Tag: Keynesianisme

  • Franklin D Roosevelt (FDR) en de New Deal in de VS: lessen voor vandaag

    Amerikanen in een rij voor de hulpcheques die ze kregen in 1937. Foto: Wikimedia Commons

    Heeft de New Deal geholpen de Grote Depressie te beëindigen? In hoeverre heeft het de werkende Amerikanen geholpen de Grote Depressie te overleven? Is het mogelijk om dergelijke programma’s uit te breiden om een groter sociaal vangnet te creëren voor werkende mensen in 2020?

    Dossier door Joshua Koritz, Socialist Alternative (VS)

    De afgelopen vijf jaar schoof het politieke discours in de VS op naar links. De populariteit van de campagnes van Bernie Sanders en de hernieuwde interesse in socialisme, zijn daar misschien wel de sterkste aanwijzingen van.

    Wat precies wordt bedoeld met socialisme en welke ideeën daaronder vallen, is het onderwerp van intense discussies. In toespraken in 2015 en 2019 identificeerde Sanders zijn visie op socialisme met “het opvoeren van de onvoltooide zaken van de New Deal en de verdere uitwerking ervan.” Sanders omschrijft de New Deal en de regering van president Franklin Delano Roosevelt (FDR) als een stap in de richting van socialisme. Hoewel veel onderdelen van de New Deal en de hervormingen vandaag nog belangrijk zijn – zoals de sociale zekerheid – was de New Deal geen stap in de richting van socialisme. Het werd door FDR evenmin zo gezien. Integendeel: de bedoeling was om het kapitalisme te redden in de diepe Grote Depressie.

    De New Deal zelf is het onderwerp van veel discussie en veel misvattingen. Heeft de New Deal bijvoorbeeld geholpen een einde te maken aan de Grote Depressie? In hoeverre heeft de New Deal werkende Amerikanen geholpen de Grote Depressie te overleven? Is het mogelijk om de New Deal programma’s uit te breiden om een groter sociaal vangnet te creëren voor werkende mensen in 2020? Zijn New Deal-achtige programma’s “aanvaardbaar” voor de kapitalistische klasse en dus voor de hervormingen waarvoor we nu moeten vechten?

    Om deze vragen te beantwoorden, is het nodig om een korte geschiedenis van de New Deal, zijn politieke en sociale context en de ideeën die eraan ten grondslag liggen, door te nemen. Onderweg zullen we kijken naar de huidige interpretaties en ideeën. Cruciaal in deze discussie zijn de Keynesiaanse economische maatregelen waarmee de New Deal nauw verbonden is. Zo zullen we ingaan op de moderne ‘neo-Keynesiaan’ Paul Krugman, die net als Bernie Sanders stelt dat de fiscale stimulansmaatregelen van 2008-2009 en de meest recente ronde niet ver genoeg gingen in het stimuleren van de vraag. Zij geloven dat het kapitalisme, mits het juiste beleid, kan worden ingezet voor de gewone man.

    De wortels van de Grote Depressie

    Getriggerd door de beurscrash op de “Zwarte Donderdag” van 29 oktober 1929, begon de Grote Depressie met in paniek geraakte gewone Amerikanen die massaal hun bankdeposito’s terug eisten. Omdat ze niet in staat waren aan deze vraag te voldoen, sloten de banken hun deuren en blokkeerden ze de werking van de economie.

    De gevolgen werden in de hele kapitalistische wereld gevoeld en geen enkel land bleef onaangeroerd. Alleen de planeconomie van de Sovjet-Unie was immuun, omdat zij niet afhankelijk was van een bankstelsel met winstoogmerk om de economie te smeren.

    Deze wereldwijde crisis had zijn wortels in de Eerste Wereldoorlog en het tijdperk van de globalisering dat daarmee eindigde.

    Voor 1914 was Groot-Brittannië de leidende economie in de wereld. Het was het belangrijkste financiële centrum en nog steeds een belangrijk productiecentrum, maar het kreeg te maken met toenemende concurrentie van een aantal rivalen. In die periode, net als in het recente neoliberale/mondialiseringstijdperk van het kapitalisme, stonden de buitenlandse directe investeringen (BDI) wereldwijd op een zeer hoog niveau, omdat kapitalisten overal ter wereld op zoek waren naar hoogrenderende investeringen. De Verenigde Staten waren de werkplaats van de wereld geworden met de grootste productiecapaciteit, maar de VS concurreerden nog steeds met Frankrijk en Duitsland voor de rol van tweede viool na Groot-Brittannië.

    Het bloedbad dat de Eerste Wereldoorlog was, veranderde alles. Tijdens de oorlog gaven de VS en Amerikaanse bedrijven enorme leningen aan de geallieerden en aan de As-mogendheden. De oorlog vernietigde fabrieken en productiecapaciteit op grote schaal in Europa, om nog maar te zwijgen van de gevolgen voor een hele generatie werkenden. Aan het einde van de oorlog dwong het Verdrag van Versailles Duitsland tot het betalen van massale vergoedingen voor oorlogskosten aan Frankrijk en Groot-Brittannië, waarvan het grootste deel vervolgens werd gebruikt om schulden aan de VS af te betalen.

    Economisch gezien was de VS overgestapt van een debiteurennatie naar een crediteurennatie. Tijdens de ‘roaring twenties’ (de ‘roerige jaren 1920’) was er een massale toestroom van schuldaflossing, waarbij de Amerikaanse investeerders deze extra middelen gebruikten om te gokken op de ongereguleerde aandelenmarkt en in de economie. Er was geen controle op de legitimiteit van de aandelen op de markt en er waren heel wat gevallen van ponzi-fraude (een soort piramidespel waarbij de organisatoren zelf nieuwe deelnemers aantrekken). Het hele internationale financiële systeem was een hachelijke machine van onderling met elkaar verbonden schulden. Als er ergens iets misliep, zou dit onvermijdelijk anderen meetrekken.

    Het kapitalisme is een systeem gebaseerd op cycli van groei en neergang. Er zijn veel verschillende manieren waarop het kapitalisme in een crisis kan terechtkomen. In 1929 was de directe aanleiding de financiële crisis die versterkt werd door het protectionistisch beleid. De onderliggende oorzaak was een crisis van overproductie: de werkenden produceerden veel meer dan ze konden kopen.

    De financiële impasse leidde tot deflatie. De lagere prijzen zorgden voor een verlaging van de productie en de deflatie duwde de prijzen soms tot onder de productiekosten, wat leidde tot nieuwe ontslagen en een verdere daling van de vraag. Het kapitalisme had het zeer moeilijk om deze spiraal te doorbreken.

    Ondanks de gewijzigde economische situatie keek de wereld in 1929 nog steeds naar Groot-Brittannië als financieel centrum en als kracht die de leiding moest nemen om uit de depressie te geraken. Door de enorme schuldenlast van de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van de VS, was Groot-Brittannië echter niet in staat om deze rol te spelen. De Amerikaanse bankiers, kapitalisten en politici beseften nog niet dat het aan hen was om te handelen.

    In de jaren twintig van de vorige eeuw stond het kapitalisme voor nog een andere uitdaging: de georganiseerde arbeidersklasse. De Russische Revolutie van 1917 haalde Rusland uit de oorlog en bracht revolutionaire bewegingen in heel Europa op gang. Het meest in het oog springend was Duitsland, waar de soldaten en werkenden in opstand kwamen, waardoor het onmogelijk werd de oorlog voort te zetten, wat leidde tot de overgave van Duitsland. Terwijl de Duitse kapitalisten zich dankzij de  sociaaldemocratische leiders konden handhaven, overleefde het kapitalisme in Europa nauwelijks de periode 1917-1923.

    Welke opties voor de kapitalistische klasse?

    In Italië raakten de bedrijven door de mogelijkheden om protest van de werkenden af te kopen en uiteindelijk werd beroep gedaan op Mussolini en zijn fascistische zwarthemden die de werkende klasse fysiek tot onderwerping klopten. Toen de fascisten in 1922 aan de macht kwamen, leidde Mussolini de economie en koos hij winnaars en verliezers onder de kapitalisten. Het dictatoriale en fascistische tij breidde zich in de jaren dertig uit naar Duitsland en vervolgens naar Spanje, waar de krachten van het fascisme werden uitgerold door wanhopige kapitalisten die hun systeem koste wat het kost wilden verdedigen.

    Leon Trotski, een leider van de Russische Revolutie en van de krachten van het anti-stalinistische marxisme voor de Tweede Wereldoorlog, verklaarde het politieke antwoord van de kapitalistische klasse op de Grote Depressie in 1939:

    “Twee methoden om het historisch ten ondergang gedoemde kapitalisme te redden wedijveren op het ogenblik met elkaar in de wereldarena: het fascisme en de New Deal. Het fascisme baseert zijn programma op de vernietiging van de arbeidersorganisaties, op de afbraak van de sociale hervormingen en op de volledige afschaffing van de democratische rechten, teneinde op die manier een heropleving van de proletarische klassenstrijd te voorkomen. De fascistische staat legaliseert officieel de degradatie van de arbeiders en de verpaupering van de middenstand onder het motto van de redding van de “natie”, en het “ras” — schoonklinkende namen, waarachter het ineenstortende kapitalisme zich verschuilt.”

    “De politiek van de New Deal, die de imperialistische democratie tracht te redden door middel van uitkeringen aan de arbeiders- en boerenaristocratie, is in het algemeen genomen slechts mogelijk voor de rijkere volken, en in die mate is het een typisch Amerikaanse politiek. De Amerikaanse regering heeft getracht een deel van de kosten van deze politiek op de schouders van de monopoliehouders af te schuiven, door hen aan te sporen de lonen te verhogen en de arbeidsdag te verkorten en op die wijze de koopkracht van de bevolking te verhogen en zodoende de productie te vergroten.”

    Franklin D Roosevelt

    Bijna iedereen was verrast door ‘zwarte donderdag’. In de onderbuik van de roerige jaren ’20 was de armoede diep en wijdverbreid. De Grote Depressie breidde die ellende uit en verdiepte ze. In alle steden ontstonden er sloppenwijken, zogenaamde Hoovervilles. De werkloosheid steeg tot 25%. De prijzen van landbouwgoederen zonken onder de kosten van de boeren. De extreme ellende van werkende mensen tijdens de depressie is gedocumenteerd in vele foto’s, boeken, liedjes en films.

    President Herbert Hoover benaderde de depressie als een schok waarbij er slechts een terugkeer van het vertrouwen nodig was om de economie te normaliseren. Hij zette obstakels op voor de internationale handel en beval de ordediensten om betogende veteranen van de Eerste Wereldoorlog hardhandig aan te pakken toen ze in Washington DC de beloofde oorlogsbonussen opeisten. Aan het einde van zijn ambtstermijn was Hoover een erg gehate president. In 1932 werd hij massaal weg gestemd.

    President Hoover was begonnen met een bescheiden ontwikkeling van de infrastructuur om mensen aan het werk te zetten. Zo was er de Hoover-dam. Maar het was zijn opvolger FDR die de volgende logische stap zette.

    Tijdens zijn campagne in 1932 probeerde FDR de hoop te wekken dat hij de Amerikaanse economie en de benarde situatie van de werkende mensen zou veranderen. Hij sprak over een “new deal voor het Amerikaanse volk” toen hij in juli 1932 de nominatie van de Democratische Partij aanvaardde. Zijn minister van Arbeid, Frances Perkins zou later zeggen: “De New Deal was geen plan met vorm of inhoud. Het was een gelukkige zin die hij tijdens de campagne had bedacht, en de waarde ervan was psychologisch. Het zorgde ervoor dat mensen zich beter voelden.”

    Tegen zijn inhuldiging als president in maart 1933 waren deze ideeën verder ontwikkeld:

    “Onze belangrijkste taak is om mensen aan het werk te zetten. Dit is geen onoplosbaar probleem als we het verstandig en moedig aanpakken. Dit kan deels worden bereikt met directe aanwerving door de regering zelf, door het aan te pakken zoals we de noodsituatie van een oorlog zouden behandelen, maar tegelijkertijd realiseren we door middel van deze tewerkstelling projecten die broodnodig zijn om het gebruik van onze natuurlijke grondstoffen te stimuleren en te reorganiseren.

    “Door middel van dit actieprogramma stellen we orde op zaken in ons eigen nationale huis en brengen we evenwicht tussen inkomsten en uitgaven. Onze internationale handelsbetrekkingen zijn weliswaar van groot belang, maar zijn in tijd en noodzaak ondergeschikt aan de totstandkoming van een gezonde nationale economie. Ik ben er voorstander van om als praktisch beleid de dringendste zaken eerst te doen. Ik zal alles in het werk stellen om de wereldhandel te herstellen door middel van internationale economische aanpassingen, maar de nood in eigen land kan daar niet op wachten.” (FDR 4 maart 1933).

    Roosevelt ging – in tegenstelling tot hoe Bernie Sanders het voorstelt – niet over tot een aanval op de bankiers en de industriële kapitalisten. Hij wilde hen net redden van de catastrofe die hun eigen systeem had veroorzaakt. Tijdens zijn campagne en tot aan zijn aantreden was FDR een fiscaal conservatief. Nog op 19 oktober 1932 legde hij in zijn toespraken de nadruk op het in evenwicht brengen van de begroting en het verlagen van de belastingen: hij voerde campagne om te besparen op de federale begroting!

    In tegenstelling tot Hoover erkende de FDR echter dat de samenleving een nieuw tijdperk was ingegaan waarin de regering een actieve rol moest spelen. Dat bleek uit zijn eerste 100 dagen in functie. FDR en zijn adviseurs stelden dat de eerste prioriteit was om het banksysteem weer op gang te brengen. FDR voerde regelgeving in om kleine deposito’s veilig te stellen en sloot alle banken tijdelijk totdat een korte audit werd uitgevoerd. Vervolgens richtte hij zich op de landbouw en zette hij landbouwsubsidies op om de prijs van de gewassen te verhogen, zodat de boeren hun rekeningen konden betalen. Het Civilian Conservation Corps (CCC) zette honderdduizenden jonge mannen aan het werk in nationale parken. Verschillende andere programma’s – Tennessee Valley Authority, Public Works Administration, enz. – waren gericht op het bouwen van nuttige infrastructuur in het hele land.

    FDR speelde een evenwichtsoefening door te wijzen op hebzuchtige speculanten en grote bedrijfsmonopolies als oorzaak van de Depressie. Aan de andere kant was hij vastberaden in zijn wens om het kapitalistische systeem te redden en nieuw leven in te blazen. Toen en nu proberen bedrijven altijd hun marktaandeel te vergroten en proberen ze monopolies te creëren. Dit was een essentiële tegenstrijdigheid van het bestuur van de FDR.

    Trotski maakte dit punt in een reactie op een verklaring van minister van Binnenlandse Zaken Harold L. Ickes:

    “Ickes houdt het voor ‘een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis’, dat de Verenigde Staten, democratisch naar de vorm, in wezen autocratisch zijn: ‘Amerika, het land van het meerderheidsbewind, dat echter op zijn minst tot 1933 (!) werd geregeerd door monopolies, die op hun beurt werden gecontroleerd door een te verwaarlozen aantal aandeelhouders.’ De diagnose is juist, met uitzondering van de veronderstelling dat met het aan het bewind komen van Roosevelt de heerschappij van het monopolie ophield of zelfs maar verzwakte. En toch is wat Ickes ‘een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis’ noemt de ontwijfelbare norm van het kapitalisme. De overheersing van de zwakken door de sterken, van de velen door de weinigen, van de zwoegers door de uitbuiters is een grondwet van de burgerlijke democratie.” (Marxisme Vandaag, 1939)

    Het doel van de “New Deal”

    Wat waren de bedoelingen van FDR? Wat dacht het establishment en was er onder de heersende klasse overeenstemming over deze programma’s?

    Nogmaals in tegenstelling tot de voorstelling van de New Deal door Bernie Sanders, was het doel van de New Deal en het beleid niet om het kapitalistische systeem te veranderen. FDR kwam niet aan de macht als Keynesiaans. John Maynard Keynes was een Britse econoom die, in tegenstelling tot de klassieke economen in die tijd, beweerde dat de staat een gebrek aan vraag kon en moest compenseren in tijden van verminderde consumptie en investeringen (zie ook dit artikel). FDR trad in functie door een evenwichtsoefening te doen. Bij het ondersteunen en heropstarten van de economische activiteiten moest hij het vertrouwen winnen van de arbeidersklasse en de boeren, die al in een vroeg stadium tekenen van strijdbaarheid vertoonden.

    Internationaal was de VS plotseling het centrum van de kapitalistische wereld met de Sovjet-Unie – waar de economie nog steeds functioneerde – die dreigde een voorbeeld te worden voor de werkenden, en het fascisme aan de andere kant het laatste redmiddel voor de kapitalisten tegen de arbeiders was. “Op de vraag naar zijn ‘politieke motivatie’ antwoordde FDR: ‘Mijn wens is om een revolutie te voorkomen. Ik werk in tegengestelde zin van Rome [Mussolini en het Italiaanse fascisme[ en Moskou.” (Schlesinger, de komst van de New Deal).

    Het vinden van dit evenwicht was niet zonder politieke gevolgen. Binnen enkele maanden na het aantreden van FDR keerde een deel van het grootkapitaal zich tegen de New Deal en vormde het de Amerikaanse Liberty League, die onder andere door de familie DuPont was opgezet. De American Liberty League voerde campagne tegen New Deal programma’s en vooral tegen vakbonden. Los daarvan was er ook een complot in 1933 dat enkele grote kapitalisten omvatte om FDR omver te werpen ten gunste van een fascistische dictatuur.

    Ferdinand Lundberg schreef in zijn boek ‘America’s 60 Families’ uit 1937: “De New Deal is niet revolutionair of radicaal in welke zin dan ook. Integendeel, het is conservatief. Zijn milde, voorzichtige reformistische kleurstelling is slechts een noodzakelijke concessie tegenover de wijdverbreide onrust.” Art Pries merkte in ‘Labor’s Giant Step’ op dat de werklozenliga de New Deal omschreef als “niet genoeg om van te leven en te veel om van te sterven.”

    Zelfs binnen zijn Democratische Partij vond de FDR vijanden, met een rivaal die zei dat de New Deal dichter bij het platform van de Socialistische Partij stond dan het platform van de Democratische Partij. In het Congres werd FDR tegelijk vanop links aangevallen omdat het niet ver genoeg ging. Senator Robert La Follette van Wisconsin en anderen pleitten voor nationalisatie van de banken in plaats van ze te redden. De de populistische pater Coughlin – die een massaal publiek had en zich later in de richting van een fascistische positie bewoog – pleitte in zijn wekelijkse radio-uitzendingen voor de nationalisatie van de belangrijkste industrieën en de Federal Reserve. In de loop van zijn ambtstermijn als president zou FDR de strijd aanbinden met verschillende delen van de kapitalistische klasse, die hem elk als een vijand zagen omwille van maatregelen die door de FDR waren genomen om die kapitalisten net te beschermen in hun machtspositie.

    Programma’s van de New Deal

    De programma’s die de werkenden aan het werk zetten, die infrastructuur bouwden, en die het lot van de armen verzachtten, hebben ongetwijfeld miljoenen mensen geholpen tijdens de Grote Depressie. Maar elk ogenblik was er, ondanks de programma’s van de New Deal, geen enkele hulp voor maar liefst 75% van de werklozen.

    In die tijd betoogde John Maynard Keynes dat de New Deal programma’s niet ver genoeg gingen, een standpunt dat later door Paul Krugman werd herhaald tijdens de Grote Recessie bijna 80 jaar later. Wat was hun argument?

    Tot 1936 werd 6 miljard dollar uitgegeven om gemiddeld 12 miljoen werklozen te helpen. De noodhulpwet van 1933 gaf 500 miljoen dollar aan hulp aan staten (‘Labor’s Giant Step’, Art Preis, p. 32). De New Deal overheidsuitgaven bleven onder de 20% van het BBP. Ter vergelijking: in 2018 bedroegen de uitgaven van de Amerikaanse overheid 37,8% van het BBP.

    Alleen al in 1943 gaf Roosevelt 79 miljard dollar uit aan de oorlogsinspanning. De overheidsuitgaven stegen tot bijna 50% van het BBP, maar de kapitalisten accepteerden dit vanwege de enorme winsten die zij verwachtten te behalen uit de oorlog. Om de diepte van de Grote Depressie te bestrijden, had FDR gesproken over het op oorlogsniveau brengen van de natie. De cijfers laten zien dat hij dit alleen kon of wilde doen op de schaal van een kleine oorlog, niet op de schaal van de Eerste of Tweede Wereldoorlog. In werkelijkheid zou een door de staat geleide mobilisatie van middelen die nodig was op de Grote Depressie resoluut om te keren,  enkel mogelijk geweest zijn door de kapitalisten en hun systeem te betwisten. Het zou een arbeidersregering hebben vereist, precies datgene wat Roosevelt probeerde te stoppen.

    De eerste fase van de New Deal begon met de eerste 100 dagen van FDR en duurde eigenlijk maar een paar jaar. In 1935 verklaarde FDR: “De federale regering moet en zal het hulpbeleid stoppen.” Als de bedoelingen van FDR met de New Deal niet duidelijk waren, dan ruimde hij in een verkiezingstoespraak in 1936 elke ondubbelzinnigheid uit de weg: “Het was deze regering die het systeem van particuliere winst en vrij ondernemerschap redde nadat het aan de rand van de afgrond was gesleept door diezelfde leiders die u nu proberen bang te maken. De strijd tegen het privé-monopolie is een strijd voor, en niet tegen, het Amerikaanse bedrijfsleven. Het is een strijd om het individuele ondernemerschap en de economische vrijheid te behouden.”

    De meeste van de ‘eerste’ New Deal programma’s werden niet eens twee jaar volgehouden. De Civil Works Administration duurde slechts drie maanden, de Federal Emergency Relief Administration slechts negen maanden. Pas bij de ‘tweede’ New Deal werden meer duurzame hervormingen doorgevoerd.

    Zwarte werkenden profiteerden van vele New Deal programma’s. De discriminatie ging echter op verschillende manieren door, omdat Roosevelt ook de Jim Crow-vleugel van zijn eigen partij aan boord wilde houden. De arbeidscodes die voor elke sector werden aangenomen, hebben in een aantal gevallen effectief een lager loon voor zwarte werknemers geaccepteerd. Zwarte werkenden werden gedwongen om ongeschoolde jobs in fabrieken aan te nemen. Weinig landbouwsteun ging naar arme zwarte boeren.

    Desondanks maakten de zwarte arbeiders in de jaren dertig van de vorige eeuw aanzienlijke stappen vooruit. Dit was vooral te danken aan de organisatie van geïntegreerde vakbonden in de vakbondsfederatie CIO. Voorheen domineerden de vakbonden van de koepel AFL, waaronder enkele vakbonden die expliciet racistisch waren. Vakbonden stonden sterker als alle werkenden op een werkplaats werden georganiseerd, los van hun scholing, ervaring, taal of huidskleur. Links en vooral de Communistische Partij speelden ook een sleutelrol in het organiseren van een massale antiracistische campagne zoals die ter verdediging van de Scottsboro Boys.

    De arbeidersklasse komt in actie

    Naast de programma’s die hulp boden aan werkende mensen en boeren, bevatte de National Industrial Recovery Act sectie 7(a) die het recht van werkenden om vakbonden op te richten aan regels onderwierp. In ‘Labor’s Giant Step’ wijst Art Pries erop dat dit recht in feite een jaar eerder was gecodificeerd onder Hoover, maar het was de publieke perceptie die er toe deed. De vakbondsorganisatoren  gebruikten Sectie 7 (a) als deel van hun rekruteringscampagne met het argument: ‘De president wil dat je bij een vakbond aansluit.” Dit versterkte echter het vertrouwen van de werkenden om zich te organiseren en de strijd aan te gaan.

    Sectie 7(a) gaf een duwtje in de rug aan de arbeidersbeweging die al op eigen kracht aan het opwarmen was. Al in 1932 ondernamen de werklozen in Detroit de ‘Ford hongermars’ naar een Ford-fabriek in Dearborn. Vier betogoers werden gedood door de politie. In de Bronx vocht de wijk terug tegen uitzettingen en organiseerde het de “The Great Rent-Strike War”. Maar dit waren slechts de vroege trillingen van de aardbeving die volgde.

    In 1934 maakten drie militante en uiteindelijk succesvolle lokale stakingen de weg vrij voor een massaal vakbondsoffensief op een schaal die in de VS nog niet eerder was gezien.

    In Minneapolis gingen chauffeurs, georganiseerd door de Teamsters en onder leiding van Trotskisten, in staking en legden de hele stad plat. In San Francisco hebben dokwerkers, onder leiding van leden van de Communistische Partij, de stad platgelegd. In Toledo, Ohio, gingen de automobielarbeiders in actie.

    Wat volgde was een algemene opgang van de arbeidersbeweging. Binnen vier jaar verdubbelde de vakbondsdichtheid. Miljoenen mensen sloten zich aan bij de vakbonden, vooral in het nieuw opgerichte Comité voor Industriële Organisatie (later Congres van Industriële Organisaties). Werkenden sloten zich aan bij vakbonden om te strijden voor de macht op de werkplaatsen. Al voor de oprichting van de vakbonden gingen arbeiders over tot wilde stakingen om redenen die varieerden van de duur van de ploegendienst tot het uurloon. Socialisten, communisten en andere radicalen speelden een sleutelrol in de opbouw van de nieuwe vakbonden.

    De bedrijven en kapitalisten haatten deze nieuwe vakbondsgolf meer dan welk New Deal-programma dan ook. Grote kapitalisten zoals Pierre Du Pont, op een gegeven moment benoemd tot lid van de Nationale Arbeidsraad, zeiden: “Misbruik van het stakingsprivilege is een nationaal kwaad geworden” (geciteerd in ‘The Corporate State and the Broker State: The Du Ponts and American National Politics, 1925-1940’, Robert F. Burk). Andere leden van de familie Du Pont lobbyden eerder tegen de wetten die de kinderarbeid aan banden legden en verboden.

    Op het niveau van steden, staten en op het nationale niveau hebben bedrijven en kapitalisten zich verenigd om de vakbonden te bestrijden en de acties tegen hen te coördineren. Roosevelt probeerde een publiek gezicht te presenteren dat de belangen van arbeiders en bedrijven in evenwicht bracht, maar achter de schermen speelde hij herhaaldelijk een rol in pogingen om arbeidersleiders te overtuigen om zich terug te trekken. Dit was het geval in de staking van de Teamsters in 1934 in Minneapolis. Bovendien werkte hij samen met of gaf hij stilzwijgende goedkeuring aan het gebruik van de nationale garde tegen stakende textielarbeiders in 1934, wat leidde tot een verpletterende nederlaag voor de vakbonden. Toch werd FDR voor een deel van de kapitalisten een staatsvijand.

    De tweede New Deal

    Roosevelt was op zijn hoede voor de opleving van de vakbonden. Om de controle over de economie niet volledig te verliezen, zag hij dat er meer concessies aan de arbeidersklasse nodig waren. De ‘tweede’ New Deal was meer op hervormingen gericht, waar de eerste New Deal vooral op herstel gericht was. Deze fase omvatte de wet op de arbeidsverhoudingen (Wet Wagner), de stichting van de sociale zekerheid, en een nieuwe ronde van de uitgaven voor infrastructuur, onder de titel ‘dienst voor de vooruitgang van de werken’. Deze ontwikkelingen kwamen toen de organisatiedrang en de stakingsgolf in de VS zich verder opbouwden. Hieruit blijkt dat de echte hervormingen werden doorgevoerd als gevolg van de strijd van de arbeidersklasse, en niet door de vriendelijke inzichten van een politicus.

    De tweede New Deal kreeg FDR moeilijker door het parlement, dat toen net als vandaag gedomineerd werd door miljonairs. Meer delen van de heersende klasse verzetten zich tegen de uitgaven en het begrotingstekort dat gebruikt werd om mensen aan het werk te zetten. Sommige kapitalisten waren bereid om miljoenen uit te geven aan campagnes tegen de vakbonden en tegen elke vorm van sociale zekerheid. Ze gingen in tegen een beleid dat het kapitalistische systeem eigenlijk overeind hield.

    In 1936 – toevallig een presidentieel verkiezingsjaar – en in het begin van 1937 was er wereldwijd een licht economisch herstel. Charles Kindleberger In zijn boek ‘The World in Depression 1929-1939’ schrijft Charles Kindleberger dit herstel toe aan internationale monetaire overeenkomsten die het vertrouwen van banken en investeerders wekten om te stoppen met het hamsteren van goud. In de VS was het herstel gebaseerd op een toename van de voorraden, omdat de producenten zich probeerden voor te bereiden op de stakingen en de sterkere positie van de arbeidersbeweging. Stimulansen van New Deal programma’s, evenals de 1,4 miljard dollar aan bonussen die uiteindelijk aan veteranen van de Eerste Wereldoorlog werden betaald, hielpen ook bij het verhogen van de lonen en prijzen.

    Verdere recessie

    In 1937 kwam er aan het milde herstel een dramatisch einde toen de Amerikaanse economie opnieuw in een neerwaartse spiraal terechtkwam. Deze recessie was in feite een steilere inzinking dan zelfs de crash van 1929.

    Keynesianen, waaronder Paul Krugman, hebben betoogd dat deze tweede dip er kwam omdat de New Deal niet ver genoeg ging. In plaats van de uitgaven op basis van tekorten verder te zetten, koos FDR ervoor de waarschuwingen van de grote bedrijven in acht te nemen en de begroting in evenwicht te brengen.

    In feite gebeurde de recessie van 1937-38 omdat geen van de onderliggende oorzaken van de Grote Depressie daadwerkelijk was aangepakt. Er was nog steeds een enorm gebrek aan vraag en koopkracht van de massa’s in combinatie met een terughoudendheid om te investeren. De VS hadden nog steeds een enorme productiecapaciteit die veel meer kon produceren dan de werkende mensen in binnen- of buitenland konden kopen in de context van de massale werkloosheid. Deze tegenstrijdigheid werd nog verergerd door protectionistische maatregelen op internationaal niveau, maar kon ook niet worden opgelost met vrijere markten.

    Het herstel van 1936, gebaseerd op een toename van de voorraden, werd omgedraaid doordat de productie sterk daalde en bedrijven hun voorraden verkochten. Het is vooral interessant dat Kindleberger de voorraadopbouw van 1936 toeschrijft aan een reactie op de toegenomen arbeidsorganisatie en stakingen. Dit idee druist in tegen de Keynesiaanse theorie dat de New Deal-stimulans verantwoordelijk was voor het herstel. De arbeidersklasse kan zelfs meer verantwoordelijkheid nemen dan de eerste New Deal! Natuurlijk is het waar dat meer expansieve maatregelen enig effect hadden kunnen hebben, maar het is niet zo dat dit op zich een einde zou hebben gemaakt aan de Depressie.

    Keynesiaanse theorieën stellen massale geldinjecties in de economie voor om de vraag van de consument te verhogen. Dit kan een groot verschil maken in het leven van werkenden, zo waren er recent de stimulusmaatregelen in het kader van Covid-19 waarbij iedereen 1200 dollar kreeg en de werkloosheidsuitkering werd aangevuld met 600 dollar. Dit soort stimuleringsmaatregelen is echter niet in staat om daadwerkelijk een einde te maken aan een recessie of depressie. We zagen dit niet alleen in de Grote Depressie, maar in de lange Japanse crisis vanaf eind jaren 1980. Ondanks de Keynesiaanse stimulusmaatregelen bleef de Japanse economie vastzitten in een deflatoire val, met een gemiddelde groei van minder dan 1% per jaar in de jaren 1990.

    De Tweede Wereldoorlog en het einde van de Grote Depressie

    Het echte einde van de Grote Depressie kwam er met de Tweede Wereldoorlog. FDR heeft de oorlogsuitgaven toen ver boven het niveau van de New Deal doen uitstijgen.

    In feite liet Roosevelt het marktsysteem los tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij mocht dit doen van de bedrijven en kapitalisten omdat zij de enorme winstkansen zagen die de oorlog creëerde, met name in het veiligstellen van hun dominantie van de wereldeconomie. FDR zette een geleide economie op waarin de regering bedrijven instrueerde wat ze moesten maken, winstmarges en lonen vastlegde en de distributie van goederen regelde terwijl ze miljoenen werkende mensen rantsoenkaarten gaf. Het is slechts tijdelijk mogelijk om een geleide economie te organiseren die privé-eigendom en winst intact laat. In dit geval kon het maar zo lang duren als de oorlog.

    Door meer dan 15 miljoen Amerikanen in het leger op te roepen werd ook het probleem van de werkloosheid aangepakt en ontstond er in feite een tekort aan arbeidskrachten. Vrouwen werden op de arbeidsmarkt geduwd, zwarte pachters migreerden naar het noorden en westen van de VS om openstaande fabrieksjobs in te vullen en de werkenden bleven vechten voor hogere lonen en betere omstandigheden. De periode direct na de oorlog kende zelfs meer stakingen dan de jaren dertig van de vorige eeuw. Roosevelt’s New Deal was altijd bedoeld om het winstsysteem te redden. Het kon niet slagen in het beëindigen van de Grote Depressie, noch kon het sociale vrede afkopen.

    Maar het lukte wel om een revolutie te voorkomen en de kapitalistische democratie te behouden. Met hun pleidooi om de maatregelen heel sterk uit te breiden, hielden Keynes en later Krugman, geen rekening met het verzet van de kapitalistische klasse tegen het verhogen van de belastingen op hun zo dierbare winsten. Het hoogste belastingtarief werd in 1932 opgetrokken tot 63%, maar de grootste belastingverhogingen zouden pas aan het begin van de Tweede Wereldoorlog doorgevoerd worden.

    De New Deal en FDR hebben een bijna mythologische status, vooral binnen de moderne Democratische Partij. Bernie Sanders wees de New Deal aan als een veilig uitgangspunt voor zijn populaire sociale eisen. Als hij een resolute verdediger van het winstbejag als voorbeeld aanhaalt, terwijl hij zichzelf een socialist noemt, moet dit onvermijdelijk tot verwarring onder de werkende bevolking leiden. De arbeidersklasse moet de lessen van de New Deal trekken nu we in een nieuw tijdperk van depressie en massale strijd treden.

    Trotski’s woorden uit 1939 over de Grote Depressie klinken vandaag nog net zo actueel:

    “Om de maatschappij te redden is het dan ook niet nodig de ontwikkeling van de techniek te remmen, fabrieken te sluiten, premies uit te loven aan de boeren voor het saboteren van de landbouw, een derde deel van de arbeiders tot paupers en maniakken tot een dictator te maken. Niet één van deze maatregelen, die een verschrikkelijke bespotting zijn van de belangen van de gemeenschap, is nodig. Wat absoluut en dringend noodzakelijk is, is het ontnemen van de productiemiddelen aan de tegenwoordige parasiterende bezitters en het organiseren van de maatschappij volgens een rationeel plan. Dan zou het onmiddellijk mogelijk zijn om de maatschappij te verlossen van al haar kwalen. Allen, die in staat zijn tot arbeiden, zouden dan werk vinden. De arbeidsdag zou geleidelijk verkort kunnen worden. De behoeften van alle leden van de maatschappij zouden in toenemende mate kunnen worden bevredigd. De woorden “armoede”, “crisis” en “uitbuiting” zouden uit het spraakgebruik verdwijnen. De mensheid zou eindelijk een waarachtig harmonisch leven tegemoet kunnen gaan.”

  • De wereld na Covid-19. Keynesiaanse model van nieuwe linkse formaties volstaat niet

    Piketty

    Covid-19 heeft razendsnel de sluimerende economische crisis doen ontvlammen in de ergste crisis sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. De wereldwijde stimulusmaatregelen overtreffen reeds die van 2008-09. Fiscale orthodoxie en financiële keurslijven werden snel overboord gegooid. Het neoliberalisme, met zijn groeiende ongelijkheid, onzekerheid en dalende levensstandaard voor de meerderheid van de bevolking, wordt ondermijnd.

    Artikel door Boris (Brussel) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’

    Binnen het economische en politieke establishment groeit de steun voor bepaalde Keynesiaanse maatregelen: overheidstussenkomsten om hun systeem veilig te stellen. Dit is geen terugkeer naar het Keynesiaanse model van na de Tweede Wereldoorlog, maar is eerder vergelijkbaar met de staatsinterventies van de jaren dertig van de vorige eeuw. Het betekent niet dat dit niet zal worden gecombineerd met nieuwe besparingsmaatregelen en aanvallen op de openbare diensten. Vooruitgang voor werkenden en hun gezinnen is alleen mogelijk door massale mobilisaties die een krachtsverhouding in hun voordeel tot stand brengen.

    Is een terugkeer naar het naoorlogse Keynesiaanse model mogelijk?

    De verzwakking van het neoliberalisme en de neiging van kapitalistische regeringen om Keynesiaanse maatregelen te nemen, zullen de hervormingsgezinde figuren en formaties van de nieuwe linkerzijde wellicht nog meer in de richting duwen van een programma dat doet denken aan de naoorlogse welvaartstaat met een ‘gemengde’ economie waarin publieke en private ondernemingen samengaan. Dat is alvast het model dat verdedigd wordt door Bernie Sanders en Alexandria Ocasio-Cortes in de VS, Podemos in Spanje en ook de PVDA in België.

    Zo stelt de PVDA een ‘coronataks’ voor: een eenmalige bijdrage van 5% op de grote vermogens van meer dan 3 miljoen euro om op die manier de superrijken te laten betalen voor de gezondheidscrisis. De PVDA legt uit dat dit idee nu in veel landen wordt besproken en verwijst naar drie economen die dicht bij Piketty staan en die pleiten voor een in de tijd beperkte Europese vermogensbelasting op de 1% rijksten. Dit debat wordt ook gevoerd door de regering van PSOE-Podemos in Spanje met het oog op een belastinghervorming om de overheidsinvesteringen te verhogen. De regering-Sanchez probeert snel een soort ‘sociaal schild’ in te voeren, met als vlaggenschip de invoering van een leefbaar minimum inkomen voor 800.000 gezinnen in armoede.

    De meest prominente econoom rond dit soort voorstellen is Thomas Piketty. Hij pleit voor een Keynesiaans investeringsbeleid in onder meer hernieuwbare energie, gezondheid en sociale zekerheid. Zijn voorstellen zijn gebaseerd op het idee dat de ongelijkheden moeten worden verminderd door een betere herverdeling van de rijkdom. Piketty merkt op dat de armste helft van de Fransen 5% van alle rijkdom bezit en pleit ervoor om dit aandeel op te trekken tot 20%. Om dit te bereiken, pleit hij voor een verhoging van de belasting op alle inkomens die meer dan vier keer het minimumloon bedragen, een vermogensbelasting en een belasting op erfenissen die meer dan 1 miljoen euro bedragen, om een erfenis van 120.000 euro te garanderen aan de helft van de 25-jarige Fransen die niets bezitten.

    Om de economie nieuw leven in te blazen, pleit Piketty voor een uitzonderlijke tijdelijke bijdrage op de grootste vermogens, verwijzend naar de maatregel die de naoorlogse Duitse regering tussen 1948 en 1952 invoerde. Zijn model is het naoorlogse Zweden, waar volgens hem de strijd van de arbeidersbeweging in combinatie met het overwicht van linkse ideeën onder intellectuelen de sociaaldemocratie in staat stelde een sociaal model op te bouwen door middel van hervormingen in het parlement.

    Met heel veel nuances en gradaties volgt het overgrote deel van de nieuwe linkse reformistische formaties dit denkpatroon. Het komt terug van Bernie Sanders tot Raoul Hedebouw en Pablo Iglesias.

    Een probleem met dit model is dat de langdurige periode van economische groei van het naoorlogse kapitalisme een uitzondering was. De crisis van het kapitalisme brengt ons vandaag in een periode die meer gelijkenissen vertoont met de jaren 1930, toen de overheidsinterventies tot doel hadden om het systeem te redden. Het naoorlogse herstel van de winstvoeten was onder meer gebaseerd op een oorlogseconomie, brutale uitbuiting van de werkenden in de kolonies en de wederopbouw van Europa na de massale vernietiging van infrastructuur, steden en industrie. Het Amerikaans imperialisme kwam als dominante supermacht uit de oorlog en bevorderde Keynesiaanse overheidsinterventies. Een gigantische bron van externe financiering zoals het Marshallplan is vandaag niet denkbaar. De dreiging van een concurrerend model voor het kapitalisme, met de Sovjet-Unie en vooral een sterk georganiseerde arbeidersbeweging, maakte het mogelijk om belangrijke verworvenheden af te dwingen op vlak van inkomen en sociale zekerheid.

    Kapitalisme is niet hervormbaar

    Piketty gaat uit van het idee dat het systeem moet worden beschermd. Hij denkt dat beide grote klassen, de kapitalisten en de werkenden, tot een economisch beleid kunnen komen dat gunstig is voor iedereen en dat zo de crises die inherent zijn aan het systeem vermijdbaar worden. Het idee dat de staat bij de werkenden een vraag naar goederen en diensten zou creëren, die vervolgens leidt tot investeringen door de kapitalisten die de gemeenschap ten goede komen, is verkeerd. De kapitalistische uitbuiting laat de arbeiders niet toe om alle geproduceerde goederen te kopen en de kapitalistische klasse is numeriek te klein om dit te compenseren. Het kapitalisme zit vast in een race om kortetermijnwinst. Loonsverhogingen of belastingen op de winsten worden vastberaden bestreden om de concurrentiepositie niet te verzwakken. In die strijd aarzelen kapitalisten niet om hun toevlucht te nemen tot kapitaalvlucht en sabotage van de economie. Elke maatregel die de werkenden ten goede komt, botst op de belangen van de kapitalisten.

    Als marxisten strijden we voor elke hervorming, voor meer publieke investeringen in gezondheid, onderwijs, hernieuwbare energie en sociale noden, voor elke verbetering van lonen en uitkeringen, voor elke belasting die de superrijken meer doet bijdragen … We koppelen onze betrokkenheid in deze dagelijkse strijd stelselmatig aan de noodzaak om het privé-eigendom van het kapitaal te betwisten door de sleutelsectoren van de economie onder controle en bezit van de werkenden en de gemeenschap te plaatsen om de productie te plannen volgens de noden van de werkenden en hun gezinnen. Dat is onderdeel van de socialistische maatschappijverandering die noodzakelijk is als alternatief op het falende kapitalisme.

  • Keynes, de crisis van het neoliberalisme en waarom het kapitalisme niet kan worden hervormd

    Covid-19 heeft de wereld op zijn kop gezet, waardoor veel van wat onmogelijk werd geacht nu wel mogelijk lijkt. In de context van een nieuwe crisis voor het kapitalisme en de wereldwijde ondermijning van de neoliberale orde is er opnieuw grotere aandacht voor de ideeën van de liberale econoom John Maynard Keynes. Maar bieden die ook een uitweg uit de crisis?

    Dossier door Cillian Gillespie (Socialist Party, Ierland)

    De Covid-19-crisis richt een ravage aan in het leven van de arbeidersklasse en de arme mensen op de hele planeet. Niet alleen in de vorm van het virus zelf, maar ook met de economische crisis die ermee gepaard gaat en die door velen wordt beschouwd als de ergste sinds de Grote Depressie van de jaren 1930. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) schat dat 50% van de werknemers in de wereld als gevolg hiervan hun levensstandaard zal zien dalen.(1)

    Deze scherpe economische neergang komt iets meer dan tien jaar na de Grote Recessie van 2008. Het herstel dat toen volgde, was zwak en enorm ongelijk. Het verdiepte de ongelijkheid door het opvoeren van de bestaande neoliberale trends van groeiende welvaartsverschillen, toenemende precariteit op de werkvloer, stagnerende lonen, onbetaalbare huisvesting en uitholling van de openbare diensten.

    In de context van de coronacrisis zijn de kapitalistische staten echter gedwongen om maatregelen te nemen die breken met de neoliberale orthodoxie waar ze al tientallen jaren volledig in vast zaten. Dit wordt geïllustreerd door de besluiten van de Ierse regering om – zij het tijdelijk – een eenvormig gezondheidssysteem te creëren, waarbij ziekenhuizen in het publieke systeem worden opgenomen, uithuiszettingen worden verboden, de huurprijzen worden bevroren en de overheidsuitgaven worden verhoogd. Overal ter wereld hebben de regeringen snel stimuleringsmaatregelen genomen op een grotere schaal dan in de periode 2008-2009. Zo kwam er in de VS een programma dat goed is voor 10% van het BBP. In 2009 was dat 5% en werd het programma over verschillende maanden uitgevoerd.

    De uitvoering van dit beleid is in feite een erkenning van de beperkingen en zelfs tekortkomingen van de ‘vrije’ markt, en van de noodzaak van overheidsinterventie en publieke investeringen om een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van deze omvang het hoofd te bieden. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de reeds bestaande noodsituaties op het gebied van huisvesting, geestelijke gezondheid, klimaatverandering …

    Neoliberalisme betwist

    De vertegenwoordigers van het kapitalisme vrezen dat de huidige crisis het verzet tegen het systeem zal aanwakkeren en daarmee ook meer politieke en sociale instabiliteit. Al voor het uitbreken van de Covid-19-crisis was het duidelijk dat de sociale basis van het neoliberalisme drastisch was ondermijnd. Dit was vorig jaar te zien in de revolutionaire protestbewegingen in landen als Soedan, Libanon, China (Hongkong) en Chili.

    Dichter bij huis is er een historische crisis voor de traditionele partijen van het politieke establishment. Ondanks de economische groei van de afgelopen jaren nam het ongenoegen toe en kalfde de steun voor de partijen van het zogenaamde “politieke centrum” af.

    Gezien het perspectief van sociale onrust wordt de hegemonie van het neoliberalisme, zowel ideologisch als in termen van het beleid van de kapitalistische regeringen, verder ter discussie gesteld. Staatsinterventie, met inbegrip van verhoogde overheidsuitgaven en zelfs nationalisatie (van falende bedrijven), zal steeds meer op de agenda komen te staan. Het is waarschijnlijk dat de ideeën, of varianten ervan, van de econoom John Maynard Keynes prominenter zullen worden in het denken van de strategen van het kapitalisme.

    Dit geldt ook voor prominente figuren en organisaties binnen de linkerzijde en de arbeidersbeweging. Denk bijvoorbeeld aan de linkse reformistische benadering zoals die van Bernie Sanders en Alexandria Ocasio-Cortez (AOC) in de VS. Maar ook in de vakbonden zal er een groeiende aandacht zijn voor Keynes. De leiding van het Ierse Congres van Vakbonden (ICTU) nodigde Keynes-biograaf Lord Robert Skidelsky bijvoorbeeld uit om alternatieven voor het neoliberalisme te bespreken op vakbondsconferenties. (2) Het Keynesianisme wordt vooral gebruikt om het idee te vestigen dat het mogelijk is dat het kapitalisme de crisis kan overkomen en meer rationeel, zelfs meer menselijk, kan gemaakt worden.

    Wie is Keynes? Wat is Keynesianisme?

    Keynes was geen socialist, noch een vertegenwoordiger van de arbeidersbeweging. Nochtans wordt hij vandaag in de reformistische linkerzijde verdedigd. Hij was een liberale econoom, geboren in de geprivilegieerde omgeving van de heersende Britse klasse. Zijn beroemde uitspraak dat “de klassenstrijd mij aan de kant van de opgeleide bourgeoisie zal vinden”, illustreert wiens klassenbelangen hij in wezen voor ogen had. Dit was het uitgangspunt voor zijn economische prognose en oplossingen, iets wat de voorstanders van zijn ideeën in de arbeidersbeweging, die beweren dat het kapitalisme op de een of andere manier kan worden hervormd liefst negeren.

    Om dat laatste punt te illustreren, een uitspraak van Brendan Ogle, vakbondsleider bij Unite in Ierland: “In essentie was Keynes van mening dat volledige werkgelegenheid en prijsstabiliteit het beste kunnen worden bereikt door niet te werken met een volledig marktliberalisme, maar door interventie van de overheid met een beleid dat de productie van de natie eerder dan die van een individu als de belangrijkste dynamiek beschouwt. Keynes geloofde immers in de ‘maatschappij’.” (3)

    Keynes en zijn ideeën kwamen naar voren in het begin van het interbellum, waar zich in de nasleep van de chaos van de wereldoorlog economische crisissen ontwikkelden. De Russische Revolutie en de verdere revolutionaire omwentelingen, vormden een reële existentiële bedreiging voor het kapitalisme. Deze dreiging kende een nieuwe opgang met de Grote Depressie vanaf 1929 met het ontstaan van massale werkloosheid en de verwoestende gevolgen daarvan voor de levensstandaard van de arbeidersklasse.

    Gevestigde kapitalistische economen hielden aan het begin van de Grote Depressie vast aan het concept van de “onzichtbare hand van de markt”. Ze stelden dat vraag en aanbod, concurrentie en vrije handel – zonder staatsinmenging – de economische terugval op natuurlijke wijze zouden overwinnen. De dynamiek van een systeem dat gebaseerd is op privaat ondernemerschap, zo betoogden zij, was zowel zelfcorrigerend als zelfregulerend en zou al snel leiden tot een periode van groei en een opleving.

    Naarmate de omvang van de crisis duidelijker werd, kwamen Keynes en de door hem beïnvloede kapitalistische regeringen tot de conclusie dat de ‘laissez faire’-houding van de neoklassieke school van burgerlijke economen eenvoudigweg niet geschikt was voor het beoogde doel. Niet alleen werd het kapitalisme geconfronteerd met de dreiging van volksopstanden en revolutie, er was ook het bestaan van de Sovjet-Unie, die in de jaren 1930 een aanzienlijke economische vooruitgang boekte op een ogenblik dat kapitalistische economieën wankelden. Ondanks de wrede, dictatoriale heerschappij van de bureaucratische kaste die de politieke macht onder leiding van Stalin uitoefende, was de economie van de Sovjet-Unie gebaseerd op staatseigendom en planning van de belangrijkste middelen. Dit toonde aan dat een alternatief voor het kapitalisme levensvatbaar was.

    In een brief aan de nieuw gekozen president van de VS, Franklin D. Roosevelt, legde Keynes de keuze uit waarmee hun systeem werd geconfronteerd en waarom een koerswijziging noodzakelijk was: “U bent nu de vertrouwenspersoneel voor al diegenen die proberen het kwaad te herstellen door middel van een beredeneerd experiment binnen het kader van de bestaande sociale orde. Als u faalt, zal de rationele verandering ernstig aangetast zijn, waardoor het terrein overgelaten wordt aan de orthodoxie en de revolutie.”

    De Grote Depressie & de ‘New Deal’

    Een dergelijke koers betekende voor Keynes een grotere ingreep van de overheid in de economie om de onzichtbare krachten van de markt te reguleren. In zijn werken, zoals zijn magnum opus uit 1936, “The General Theory of Interest, Employment and Money”, benadrukte Keynes de noodzaak van agressieve en inflatoire overheidsinterventie en -uitgaven in bijvoorbeeld programma’s voor openbare werken, zoals de bouw van vliegvelden, treinstations en wegen, om werkgelegenheid te creëren. Dit zou de “effectieve vraag” van de arbeidersklasse stimuleren en op zijn beurt een markt creëren voor de goederen en diensten die door private kapitalistische bedrijven worden geproduceerd.

    Door het aanbieden van infrastructuurprogramma’s die de economie stimuleren en directe werkgelegenheid creëren, wordt de vraag naar goederen en diensten gestimuleerd, waardoor kapitalisten worden gestimuleerd om hun opgepotte winsten te investeren in productie en zo de basis te leggen voor volledige werkgelegenheid. De voorstanders van een ongereguleerd vrijemarktkapitalisme geloofden in het concept van de “economie van de aanbodzijde”, dat wil zeggen dat het aanbod van goederen via kapitalistische investeringen steevast zou voldoen aan een vraag (voornamelijk van werkenden) op de markt, een argument dat door de 18e eeuwse Franse econoom Jean Baptiste Say naar voren werd gebracht. Het ging er dus gewoon om private investeringen in de economie aan te moedigen via maatregelen zoals een lage vennootschapsbelasting en deregulering.

    De eerste kapitalistische regering die in de jaren 1930 experimenteerde met de ideeën van Keynes, was de Amerikaanse regering onder Franklin D Roosevelt. Dit gebeurde met zijn beroemde ‘New Deal’. Roosevelt kwam aan de macht tegen de achtergrond van massale werkloosheid en opkomende arbeidersstrijd. Daarin speelden socialisten een actieve rol, waaronder de snel groeiende Communistische Partij (die uitgroeide tot een partij met 100.000 leden) maar ook de Amerikaanse trotskisten. Tegen deze achtergrond voerde Roosevelt een reeks programma’s door om werkgelegenheid te creëren en hervormingen door te voeren, zoals de Social Security Act van 1936.

    Deze maatregelen droegen bij tot een gedeeltelijke verhoging van de levensstandaard en het tijdelijk creëren van banen, maar waren niet de doorslaggevende factor om de VS uit de crisis te halen. Ook moet worden opgemerkt dat het Amerikaanse kapitalisme, als opkomende kapitalistische macht in de wereld, over grotere economische reserves beschikte om de in de New Deal doorgevoerde hervormingen door te voeren, in tegenstelling tot die van de aftakelende kapitalistische machten in Europa.

    Tussen 1934 en 1937 werden in de VS vijf tot zeven miljoen jobs gecreëerd. Deze periode van relatief economisch herstel werd echter al snel gevolgd door een terugval in 1937-1939 en aan het eind van het decennium waren er opnieuw 10 miljoen werklozen. De dreigende oorlog in Europa en Azië, waar het Amerikaanse kapitalisme uiteindelijk in december 1941 in werd meegesleept, dwong tot het creëren van een nieuwe oorlogseconomie, wat wel resulteerde in volledige werkgelegenheid en een nieuwe groei. Dit, en niet de maatregelen van de New Deal, zou cruciaal blijken om de Grote Depressie te overwinnen, een economische neergang die gepaard ging met opkomende arbeidersstrijd en algemene onrust.

    Geen oplossing voor kapitalistische tegenstrijdigheden en crises

    Een belangrijke fout in de analyse van Keynes was dat de fundamentele tegenstrijdigheid van de kapitalistische productie niet werd onderkend. Hij gaf geen antwoord op de vraag waar de middelen vandaan zouden komen om de door hem bepleite stimulusmaatregelen te financieren. Zou het komen van de winsten van het grootkapitaal en de superrijken, of van nieuwe belastingen (direct of indirect) op de arbeidersklasse? Kapitalisten investeren niet om aan de “vraag” of aan de sociale behoeften in het algemeen te voldoen. Ze worden gedreven door het streven naar winstbejag op korte termijn. Het verhogen van de lonen en de belastingen op deze winsten zal de winstmarges negatief beïnvloeden en de kapitalistische bedrijven minder concurrerend maken ten opzichte van hun concurrenten. Zij zullen zich in de praktijk altijd verzetten tegen beleid dat een impact heeft op hun winsten.

    Kapitalisten kunnen financiering verschaffen in de vorm van leningen, maar ook hier zijn banken en obligatiehouders op de financiële markten er om geld te verdienen, niet om krediet te verstrekken omwille van de kredietverlening, en zullen zij ervoor zorgen dat dergelijke leningen tegen exorbitante tarieven worden terugbetaald – waardoor de overheidsschuld nog groter wordt. Als de kapitalistische klasse niet bereid is om voor deze maatregelen te betalen, zullen het dus altijd de werkenden zijn die daartoe gedwongen worden, waardoor de goederenmarkt opnieuw wordt ondermijnd en een nieuwe deflatiespiraal wordt gecreëerd.

    Het is ook een vergissing om aan te nemen dat kapitalistische investeringen, als gevolg van een grotere vraag naar goederen, zullen leiden tot hoge werkgelegenheidscijfers. De logica van de kapitalistische concurrentie houdt in dat de bazen veel sneller zullen investeren in arbeidsbesparende technologie (zoals we vandaag zien bij automatisering) dan in de omvang van hun arbeidskrachten. Nieuwe waarde in de loop van de productie, waar alle winst uiteindelijk uit voortkomt, wordt echter geproduceerd door de levende arbeid van diezelfde arbeiders en niet door de “dode arbeid” van machines of andere vormen van wat Marx “constant kapitaal” noemde, met name grondstoffen, gereedschap … Na verloop van tijd leidt dit proces van het vervangen van levende door dode arbeid tot een daling van de winstvoet, wat om te worden hersteld een nieuwe aanval op de omstandigheden van de arbeiders vereist: het verlagen van de lonen of het verlengen van de werkdag.

    Keynes, en degenen die zijn ideeën binnen het kapitalistische establishment hebben verdedigd, maar ook zijn aanhangers binnen de linkerzijde en de arbeidersbeweging, gaan het fundamenteel belangenconflict tussen de arbeidersklasse en de kapitalistische klasse uit de weg. Als de staat simpelweg een vraag naar goederen en diensten onder de arbeiders zou creëren, zou de kapitalistische klasse volgens hun redenering hun middelen in het systeem investeren, in het belang van beide klassen.

    In feite betekent de inherente uitbuiting waarop het kapitalisme is gebouwd, dat het fundamenteel niet in staat is om de totale vraag in stand te houden en het probleem van “onderconsumptie” te overwinnen. Werkenden krijgen in hun loonpakketten nooit de volledige som van de waarde die ze creëren. De meerwaarde gaat naar de bazen, wat betekent dat de werkenden, die ook een groot deel van de consumenten uitmaken, niet alles kunnen terugkopen wat ze produceren, wat resulteert in periodieke crises van overproductie. Dergelijke crises zijn niet automatisch, want veel goederen die door arbeiders worden geproduceerd zijn bestemd voor consumptie door de kapitalisten of de superrijken, zoals luxeproducten en kapitaalgoederen zoals machines voor productie en fabricage. Deze goederen verschillen van de goederen die door werkenden worden geconsumeerd, zoals levensmiddelen, kleding, auto’s …

    Er zijn andere manieren om deze tegenstrijdigheid tijdelijk te omzeilen om te voorkomen dat het systeem in een onmiddellijke crisis terechtkomt, of om dit te vertragen. In de VS bijvoorbeeld, waar de reële lonen sinds de jaren 1970 zijn gestagneerd en waar de consumentenbestedingen 70% van de economische groei voor hun rekening nemen, zijn de uitgaven van de werkenden aangewakkerd door de uitbreiding van goedkope kredieten – wat heeft geleid tot een recordniveau van de particuliere schuldenlast. Maar op een gegeven moment moeten deze kredietzeepbellen uiteenspatten, en de crisis keert sterker terug.

    De uitzondering van de naoorlogse hausse

    De periode waarin het keynesiaanse gedachtegoed hoogtij vierde viel samen met de zogenaamde “Gouden Eeuw” van het kapitalisme. Dit is de enorme economische expansie die volgde op de Tweede Wereldoorlog. De verwoesting van steden, infrastructuur en industrie tijdens de oorlog en de wederopbouw van de kapitalistische economieën van West-Europa resulteerden in het herstel van de winstcijfers van de kapitalistische klasse. Deze hausse, gecombineerd met de macht van de georganiseerde arbeidersbeweging en de dreiging van de zich uitbreidende stalinistische wereld (die met een groter prestige uit de oorlog kwam), leidde ertoe dat het systeem belangrijke toegevingen deed aan de arbeidersklasse om het potentieel voor sociale onrust te ondermijnen.

    Het Amerikaanse imperialisme, dat ongedeerd uit de oorlog kwam, regeerde nu oppermachtig in het wereldkapitalisme en de instellingen die het in 1944 tijdens de conferentie van Bretton Woods (die Keynes heeft bijgewoond) oprichtte, namelijk de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Deze instellingen speelden een belangrijke rol in de bevordering van het beleid van staatsinterventie. Er was een aanzienlijke verhoging van de levensstandaard van de werkenden, zeker in de ontwikkelde kapitalistische landen. Dit gebeurde door middel van stijgende lonen en overheidsuitgaven die gebruikt werden voor gratis gezondheidszorg, onderwijs en sociale huisvesting. Een groter deel van de economie was in overheidseigendom, wat vaak een ‘gemengde economie’ wordt genoemd.

    De mate waarin de Keynesiaanse ideeën de orthodoxie van het wereldwijde kapitalisme werden, werd misschien wel het best samengevat door de Amerikaanse president Richard Nixon in zijn beroemde verklaring in 1971: “we zijn nu allemaal Keynesianen.” Onder druk van een militante arbeidersbeweging in de VS, en tegen de achtergrond van de Vietnamoorlog en een explosie van de strijd voor de bevrijding van zwarten, vrouwen en LGBT’s, voerde zijn regime hervormingen door die volledig indruisten tegen zijn politieke instincten. Hij was niet alleen een havik uit de Koude Oorlog, maar had zijn carrière ook opgebouwd uit het aanvallen van “grote overheidsuitgaven” in de New Deal. Zijn beleid omvatte de invoering van federale controles op de prijzen van olie en gas, gezondheids- en veiligheidswetgeving op de werkplek en de oprichting van het Environmental Protection Agency (EPA).

    Volgelingen van Keynes, van divers pluimage, kijken naar de naoorlogse periode om de geldigheid van zijn ideeën te bewijzen. Ze leggen echter niet uit waarom deze periode van ongekende groei halverwege de jaren 1970 plaats maakte voor kapitalistische crisis. Tegen het eind van de jaren 1960 leidde de groeiende kapitalistische concurrentie tussen de VS enerzijds en de heropgebouwde kapitalistische economieën van Duitsland en Japan anderzijds, en het bestaan van een machtige arbeidersbeweging die de lonen en arbeidersvoorwaarden verdedigde, tot dalende winstcijfers. De kapitalistische investeringen droogden op, wat resulteerde in een periode van “stagflatie” – een combinatie van inflatie, waarbij de lonen werden ondermijnd door torenhoge prijzen, en stagnerende groei – gedurende een groot deel van de jaren 1970 en het begin van de jaren 1980.

    De winstgevendheid en de winstvoeten konden alleen worden hersteld door het aandeel van de rijkdom in de samenleving dat naar arbeid gaat aan te tasten ten gunste van het kapitaal. Dit betekende een verlaging van de lonen en de overheidsinvesteringen die het “sociale loon” van de arbeidersklasse financierden, wat een frontale aanval op de macht van de georganiseerde arbeidersklasse noodzakelijk maakte.

    De opkomst en het verval van het neoliberalisme

    Net zoals de ideeën van Keynes opgang kenden in het kapitalistische establishment als reactie op de crisis van de jaren 1930, zorgde de crisis van de jaren 1970 ervoor dat de kapitalisten afstand namen van het keynesianisme. Het einde van de naoorlogse hausse maakte dat uitgekeken werd naar een beleid dat bekend staat als “monetarisme” of “neoliberalisme.” Vooraanstaande voorstanders van deze ideeën waren onder meer Milton Friedman en zijn volgelingen in de Chicago School, en het eerste laboratorium om hun ideeën te testen was Chili, na de door de CIA gesteunde omverwerping van de linkse regering van Salvador Allende, en de vestiging van de dictatuur onder Augusto Pinochet. De meest prominente boegbeelden en kruisvaarders voor het neoliberalisme in de ontwikkelde kapitalistische landen waren Margaret Thatcher en Ronald Reagan. Centraal in hun project stond een oorlog tegen de georganiseerde arbeidersklasse, met name in de staking van de luchtverkeersleiders in de VS (1981) en de mijnwerkersstaking in Groot-Brittannië (1984-1985).

    Het beleid van het neoliberalisme bestond uit het privatiseren van de openbare diensten, het snijden in de sociale uitgaven, het dereguleren van de financiële markten, het afschaffen van de kapitaalcontroles en het aanvallen van de lonen en omstandigheden op de werkplek. In wezen betekende dit dat hardnekkige beperkingen op het vermogen van bazen om de arbeidersklasse genadeloos uit te buiten werden afgebouwd. In plaats van Keynesiaanse begrotingstekorten waarbij meer werd uitgegeven dan er binnenkwam, kwam er een strak regime voor de begrotingen van de kapitalistische staten (hoewel dit in het geval van de VS nooit is nageleefd). De Europese Unie, een belangrijke drijvende kracht achter het neoliberalisme, heeft ervoor gezorgd dat alle EU-staten een stelsel van besparingen in hun wetten hebben opgenomen, door strikte regels in te voeren met betrekking tot de begrotingstekorten en de staatsschuld, waardoor wordt voorkomen dat deze respectievelijk meer dan 3% en 60% van het bbp bedragen. Dit beleid werd streng gehandhaafd in de context van de crisis in de eurozone van de afgelopen tien jaar, met bijzonder verwoestende gevolgen in Griekenland.

    Een factor die de neoliberale ideologie versterkte was de ineenstorting van de stalinistische regimes in de Sovjet-Unie en Oost-Europa in de periode 1989-1991. Deze ineenstorting kwam er als gevolg van het misdadige wanbeleid van de onverkozen heersende bureaucratische kaste. Het staatseigendom en de planning van de economie werden voorgesteld als inherent inefficiënt, wat onvermijdelijk zou leiden tot een verlaging van de levensstandaard. Dit werd niet alleen gebruikt om het idee van socialisme in het algemeen te ondermijnen, maar ook om de privatisering van de openbare diensten en een verdere deregulering van de financiële markten te stimuleren. Deze argumentatie werd omarmd door de leiders van de massa-organisaties van de arbeidersklasse. In Groot-Brittannië dumpte “New Labour” onder leiding van Tony Blair “clausule vier” van de statuten van de partij waarin werd gepleit voor de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie.

    De doorvoering van het neoliberale beleid in de kapitalistische landen gebeurde niet uniform en de staat speelt nog steeds een cruciale rol in de kapitalistische ontwikkeling, in tegenstelling tot de mantra van “de onzichtbare hand van de markt”. Zelfs onder Ronald Reagan was er in de VS een vorm van ‘gemilitariseerd keynesianisme’, waarbij de overheidsuitgaven voor bewapening massaal toenamen.

    In de jaren 1990 en 2000, na de ineenstorting van de vastgoedzeepbel en de daaropvolgende recessie, hebben de Japanse regeringen, toen de op één na grootste economie ter wereld, een reeks grote stimuleringsprogramma’s uitgevoerd die gepaard gingen met massale investeringen in de openbare infrastructuur. In Europa en de VS werden na de crash van 2008-2009 stimuleringsmaatregelen genomen en staten hebben via hun centrale banken een cruciale rol gespeeld bij het overeind houden van de kapitalistische economie door middel van Quantitative Easing (QE), d.w.z. het drukken van geld en het verlagen van de rentetarieven om de kapitalistische investeringen te bevorderen. Geen van deze beleidsmaatregelen, noch in Japan, noch in de VS of Europa, heeft bijgedragen aan het overwinnen van de structurele zwakheden van het kapitalisme van vandaag.

    Halfslachtige reformistische maatregelen volstaan niet

    Angst voor een terugkeer van een sterke arbeidersklasse in dit tijdperk van economische, sociale en politieke instabiliteit betekent ook een mogelijke terugkeer van keynesiaanse maatregelen in de vorm van meer overheidsingrijpen in de economie. De coronacrisis heeft deze trend al versneld. Een dergelijk beleid is echter geen socialisme, zoals Bernie Sanders ten onrechte beweert. Het zijn veeleer hervormingen die worden doorgevoerd in het kader van het privaat eigendom van de industrie en de financiën en de heerschappij van de private winst. Toch zal de uitvoering ervan de mantra van Thatcher doorprikken dat “er geen alternatief is” voor de bestaande economische orde.

    De ideeën van Keynes zullen ongetwijfeld gebruikt blijven worden door de reformistische stromingen in nieuwe linkse bewegingen en partijen. Ze zullen zich daarin aangemoedigd voelen naarmate het neoliberale kapitalisme ideologisch ondermijnd raakt, zelfs indien de heersende klasse nog steeds een neoliberaal beleid voert in opdracht van het grootkapitaal en de bankiers. Hun programma’s zullen echter botsen op de realiteit van het centrale belangenconflict in het hart van dit systeem: de behoeften van de kapitalistische klasse en die van de arbeidersmeerderheid kunnen niet vreedzaam naast elkaar bestaan, hoe “gemengd” de economie ook wordt.

    Revolutionaire socialisten zullen natuurlijk strijden voor hervormingen zoals overheidsinvesteringen om jobs te creëren, het verhogen van de lonen van werkenden … die zowel door reformisten als door Keynesianen worden bepleit. We zullen dit echter koppelen aan de noodzaak van een bredere radicale verandering. Het kapitalisme is gebaseerd op crises, die in de 21e eeuw steeds ernstiger worden. De accumulatie van kapitaal en rijkdom door de miljardairklasse kan alleen gebeuren ten koste van onze levensstandaard, onze gezondheid en ons milieu.

    Er is echter een reëel alternatief: een alternatief dat zich niet beperkt tot pogingen om aspecten van het roofzuchtige marktsysteem aan banden te leggen, maar dat de drang om winst te maken vervangt door de drang om in de behoeften van de mensen te voorzien. Dat is een alternatief dat de marktanarchie vervangt door een rationele, democratische planning van de economie; dat de heerschappij van een kleine elite vervangt door de heerschappij van de immense meerderheid. Zo’n socialistisch alternatief kan alleen worden bereikt door, in de woorden van Karl Marx, “de onteigenaars te onteigenen”. Dat wil zeggen: de rijkdom en de middelen die de werkende mensen creëren in beslag nemen en onder hun beheer en controle in publiek bezit brengen. Op die manier wordt de basis gelegd voor een internationale socialistische samenleving waarin onze planeet wordt beschermd en de mensheid zich ten volle kan ontplooien.

     

    Voetnoten

    1. “Half of world’s workers ‘at immediate risk of losing livelihood due to coronavirus”, The Guardian, 29 April 2020,
    2. https://www.ictu.ie/press/diary/2010/10/12/building-an-alternative-vision-skidelsky-lecture/
    3. Brendan Ogle, From Bended Knee to a New Republic: How the Fight for Water is Changing Ireland, Liffey Press (2016), p.32
    4. “Open Letter to President Roosevelt”, New York Times, 31 December 1933
  • Hoe kunnen we het programma van Corbyn effectief realiseren?

    Foto: Paul Mattson
    Foto: Paul Mattson

    Het IMF roept op tot overheidsinterventies om de zieltogende wereldeconomie te stimuleren. Velen ter linkerzijde stellen ook Keynesiaanse maatregelen voor. Betekent dit dat het IMF een door Corbyn geleide regering in Groot-Brittannië zou verwelkomen? Indien niet, waarom niet? In dit dossier uit het magazine ‘Socialism Today’ gaat Hannah Sell in op de economische en politieke kwesties van dit debat.

    Vanaf de jaren 1980 werden neoliberale economische maatregelen amper betwist. Acht jaar na het uitbreken van de wereldwijde economische crisis, zijn er enkele kapitalistische commentatoren die het neoliberalisme afschrijven. Die conclusie trekken ze uit de oproepen van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), jarenlang een evangelist voor het neoliberalisme, tot “krachtige acties” om uit de val van “lage groei” te geraken die volgens het IMF leidt tot groeiend ongenoegen onder de bevolking.

    Een eerste mogelijke actie die voorgesteld wordt, is het opdrijven van overheidsinvesteringen in publieke werken. Er wordt meteen aan toegevoegd dat dit moet gebeuren waar er “fiscale ruimte voor is.” Maar toch stelt het IMF dat de “historisch lage rentevoeten een uitstekende gelegenheid bieden om de publieke investeringen op te voeren en de infrastructuur te verbeteren.” Dit is een oproep tot Keynesiaanse maatregelen, algemeen worden dergelijke maatregelen omschreven als een grotere overheidstussenkomst om de vraag te stimuleren en zo een kapitalistische crisis te verzachten of te vermijden.

    Op basis van deze bocht denken sommigen ter linkerzijde dat er veel meer politieke ruimte ontstaan is voor een linkse regering die Keynesiaanse maatregelen doorvoert. Jeremy Corbyn zou volgens deze stemmen veel meer mogelijkheden hebben dan linkse Labour-premiers in het verleden. Zo stelt Paul Mason bijvoorbeeld dat we “aan de andere kant van het neoliberale tijdperk staan, als economisch model is het geschiedenis.” Hij voegt eraan toe: “vandaag is de tijd rijp voor het idee dat het neoliberalisme voorbij is, dat de overheid de markt moet vormgeven, controleren en soms onderdrukken, dat besparingen zelfvernietigend zijn, dat meer oorlogsvoering geen einde zal maken aan de chaos en onrechtvaardigheid die Bush en Blair in het Midden-Oosten gebracht hebben.” (‘The Parallels Between Jeremy Corbyn And Michael Foot Are Almost All False’, The Guardian, 15 augustus).

    Inzake de mogelijke brede steun voor een door Corbyn geleide Labour-regering heeft Mason 100% gelijk. Maar hij wil meer dan dat zeggen. Hij suggereert dat er vandaag vanuit de kapitalistische staat minder verzet tegen zo’n regering zou zijn. “De rechtstaat staat sterker. Iedereen in de beweging rond Tony Benn voelde aan dat de wettelijke instanties erg zwak waren, de politie, veiligheidsdiensten en het gerecht waren sterk gepolitiseerd, de grondwet was zo beperkt dat het scenario van de novelle ‘A Very British Coup’ niet paranoïde was. Vandaag is de geheime staat groot, maar ze staat onder sterkere controle. Een linkse Labour-regering – ofwel alleen ofwel in coalitie met linkse nationalisten – zou wellicht relatief gespaard blijven van politieke sabotage door de staat.”

    Dit rooskleurig beeld van de toekomst wordt niet onderbouwd met empirisch bewijs van de afgelopen maanden. De wijze waarop Jeremy Corbyn aangepakt werd door de gevestigde media (niet in het minst de publieke omroep BBC), de Tories en de pro-kapitalistische vleugel van Labour wijst niet bepaald op een aanvaarding van de mogelijkheid van een linkse regering. Integendeel, zoals Tony Blair stelde, zien ze daarin een “te gevaarlijk experiment” dat met alle mogelijke middelen moet voorkomen worden.

    De standpunten van de kapitalistische rechtbanken wijzen evenmin op neutraliteit. In een wanhopige poging om de resultaten voor Corbyn te ondermijnen, besloten drie rechters van het Hof van Beroep unaniem om de gerechtelijke beslissing te vernietigen die de 130.000 mensen die sinds 12 januari 2016 lid werden van Labour te laten meestemmen in de voorzittersverkiezingen. Een indicatie van de afwezigheid van echte ‘neutraliteit’ zien we in het feit dat een van de drie rechters, Lord Justice Sales, door Tony Blair zelf aangesteld werd als nieuwe koninklijke raadgever en onder de regering van New Labour de best verdienende advocaat van het land was. Hij zorgde onder meer voor een juridische argumentatie van het verzet van Blair tegen een onderzoek naar de oorlog in Irak.

    John McDonnell, begrotingsminister in het schaduwkabinet van Labour, vatte goed samen van waar de vijandigheid tegen hem en Jeremy komt: “Laat ons duidelijk zijn, dit heeft niets met Jeremy Corbyn als individu te maken. Het gaat om jullie. Dit is het establishment dat jullie zegt: hoe durven jullie een socialist te verkiezen als Labour-voorzitter. Dit is de 1% die de 99% zegt om terug in de rij te gaan staan, terug in de mand te gaan liggen. Ze willen dat politiek zich beperkt tot het roteren van de politieke elite, los van de reële wereld maar vooral gedomineerd door het financiewezen en het grootkapitaal uit de City of London.” (The Guardian 13 september)

    Angst voor een massabeweging

    Hoe komt het dan dat het IMF enerzijds oproept tot Keynesiaanse maatregelen en Jeremy Corbyn anderzijds zo hard aangepakt wordt als hij dergelijke maatregelen voorstelt? Zijn eisen zoals de invoering van een minimumloon van 10 pond per uur, massale bouw van sociale woningen en gratis onderwijs, hebben honderdduizenden mensen enthousiast gemaakt. Nochtans blijft het beperkt tot een Keynesiaans programma dat socialisten wel steunen, ook al gaan ze tegelijkertijd verder. Het programma van Labour onder Michael Foot ging een pak verder dan wat Corbyn vandaag voorstelt. Het verkiezingsmanifest van 1983 bijvoorbeeld riep op tot de “terugkeer naar publiek bezit van de publieke bezittingen en rechten die door de Tories werden uitverkocht, met een compensatie die beperkt blijft tot wat de overheid kreeg toen deze bezittingen geprivatiseerd werden.” Het verkiezingsmanifest van 1983 was beperkter dan de Alternative Economic Strategy die destijds door de linkerzijde van Labour, waaronder Corbyn, verdedigd werd. Dat alternatieve programma riep onder meer op tot het publieke bezit van de financiële instellingen.

    Vandaag eist Corbyn een hernationalisatie van de gezondheidszorg en de spoorwegen (op geleidelijke wijze naarmate de bestaande contracten aflopen), maar niet van andere sectoren en diensten die sinds begin jaren 1980 geprivatiseerd werden. Hij roept niet op tot de nationalisatie van de banken. Zijn beleid voor een publieke nationale investeringsbank die 500 miljoen pond investeert in snel internet, energie, transport en huisvesting blijft beperkt tot het niveau van de ‘krachtige acties’ waartoe het IMF oproept.

    Het IMF roept op tot actie om een verdere groei van ‘ongenoegen’ onder de bevolking tegen te gaan. De oproep heeft als doel om een beweging die het systeem bedreigt te vermijden. Het IMF begrijpt minstens op beperkte schaal dat de enorme groei van ongelijkheid samen met de afname van de levensstandaard van de meerderheid van de bevolking kan leiden tot een revolte tegen het systeem dat het verdedigt. De kapitalisten zijn overigens bang dat de beweging achter Corbyn in die richting zou gaan. Ze hebben gelijk. Het is een uitdrukking van de enorme opgestapelde woede onder miljoenen mensen. De lonen in Groot-Brittannië zijn er met meer dan 10% op achteruitgegaan, in de ontwikkelde kapitalistische landen kende enkel Griekenland een grotere val. De openbare diensten en uitkeringen werden afgebouwd. Een miljoen Britten is nu afhankelijk van voedselbanken.

    De kapitalistische klasse vreest terecht dat de groeiende steun voor Corbyn in de voorzittersverkiezingen slechts het begin is. Het breed gedragen enthousiasme voor een door Corbyn geleide regering kan, zeker indien zo’n regering tegen de achtergrond van een hernieuwde economische crisis aan de macht komt, deze veel verder duwen dan het huidige bescheiden programma van Corbyn. Het kan de regering aanzetten tot het nemen van socialistische maatregelen die de kapitalistische heerschappij bedreigen. Het is dan ook niet onlogisch dat de kapitalistische klasse zich zo verzet tegen zelfs de bescheiden voorstellen van Jeremy Corbyn.

    Druk op linkse regeringen

    Zoals het establishment er nu alles aan doet om te vermijden dat Corbyn de volgende premier wordt, zo zou het ook een regering onder leiding van Corbyn saboteren. Het is naïef te denken dat de enorme druk op Syriza in Griekenland, niet in het minst door het IMF, om te capituleren en de besparingen te aanvaarden geen navolging zou krijgen indien er een linkse regering in Groot-Brittannië komt. Het klopt dat Griekenland een zwakke economie binnen de eurozone was waardoor dit kon uitgespeeld worden door het internationale kapitalisme om Alexis Tsipras in de pas te doen lopen, maar dit betekent niet dat het internationale kapitalisme stilzwijgend zou toekijken indien de vijfde grootste economie ter wereld een linkse regering zou verkiezen.

    Dit betekent uiteraard niet dat er geen socialistisch beleid moet gevoerd worden. Met een vastberaden beweging van de werkende klasse en een vooruitziende leiding, zouden de kapitalisten niet in staat zijn om een socialistische regering te stoppen bij het doorvoeren van een links beleid. Ook in Griekenland had het resultaat er anders kunnen uitzien indien de leiding van Syriza niet gecapituleerd had maar dezelfde vastberadenheid aan de dag had gelegd als de Griekse werkenden en armen.

    De druk op een Corbyn-regering zou vergelijkbaar zijn met de ervaring van de Franse PS-regering onder François Mitterand in 1981. Die regering kwam aan de macht op een golf van enthousiasme. De verkiezing van Mitterand leidde tot feestgewoel op de straten. De regering had een programma met onder meer een verhoging van het minimumloon met 10%, de invoering van een 39-urenweek, hogere pensioenen en de nationalisatie van een aantal grote bedrijven en banken. Een aantal van deze hervormingen werden aanvankelijk doorgevoerd, maar de regering werd aangevallen door het Franse en het internationale kapitalisme en de markten. Na amper 100 dagen maakte de regering een bocht.

    De Financial Times stelde daar destijds over: “De Franse regering is een campagne gestart om de angst bij de werkgevers voor een socialistische regering weg te nemen en om de investeringen te stimuleren. Mitterand zei dat er geen sprake van was om zich te moeien met de beslissingsmacht van de werkgevers of om hen een veto over afdankingen op te leggen.” (8 september 1981). Dit was het begin van een lange terugtocht. Na maanden van kapitaalvlucht werd de munt twee keer gedevalueerd. In juni 1982 werd een loonstop ingevoerd en de publieke uitgaven werden met 20 miljoen Franse Frank verminderd in wat vandaag omschreven zou worden als een besparingsbeleid.

    In Groot-Brittannië was er van 1974 tot 1976 een Labour-regering onder Harold Wilson. Die was veel bescheidener dan Mitterand, er werd slechts geprobeerd om de belastingen voor de grote bedrijven wat te verhogen. De kapitalistische klasse voerde een grote campagne hiertegen en dreigde met een kapitaalstaking. Het resultaat was dat de voorstellen zodanig afgezwakt werden dat er niets van overbleef.

    Het neoliberale tijdperk

    Paul Mason stelt dat deze ervaringen vandaag minder relevant zijn omdat ze plaatsvonden aan de start van de wereldwijde opmars van het neoliberalisme, terwijl dit tijdperk vandaag aan zijn einde komt. Het klopt dat Mitterand aan de macht kwam op een ogenblik dat het kapitalisme wereldwijd in de richting ging van wat nu neoliberalisme genoemd wordt. Wereldwijd probeerden de kapitalistische klassen om zoveel mogelijk verworvenheden van de arbeidersklasse uit de naoorlogse periode van economische groei (1950-73) terug te draaien.

    Het Keynesiaanse beleid van de na-oorlogse periode werd vervangen door het nieuwe mantra van het neoliberalisme dat de winsten op peil probeerde te houden door de lonen te drukken en de openbare diensten te privatiseren of af te bouwen. Deze aanval op de werkende klasse ging gepaard met technologische veranderingen die een enorme globalisering mogelijk maakten en een drastische toename van de dominantie van het financiekapitaal. In dezelfde periode was er een belangrijke overwinning voor het kapitalisme met het stagneren en uiteindelijk de val van het stalinisme.

    Decennia van neoliberalisme later, is de pendule heel ver in de richting van de kapitalistische klasse doorgeslagen. Tal van maatregelen die de meerderheid van de bevolking ten goede kwamen en noodgedwongen aanvaard werden door de kapitalisten, worden vandaag als radicaal en onaanvaardbaar beschouwd. Jeremy Corbyn verdedigt bijvoorbeeld de erg populaire eis van gratis hoger onderwijs en dit ondanks hardnekkig verzet door de rechterzijde van Labour. Deze eis wordt vandaag als ‘extreem’ gezien, maar vroeger werd dit algemeen aanvaard. De eerste inschrijvingsgelden werden pas in 1998 door New Labour ingevoerd. Op dat ogenblik waarschuwde de voorganger van Blair, de conservatief John Major, ervoor dat het invoeren van inschrijvingsgeld wel eens te ver zou kunnen gaan.

    De afgelopen 30 jaar is het aandeel van de rijkdom die naar de arbeidersklasse ging drastisch afgenomen. Zo nam het aandeel van het netto-inkomen (na belastingen) van de 1% grootste belastingbetalers toe van ongeveer 4% in 1978 tot 10% in 2000. Het aandeel van het nationale inkomen dat naar de 60% armsten ging, daalde van 40% in 1977 naar 33% in 2008. (Stewart Lansley, The Cost of Inequality). Sindsdien is het enkel nog erger geworden. Oxfam merkte op dat de 62 rijkste individuen ter wereld evenveel bezitten als de armste helft van de wereldbevolking. Dit was enkel mogelijk door een aanhoudende aanval op de werkende klasse en de armen. Arbeidsvoorwaarden en lonen werden afgebouwd. Openbare diensten werden massaal geprivatiseerd. Het mantra van besparingen domineert.

    De verandering van een Keynesiaans beleid naar het neoliberalisme was niet het gevolg van een abstracte beleidsverandering, zo werkt het kapitalisme niet. Het is een blind systeem dat gedreven wordt door de winstmaximalisatie. De na-oorlogse economische groei bereikte zijn limieten en zette hierdoor druk op de winsten. Dit is waarom het kapitalisme het Keynesianisme achter zich liet.

    In tegenstelling tot wat veel Keynesiaanse economen denken, was het evenmin het Keynesiaanse beleid dat leidde tot de na-oorlogse economische groei. Dat kwam eerder door een combinatie van factoren. De toegenomen sterkte van de werkende klasse aan het einde van de Tweede Wereldoorlog zorgde er samen met de toenmalige kracht van de geplande economieën (zelfs indien het karikaturen van socialisme waren) in het Oostblok voor dat de kapitalistische klassen wel toegevingen moesten doen aan de arbeidersklasse. Het systeem was bedreigd door het stalinisme. Dit zorgde er ook voor dat de grote kapitalistische machten hun onderlinge tegenstellingen naar de achtergrond verdreven. De VS ging over tot het deels financieren van de heropbouw in Japan en West-Duitsland die konden uitgroeien tot wereldmachten.

    Daarbovenop was er een tijdlang een hoge vraag die gecombineerd werd met nieuwe methoden van massaproductie. Veel van die methoden bestonden al decennia, maar konden pas succesvol toegepast worden na de vernietiging van de oude industrie in de oorlog. Dit leidde tot een langere periode van investeringen en hoge winsten, ondanks de grotere belastingdruk. Deze korte ‘gouden periode’ voor het kapitalisme was uitzonderlijk. Na afloop ervan konden de kapitalisten hun winsten enkel herstellen door de arbeidersklasse aan te vallen.

    Ze slaagden er echter niet in om hun systeem gezond te maken. De tegenstellingen werden integendeel enkel nog groter, wat uiteindelijk zou leiden tot de vreselijke economische crisis vanaf 2008 waarvan het kapitalisme nog niet hersteld is. Langdurige stagnatie is nu het beste waar de kapitalisten op kunnen hopen. Ze zien toe op een steeds gebrekkiger systeem. De periode van het einde van de na-oorlogse groei tot aan de crisis van 2008 werd gekenmerkt door een algemeen lagere groei en een inkrimping van de industrie in de ontwikkelde kapitalistische landen. De productiviteitsgroei (de output per werkende), een belangrijke indicator voor de gezondheid van het kapitalisme, staat al laag sinds midden jaren 1970.

    Keynesianisme voor de rijken

    De winsten werden hersteld door het aandeel voor de kapitalisten te vergroten ten koste van dat van de werkende klasse. Dit heeft echter de reeds bestaande problemen verergerd, zoals het gebrek aan vraag aangezien de dalende levensstandaard maakt dat de meerderheid van de bevolking de geproduceerde goederen niet meer kan ‘terugkopen’. Gedurende een periode leek dit opgelost te zijn met een golf van goedkope kredieten, waardoor werkenden veel meer uitgaven dan ze zich konden permitteren. Deze enorme zeepbel in de economie was verbonden met de enorme toename van financiële speculatie door de kapitalistische klasse. Er werd steeds meer gespeculeerd omdat dit het meest winstgevende voor hen was. Dit leidde tot een reeks zeepbellen die op een bepaald ogenblik wel moesten barsten en leiden tot een wereldwijde crisis.

    In tegenstelling tot de nasleep van de crash in 1929, kwamen er na 2008 aanvankelijk gecoördineerde acties van de kapitalistische machten om de effecten van de crisis te verzachten. Regeringen kwamen tussen om banken te nationaliseren zodat deze niet zouden instorten. Er kwamen bijzonder lage rentevoeten en tegelijk werden grote sommen cash in de economie gepompt. Tussen 2008 en 2015 kocht de Amerikaanse Federal Reserve voor 3.700 miljard dollar obligaties. De Britse regering pompte tussen 2009 en 2015 via quantitative easing 375 miljard pond in de economie. In augustus werd beloofd dat er nog eens voor 60 miljard pond aan obligaties zouden opgekocht worden.

    Moest deze 375 miljard pond rechtstreeks aan de bevolking uitgedeeld zijn, dan had elk gezin 24.000 pond gekregen. Maar het geld ging grotendeels naar de 1% rijksten, eigenlijk vooral naar de 0,1% rijksten. Dit ‘Keynesianisme voor de rijken’ werd vanaf 2010 gecombineerd met een nieuwe ronde van brutale neoliberale besparingen voor de rest van de bevolking. De beurzen veerden terug op, de winsten werden hersteld. De 0,1% rijksten gebruikten de economische crisis om zich een nog groter aandeel van de totale rijkdom toe te eigenen en dit ten koste van de meerderheid van de bevolking. Het besparingsbeleid heeft de onderliggende crisis van het kapitalisme niet opgelost, maar de winsten van de kapitalisten werden op korte termijn wel hersteld.

    Dilemma voor kapitalisten

    Met de dalende wereldwijde groeicijfers en de angst voor een nieuwe ernstige crisis, zijn de maatregelen die de grote kapitalistische machten konden inzetten in de vorige fase van de crisis grotendeels opgebruikt. Het IMF zoekt naar nieuwe opties en moedigt zelfs traditionele Keynesiaanse maatregelen aan. Kapitalistische regeringen zijn echter terughoudend om dat advies te volgen. Veel Keynesianen gebruiken vooral het voorbeeld van de ‘New Deal’ in de VS in de jaren 1930 als basis voor wat vandaag nodig is. Maar toen was de VS het enige kapitalistische land dat voldoende reserves had om dergelijke maatregelen door te voeren. Vandaag is de VS nog steeds het machtigste kapitalistische land, maar het staat veel zwakker en kan niet zomaar een ernstig Keynesiaans programma doorvoeren.

    Elke poging om de 1% rijksten via hogere belastingen te laten betalen, zal hard bestreden worden door de kapitalistische klasse. De ‘nationalisatie van de schulden’ die in de VS en elders werd doorgevoerd om de ineenstorting van het financieel stelsel te voorkomen, heeft een schuldenberg opgeleverd. Gelijk welke nieuwe stimulusmaatregelen die op voldoende schaal doorgevoerd worden om een effect te hebben, zullen die schulden nog verder doen aangroeien. Een groot deel van de schulden zal nooit terugbetaald worden. Er is een reëel risico dat de markten gelijk welk land dat tot dergelijke maatregelen overgaat meteen afstraft waarbij dit kan leiden tot een nieuwe wereldwijde financiële crisis.

    Geen enkele nationale regering (ook die in de VS niet) wil de eerste zijn die omvangrijke Keynesiaanse maatregelen doorvoert. Ze vrezen dat ze geld zullen uitgeven om de vraag te stimuleren waarbij andere kapitalistische machten de vruchten plukken door hun goederen te verkopen. Het feit dat er zelfs terughoudendheid is om op nationaal vlak te investeren, toont hoe utopisch de eis van Syriza was voor een nieuw Marshallplan. Tsipras vroeg een conferentie om de schulden kwijt te schelden, “zoals de Londense conferentie van 1953 toen ongeveer 60% van de Duitse schulden kwijtgescholden werden.” (The Guardian 10 december 2013). De Amerikaanse economie is vandaag veel zwakker dan toen, ook al zou het redden van Griekenland veel minder kosten dan het Marshallplan. Dat laatste plan was tussen 1948 en 1952 goed voor 5% van het BBP van de VS in 1948. De Griekse economie in zijn geheel is goed voor amper 0,3% van het wereldwijde BBP.

    De trojka – het IMF, de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie – weigerde om de Griekse schulden kwijt te schelden uit angst dat dit de werkenden doorheen Europa de boodschap zou geven dat verzet tegen het besparingsbeleid mogelijk is. Het was ook een weerspiegeling van een wereldsituatie waarin er niet langer één centrale kapitalistische supermacht is die de wereld domineert en daar een zekere verantwoordelijkheid voor draagt. De ineenstorting van het stalinisme heeft de lijm van een gezamenlijke bedreiging voor alle kapitalistische landen weggenomen waardoor er een forse toename van inter-imperialistische spanningen is.

    Internationaal perspectief

    Keynesiaanse maatregelen zouden niet volstaan om de kapitalistische crisis op te lossen. Keynesianen denken dat de sleutel tot het oplossen van de crisis bestaat uit het stimuleren van de vraag waarop het systeem terug in gang schiet en kapitalisten aangemoedigd worden om de investeringen op te drijven. Het klopt dat de afnemende vraag als gevolg van het harde besparingsbeleid de economische crisis erger heeft gemaakt. Indien de inkomens van de werkenden verhoogd waren door Keynesiaanse maatregelen zou dit de situatie verzacht hebben. Maar het zou niet noodzakelijk tot een significante toename van investeringen door kapitalisten geleid hebben.

    Zelfs in de periode voor 2008, toen de vraag door goedkoop consumentenkrediet kunstmatig hoog gehouden werd, waren er weinig investeringen omdat de kapitalistische klasse deze onvoldoende winstgevend vond.

    Betekent dit dat meer omvangrijke Keynesiaanse maatregelen uitgevoerd door de kapitalistische klasse in de toekomst onmogelijk zijn? Zeker niet. Geconfronteerd met massabewegingen van de arbeidersklasse waarbij het bestaan van dit systeem bedreigd wordt, kan de kapitalistische klasse gedwongen worden tot verregaande maatregelen. John Maynard Keynes zelf erkende dat zijn theorieën tot doel hadden om revolutie te voorkomen. Het is echter een ernstige fout indien gedacht wordt dat de kapitalistische klasse in Groot-Brittannië er niet alles aan zal doen om te vermijden dat een door Corbyn geleide regering zijn programma doorvoert. Om daarin te slagen, zal er extraparlementaire actie nodig zijn. Dit betekent de mobilisatie van de arbeidersklasse om de maatregelen van de regering te ondersteunen.

    Om de regering te verdedigen tegen de onvermijdelijke sabotage door de kapitalisten moet er verder gegaan worden. De banken en financiële instellingen moeten genationaliseerd worden – niet gered waarbij de belastingbetalers opdraaien voor de winsten van de bankiers – waarbij ze beheerd worden onder democratische arbeiderscontrole. Dit zou het mogelijk maken om kredieten te voorzien voor de ontwikkeling van alle sectoren van de economie. Er zou ook kapitaalcontrole nodig zijn om een kapitaalvlucht tegen te gaan. Dergelijke maatregelen zouden ongetwijfeld op hard verzet van de kapitalisten botsen. Overheidstussenkomsten ten voordele van de werkende klasse werpen onvermijdelijk de noodzaak op van de nationalisatie van de grote bedrijven als basis voor een democratische planning van de productie door verkozen vertegenwoordigers van de werkenden en de bredere gemeenschap.

    Gelijk welke regering die zo’n beleid voert, moet de werkende klasse mobiliseren om het beleid te ondersteunen en moet een internationaal perspectief hebben gericht op samenwerking met de arbeidersbeweging in andere landen om tot een socialistische planning op internationaal niveau te komen. In een geglobaliseerde wereld zouden de gelijkenissen tussen de strijd van de werkende klasse in verschillende landen als gevolg kunnen hebben dat een linkse regering snel een breed gehoor vindt. Moest de door Corbyn geleide regering de onderhandelingen over de Brexit voeren op basis van een socialistisch programma, dan zou dit doorheen Europa een enorm effect hebben. Een socialistische regering in gelijk welk Europees land die breekt met het kapitalisme zou op enorme steun van de werkenden doorheen het continent kunnen rekenen, zeker in die landen die het hardst geraakt zijn door de besparingen.

    [divider]

    Kom naar een van onze meetings over Corbyn

    Klik op de afbeelding voor een grotere versie
    Klik op de afbeelding voor een grotere versie

    Groot-Brittannië zit in woelige waters. Sinds de Brexit zijn het de voorzittersverkiezingen voor Labour die de gemoederen doen oplaaien. Er is een regelrechte oorlog uitgebroken tussen de rechtse parlementaire vleugel van “Blairisten” en een revolte van onderuit die de linkse koers van Corbyn verkiest.

    Net als Sanders in de VS doet hij pleinen en zalen vollopen. Jong en oud gaat de straat op voor een uitgesproken anti-besparingsbeleid. Eisen zoals de hernationalisatie van de spoorwegen, een einde aan de loonmatiging, belangrijke investeringen in de nationale gezondsheidszorg en onderwijs zijn razend populair. ‘Versleten’ socialistische ideeen worden terug opgepikt. Jeremy Corbyn bezwijkt niet onder de druk van een racistisch discours zoals onze Vlaamse JC (John Crombez), maar roept op tot eenheid van de werkende klasse tegen oorlog, onderdrukking en uitbuiting.

    De parlementaire Labour-top huivert voor de mogelijkheid dat Corbyn op dit programma de volgende verkiezingen zou winnen. Corbyn heeft het potentieel in handen om van Labour een partij van en voor de werkende klasse te maken, met een actieve en mondige massabasis.

    Roger Bannister was in de jaren ’70 en ’80 lid van Militant in Liverpool, waar de Labour-gemeenteraad een zeer links en sociaal beleid voerde tegen Thatcher. Hij werd door de rechtervleugel van Labour uitgesloten wegens te socialistisch. Bannister is een gekende syndicalist in Unison en haalde bij de recente burgemeesterverkiezingen in Liverpool 5% voor TUSC (Trade Union & Socialist Coalition).

    De relevantie voor de sociale strijd in België

    Ook hier woedt de sociale strijd en groeit het ongenoegen tegen het rechtse besparingsbeleid. Eind 2014 deed een massale stakingsbeweging de regering Michel bijna vallen, maar de vakbondsleiding zette niet door, onder meer bij gebrek aan een politiek alternatief.

    Net als in Groot-Brittannië hebben de Vlaamse en Franstalige sociaal democratie meer dan 20 jaar een neoliberaal beleid gevoerd en verdedigd. De gevolgen voor onze gezondheidszorg, sociale sector, bejaardenzorg, onderwijs enzovoorts zijn dramatsich.

    Omdat er politiek geen uitweg lijkt, drukt het verzet zich vooral op syndicaal vlak uit. Maar de arbeidersbeweging heeft beide nodig: een vakbond vermag niets als ze haar strijd niet politiek kan vertalen. En een arbeiderspartij vermag niets als ze niet voortdurend gesteund en geduwd wordt door sociale strijd.

    Afwachten wat de volgende verkiezingen brengt kan catastrofaal zijn. Rechts kan opnieuw winnen, wanneer de beweging haar geen halt toeroept. Ook in België is een nieuwe massale arbeiderspartij met een actieve en mondige basis nodig.

    Eric Byl was tot begin ’90 actief bij de marxistische vleugel binnen de SP, lid van een lokaal SP-bestuur en jarenlang lid van het nationaal bureau van de Jongsocialisten. Hij is nu nationaal secretaris van de Linkse Socialistische Partij en verantwoordelijk voor haar syndicale werking.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop