Tag: Letta

  • Italië. Stagnatie en onstabiliteit

    Analyse door Christine Thomas, ControCorrente (CWI in Italië)

    6italieItalië kent een “dramatische sociale en economische noodsituatie”. Dat verklaarde de onderminister van Economie Stefano Fassina toen hij ontslag nam uit de coalitieregering van Enrico Letta. Eind 2013 was Italië het enige G7-land dat nog in een recessie zat en het enige Zuid-Europese land waar er geen economische verbetering wordt waargenomen. De recente wereldcrisis heeft de langdurige stagnatie van het Italiaanse kapitalisme opnieuw in de verf gezet en versterkt. Sinds 2001 was er geen reële groei en het land zet voor de afgelopen 15 jaar de slechtste resultaten van de G7 neer. De geschatte groei voor dit jaar bedraagt ongeveer 0,5%.

    Aanvankelijk reageerden veel werkenden en mensen uit de middenklasse op het massale jobverlies (meer dan een miljoen jobs gingen verloren!), de aanhoudende besparingen en de permanente economische en politieke crisis door in het stemhokje hun ongenoegen te uiten. In februari 2013 daagde een groot aantal kiezers niet op, nog meer anderen stemden voor de Vijfsterrenbeweging van de voormalige komiek Beppe Grillo die als een anti-establishment figuur werd gezien. Zijn beweging haalde 8,5 miljoen stemmen of 25%.

    Het was een uitdrukking van de enorme crisis in de politieke vertegenwoordiging van de Italiaanse kapitalistische klasse. Deze crisis is vandaag nog steeds aanwezig. Eind 2013 was er verder een vijfdaagse staking van het personeel van het openbaar vervoer in Genua dat protesteerde tegen de privatisering. De nationale media schrokken hiervan en spraken van een terugkeer van militante methoden van klassenstrijd terwijl ze dachten dat die al lang dood en begraven waren.

    De economische, politieke en sociale crises zijn met elkaar verbonden. Na de val van de laatste regering-Berlusconi eind 2011 (als gevolg van de schuldencrisis in de eurozone), ging de Italiaanse burgerij wanhopig op zoek naar een stabiele politieke stem. Er werd een onverkozen regering van de (toen nog) technocraat Mario Monti. Toen zijn regering eveneens viel en er nieuwe verkiezingen kwamen waarbij Grillo enorme scores kon neerzetten, was het risico groot dat de aanhoudende politieke crisis de economische onrust zou versterken. De enige overblijvende optie was een grote coalitie met de rechterzijde, de ‘linkerzijde’ en het centrum. Deze regering wordt geleid door Letta van de Democratische Partij (PD). Het was van bij het begin een weinig doeltreffende regering die van de ene crisis naar de andere strompelde.

    Een van deze crises leek achter de rug te liggen toen Silvio Berlusconi, die er constant mee dreigde om de regering ten val te brengen, schuldig werd bevonden aan fraude en de Senaat moest overlaten. Toen hij zijn steun aan de regering opzegde, splitste zijn eigen partij in twee. Berlusconi leidde Forza Italia naar de uitgang van de regering, terwijl zijn voormalige troonopvolger (en minister van Binnenlandse Zaken) Angelino Alfano de Nieuwe Centrum-Rechtse partij (NCD) opzette en in de regering bleef.

    De heersende klasse hoopte dat het mogelijk zou zijn om electorale en economische hervormingen door te voeren om tot een meer stabiele pro-kapitalistische regering te komen die vervolgens hardere aanvallen op de rechten, lonen en voorwaarden van de werkenden kan uitvoeren. Dat gebeurde niet, er volgde nog meer interne onrust binnen de coalitie. Nu kwam de kritiek van de nieuwe partijleider van de PD, Matteo Renzi. Hij grijpt iedere gelegenheid aan om kritiek te geven op de steeds minder populaire regering die nochtans wordt geleid door iemand van de partij van Renzi.

    De verkiezing van Renzi als partijleider was een belangrijk keerpunt voor de PD. Ondanks zijn populistische ‘verzet’ tegen de regering en het politieke establishment (zo suggereerde hij dat de grens van 3% voor het begrotingstekort moet los gelaten worden), staat hij aan de rechterkant van de partij. Zijn voorzitterschap vormt een ‘Tony Blair moment’, een beslissende overwinning van de burgerlijke vleugel op wat overbleef van sociaaldemocratische basis van de oude Communistische Partij (de PD werd opgezet als fusie van de voormalige CP en de vroegere christendemocraten).

    Renzi probeert geen concreet beleid voor te stellen, maar het is duidelijk dat hij de centrale kandidaat van de patroonsfederatie Confindustria is. Als de PD de komende verkiezingen wint, is hij bereid om de aanval op de arbeiders in te zetten waar de burgerij zo wanhopig naar uitkijkt. Maar die hoop zou wel eens ijdel kunnen zijn. In de eerste ronde van de voorzittersverkiezingen bij de PD (waarin iedereen kon stemmen, ook niet-partijleden) haalde Renzi 68%. Maar in de daaropvolgende interne stemming haalde hij slechts 46%. Het conflict tussen Letta en Renzi en het ontslag van Fassina uit de regering wijzen op de moeilijke evenwichten in de PD waarbij de conflicten tot een openlijke uitbarsting kunnen komen, wellicht als gevolg van syndicale of sociale strijd.

    Op electoraal vlak kan de PD mogelijk een beperkt ‘Renzi-effect’ genieten. Maar de sterke afkeer tegen partijen en tegen het politieke establishment, een afkeer die dominant was tijdens de verkiezingen van februari 2013, is niet afgenomen. De economische stagnatie en het gekissebis onder de politieke leiders geeft aan hoe ver die politici staan van de dagelijkse bekommernissen en behoeften van de gewone bevolking. Meer dan 41% van de jongeren zit zonder werk, de lonen namen af, de belastingen stegen en diensten worden afgebouwd.

    De Vijfsterrenbeweging haalde bij de vorige verkiezingen veel stemmen op basis van een brede woede en frustratie. De beweging kreeg steun uit alle hoeken van het politieke spectrum. De Vijfsterrenbeweging ontstond vanuit een virulente oppositie tegen de politieke ‘kaste’, maar bleek niet in staat om aan de basis te mobiliseren tegen het besparingsbeleid en rond sociale thema’s. Alle aandacht ging naar het nationale parlement en de lokale gemeenteraden, de instellingen waar Grillo net naar uithaalde in zijn grote meetings doorheen het land.

    De Vijfsterrenbeweging is een vat vol tegenstellingen. Grillo betuigde zijn solidariteit met de stakers in Genua, maar zijn partijgenoot Frederico Pizzarotti, de burgemeester van Parma, besloot zelf om het lokale openbaar vervoer te privatiseren. Er waren heel wat uitsluitingen en ontslagen uit de Vijfsterrenbeweging omwille van de autoritaire methoden van Grillo. Vijf parlementsleden hebben de beweging verlaten, twee anderen zijn eruit gezet. Er zullen rivaliserende lijsten zijn bij tal van lokale en regionale verkiezingen. Gezien het populistische karakter van de beweging en de manier waarop ze gestructureerd is, zijn nieuwe splitsingen en uitsluitingen onvermijdelijk.

    Bij de lokale verkiezingen van mei viel de score van de Vijfsterrenbeweging met gemiddeld 11% terug, in het zuiden was dat 23%. In Syracuse viel de beweging van 40,9% terug op 9,6%, in Messina van 27,7% op 2,5%. Het is echter voorbarig om het einde van de beweging uit te roepen. Grillo slaagde erin om politiek verzet te kanaliseren omdat er een groot vacuüm bestaat waarbij geen enkele linkse partij de woede van de werkenden en jongeren op nationaal vlak kan mobiliseren of er uitdrukking aan geeft. Ondanks de interne problemen kan de beweging van Grillo het vacuüm nog steeds deels opvullen. In de nationale peilingen staat de beweging nog rond de 20% en wellicht kan bij de Europese verkiezingen een sterk resultaat neergezet worden op basis van een platform dat tegen de besparingen ingaat. Mogelijk zal ook Berlusconi in die richting opschuiven.

    Voor de meeste werkenden staat het politieke theater mijlenver van het dagelijkse leven af. De grote vakbondsfederaties houden de ontwikkeling van strijd echter tegen en lijken niets in te brengen tegen het jobverlies en de fabriekssluitingen. Dat leidt tot een algemeen gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheden om met de arbeidersbeweging de strijd aan te gaan en te winnen. Er is strijd, maar vooral op lokaal vlak en vaak op basis van betrokkenheid door kleinere vakbonden of groepen van activisten die leiding kunnen geven.

    Dat was ook het belang van de staking in Genua. Gedurende een periode kon een kleine groep van marxisten van ControCorrente een rol spelen in het opbouwen van het vertrouwen van de arbeiders in actief verzet tegen de privatisering van het openbaar vervoer en andere diensten. Er werd campagne gevoerd aan alle stelplaatsen en andere werkplaatsen van het gemeentepersoneel, er waren bijeenkomsten, petities voor een actieoproep, kleine protestacties en de gemeenteraad werd bezet waardoor de stemming over de privatisering tot drie keer toe werd uitgesteld. Het leidde uiteindelijk tot een wilde staking bij het openbaar vervoer waardoor de stad vijf dagen plat lag. Ondanks de chaotische gevolgen hiervan voor de inwoners van Genua, kregen de stakers een brede steun van de lokale werkende bevolking en zelfs van delen van de middenklasse.

    Er broeit ook strijd tegen privatiseringen in andere steden zoals Firenze en Rome. In mei begon ControCorrente met de opbouw van een nationaal netwerk voor de verdediging van het openbaar vervoer tegen privatiseringen. De vakbondsleiding slaagde erin om het initiatief te nemen en ze stemden in met een akkoord waardoor de privatisering wordt uitgesteld tot 2015. Dat is pover en nieuwe strijd zal nodig zijn. De acties in Genua hadden een nationale impact en doen het idee van collectieve en massale strijd herleven. Het gaf een beeld van hoe de arbeiders hun syndicale kracht kunnen heropbouwen en hoe strijd de basis kan zijn voor de opbouw van een politieke stem voor de werkende bevolking.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop