien een duidelijke oriëntatie op de arbeidersbeweging naar voor schuift. Het succes van Corbyn bevestigt opnieuw dat er een zoektocht bezig is naar alternatieven op het huidige beleid.
Geen hervormingen zonder revolutionaire strijd
Het is vandaag onmogelijk om zelfs maar beperkte hervormingen voor de meerderheid van de bevolking te bekomen, zonder in te gaan tegen de economische basis van het kapitalisme. Een herschikking van de schulden volstaat niet, en kan gebruikt worden om een onhoudbare schuld te verlichten teneinde een volledig falen van terugbetaling te voorkomen. Het vertrekpunt van een linkse regering moet bestaan uit een programma dat de afkeer tegen de besparingen koppelt aan socialistische maatregelen zoals een weigering om de schulden terug te betalen, de nationalisatie van de sleutelsectoren onder democratische controle en beheer van de werkende bevolking en een massaal programma van publieke investeringen.
Enkel door het volledige bankwezen te nationaliseren en onder controle van de gemeenschap te plaatsen, is het mogelijk om de speculanten die de werkende klasse vandaag gijzelen aan de kant te schuiven. In een publieke banksector kunnen onhoudbare hypotheekafbetalingen omgezet worden in betaalbare huurprijzen, kleine bedrijven kunnen goedkope leningen krijgen, een massaal programma van publieke werken zoals de bouw van sociale woningen zou mogelijk worden. Het zou meteen ook jobs opleveren. Geen enkele besparingspartij zou met dergelijke maatregelen instemmen omdat ze breken met hun systeem. Een coalitie met besparingspartijen is dan ook niet “realistisch” of een uiting van “stabiliteit”. Het is gewoon onmogelijk.
Om dit te verduidelijken, volstaat het om te kijken naar wat er in Andalusië gebeurde. Izquierda Unida (Verenigd Links) haalde het slechtste resultaat uit zijn geschiedenis en niemand trok in twijfel dat dit kwam door de deelname aan een deelstaatregering die met de PSOE overging tot een besparingsbeleid, zelfs indien het om een trager ritme van besparingen ging. De bevolking zag dit als een fout. Een herhaling hiervan met coalities van Podemos of andere linkse krachten met besparingspartijen, zal opnieuw als een fout gezien worden. Er is een brede linkse eenheid nodig, maar dan wel op basis van een duidelijk programma dat breekt met de besparingen in plaats van ze zelf mee uit te voeren. De Spaanse parlementsverkiezingen van 20 december vormen daartoe een kans voor Podemos, IU en andere sociale bewegingen.
[divider]
Griekenland: bijzonder weinig enthousiasme voor verkiezingen
Tsipras en de leiding van Syriza hebben het ‘neen’ van het referendum over het besparingsbeleid omgevormd tot een ‘ja’. In plaats van het mandaat van 61,5% van de bevolking te gebruiken, besloot Syriza om zelf een nieuw memorandum met bijhorend besparingsbeleid uit te voeren.
Dat kan op weinig enthousiasme rekenen. Bij de verkiezingen van 20 september waren de thuisblijvers de grootste groep, maar liefst 41,4% van de stemgerechtigden namen niet deel aan de verkiezingen. Daarnaast waren er nog 2,42% ongeldige of blanco stemmen. Bijna de helft van de Grieken liet deze verkiezingen aan zich voorbijgaan. De frustratie is groot. Het leidt tot een parlement met zes besparingspartijen, een neonazipartij en de communistische KKE als enige overblijvende linkse kracht.
De twee grootste partijen, Syriza en Nieuwe Democratie, haalden samen 3,45 miljoen stemmen. Syriza verloor sinds januari 320.074 kiezers en ND 192.489. In 2004 waren de twee gevestigde partijen Pasok (sociaaldemocratie) en ND samen goed voor 6,36 miljoen stemmen. Waar in januari enthousiast voor het antibesparingsprogramma van Syriza werd gestemd, zagen veel kiezers het nu als het ‘minste kwaad’. Na de verkiezingen werd opnieuw een coalitie gesloten tussen Syriza en het rechtse nationalistische ANEL (Onafhankelijke Grieken). Deze coalitie zal snel uitgetest worden, het besparingsbeleid zal immers snel concreter worden voor de meerderheid van de bevolking.
Gouden Dageraad is voor de derde opeenvolgende keer de derde grootste partij. In absolute cijfers verloor het 10.000 kiezers, maar onder meer op de eilanden in de buurt van Turkije won het door in te spelen op de vluchtelingencrisis. De KKE verloor 38.000 stemmen. Volkseenheid, de linkerzijde van Syriza die een nieuwe partij vormde, haalde de kiesdrempel niet. Het slaagde er niet in om een coherent alternatief aan te bieden en het werd gezien als een gesloten partij van voormalige Syriza-kopstukken. Het slechte resultaat voor de antibesparingskrachten is geen eindpunt. Na het falen van Syriza zal er een nieuwe start nodig zijn.
[divider]
Catalonië: sociale rechtvaardigheid en recht op zelfbeschikking onlosmakelijk met elkaar verbonden
De overwinning van linkse eenheidslijsten in lokale verkiezingen in grote steden als Madrid en Barcelona was een belangrijke stap vooruit. Er kwamen al maatregelen tegen uithuiszettingen, een audit van de stadsschulden en er is een netwerk van steden die vluchtelingen opvangen als antwoord op de migratiecrisis. Maar ook de beperkingen waarop de linkse besturen botsen, worden stilaan duidelijk.
Er volgt een nieuwe electorale kans om het de strijd en de mobilisaties van de afgelopen jaren te vertalen. Op 27 september waren er deelstaatverkiezingen in Catalonië. Daarin speelt de nationale kwestie een belangrijke rol. De vraag beperken tot een gepolariseerd antwoord voor of tegen onafhankelijkheid, versterkt vooral de reactionaire rechterzijde. Los van de vraag over onafhankelijkheid, zal de volgende deelstaatregering sowieso voor een keuze staan tussen het doorvoeren van besparingen of verzet ertegen.
De sociale en nationale kwesties zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er kan geen echte sociale rechtvaardigheid zijn indien er geen recht op zelfbeschikking is. Er kan geen echte onafhankelijkheid zijn, indien er geen sociale rechtvaardigheid is. Samenwerking met burgerlijke partijen en organisaties gaat dan ook in tegen de democratische en sociale belangen van de bevolking.
Jammer genoeg was er geen eenheid, maar waren er twee linkse lijsten die pleiten voor een breuk met de besparingen. Er is de CUP (antikapitalistische linkse pro-onafhankelijkheidspartij) en Catalunya Sí que es Pot (een samenwerking van antibesparingskrachten). Stemmen zal niet volstaan. Nieuwe lagen van werkenden en jongeren moeten actief worden. De strijd tegen de besparingen en voor de verdediging van democratische rechten vereist ook samenwerking tussen de linkerzijde in Catalonië en die in Spanje, Europa en de rest van de wereld.
-
Ierland: voor een regering die de belangen van de 99% verdedigt
De Ierse premier Enda Kenny heeft beslist om de parlementsverkiezingen in de lente van 2016 te houden en niet in november zoals werd aangenomen. Het is een poging om de regerende Labour partij wat ademruimte te geven. Het breed gedragen ongenoegen, onder meer tegen de waterbelasting, zet de regeringspartijen onder druk. Het leidt ook tot een sterke opmars van de linkerzijde. Een peiling afgelopen weekend plaatste de electorale samenwerking van Anti-Austerity Alliance (AAA) en People Before Profit (PBP) nationaal op 7%, wat tot een aanzienlijke uitbreiding van de linkse parlementaire aanwezigheid zou leiden en snel tot de vraag kan leiden of deze linkerzijde bereid is om met Sinn Fein, dat in de Ierse republiek een links imago probeert hoog te houden, in een regering te stappen.
De vraag naar coalitievorming is belangrijk voor de radicale linkerzijde, verschillende nieuwe linkse krachten gingen onderuit op basis van deelname aan wat al gauw besparingscoalities werden. Een duidelijk standpunt over coalities is dan ook noodzakelijk. Hieronder een vertaling van een standpunt van de drie huidige parlementsleden van de Socialist Party en Anti-Austerity Alliance, Paul Murphy, Ruth Coppinger en Joe Higgins. We denken dat dit standpunt ook nuttig is voor het debat in ons land waar de PVDA de afgelopen maanden meer nadruk is gaan leggen op de mogelijkheid van ‘progressieve coalities’ met de sociaaldemocratie en de groenen, onder meer in Antwerpen.
[divider]
In de aanloop naar de parlementsverkiezingen is er heel wat discussie in de media over de vraag of er een haalbaar alternatief is op de huidige coalitie van Fine Gael en Labour. In dit debat werd de vraag opgeworpen of de parlementsleden van de Socialist Party als onderdeel van de Anti-Austerity Alliance bereid zouden zijn om aan een alternatieve regering deel te nemen.
Standpunt door Ruth Coppinger, Joe Higgins, Paul Murphy
De criteria van de Socialist Party om aan een regering deel te nemen, zijn gebaseerd op wat in het belang van de werkende bevolking is. We zouden enkel aan een linkse regering deelnemen indien deze bereid is om het besparingsbeleid te stoppen en de belangen van de werkende bevolking centraal te stellen. Zo’n regering zou ingaan tegen het economische en sociale systeem dat de 300 rijksten toeliet om sinds 2010 hun vermogen met 34 miljard euro aan te dikken, terwijl honderdduizenden Ieren veroordeeld worden tot lage lonen, werkloosheid, armoede en dakloosheid. Er is een fundamentele politieke en economische verandering nodig. Een linkse regering moet de bevolking van de bevolking boven die van de winsten van de superrijke 1% plaatsen.
Sommige commentatoren maken hiervan dat we ofwel niet bereid zijn om met gelijk wie een coalitie te vormen of dat we andere partijen, in het bijzonder Sinn Fein, zonder voorwaarden zouden steunen. Onze benadering naar andere partijen, los van de vraag of we met hen samenwerken of zouden overwegen om een coalitieregering met hen te vormen, is steeds afhankelijk van politieke programma’s, hun daden en de vraag of samenwerking een stap vooruit zou betekenen voor de werkende bevolking.
Arbeidersbeweging
De Socialist Party staat vooraan in de strijd om een nieuwe beweging van de werkende bevolking uit te bouwen waarmee we echte verandering kunnen bekomen. We stonden vooraan in de strijd tegen de huizentaks of nu tegen de waterbelasting. We moedigen werkenden doorheen het land aan om zich te organiseren en op te komen in de verkiezingen om een alternatief te bieden op de besparingspartijen.
De vraag of Sinn Fein een rol kan spelen in het aanbieden van een links politiek alternatief wordt breed bediscussieerd. Wij denken dat de benadering van Sinn Fein erin bestaat dat verandering wordt beloofd en dat in woorden tegen besparingen zoals de waterbelasting wordt ingegaan, maar dat het niet verder gaat dan woorden en retoriek.
In de tussentijdse verkiezing in Dublin South West in 2014 haalde de Anti-Austerity Alliance met Paul Murphy een zetel omdat de benadering van Sinn Fein werd doorprikt. De partijleiders Gerry Adams en Mary Lou McDonald waren naar buiten gekomen met een verzet tegen de waterbelasting, maar ze weigerden steun te geven aan een boycot van de taks. Adams en McDonald stelden eerder dat ze zelf de waterbelasting zouden betalen, maar tijdens de verkiezingscampagne moesten ze daarop terugkomen.
Een belangrijke reden waarom Paul Murphy die verkiezingen won, was omdat veel kiezers vragen hadden bij het engagement van Sinn Fein in het verzet tegen de besparingen.
Sinn Fein heeft 14 parlementsleden en 157 gemeenteraadsleden in de Ierse republiek. Deze weigeren echter om mee te bouwen aan een actieve lokale beweging tegen het besparingsbeleid. Sinn Fein beschikt over een aanzienlijke kracht en kon een belangrijke rol spelen in de uitbouw van een massale niet-betalingscampagne. Maar de partijleiders verklaarden steeds opnieuw dat ze niet voor een dergelijke campagne zijn. Ze lieten het over aan de Anti-Austerity Alliance, de Socialist Party en anderen om de niet-betalingscampagne te voeren. Dit gebeurde overigens met succes, 57% van de mensen hebben hun waterbelasting niet betaald.
Coalitie
Sinn Fein verklaarde nu dat het bereid is om een regering te vormen met rechtse partijen. “Sinn Fein wil een regering vormen met gelijk welke partij die een mandaat van de kiezers kreeg, stelde Gerry Adams. Gevraagd naar wie in aanmerking komt voor een coalitie, verklaarde Adams: “Al wie succesvol is in de verkiezingen”.” (Irish Times 16 september 2015)
Er zit een fundamentele tegenstelling tussen de retoriek van Sinn Fein en de realiteit van wat ze bereid is te doen eens ze in een regering zit. Sinn Fein is bereid om een coalitie te vormen met de pro-kapitalistische besparingspartijen zoals Fine Gael, Fianna Fail en Labour, partijen die verantwoordelijk zijn voor de economische en sociale crisis, partijen die besparingen doorgevoerd hebben en vastberaden zijn om op dit ingeslagen pad verder te gaan na de verkiezingen.
Op een ontbijtvergadering van de Kamer van Koophandel in Dublin stelde Gerry Adams dat Sinn Fein de vennootschapsbelasting op het lage niveau van 12,5% wil houden. “We proberen momenteel de Britse regering ervan te overtuigen om fiscale bevoegdheden, waaronder de vennootschapsbelasting, naar de Noord-Ierse raad over te hevelen. We stellen dat deze vennootschapsbelasting over heel het eiland moet geharmoniseerd worden.” (Irish Times 22 september 2015).
Sinn Fein aanvaardt het status quo waarbij de zwaarste lasten van de belastingen bij de meerderheid van de bevolking terechtkomen, terwijl de superrijken hun vermogen met miljarden kunnen aandikken.
Besparingsbeleid
Sinn Fein en de protestantse DUP zijn het in Noord-Ierland eens dat de vennootschapsbelasting van 20% naar 12,5% moet afnemen, zelfs indien ze weten dat dit cadeau aan de grote bedrijven zal leiden tot een jaarlijkse afname van de middelen voor de openbare diensten voor een bedrag van 300 tot 400 miljoen pond per jaar.
Als Sinn Fein in Noord-Ierland beweert een antibesparingspartij te zijn, dan komt dit weinig geloofwaardig over. De partij is er samen met de DUP aan de macht en voert zelf een besparingsbeleid. Sinn Fein onderhandelde en ondertekende het Stormont House Agreement, een akkoord met 4 miljard pond aan besparingen waarbij onder meer 20.000 jobs in de publieke sector verdwijnen. De vicepremier Martin McGuinness omschreef dit akkoord als “fantastisch”. Het akkoord staat onder druk door de politieke crisis in Noord-Ierland, maar alles wijst erop dat dit niveau van besparingen overeind blijft bij gelijk welke uitkomst van die politieke crisis.
De positie van Sinn Fein over de zogenaamde hervorming van de sociale zekerheid (een besparing op de uitkeringen) is slechts een rookgordijn. Alles wijst erop dat Sinn Fein eerder instemde met het gros van de maatregelen bij de hervorming van de sociale zekerheid. Er werd telkens slechts om tactische redenen afgezien van de effectieve doorvoering van de maatregelen. Dit is geen principiële positie.
Als we kijken naar wat Sinn Fein gedaan heeft in de periode dat het aan de macht was in Noord-Ierland, dan zegt dit veel over de bocht naar rechts van deze partij. Het toont aan dat Sinn Fein niet betrouwbaar is als kracht die ingaat tegen besparingen en om de belangen van de werkende bevolking naar voor schuiven tegen die van de 1% rijksten.
We begrijpen dat veel werkenden in het zuiden van Ierland hoop vestigen op een regering die een andere economische en sociale koers zal varen dan die van de gevestigde partijen. Velen zijn er half van overtuigd dat een regering met Sinn Fein de besparingen zou stoppen. Jammer genoeg dreigt deze hoop snel de kop ingedrukt te worden, tenzij er een drastische verandering komt. Alles wijst immers in de andere richting, Sinn Fein gaat steeds meer in de richting van een compromis rond de besparingsagenda die door de gevestigde partijen en de EU wordt opgelegd.
Het excuus van Sinn Fein in Noord-Ierland bij het uitvoeren van het besparingsbeleid is dat het daar met handen en voeten gebonden is aan de Britse regering die de middelen voorziet. Hetzelfde argument wordt ook door Labour in het zuiden van Ierland gebruikt, dat ze met handen en voeten gebonden zijn aan de puinhoop die door Fianna Fail en de Groenen is nagelaten en door de voorwaarden opgelegd door de trojka.
Een waarschuwing voor links
We weten allemaal wat dit betekende voor de werkende bevolking in Ierland: vier jaar van besparingen onder Fine Gael en Labour. Alexis Tsipras en de leiding van Syriza in Griekenland gebruikten overigens dezelfde argumentatie toen ze instemden met nieuwe drastische besparingen. Syriza werd in januari verkozen op basis van een antibesparingsprogramma, maar jammer genoeg heeft de partij ondertussen gecapituleerd. In plaats van het enorme mandaat van het referendum in juli te gebruiken om een beweging tegen besparingen in Griekenland en doorheen de rest van Europa op te bouwen, ging Syriza door de knieën. Ondanks een tweede verkiezingszege is de steun voor Syriza fors afgenomen. De woede van de werkende bevolking tegenover het verraad bleek onder meer uit het feit dat 45% niet ging stemmen. Het is een waarschuwing voor linkse partijen en krachten. In de strijd tegen de besparingen moeten we de strijd tot op het einde voeren.
Sinn Fein verwelkomde de herverkiezing van Syriza, terwijl dit ging om een regering die verkozen werd met een programma van de verlaging van de pensioenen van 490 naar 360 euro per maand, een privatiseringsproject van 50 miljard euro en de onderwerping van elke nieuwe wet aan de goedkeuring ervan door de trojka. Door de nieuwe regering van Tsipras te ondersteunen, geeft Sinn Fein aan waar ze zelf met een toekomstige regering naartoe wil. Sinn Fein maakt zich op om het voorbeeld van Syriza te volgen en de ‘noodzaak’ van besparingsmaatregelen te aanvaarden.
Politieke partijen moeten beoordeeld worden op hun daden en niet enkel op hun woorden. Sinn Fein is bereid om een regering met besparingspartijen te vormen in het zuiden en in Noord-Ierland voert de partij al een besparingsbeleid.
Kunnen werkenden op Sinn Fein rekenen om deel te zijn van een oprechte antibesparingsregering na de verkiezingen?
De Socialist Party nam deel aan discussies met sommige vakbonden in de campagne Right2Water in een poging om linkse partijen en krachten te verenigen in de strijd tegen de waterbelasting en om een politiek alternatief aan te bieden in de volgende verkiezingen. In deze discussies stelde de Socialist Party aan de vakbonden dat de beste optie was om een nieuwe politieke beweging te lanceren die bestaat uit de linkse partijen en de lokale actiegroepen. Dit vormde een alternatief op de pogingen van de vakbonden om zich vooral op Sinn Fein te richten, terwijl die partij niet bereid is om actief tegen de besparingen in te gaan.
Socialistisch beleid
De werkende bevolking heeft nood aan een linkse regering na de komende verkiezingen. Zo’n regering zou de besparingen moeten stoppen en omkeren door de belangen van de 99% voor die van de superrijke elite van de 1% te plaatsen. Zo’n regering zou ingaan tegen het rotte systeem dat leidt tot massale werkloosheid, armoede, dakloosheid, … En zo’n regering zou een socialistisch beleid doorvoeren.
Het volstaat niet om in een regering te zitten om zo’n programma te realiseren. Dat heeft de ervaring met Syriza in Griekenland nogmaals getoond. Linkse partijen, vakbonden en lokale actiegroepen moeten een rol spelen in het opbouwen van massabewegingen van de werkende bevolking tegen de besparingen. Een linkse regering zou de actieve steun van de werkende bevolking nodig hebben om in te gaan tegen de rechtse partijen, de grote bedrijven en de EU die er alles aan zouden doen om sociale maatregelen tegen te houden. De Socialist Party denkt dat Sinn Fein al aangegeven heeft dat het niet bereid is om zo’n beweging uit te bouwen en evenmin bereid is om de maatregelen te nemen die nodig zijn om de besparingen te stoppen.
Kan Sinn Fein een rol spelen in het opbouwen van een verenigde beweging van katholieke en protestantse werkenden in Noord-Ierland tegen de besparingen en het sectarisme? De Socialist Party denkt dat er nood is aan een nieuwe arbeiderspartij in Noord-Ierland, een partij die niet sectair is en protestanten en katholieken kan verenigen op basis van een actieve strijd tegen besparingen, voor degelijke jobs, openbare diensten en een beter leven voor iedereen.
Sinn Fein baseert zich in Noord-Ierland maar op een bevolkingsgroep. Het beleid en de acties van de partij dragen bij tot de sectaire verdeeldheid. De rol van Sinn Fein en van het IRA tijdens de Troubles blijft een belangrijke rol spelen in de aanhoudende verdeeldheid in Noord-Ierland.
Tijdens de Britse parlementsverkiezingen eerder dit jaar, vroeg de kandidaat van Sinn Fein in North Belfast openlijk aan de kiezers om te stemmen op basis van de volkstelling: “De cijfers van de laatste volkstelling geven aan dat Sinn Fein nu de Britse zetel in North Belfast kan binnenhalen” (pamflet van de campagne van Gerry Kelly naar zijn startmeeting op 4 maart). Anders gezegd: er waren nu meer katholieken dan protestanten in North Belfast. Voor de start van de verkiezingscampagne vroeg Sinn Fein een pact met de SDLP om de nationalistische stemmen te ‘maximaliseren’. Wat is dit anders dan een sectaire oproep aan een gemeenschap om de andere gemeenschap te overstemmen?
Sinn Fein is geen betrouwbare kracht om de besparingen in het zuiden van Ierland te stoppen, net zoals het geen betrouwbare kracht is om de werkende bevolking in Noord-Ierland te verenigen en de gemeenschappelijke belangen van die werkende bevolking boven de eigen sectaire agenda te plaatsen.
Arbeiderseenheid
De Socialist Party toont doorheen zijn acties aan dat het de eenheid van de werkende klasse in Noord-Ierland centraal stelt en oprecht bouwt aan een massale beweging tegen de besparingen, zowel in het noorden als het zuiden. De verkozenen van de Socialist Party en AAA zijn actief betrokken in het opzetten van massabewegingen tegen de besparingen en in de opbouw van een echte linkse regering in het zuiden om daarmee in te gaan tegen de heerschappij van de 1% rijksten.
We zijn bereid om te discussiëren met alle organisaties die ernstig opkomen voor radicale politieke verandering. De Socialist Party heeft er vertrouwen in dat het mogelijk is om van onderuit te bouwen aan een nieuwe linkse beweging van de arbeidersklasse. We denken dat Sinn Fein in de tegenovergestelde richting gaat en niet bereid is om te bouwen aan een beweging van de arbeidersklasse om een echte linkse regering te vormen en tegen het kapitalisme in te gaan.