Your cart is currently empty!
Tag: kapitalisme
-
Kapitalisme faalt op alle vlakken – Strijd voor socialisme nodig
Goed nieuws: pandemie of niet, er wordt winst gemaakt. Recordwinsten zelfs! Terwijl sinds maart meer dan 48 miljoen mensen hun job verloren in de VS, slaagden de 600 miljardairs van het land erin om 637 miljard dollar (ruwweg het BBP van Argentinië) aan hun fortuin toe te voegen. Andere records die het kapitalisme alvast breekt in 2020: dit jaar werd voor het eerst een temperatuur van meer dan 20 graden gemeten op Antarctica en er stond deze zomer nog meer Amazonewoud in brand dan vorig jaar.
Artikel door Fabian (Gent) uit maandblad ‘De Linkse Socialist’
Verschillende wetenschappers waarschuwen inmiddels dat de combinatie van klimaatopwarming en de zeer snelle afname van natuurlijk biotopen – door vervuiling, winstgerichte uitbreiding van bos- en landbouw – in de volgende decennia tot een ongeziene ineenstorting van de biodiversiteit op onze planeet zullen leiden. Dit zou alle andere ecologische problemen nog verder versterken en grote delen van de planeet nauwelijks bewoonbaar maken. We hoeven echter niet eens zo ver in de toekomst te kijken om een toekomst voor jongeren onder het kapitalisme te duiden.
Pandemie verdiept ongelijkheid nog verder
De aandelenkoersen staan terug hoog terwijl volgens de ILO (International Labour Organisation) tot 1,5 miljard mensen hun job dreigen te verliezen door de economische crisis. Waar de jongerenwerkloosheid voor de sanitaire en economische crisis al wijdverspreid waren, zullen jongeren nu ook des te harder geraakt worden door ontslagen, het niet hernieuwen van precaire contracten en minder nieuwe vacatures.
De Covid-lockdowns toonden duidelijk het verschil tussen opgroeien in een welgesteld of een (kans)arm gezin op vlak van onderwijs, vrijetijdsbesteding en zelfs toegang tot de openbare ruimte. De psychologische problemen stapelen zich op, het meest bij jongeren. Jongeren in achtergestelde wijken werden al snel opgejaagd wild voor de politie tijdens de lockdown, met zware repressie van zij die enkel konden kiezen tussen thuis zitten in een veel te krap appartement of op straat rondhangen. Bruut politiegeweld en ‘racial profiling’ werden hierbij de norm in heel wat Belgische gemeenten.
Aangezien weinig of geen regeringen er in slagen om een daadkrachtig beleid te voeren tegen de verspreiding van het virus, uit angst om winstbelangen in gevaar te brengen, wordt de focus gelegd op individuele gedragingen. De tekorten in de zorg, aan tests, tracing, infrastructuur voor veilig onderwijs of vrijetijdsbesteding worden gebruikt om ons te verdelen. Extreemrechts maakt hier gebruik van om bepaalde bevolkingsgroepen te viseren en haat en racisme op te poken.
Geldsluizen open…
Bij het uitbreken van de pandemie sprongen regeringen in veel landen op om gigantische sommen geld in de economie te pompen en zo het systeem overeind te houden. Honderden miljarden werden aan banken en bedrijven uitgedeeld en – om te zorgen dat de vraag naar producten en diensten niet volledig zou instorten – ook een paar euro’s of dollars aan werkenden en hun gezinnen, via systemen van tijdelijke werkloosheid.
Nu de eerste schok voorbij is beginnen kapitalisten en hun politieke vertegenwoordigers echter vooral na te denken over hoe ze hun winstvoeten kunnen herstellen. Dat kan enkel door jongeren en werkenden voor de crisis te laten betalen via werkloosheid, lage lonen, afbouw van sociale rechten, enz.
Symbolische ecotaksen kunnen wat geld in het laatje brengen maar een echte ecologische transitie van de economie is zowat het laatste op hun agenda, vanwege niet winstgevend.
Dit systeem heeft miljarden jongeren en werkenden niets meer te bieden dan armoede, ellende en verdeeldheid naast gezondheids- klimaat- en economische crisis.
Jongeren en werkenden tonen de weg vooruit
Zoals het op heel wat werkplekken de werkenden zelf waren die beschermingsmaatregelen tegen het virus afdwongen of simpelweg de toepassing van de opgelegde regels, waren het in Libanon jongeren van over heel het land die afzakten naar Beiroet om te helpen na de ontploffing, terwijl de overheid onmachtig toekeek. In Wit-Rusland zijn het ook de dagelijks protesterende jongeren en de stakende werkenden die de dictatuur van Loekasjenko doen wankelen.
Een verandering in toekomstperspectief kunnen we niet overlaten aan de kapitalisten en hun regeringen. Echte vooruitgang komt er door organisatie en strijd van (toekomstige) werkenden maar elke vooruitgang komt in het kapitalisme opnieuw onder druk door winstbelangen. Daarom moeten we ons ook tegen dit systeem organiseren en strijden voor een democratische planning van de economie, in functie van de behoeften van mens en planeet. Met andere woorden, voor socialisme.
-
Prioriteiten van het kapitalisme: 1917 miljard dollar militaire uitgaven vorig jaar

Het kapitalisme investeert meer in oorlog dan in vooruitgang voor de meerderheid van de bevolking. Heel wat technologische vooruitgang van de afgelopen jaren is het resultaat van eerdere militaire toepassingen. Beeld je in wat mogelijk zou zijn indien alle middelen voor militaire doeleinden ingezet zouden worden in het belang van de gemeenschap?! Als er nog eens een neoliberaal zegt dat er nu eenmaal geen geld is voor sociale noden, dan volstaat het om naar dit cijfer te verwijzen: wereldwijd waren er in 2019 voor 1917 miljard dollar militaire uitgaven.
Dit blijkt uit cijfers van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI). Het instituut merkt nog op dat alle landen samen gemiddeld 2,2% van hun BBP of 249 dollar per persoon aan militaire uitgaven besteden. Koploper is de VS met 732 miljard dollar. Ons land gaf 4,8 miljard dollar uit. Daarmee loopt België achter op buurlanden zoals Nederland (12,1 miljard), Frankrijk (50,1 miljard) en Duitsland (49,3 miljard). Maar 4,8 miljard dollar militaire uitgaven op één jaar is meer dan bijvoorbeeld de overheidsdotatie voor de NMBS en De Lijn samen. Het is ongeveer evenveel als er in dit land aan kinderbijslag wordt uitgekeerd.
De wereldwijde cijfers zijn hallucinant en tonen waar de prioriteiten van het kapitalisme liggen. Na de val van de Berlijnse Muur en de stalinistische dictaturen in het Oostblok was er een afname van de militaire uitgaven tot ruim 1000 miljard dollar per jaar. Nu zitten we bijna aan het dubbele. Volgens NGO’s is het een pak meer dan wat nodig is om een einde te maken aan armoede in de wereld. Hoeveel ziekenhuizen kunnen gebouwd worden met dit bedrag? Hoeveel sociale bescherming kan ontwikkeld worden?
Vraag aan mensen of deze middelen beter besteed kunnen worden en een overgrote meerderheid zal ja antwoorden en meteen sociaal nuttige suggesties doen. Toch blijven de militaire uitgaven onder het kapitalisme bijzonder hoog, met dit jaar de hoogste percentuele stijging van de uitgaven sinds 2010. Dit is een uitdrukking van de groeiende inter-imperialistische spanningen. In de plaats van samen te werken en alle middelen in te zetten op gezondheid en welzijn van de bevolking, wordt tegen elkaar geconcurreerd op militair vlak. Resultaat: er is voldoende wapentuig om de wereld honderden keren om zeep te helpen, maar een virus efficiënt en planmatig bestrijden lukt niet.
Een systeem dat de mens en de planeet niet kan beschermen, maar investeert in mogelijkheden om mensen en de planeet te kunnen vernietigen, moet zelf op de schop! Om de huidige waanzin te stoppen, zal er een nieuw ‘1917’ nodig zijn: een omwenteling waarbij de meerderheid van de bevolking zelf de macht overneemt, zoals de raden van werkenden en soldaten in oktober 1917 in Rusland. Anno 2020 zou dit betekenen dat de enorme mogelijkheden op vlak van technologie, beschikbare rijkdom en kennis kunnen ingezet worden om voorgoed een einde te maken aan armoede, hongersnood, klimaatrampen en een falende aanpak van gezondheidscrisissen.
-
Haal het geld waar het zit

Tegen de achtergrond van een beurscrisis, gekoppeld aan een recessie in de reële economie, zullen de kapitalisten en hun politieke marionetten schreeuwen dat er geen geld is. Zij zullen stellen dat de gemeenschap het grootkapitaal moet blijven steunen zodat het kan investeren, omdat de rijkdom van de mensen afhankelijk is van deze rijkdom. Dat is helemaal niet waar!
We hebben het gezien na de crisis in 2008. Ook toen werden de verliezen gesocialiseerd en de winsten geprivatiseerd. De aan de aandeelhouders uitgekeerde dividenden bereikten een recordhoogte, terwijl de meerderheid van de bevolking de broekriem moest aanhalen. In België ondergingen we een indexsprong waardoor onze reële lonen daalden, de pensioenleeftijd werd verhoogd, er is bespaard op de sociale zekerheid, enz. Ondertussen vlogen enorme hoeveelheden rijkdom naar belastingparadijzen. In 2019 vertrok niet minder dan 172 miljard euro vanuit België naar belastingparadijzen. Het budget voor de gezondheidszorg bedroeg in datzelfde jaar 26 miljard euro.
Meteen bij het begin van de coronacrisis werd aangekondigd dat er geld is voor de banken. Bedrijven krijgen uitstel van betaling van bijdragen aan onder meer de sociale zekerheid. Over extra middelen voor onze lonen en onze zorgsector wordt nauwelijks gesproken. Als het van de bazen en hun politici afhangt, zullen de kosten van de crisis op de werkenden en hun gezinnen afgeschoven worden.
Cijfers van Oxfam maakten duidelijk dat een klein groepje superrijken een steeds groter vermogen bezit: 2153 miljardairs bezitten meer dan 60% van de wereldbevolking! Er zitten miljarden in belastingparadijzen en er worden massaal veel middelen geïnvesteerd in sociaal onnuttige productie, zoals militaire uitgaven.
We moeten onszelf beschermen door deze rijke elite alle economische hefbomen uit handen te nemen, in de eerste plaats de financiële sector. Dit zou ervoor zorgen dat er een einde komt aan speculatie en dat deze immense bedragen kunnen worden gebruikt om de gezondheids-, ecologische en economische crisis aan te pakken en tegelijkertijd het lot van de werkenden en hun gezinnen te verbeteren.
Wij eisen:
- De niet-betaling van de overheidsschuld, behalve op basis van bewezen noodzaak.
- De onteigening en nationalisatie, onder democratische controle en beheer van de gemeenschap, van belangrijke sectoren van de economie (met inbegrip van de financiële sector), om alle hefbomen te hebben om te kunnen reageren op de vele crises van het kapitalisme.
- Democratische planning van de economie om te voldoen aan de behoeften van de bevolking met respect voor de planeet.
-
513 miljard dollar dividenden uitgedeeld. En wij moeten besparen?!
Er moet dringend een regering komen om de begroting niet te laten ontsporen, zeggen diverse experts. We moeten de buikriem aanhalen, horen we. In onzekere tijden moet nu eenmaal bespaard worden, luidt het.Dit zou noodzakelijk zijn om de economie op het juiste pad te houden en de groei veilig te stellen. Economische crisis betekent dat wij moeten inleveren. Maar groei betekent vandaag niet dat wij er met de meerderheid van de bevolking op vooruitgaan. Neen, groei betekent meer winsten voor de grote bedrijven. Die investeren niet zozeer in nieuwe productie of in de broodnodige milieuvriendelijke alternatieven. De monsterwinsten worden aan de aandeelhouders uitgedeeld in dividenden.
De cijfers van het tweede kwartaal zijn hallucinant: beursgenoteerde bedrijven waren wereldwijd goed voor 513,8 miljard dollar aan dividenden. Dat is bijna een verdubbeling sinds 2009. In deze cijfers vinden we meteen een van de redenen waarom zo hard aangedrongen wordt op besparingen op onze lonen, uitkeringen en andere elementen van onze levensstandaard. Het is onder meer door het aandeel van de door ons geproduceerde rijkdom voor de werkenden en de gemeenschap naar beneden te halen, dat het aandeel voor de grote aandeelhouders kan toenemen.
Op jaarbasis was er wereldwijd een stijging met 1,1%, het traagste groeiritme van de afgelopen 2,5 jaar. In ons land was er een daling met een kwart omdat ABInbev zijn dividenden vorig kwartaal halveerde met het oog op de overname van SABMiller. Wereldwijd is er een enorme concentratie van middelen: de tien grootste dividendbetalers zijn goed voor 10% van alle dividenden.
Deze cijfers geven aan dat er wel degelijk middelen aanwezig zijn in de samenleving. Er is een bewust beleid om deze niet te gebruiken om wachtlijsten voor sociale woningen weg te werken, om te investeren in onderwijs en degelijke jobs, laat staan in leefbare pensioenen of nog in duurzame energievoorziening. De winsthonger van een klein aantal mensen bedreigt de meerderheid van de bevolking en de planeet zelf.
Het alternatief daarop is een democratisch geplande economie waarin de grootste bedrijven en de sleutelsectoren van de economie onder democratisch bezit en controle van de bevolking worden geplaatst. Dan beslissen we zelf wat en hoe er wordt geproduceerd en is het doel niet langer de winsthonger van een kleine elite, maar de sociale noden van de meerderheid van de bevolking.
-
Opkomst en val van de Amerikaanse groei. Kapitalisme: een falend systeem
Er is een nieuw Engelstalig boek ‘The Rise and Fall of American Growth’ waarin de neerwaartse trend van de Amerikaanse economie en de beperkingen van het volledige kapitalistische systeem worden geanalyseerd. Van de jaren van forse groei tot de trage groei en de stagnerende lonen vandaag, over de obscene rijkdom aan de top en de bedrijven die op geldbergen zitten, tot het falen van dit systeem om tenvolle gebruik te maken van de nieuwe technologie. Alles wijst op de nood aan socialistische verandering.Recensie door Peter Taaffe
De titel van het indrukwekkende boek van Robert J Gordon vat goed samen wat hij wil zeggen over het verleden en de toekomstperspectieven voor het kapitalisme: “The Rise and Fall of American Growth.” Als hij gelijk heeft – en wij denken van wel – dan zien de vooruitzichten er voor de Amerikaanse, en dus voor de wereldeconomie aangezien de VS-economie nog steeds de grootste is, er niet goed uit. Net als andere kritische boeken zoals die van Jeremy Rifkin of Paul Mason wordt gewezen op het falen van dit systeem om te voorzien in werk, welvaart en een gevoel van welstand en optimisme in de toekomst, zowel in de VS als de rest van de wereld. De prognose die Leon Trotski in het verleden naar voor bracht over Groot-Brittannië toen hij stelde dat de “religie van kapitalistische vooruitgang” definitief voorbij was, geldt vandaag evenzeer of misschien zelfs meer voor de VS.
Dit boek behandelt de huidige economische situatie niet op een directe wijze, maar is er wel organisch mee verbonden. Er wordt uitgegaan van de vaststelling dat de wereld in het beste geval een lange periode van stagnatie zal kennen. Een herhaling van de crisis in 2007-08 is mogelijk, de voorschokken in China en op de beurzen wijzen daar al op. In deze situatie zoeken kapitalistische instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) wanhopig naar maatregelen om dit te vermijden. De wereldwijde groeiverwachtingen werden drastisch naar beneden herzien, de eerdere IMF-prognose van een groei van 3,5% dit jaar werd al herzien naar 2,5% en het kan nog lager gaan. Het IMF heeft de economische vooruitzichten omschreven als de “nieuwe middelmatigheid” van aanhoudende lage groei met de bijhorende economische, sociale en politieke gevolgen. Dit is ook een centraal thema in het boek van Gordon. Als de wereldwijde groei tot 2% terugvalt, is de wereld technisch gezien in recessie, laten de economische ‘experts’ ons weten.
Om dit te vermijden, eist Christine Lagarde van het IMF enerzijds ‘groei’ door het versneld invoeren van een reeks anti-besparingsmaatregelen door regeringen. Maar anderzijds blijven Lagarde en het IMF harde besparingen opleggen in Griekenland en elders. De Griekse regering gaat nu over tot een aanval op de pensioenen, tot voor kort de laatste reddingsboei voor miljoenen verarmde werkenden en hun gezinnen. De regering stemde in met een vernietigend privatiseringsprogramma waarbij luchthavens en zeehavens verkocht worden aan internationale financiële parasieten. Lagarde stelt ondertussen de ‘normen van de internationale instellingen’ in vraag en eist van de VS in het bijzonder dat het minimumloon zou stijgen. Ze geeft zelfs kritiek op Duitsland omdat het geen beleid van ‘fiscale expansie’ voert.
Met de bekendmaking van de Panama Papers – miljoenen documenten over meer dan 200.000 bedrijven – weerklinkt steeds meer protest tegen de oprukkende ongelijkheid. Het bedrog en de corruptie van de burgerij worden gesymboliseerd door figuren als de Britse premier David Cameron die verantwoordelijk is voor een recordgroei van het aantal armen en mensen dat afhankelijk is van voedselbanken, terwijl hij en zijn regering van miljonairs tegelijk denkt dat er ‘niets fout’ is met het wegzetten van miljarden in geheime offshore constructies. Zoals de Amerikaanse comedian Chris Rock ooit stelde: “Als de armen wisten hoe rijk de rijksten juist zijn, dan zouden er straatrellen zijn.” Cameron is niet anders dan de corrupte oligarchen in de ‘onderontwikkelde’ wereld die verantwoordelijk zijn voor het vertrek van 1 triljoen dollar per jaar vanuit de armste landen naar de belastingparadijzen langs wat de Financial Times ‘financiële vluchtroutes’ noemt.
Nooit geziene ongelijkheid
Een nieuwe crisis zal de woede van de massa’s tegenover de onmetelijke ongelijkheid verder aanwakkeren. Deze ongelijkheid is een wereldwijd fenomeen. Het protest ertegen zal socialisme terug op de agenda zetten. Gordon gaat dieper in op de ontwikkeling van de ongelijkheid, voor de meesten is dit ondertussen geen nieuws. Maar de cijfers die hij naar voor brengt, zijn opmerkelijk. In tegenstelling tot de periode na 1945, de periode van de zogenaamde ‘grote samenvoeging’ waarbij de verschillen tussen de top en de bodem van de samenleving groot waren maar niet zo groot als vandaag, kennen we nu een ongelijkheid die eerder aan de Grand Canyon doet denken.
Gordon merkt op: “Zelfs binnen de 1% rijksten is de aangroei van rijkdom een pak sneller voor de rijkste 0,1% en de 0,01%.” Deze 0,01% zijn onder meer de 62 rijksten ter wereld die samen goed zijn voor een zelfde inkomen als de armste helft van de wereldbevolking, goed voor 3,5 miljard mensen. Een van de manieren waarop de Amerikaanse en de andere burgerijen hiermee wegraken, bestaat uit de zwakte van de vakbonden in de VS en de laffe opstelling van een groot deel van de vakbondsleidingen in de rest van de wereld. Die bleken niet in staat om iets in te brengen tegen de aanhoudende aanvallen op de arbeidersklasse.
Zelfs de gebruikte taal wijst op de onderliggende klassentegenstellingen die steeds bestaan hebben in de VS, ook al probeerde de heersende klasse tot voor kort te ontkennen dat er een arbeidersklasse in dit land bestond. Iedereen was plots deel van de ‘middenklasse’. Gordon beschrijft de ‘Detroit consensus’ van eind jaren 1940. Dat was een akkoord tussen ‘arbeid en kapitaal’ waarbij er “erg progressieve belastingen bestonden met een tarief van 90% voor de allerhoogste inkomens in de jaren 1940 en 1950, een signaal dat dergelijke hoge inkomens ‘onaanvaardbaar’ waren.”
Dit ging regelrecht in tegen de neoliberale ‘Washington consensus’ van begin jaren 1980, een doctrine die onder president Reagan opgang maakte. Als gevolg van het neoliberaal en asociaal programma waar Reagan verantwoordelijk voor was, stegen ook de ‘compensaties’ voor topmanagers steeds verder: van 20 keer een gemiddeld loon in 1973 tot 257 keer zo’n loon in 2007 toen een gemiddelde CEO 10,5 miljoen dollar per jaar ‘waard’ was.
Een opmerkelijk voorbeeld was de topman van het bedrijf Target. Hij werd in mei 2014 na een massaal schandaal van gehackte creditcards vervangen. Maar eerst kreeg hij wel een pensioenpakket van 47 miljoen dollar, ongeveer 1000 keer zoveel als wat gewone werkenden bijeengespaard krijgen via het pensioenplan van het bedrijf. Gordon merkt ook op: “Het bedrijf Caterpillar is een toonbeeld geworden voor groeiende ongelijkheid. Er werden stakingen gebroken om een systeem op te leggen waarbij nieuwe werkenden slechts de helft van het loon van oudere werkenden krijgen, ook al behoren ze tot dezelfde vakbond. Tegelijk was er tussen 2011 en 2013 een stijging van de vergoeding van de CEO van Caterpillar met 80%. Zijn mantra is ‘we kunnen nooit genoeg winst maken’.” Deze enorme ongelijkheid waarbij de reële lonen drastisch dalen, zorgt voor een daling van de ‘vraag’. We hebben er meermaals op gewezen dat dit de problemen van het kapitalisme enkel erger maakt.
Industriële revoluties
Het centrale thema van het boek van Gordon – waarbij de analyse zich toespitst op de VS – is dat het hedendaagse kapitalisme niet langer in staat is om de productiemiddelen drastisch te veranderen met behulp van de technologische middelen. In wat Gordon en anderen de ‘speciale eeuw’ noemen – van 1870 tot 1970 – was er een sterke toename van de Amerikaanse groei, aangewakkerd door revolutionaire ontdekkingen die voortkwamen uit de eerste en tweede industriële revolutie van ruw geschat 1760-1840 en 1870-1914. Na die ‘speciale eeuw’ volgde in het beste geval een beperkte groei die gepaard ging met aanhoudend lage productiviteitsgroei. Ook in de nabije toekomst gaan alle vooruitzichtingen in die richting.
De schokkende afname van de productiviteitsgroei, een belangrijk onderdeel van de analyse van Gordon, wijst op een diepe crisis van het kapitalisme. “Elke vorm van economie gaat in de laatste instantie over een economie van tijd”, stelde Marx. De enige rechtvaardiging van het kapitalisme – de ‘missie’ ervan – is dat het deze taak in het verleden vervulde door de productiviteit op te voeren met de ontwikkeling van de productiekrachten. Maar zoals de auteur aantoont, is het kapitalisme daar niet langer toe in staat. Gordon erkent dat er sinds het einde van de ‘grote sprong voorwaarts’, die volgens Gordon in de jaren 1970 op zijn einde kwam, wel af en toe groeiopstoten en toenames van productiviteit geweest zijn – onder meer tijdens de dotcom zeepbel die begin jaren 2000 barstte. Gordon legt op overtuigende wijze uit dat deze opstoten van groei van korte duur waren, vaak beperkt tot slechts enkele sectoren en niet houdbaar op langere termijn.
Gordon is geen marxist maar komt op empirische wijze tot dezelfde conclusies die wij in de jaren 1990 trokken. Toen stelden sommigen dat de ‘digitale revolutie’ en de nieuwe technologie zorgden voor een ‘nieuw economisch paradigma.’ Ze stelden dat dit zou leiden tot een langere periode van groei voor het kapitalisme. Als antwoord op dit idee schreven we in juni 1999: “De gemiddelde productiviteitsgroei ligt lager dan in de jaren 1980, en toen lag die groei al lager dan in de structurele groei van het kapitalisme tussen 1950 en 1975.” (New Technology and Globalisation: can a capitalist slump be avoided, Socialism Today). Dit is in essentie wat Gordon uitlegt in zijn boek. We stelden dat nieuwe technologie beperkt was tot enkele sectoren, zoals informatietechnologie, en dat het niet in staat was om een algemene omvorming van de productie te bewerkstelligen. Het kon niet dezelfde effecten hebben als de eerste en tweede industriële revoluties.
Dit wordt bevestigd als Gordon een vergelijking maakt met het verleden: “Het jaar 1870 betekende voor het moderne Amerika een dageraad. Over de zes volgende decennia veranderde elke onderdeel van het leven op revolutionaire wijze. Tegen 1929 was er overal in stedelijk Amerika elektriciteit en was zowat elke stedelijke concentratie verbonden met netwerken, waarbij het met de buitenwereld verbonden was via elektriciteit, gas, telefoon, stromend water en riolering. Tegen 1929 was het paard zo goed als verdwenen uit de stedelijke straten, de verhouding van het aantal motorvoertuigen tegenover het aantal huishoudens steeg tot 90%. Deze enorme verandering begon traag, maar het ritme versnelde na 1900 toen de elektriciteit en de motorvoertuigen snel opgang maakten. Elektrisch licht, de eerste betrouwbare verbrandingsmotor en draadloze transmissie werden alle drie uitgevonden in een periode van drie maanden eind 1879. Binnen de tien jaar was ook de telefoon uitgevonden. De tweede industriële revolutie was op komst en zou de wereld onherkenbaar veranderen.”
Er waren ook grote veranderingen op vlak van voedsel met een betere productie en distributie ervan. Voorheen waren er zelfs in de grote open ruimtes van de VS verschillende stedelijke ‘nachtmerries’ die deden denken aan die in Europa zoals Marx ze beschrijft in het hoofdstuk over de arbeidsdag in ‘Het Kapitaal.’ Op vlak van ellende moesten New York en Chicago niet onderdoen voor Londen. Het leidde zelfs tot een daling van de gemiddelde lengte van mensen in de VS in de 19de eeuw.
Gordon haalt de beschrijving van Upton Sinclair over de vleeshandel in Chicago aan. Deze beschrijving in het monumentale ‘The Jungle’ illustreert de helse voorwaarden van veel toenmalige Amerikaanse arbeiders. In feite biedt elk hoofdstuk in dit uitgebreide boek van Gordon details en inzichtingen in de ontwikkeling van de Amerikaanse samenleving, de arbeidersbeweging en het ritme van historische ontwikkeling.
Maar omdat Robert J Gordon geen marxist is, legt hij nooit echt uit wat de materiële basis is voor deze ‘revoluties’ en waarom ze op bepaalde ogenblikken plaatsvonden. Het was de ontwikkeling van de kapitalistische industrie die de plattelandsbevolking en migranten naar de steden aantrok. Samen met de winsthonger van de kapitalisten en als gevolg daarvan ook de intensieve concurrentie tussen hen, leidde dit tot de zoektocht naar nieuwe uitvindingen en hun toepassing. Zoals Gordon aantoont, duurde het aanzienlijke tijd vooraleer deze uitvindingen door kapitalisten werden toegepast. Pas tegen het einde van de ‘speciale eeuw’ hadden zowat alle mensen toegang tot elektriciteit en auto’s. Vergelijk dit met vandaag. De eerste smartphone werd in 2007 verkocht, nu zijn er al 1,5 miljard van in gebruik.
Bovendien is Gordon een kapitalistische econoom. Hij kan de historische ontwikkeling van het systeem wel schetsen, maar is niet in staat om voorbij de beperkingen van het kapitalistische privaat bezit van de productiemiddelen en de natiestaat te kijken. Hij heeft geen volledige uitleg over waarom er obstakels zijn om nieuwe technologie vandaag volledig toe te passen, zelfs indien hij deze obstakels empirisch heel goed beschrijft.
Van groei naar vertraging
De winsthonger – “de geeuwhonger van de weerwolf naar meerarbeid,” zoals Marx het omschreef – is de drijvende kracht van het kapitalisme. Het zette aan tot de zoektocht naar nieuwe winstgevende uitvindingen en de toepassing ervan. De situatie na de ‘speciale eeuw’ was helemaal anders. Vanaf de jaren 1970 slaagde het kapitalisme er niet in om de spectaculaire economische verwezenlijkingen van de vorige periode te herhalen, zeker niet de verwezenlijkingen van tussen 1950 en 1975.
De zaden voor de vernietigende economische crisis van 2007-08 werden vanaf 1975 gelegd en kwamen tot uiting in de ‘tendens tot depressie’ die er het resultaat van was: algemeen lagere groei en krimp in productieve sectoren, in het bijzonder in de industrie. Gordon geeft aan dat de Amerikaanse industrie nu nog maar goed is voor ongeveer hetzelfde percentage van het bruto binnenlands product als in Groot-Brittannië: ongeveer 10%. Dit ging gepaard met een drastische ondermijning van de jobs, onder meer via delokalisatie, en een afname van de levensstandaard.
In het boek worden de indrukwekkende verworvenheden van de Amerikaanse arbeidersklasse gedetailleerd beschreven. Deze verworvenheden werden zelfs in de tweede helft van de jaren 1930, na de grote depressie, afgedwongen: “De reële lonen stegen voor 1940 sneller dan de output per uur – dat is de arbeidsproductiviteit – maar nadien gebeurde dit trager, zeker na 1980.” Hij erkent dat de opgaande curve van de levensstandaard gestopt werd door de grote depressie maar zich stilaan herstelde in de tweede helft van de jaren 1930. In de 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog “werden uitkeringen veralgemeend voor de volledige bevolking. De arbeidstijd nam af van gemiddeld 60 uur per week naar een normale 40-urenweek.” Hij merkt op dat er vroeger noch later “zoveel elementen samenkwamen waarbij de levensstandaard zo snel steeg en de menselijke omstandigheden compleet veranderden.”
Gedurende millenia betekende de economische samenlevingsvorm dat de overgrote meerderheid van de bevolking zich moest beperken tot basisbehoeften als voedsel en onderdak. Tussen de val van het Romijnse Rijk en de Middeleeuwen was er geen substantiële verbetering. Daarna was er een gestage verandering: “Het inkomen per capita in Engeland verdubbelde tussen 1300 en 1700 – het ritme was zo traag dat het amper opgemerkt werd. Het leven voor de meeste mensen was enorm beperkt.”
Gordon stelt: “De omvang van verandering door de moderne gemakken in het Amerikaanse huis samen met de transportrevolutie die mogelijk werd door de verbrandingsmotor, zorgde voor een radicale verbetering van de levensstandaard doorheen een reeks veranderingen die slechts eenmaal konden gebeuren.” Deze omvorming was zo groot en zo omvangrijk dat het zou leiden tot de “hoogste levensstandaard in de menselijke geschiedenis.” Toekomstige technologische verbeteringen zouden verbleken bij wat toen gebeurde. De latere kwalitatieve veranderingen waren op sommige vlakken verregaand – denk maar aan de informatietechnologie – maar veranderden het leven niet zo hard als de eerdere veranderingen. Dit wordt samengevat in een retorische vraag: “Wat zou je eerst opgeven, je iPhone of je toilet met doortreksysteem?”
De vertaging in de productiviteitsgroei wordt weerspiegeld in een afname van het inkomen van de Amerikaanse gezinnen, stelt Gordon. In 2014 was het mediane gezinsinkomen meer dan 50.000 dollar. Indien de productiviteitsgroei van voor de jaren 1970 was blijven duren, was dit meer dan 97.000 dollar geweest. Gordon trekt de conclusie dat de “afname in productiviteitsgroei met bijna de helft een weerspiegeling is van de neergang van de productiviteitsstimulus van de grote uitvindingen van de tweede industriële revolutie. De opvolger ervan, de ICT-gerichte derde industriële revolutie, was voldoende sterk om een heropleving te veroorzaken gedurende het decennium 1995-2004. Maar de kracht van de ICT-gerelateerde vernieuwingen om de productiviteitsgroei te stimuleren, was na 2004 al uitgewerkt. In het decennium 2005-2014 bedroeg de gemiddelde productiviteitsgroei slechts 1,3% en tegen eind 2014 was het amper 0,6% op jaarbasis.”
Hij verwijst naar een werk van een andere econoom, Robert Solow: “We zien het computertijdperk overal, behalve in de productiviteitsstatistieken.” Dit zijn niet gewoon droge statistieken, ze helpen de grondige veranderingen in de omstandigheden van de Amerikaanse bevolking te begrijpen. Dit is de achtergrond voor de revolte die vandaag in de VS plaatsvindt, een revolte die gesymboliseerd wordt door het klassenongenoegen achter de campagne van Bernie Sanders. Niet alleen de werkende klasse maar ook delen van de middenklasse worden hierdoor geraakt. Hoe de zaken ook lopen in de presidentsverkiezingen, het zal nooit meer als voorheen zijn.
Studenten gaan gebukt onder een collectieve schuldenberg van 1,2 triljoen dollar, sommigen moeten 400 tot 500 dollar per maand afbetalen. Ouders moeten hun kinderen helpen om door het hoger onderwijs te geraken, zij zijn kwaad omdat de voorwaarden en vooruitzichten voor hun kinderen er slechter uitzien. De massale woede wordt verscherpt door het besef van de enorme voordelen die de nieuwe technologie kan bieden terwijl het toch onmogelijk blijkt om hiermee het lot van de werkenden en hun levensstandaard te verbeteren. Maar het hoeft niet zo te zijn.
Technologie inzetten
Kapitalistische economen zijn, zeker wat hun benadering van nieuwe technologie en de toepassing ervan betreft, ruwweg verdeeld in drie groepen. Er zijn de techno-optimisten die enorme voordelen zien door de toepassing van nieuwe technologie binnen het kader van het kapitalisme. Zij denken dat de mensheid zal bevrijd worden van afstotende taken en een rijker leven zal kennen met meer nadruk op kunst en cultuur. Vervolgens zijn er de pessimisten die massale werkloosheid verwachten als gevolg van de technologische vooruitgang. Economen als Robert J Gordon nemen een tussenpositie in. Zij stellen dat substantiële en snelle groei voorbij is en dat we ons slechts aan beperkte ontwikkeling en economische stagnatie mogen verwachten.
Er is ongetwijfeld een reële mogelijkheid dat de toepassing van nieuwe technologie – die door de toepassing van robotica al een grote impact heeft op werkenden – kan leiden tot een toenemende werkloosheid in wat voorheen ‘middenklasse-jobs’ waren. Dit is een factor die bijdraagt aan het ontstaan van massaal verzet tegen het kapitalisme, zoals al bleek in de opkomst van de Occupy-beweging en nu de verdieping van de antikapitalistische stemming. Het argument van de ‘optimisten’, dat er jobs zullen bijkomen die de plaats innemen van de door de toepassing van nieuwe technologie verloren gegane jobs, is wel erg optimistisch.
Het klopt dat de landbouwarbeid werd vervangen door de creatie van miljoenen industriële jobs in de spectaculaire opgang van het kapitalisme. Maar op basis van het huidige door crisis getroffen kapitalisme is het erg onwaarschijnlijk dat dit vandaag opnieuw zou gebeuren. Er zijn natuurlijk wel nieuwe jobs in de sector van de robotica en in het ontwikkelen en onderhouden van nieuwe technologie. Maar het is onwaarschijnlijk dat er voldoende dergelijke jobs zullen zijn om een toename van de werkloosheid te vermijden. Andere trends binnen het kapitalisme zullen dit versterken, zoals Gordon erkent. Zo is er de de afname van de levensstandaard die leidt tot een dalende ‘vraag’. Dit betekent dat er geen echt productieve mogelijkheden zijn waarin kapitalisten kunnen investeren. De groeiende winsten leiden tot een spiraal van neergang. Deze stagnatie van het kapitalisme komt tot uiting in de 7 triljoen dollar die momenteel gewoon in handen van de grote banken en monopolies is zonder dat er iets mee wordt gedaan.
Anderzijds vergist Gordon zich als hij beweert dat er geen “grote uitvindingen” meer zijn die kunnen leiden tot economische revoluties zoals in het verleden en dat wij de situatie bijgevolg niet fundamenteel kunnen veranderen. Er is voldoende nieuwe technologie – met onder meer robotica, ontwikkelingen in gezondheidszorg, groene technologie, … – waardoor een kortere werkweek mogelijk wordt en waarmee het ook mogelijk is om de mensheid te bevrijden van armoede, oorlog, ziekte en ecologische rampspoed.
Maar dit kan enkel gerealiseerd worden indien de productiekrachten bevrijd worden doorheen een socialistische revolutie. Er zijn redenen genoeg om te denken dat het op basis van een socialistische reorganisatie van de samenleving mogelijk is om tot even of zelfs meer spectaculaire resultaten te komen als bij de opkomst van het kapitalisme. Democratisch socialisme op wereldvlak is het echte antwoord op de kwesties die in het boek van Gordon aan bod komen en op de vraag hoe we de technologische mogelijkheden in dienst van iedereen kunnen inzetten.
Beperkingen van dit systeem
Het programma van Gordon voor het hier en nu is erg beperkt. Zoals Thomas Piketty voor hem, beschrijft hij slechts de omvang van de ongelijkheid. Uiteindelijk aanvaardt hij deze ongelijkheid omdat hij niet pleit tegen het kapitalistisch bezit en de controle. Hij houdt het op beperkte reformistische maatregelen naar het voorbeeld van wat Franklin D Roosevelt met zijn New Deal in de jaren 1930 deed.
Gordon wijst op het cruciale karakter van die maatregelen van Roosevelt als voorwaarde voor de ‘grote stap voorwaarts’ in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Dit gebeurde op basis van staatsinterventie, investeringen in infrastructuur, het minimumloon, … Maatregelen die volgens het IMF moeten herhaald worden. Het gaat regelrecht in tegen het huidige brutale besparingsbeleid. Samen met de toepassing van nieuwe technologie, waaronder de grootschalige toepassingen met plastic, was het mogelijk om in de VS, Europa en de rest van de wereld na de vernietigende oorlog een periode van groei te kennen.
Vandaag botst Gordon net als het IMF op de beperkingen van het kapitalisme. Ten tijde van de New Deal was het Amerikaanse kapitalisme met zijn bevoorrechte economische positie en zijn reserves in staat om ernstige staatsmaatregelen te nemen om de crisis te verzachten. Zelfs toen verloor dit beleid aan kracht en kwam er tegen 1938 een nieuwe ernstige neergang, deels veroorzaakt door een premature verhoging van de rentevoeten in 1937. De voorbereidingen op de oorlog doorkruisten de dreigende crisis en legden de basis voor de turbogroei van de VS en de wereldeconomie na de oorlog.
Vandaag zijn er veel meer obstakels voor een Keynesiaans beleid, zelfs in de VS is dit het geval onder meer door de enorme schuldenkater na de crisis van 2007-08. Alle schulden samen ter wereld zijn goed voor een bedrag van 200 triljoen dollar of drie keer zoveel als het wereldwijde BBP. Gelijk welke nieuwe stimulusmaatregelen, en dus toegenomen uitgaven voor de overheid, om de problemen van het kapitalisme op te lossen, zullen enkel leiden tot nog grotere schulden die wellicht nooit zullen terugbetaald worden. Dit kan de basis leggen voor een nieuwe financiële crisis met een ineenstorting zoals in 2007-08. Het wijst op de paniek onder burgerlijke economen en strategen als ze vandaag bereid zijn om dergelijke risico’s te nemen en als het IMF oproept tot meer ‘stimulusmaatregelen.’
De slechte staat van het wereldkapitalisme – opnieuw aangetoond door dit boek – vereist een grootschalig programma om de onderliggende problemen op te lossen, problemen die leiden tot een massale revolte van jongeren en werkenden zoals de gebeurtenissen in de VS, Frankrijk, Afrika, Latijns-Amerika en elders aangeven. Het echte programma van de burgerij voor de komende periode werd op 2012 op het Wereldeconomisch Forum in Davos naar voor gebracht door Tidjane Thiam van het bedrijf Prudential. Hij omschreef de minimumlonen in Europa als “een vijand van jongeren en vernietiger van jobs.” Het boek van Robert J Gordon biedt heel wat munitie om de enorme problemen van het kapitalisme aan te tonen. Enkel het socialisme, georganiseerd en democratisch beheerd door de werkende bevolking, zal het mogelijk maken om de voordelen van nieuwe technologie effectief te benutten.
-
Een “derde industriële revolutie”? Impact van technologische vernieuwing
‘Zero Marginal Cost Society’ bouwt verder op het vorige boek van Rifkin, het laatste dat in het Nederlands verscheen: “De derde industriële revolutie”Het boek ‘Zero Marginal Cost Society’ van Jeremy Rifkin onderzoekt de enorme impact van nieuwe technologische vernieuwingen op het kapitalistische systeem. Een recensie door Peter Taaffe uit het magazine ‘Socialism Today’.
“Het kapitalistische tijdperk gaat voorbij. Het kende een piek en begint een trage aftakeling. In de kern van het kapitalisme is er een tegenstrijdigheid in het aandrijfmechanisme dat het systeem steeds hoger gestuwd heeft maar nu bijdraagt aan de neergang. De intensieve concurrentie dwingt tot steeds handiger technologie om de productiviteit te optimaliseren tot een punt waarop elke bijkomende geproduceerde eenheid inzake kosten ‘bijna niets’ kost. Met andere woorden, de kost voor het produceren van een extra eenheid – indien de vaste kosten niet meegerekend worden – wordt tot nul herleid, het product wordt bijna gratis. Maar als dat gebeurt, dan droogt de winst, de levenslijn van het kapitalisme, op.” (Hoofdstuk 1 van ‘Zero Marginal Cost Society’)
De centrale boodschap van Jeremy Rifkin in dit fascinerende en belangrijke boek is de voorspelling dat de rol van het kapitalisme is uitgespeeld, onder meer door het breed verspreide gebruik van technologie waarbij de hoeveelheid menselijke arbeid in elke handelswaar steeds kleiner wordt en tot ‘bijna nul’ wordt herleid. Rifkin bevestigt onbewust wat Marx naar voor bracht – de auteur haalt Marx elders in het boek meermaals op positieve wijze aan – over het idee dat er op lange termijn een dalende tendens van de winstvoet is. Maar er zijn ook een aantal tegenwerkende factoren die volgens Marx de dalende tendens kunnen uitstellen, soms over een langere historische periode. De huidige crisis wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door een overschot aan winsten – een berg cash waar de kapitalisten geen winstgevend doel voor vinden.
De auteur is geen marxist en benadert fenomenen – in dit geval technologie – niet op een veelzijdige wijze. Er wordt nadruk gelegd op één aspect, met name de verregaande gevolgen van de technologische vooruitgang. Rifkin ziet deze ontwikkeling op een lineaire wijze. Maar het kapitalisme heeft nooit een afgewerkte uitdrukking gegeven aan de economische tendensen binnen het kapitalisme waarbij deze tendensen tot hun conclusies worden doorgetrokken. Zo kan er vanuit concurrentie een monopolie op de binnenlandse markt ontstaan als de kapitalisten op de wereldmarkt met intensievere concurrentie te maken krijgen. Rifkin lijkt ook de mogelijkheid te onderschatten van het kapitalisme om een tijdelijke uitweg uit een schijnbaar hopeloze economische situatie.
Er moet opgemerkt worden dat er geen ‘eindcrisis’ van het kapitalisme is. Indien het kapitalisme de gunstige kansen om de samenleving te veranderen niet grijpt, dan kan het kapitalisme op de kap van de arbeidersklasse – met een verzwakking van de arbeidersbeweging, toenemende armoede, werkloosheid,… – een nieuw instabiel evenwicht zoeken. De vernietiging van waarde door een economische recessie, wat we nu tot op zekere hoogte zien, creëert de voorwaarden voor grotere winsten, nieuwe investeringsterreinen en een nieuwe groeicyclus. Maar er is het verzet van de werkende bevolking tegen het proces dat de meerderheid van de bevolking meer werkloosheid en tekorten biedt.
Het zou ook verkeerd zijn om te onderschatten hoe het systeem in staat is om te vernieuwen en nieuwe markten te creëren. Kijk maar naar de invoering van gsm’s en de nieuwe markten die hierdoor ontstonden. Als dit volstaat om de neergang van de oudere industrieën en bijhorende jobs te compenseren, is natuurlijk een andere kwestie. Ondanks deze opmerkingen en onze meningsverschillen met een aantal conclusies van Rifkin, is dit boek nuttig omdat het de aandacht vestigt op een aantal grote gevaren voor de arbeidersklasse en de historische verworvenheden van de werkende bevolking. Tegelijk kunnen er positieve conclusies getrokken worden, indien de nieuwe technologie zou gebruikt worden in het belang van de meerderheid van de bevolking zouden enorme stappen vooruit kunnen gezet worden.
De opkomst van robots
Het proces dat Rifkin beschrijft is al langer bekend en heeft al een impact op de tewerkstelling in verschillende sectoren. Niet alleen klassieke industriële sectoren, ook bijvoorbeeld in de muzieksector waar het product gratis via het internet toegankelijk is. Muziekgroepen en de muzieksector in het algemeen staan daar machteloos tegenover en moeten op zoek naar andere bronnen van inkomsten, zoals optredens en merchandise. Onder de huidige omstandigheden is technologie al een grootschalige ‘jobvernietiger’. Economen zoals Robert Gordon in de VS voorspellen dat 47% van de jobs in de VS in de komende jaren zullen verdwijnen door de toepassing van nieuwe technologie, het gaat vooral om jobs die beter betaald zijn.
De jobs van leraars en docenten aan de universiteiten zijn bedreigd door de grootschalige toepassing van online lessen. Maar ook de architectuur of de boekproductie worden geraakt door de ontwikkeling van e-boeken wat gevolgen heeft voor de boekhandel, de inkomsten van auteurs,… Hetzelfde zien we in de medische sector waar de toepassing van erg gesofisticeerde robots al een rol speelt in het vervangen van verplegend en verzorgend personeel, medische technici, dokters,… Dit proces zal evenmin beperkt zijn tot de ontwikkelde geïndustrialiseerde landen.
De VS loopt nog steeds voorop, de verkoop van robots ging in 2011 met 43% vooruit in zowel de VS als de Europese Unie. Dit zorgt er volgens Rifkin voor dat de “industriële sectoren steeds dichter bij een arbeidsloze productie komen, of wat de industrie zelf als een productie ‘met de lichten uit’ omschrijft.” China is een pionier op het vlak van een grootschalige toepassing van industriële robots. Tot nu toe heeft het buitenlandse kapitaal in China niet sterk geïnvesteerd in robots omdat er toch goedkope arbeid voorhanden is. Maar de lonen zijn zeker in de kustprovincies gaan stijgen en dit zet het buitenlandse kapitaal ertoe aan om goedkopere en meer winstgevende oorden op te zoeken: Cambodja, Laos, Thailand en nog niet aangesneden arbeidsvoorraden in China zelf. Maar ook robotica wordt gretig opgenomen. Foxconn, de reusachtige Chinese producent van iPhones, wil de komende jaren een miljoen robots installeren waardoor een groot deel van de arbeidskrachten overbodig zou worden. Topman Terry Gou van Foxconn kon zijn tevredenheid voor dit perspectief niet verbergen: “Mensen zijn ook dieren en een miljoen dieren beheren bezorgt me kopzorgen.” Geen stakingen door robots!
Natuurlijk is het gevaar van jobverlies door automatisering geen nieuw gegeven. Zelfs overtuigde kapitalistische economen – denk maar aan John Maynard Keynes – stelden in de jaren 1930 dat de toepassing van nieuwe technologie ervoor kon zorgen dat de werkweek zou beperkt worden tot 19 uur. Maar de toepassing van nieuwe technologie in de grote depressie zorgde enkel voor bijkomende problemen voor het kapitalisme. Het deed het leger van werklozen verder aanzwellen en zij vormden een constante bedreiging voor het kapitalistische systeem. Dit was een factor die ervoor zorgde dat de technologie ook niet volledig werd toegepast, het duurde tot de Tweede Wereldoorlog en vooral de periode van heropbouw erna vooraleer een grootschaliger toepassing van de technologische mogelijkheden aan de orde was. Het zorgde voor een sterke groei in nieuwe sectoren zoals rubber, plastic,… en een opgaande spiraal van de productie.
De situatie vandaag heeft meer gemeen met de jaren 1930 dan met de economische groei van 1950-75. In de naoorlogse periode en zeker in de jaren 1950 en 1960 was het kapitalisme in staat om enorme stappen vooruit te zetten op het vlak van techniek en technologie. We zitten nu in een andere periode. Rifkin is zich daar bewust van en brengt op indrukwekkende wijze een stortvloed aan details en elementen die dat bevestigen.
De kosten gaan naar beneden en het proces wordt versneld. In de afgelopen decennia was er discussie voer de angst voor nieuwe technologische ontwikkelingen samen met het outsourcen van jobs naar landen als China. Het leidde tot discussie over de vraag of er nog een toekomst is voor de industrie in de ontwikkelde geïndustrialiseerde landen. Heel wat sectoren en jobs verdwenen naar China en er was een opvallend proces van desindustrialisering, maar op wereldwijd vlak is het aantal arbeiders in de industrie redelijk stabiel gebleven. Daar komt nu verandering in door de massale toepassing van robots. En het gaat hierbij niet enkel om grootschalige industrieën.
De Britse krant The Independent berichtte recent dat enkele huisbazen drones met camera’s willen inzetten om het dak van hun huizen te inspecteren om te zien of er herstellingen nodig zijn. Uiteraard bedreigt dat de jobs van dakwerkers. Zelfs de Financial Times had het over de dreiging van robots met verhalen in de trend van ‘we moeten de robots pakken voor zij ons pakken.’ Rifkin stelt dat indien het huidige ritme van technologische ontwikkeling in de industrie verdergaat – en hij verwacht dat het ritme enkel kan versnellen – de tewerkstelling in fabrieken “in 2003 goed voor 163 miljoen jobs, tegen 2040 zal afnemen tot enkele miljoenen. Het zou het einde zijn van de massale fabrieksarbeid in de wereld.” Wat zou er in de plaats komen? De kapitalisten hebben daar geen antwoord op, net zoals ze geen oplossing hebben voor de huidige wereldwijde economische crisis.
Onbeperkte mogelijkheden
Het was Karl Marx die samen met Friedrich Engels als eerste de enorme impact van de invoering van technologie onder het kapitalisme begreep en omschreef. Hij stelde dat dit voor het eerst in de geschiedenis de basis kon leggen voor de afschaffing van de ‘vraag’. Onbeperkte mogelijkheden voor de mensheid zouden er het resultaat van zijn. Maar dat was natuurlijk op voorwaarde dat de socialistische revolutie de obstakels voor verdere vooruitgang uit de weg zou ruimen: het kapitalistische private bezit van de industrie en de samenleving aan de ene kant en de natiestaat aan de andere kant.
Rifkin verwijst naar Marx als hij het heeft over de wijze waarop het kapitalisme aanvankelijk een “concurrentiële vrije markt” ontwikkelde. Hieruit ontwikkelde de tendens om concurrentie uit de weg te ruimen door de vorming van monopolies of oligopolies. Eens een dominante positie is gevestigd, is er bij kapitalisten minder enthousiasme om nieuwe technologie toe te passen om de productiviteit te versterken en de prijzen naar beneden te halen. De monopolisten gaan dit tegen in een poging om de prijzen kunstmatig hoog te houden. Dit werd bevestigd door de geschiedenis van het kapitalisme tot nu toe.
Maar zoals Rifkin opmerkt kunnen nieuwe en aanvankelijk kleine kapitalistische bedrijven tot stand komen die een niche vestigen van waaruit ze de greep van de monopolisten afzwakken of zelfs teniet doen. Maar dit proces leidt telkens opnieuw tot de onvermijdelijke creatie van nieuwe monopolies. Deze processen worden evenwel niet doorgetrokken tot de conclusie van een volledig monopolie. Een monopolie kan op nationaal vlak bestaan, maar raakt ondermijnd door economische rivalen met een ‘groter aandeel’ in de wereldmarkt. Hetzelfde gebeurt in het achterblijven van het gebruik van technologie, net zoals dit in de jaren 1930 het geval was.
Rifkin geeft enkele erg goede voorbeelden van hoe monopolies zelfs door de apostelen van de ‘vrije markt’ worden gepromoot. Zo stelde de voormalige Amerikaanse minister van Begroting Lawrence Summers samen met econoom J Bradford DeLong over de opkomst van nieuwe technologie inzake dataverwerking en communicatie dat hij tegen overheidsinterventies in het algemeen was, maar wel voorstander van kortstondige ‘natuurlijke monopolies.’ Er werd gesteld dat “een tijdelijke monopoliepositie en winsten de beloning zijn om private bedrijven aan te zetten tot dergelijke innovaties.” Rifkin stelt dat de twee op opmerkelijke wijze erkennen dat “het niet duidelijk is wat de correcte wijze is om over deze complexe thema’s te denken, maar dat het paradigma van de concurrentie niet volledig aangepast is. Maar we weten nog niet welk paradigma in de plaats kan komen.”
Rifkin heeft het over een nieuwe “derde industriële revolutie” die voortbouwt op de tweede industriële revolutie op het einde van de 19de en begin 20ste eeuw. Hij stelt dat deze derde revolutie al bezig is. De ontdekking van energiebronnen, in het bijzonder olie, de uitvinding van de verbrandingsmotor en de invoering van de telefoon zorgden voor het complex van communicatie en energie dat de 20ste eeuw domineerde.
De nieuwe ‘derde industriële revolutie’ wordt door Rifkin verbonden met het “internet van dingen” die volgens de auteur “alles met iedereen verbindt in een geïntegreerd globaal netwerk. Mensen, machines, natuurlijke grondstoffen, productielijnen, logistieke netwerken, consumptiegewoonten, recyclage en zowat alle aspecten van het economische en sociale leven zullen verbonden zijn via sensoren en software.” Robots en technologie kunnen mensen niet volledig vervangen. Momenteel ontbreekt het nog aan “gevoelens” zoals de mensen deze kennen. “
Het economische verhaal van Rifkin wordt versterkt door de ongelofelijke ontwikkeling van 3D-printers die onbeperkte mogelijkheden bieden. 3D printen laat toe dat machines zichzelf reproduceren. Het lijkt science fiction maar het is realiteit. Het is een cruciaal onderdeel van wat de auteur de “derde industriële revolutie inzake productiemodel” noemt. Hij beweert dat dit “exponentieel groeit samen met andere onderdelen van de infrastructuur van het internet van dingen.” 3D printers kunnen producten maken van juwelen tot vliegtuigonderdelen tot menselijke prothesen. Ze kunnen hun eigen reserveonderdelen printen zonder dat zware investeringen moeten gedaan worden en zonder de gebruikelijke vertragingen. Deze ontwikkeling zorgt voor de mogelijkheid van ‘duurzame productie’.
Een fundamenteel falen van het kapitalisme
Dit is inderdaad een vorm van revolutie, maar dan geen revolutie die geleid wordt door de arbeidersklasse en haar bondgenoten. Dat merkt ook Rifkin op. Hij ziet socialisme niet als een alternatief, hij zoekt iets tussenin. Op dat ogenblik verraadt hij zijn afkomst als zoon van een kleine ondernemer die steeds meer productie en techniek wilde ontwikkelen en niet zozeer over winsten sprak. Hij ziet de beperkingen van de grote bedrijven maar ziet de potentiële macht van de arbeiders en armen niet.We worden verondersteld te denken dat er een lang uitgerokken proces zou zijn van vreedzame concurrentie tussen een afstervend kapitalisme aan de ene kant en een opkomend stelsel van ‘samenwerkende Commons’ waarbij het laatste uiteindelijk wint. Het zou een hybride systeem zijn gebaseerd op samenwerking tussen mensen, coöperatieven, kleine groene ondernemingen,… waarbij de ‘beste kenmerken’ van het marktstelsel zouden overgenomen worden. Dit zou geleidelijk in de plaats van het kapitalisme komen. De auteur moet erkennen dat dit perspectief niet verder gaat dan het swadeshi-concept van Mahatma Ghandi, door Ghandi zelf omschreven als “massaproductie maar dan niet op basis van dwang, het is massaproductie maar dan wel productie in de huizen van de mensen zelf.”
Dit is een onrealistisch idee om de grootschaligheid van het kapitalisme te vervangen door de geschiedenis in zekere zin terug te draaien naar een vorm van kleinschaligheid en lokale productie. Dit stelsel keert terug naar productievormen die voor het kapitalisme bestonden waarbij het stelsel, in de moderne betekenis van de term, afhankelijk was van kleinschalige breed verspreide producenten die werkten met toezichthouders of kapitalisten en vaak beroep moesten doen op intensieve overarbeid, vaak door hele families. Kijk naar de situatie in India vandaag waar kleine producenten, kleine boeren, niet in staat zijn om te concurreren met de steeds meer gemonopoliseerde economie. Het leidt tot massale zelfmoordgolven onder boeren die gebukt gaan onder onhoudbare schuldenlasten. Wereldwijd zijn er jaarlijks 800.000 zelfmoorden. Dat is ongetwijfeld een uitdrukking van de rampzalige sociale gevolgen van het kapitalisme.
Ondanks het utopische karakter van de meeste alternatieven van Rifkin, biedt hij wel een fascinerend beeld van de gevolgen van technologie en de noodzaak om deze op vreedzame en progressieve wijze in te zetten in het belang van de volledige mensheid. Het bewijs is zo overtuigend tegen het falen van het ‘moderne’ kapitalisme om de nieuwe technologieën zelf in te zetten, dat het boek het eerder zou moeten hebben over de ‘binnendringende socialistische revolutie’. Maar Rifkin verwerpt het socialisme als alternatief. De term ‘binnendringende socialistische revolutie’ werd door Engels gebruikt om de nationalisatie van industrieën te omschrijven op het ogenblik dat het kapitalisme faalde. Het wees op de socialistische toekomst.
‘Alles democratiseren’
Onbewust erkent Rifkin de gunstige voorwaarden voor het socialisme en voor de krachten die het socialisme kunnen bewerkstelligen. Hij zegt het niet uitdrukkelijk, maar de weigering om socialisme als alternatief te erkennen komt voort uit de vreselijke erfenis van het stalinisme. Een herhaling van een bureaucratische top-down samenleving is niet mogelijk in de hoog geschoolde en cultureel ontwikkelde samenleving waarin we vandaag leven.
Hij stelt terecht: “Terwijl de samenwerkenden [eigenlijk de tegenstanders van het kapitalisme] een opmars kennen, zijn de kapitalisten verdeeld.” Hij wijst op positieve manier naar de beweging tegen de Wereldhandelsorganisatie in Seattle in 1999, een beweging die de weg voor Occupy voorbereid had. Die beweging leidde op zijn beurt tot de verkiezingsoverwinning van Kshama Sawant, de eerste socialistische verkozene in Seattle sinds 100 jaar. Deze nieuwe generatie die politiek bewust werd tegen de achtergrond van de huidige vernietigende crisis en die gekenmerkt wordt door een openheid en solidariteit met alle onderdrukten, maakt ook indruk op Rifkin en anderen. Dat blijkt uit heel wat vaststellingen die Rifkin doet in zijn boek.
Het idee van wat hij ‘commons’ en ‘samenwerkenden’ noemt, wordt deels overgenomen van de rechten die in Engeland bestonden in de overgang van feodalisme naar kapitalisme, maar die in de loop van deze overgang vernietigd worden. Rifkin wil daarop verder bouwen met een filosofie van delen doorheen de derde industriële revolutie waarbij “consumenten hun eigen producenten worden.” Deze nieuwe ‘prosumenten’ zouden steeds meer samenwerken en goederen en diensten delen in een globaal netwerk met bijna geen kosten, wat de kapitalistische markten zal verstoren. De economische confrontatie tussen deze krachten en de kapitalisten is “een uitdrukking van een cultureel conflict dat de menselijke ontwikkeling de komende jaren zal bepalen. Als er een rode draad is in het opkomende culturele verhaal, dan is het de ‘democratisering van alles’.”
Maar hoe deze ‘democratisering van alles’ gebeuren terwijl het kapitalisme met zijn reusachtige monopolies nog intact is? Rikfin gaat uitgebreid in op het internet en het ‘internet van dingen’ en legt nadruk op de benadering van de nieuwe generatie wetenschappers die hun ontdekkingen en studies vrij delen met collega’s zonder eerst financiële verloning te zoeken. Dat staat in een schril contrast met pakweg de grote farmaceutische bedrijven die enkel investeren in producten waar voldoende winst mee kan gemaakt worden. Er vallen geen grote winsten te rapen met een medicijn voor het Ebola-virus omdat dit virus vooral arme mensen treft. Bijgevolg wordt er niet in geïnvesteerd. Het is pas nu dat de epidemie ook de ontwikkelde landen bedreigt, dat er in een medicijn wordt geïnvesteerd.
Rifkin gaat in tegen ongelijkheid en benadrukt wat zelfs kapitalistische journalisten recent moesten erkennen: waar de klassenverschillen die vaak uitgedrukt worden in inkomensverschillen groter zijn, is er ook meer ongenoegen en verzet. In Londen zijn er meer zogenaamde “individuen met een extreem hoog nettovermogen” dan gelijk waar ook op de planeet. Het gaat om mensen met meer dan 21 miljoen pond vermogen bovenop onroerende bezittingen (huizen). Londen heeft Hong Kong voorbijgestoken als de duurste stad ter wereld en dat tegen de achtergrond van een dalend inkomen voor de meerderheid van de bevolking, snel stijgende huurprijzen en hypotheken en dalende lonen.
Rifkin is het eens met socialisten dat een andere samenleving mogelijk is, een samenleving van overvloed en zelfs enorme overvloed indien alle grondstoffen en middelen van de samenleving in het belang van de gemeenschap worden ingezet. Rifkin erkent dat de neergang ook onder middenklasse is ingezet: “De VS had in 1960 de grootste middenklasse in de wereld. Tegen 2012 hadden de VS de weinig eervolle 28ste plaats van de 30 OESO-landen op het vlak van inkomensongelijkheid – de kloof tussen rijk en arm. Enkel Mexico en Turkije deden nog slechter.”
Systeemverandering
Hoe kan deze situatie veranderen in het voordeel van de overgrote meerderheid van de werkende bevolking en zelfs de middenklasse? Het antwoord van Rifkin is een verandering van samenleving doorheen argumenten en de kracht van voorbeelden. In feite “achter de rug van de samenleving”, zoals Marx stelde over de grote utopische socialisten zoals Robert Owen. Dit blijkt uit de slotopmerkingen van Rifkin die hij richt aan “diegenen in het hart van het kapitalistische systeem die bang zijn dat een komende samenleving van een bijna nihile kost voor productie hen op de rand van het bankroet zal brengen.”
Hij lijkt hen te willen overtuigen met het argument dat de gemiddelde levensduur van een bedrijf in de Fortune 500 slechts zowat 30 jaar is. Dit lijkt hem te sterken in zijn overtuiging dat de angstige kapitalisten uiteindelijk hun eigen neergang rustig zullen aanvaarden. Zo werkt het echter niet met de grote kapitalisten. De voormalige Britse arbeidersleider George Brown was realistischer toen hij stelde: “Geen enkele geprivilegieerde groep verdwijnt van het toneel van de geschiedenis zonder strijd.”
De kapitalisten zullen hun lot niet rustig aanvaarden om plaats te maken voor Rifkin en co in wat een ‘tussenweg’ tussen kapitalisme enerzijds en de gemobiliseerde arbeidersklasse anderzijds is. Het is echter mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat er binnen de heersende klasse verdeeldheid zal ontstaan, met meer vooruitziende elementen die erkennen dat hun systeem in een doodlopend straatje zit waarbij ze uitkijken naar een nieuw systeem dat de samenleving kan vooruithelpen. Dat is zeker het geval voor de jongere lagen, studenten bijvoorbeeld die aan de ouderlijke controle ontsnappen, die open staan voor marxistische standpunten.
Om daarop te bouwen, volstaat het niet om enkel een kritiek van het kapitalisme te brengen , maar moet er ook een duidelijk alternatief worden aangeboden: socialisme. En er moet gebouwd worden aan de kracht die dat kan bereiken: een massapartij met een vooruitziende leiding. De macht en de rijkdom van de kapitalisten, hun bezit van de productiemiddelen en controle op de samenleving, moet doorheen massabewegingen uit hun handen gehaald worden. Het idee dat de oppositie tegen het kapitalisme onbeperkt vrij gebruik kan maken van het internet om het kapitalisme te ondermijnen, wordt al tegengesproken door de beperkingen die kapitalisten en landen opleggen. Denk maar aan de beperkingen op het internet in China, Turkije,…
Veel elementen in dit boek zijn nuttig en zelfs bewonderenswaardig. Er wordt gewezen op het enorme economische gevaar van nieuwe technologie voor de arbeidersklasse maar ook voor de kapitalisten. Dat dreigt te leiden tot massale revoltes, de contouren van een dergelijke revolte zien we vandaag al in Schotland, Groot-Brittannië en doorheen zuid-Europa in wat neerkomt op een massale opstand van de arbeidersklasse en de gevolgen van een falend en ziek systeem. In deze situatie moeten de nieuwe ‘Luddieten’ [het vernielen van machines] niet bij de arbeiders gezocht worden maar in het kapitalisme zelf, het systeem waarvan de historici de standpunten van de oorspronkelijke Luddieten verdraaid weergeven. Het kapitalisme is niet in staat om de enorme mogelijkheden van de technologische ontwikkelingen te benutten. Enkel een geplande economie die leidt tot democratisch socialisme op nationaal en internationaal vlak kan dit doen en doorheen dit proces beantwoorden aan de roep naar echte verandering door mensen als Jeremy Rifkin en de nieuwe generaties.
-
Economisch herstel? Niet voor de werkenden en jongeren
Een socialistische kijk op: crisis
Zomerdossier door Peter Delsing
Hoe was het mogelijk? In 2008 werd het kapitalisme geconfronteerd met de ergste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog. De industriële productie, de beursaandelen, de werkgelegenheid,… vielen terug aan een snelheid die volgens economen met de crash van Wall Street uit 1929 kon wedijveren. De crisis van de jaren ‘30 was eveneens een crisis als gevolg van enorme ongelijkheden, overproductiecapaciteit, financiële luchtbellen en investeringen in nieuwe technologie die sneller toenamen dan die in arbeidskracht. Het kapitalisme slacht steeds weer de kip die de gouden eieren voortbrengt: de arbeidskracht wordt uitgestoten of blijft achter op investeringen in machines. Volgens de socialist Karl Marx moest deze giftige cocktail leiden tot massawerkloosheid en crisissen als gevolg van pogingen om de winstgevendheid te herstellen.Inmiddels zullen sommige werkenden en jongeren zich in het haar krabben. We zijn zes jaar verder en er wordt wel gesproken over herstel, maar wat is er van aan? De media zeggen het. De politici hielden niet op om het van de daken te schreeuwen. De bankencrisis werd door sommigen ook al naar de geschiedenisboekjes verwezen. Volgt er na crisis toch automatisch herstel, zoals de toverdokters van het kapitalisme beweren? In welke fase van de crisis zitten we vandaag?
“Het vermijden van een catastrofe is niet gegarandeerd”
Strijdbare arbeiders en jongeren mogen zich niet in slaap laten wiegen. De crisis van 2008 gooide de volledige logica om. Sindsdien kan de ooit geroemde ‘vrije markt’ geen stap meer zetten zonder overheidskrukken. In de huidige omstandigheden kan het systeem niet meer overleven zonder de ooit verfoeide staatstussenkomst. Miljarden moesten de gemeenschappen ophoesten om de banken te redden.
Die betalen we nu met aanvallen op onze pensioenen, onderwijs, recht op uitkeringen wanneer we ziek of werkloos zijn. Een crisis die mede een gevolg was van ‘te veel schulden’ werd ‘opgelost’ door meer schulden te creëren – bij de kapitalistische overheden. Maar ook: lenen bleef onwaarschijnlijk goedkoop. Dat bleef het gegok op de beurzen wereldwijd stimuleren. Goedkoop lenen om wereldwijd op snelle winst te jagen. De aandelen staan opnieuw op recordniveaus. Er zijn nieuwe zeepbellen die volledig los staan van de onderliggende groeiperspectieven. De Europese Centrale Bank deed er recent nog een schepje bovenop: de basisrente om bij haar te lenen staat ondertussen bijna op nul. En volgens sommige analisten deed ze te weinig en te laat. Volgens deze commentatoren was er nood aan een nieuwe wanhopige ronde van geldcreatie om de eurozone voor een nieuwe recessie en nog ergere crisis te behoeden.
Het is waar, er kwam geen oneindige spiraal van bankfaillissementen die de rest van de economie meetrok. Dat was omwille van de overdracht van schulden naar de overheden en staatsinjecties. Ook het immense plan van infrastructuurwerken in China, gefinancierd met een berg schulden, hielp de wereldwijde groei nog een tijd verder. In de VS en een aantal Europese landen, zoals Duitsland, kwam er opnieuw een zekere jobcreatie. De rente die de Zuid-Europese landen moesten betalen op hun staatsobligaties zakte, ook na staatstussenkomst van de ECB. De aanvallen op onze lonen en koopkracht, op de sociale zekerheid,… hielpen het kapitaal om haar winsten te herstellen. Het gemiddelde werknemersgezin verloor verder aan inkomen in de VS en andere ontwikkelde landen. In België werden de lonen bevroren. De vruchten van de nieuwe, bescheiden groei kwamen vooral in de zakken van de rijkste 1% en de laag rond hen terecht. Er werd opnieuw met bonussen gesmeten, ons werd gevraagd om te matigen op loon en sociale rechten.
De propaganda van de laatste maanden voor de Europese en Belgische verkiezingen rond het economisch herstel had grotendeels politieke doeleinden. De meer ernstige denkers van de burgerij en de heersende klasse zijn er niet gerust in. Ze luiden vandaag de alarmklok over de trage of onbestaande groei in Europa en het gevaar van deflatie, prijsdalingen die in de winsten snijden, omdat de markten en onze koopkracht als werkenden ondermijnd zijn.
In de eurozone was er in het eerste kwartaal van dit jaar, tegenover het vorige kwartaal, slechts een groei van 0,2%. Frankrijk zat op een nulgroei, in Italië ging de economie met 0,1% achteruit. Enkel Duitsland vervulde nog een motorfunctie. Het kende een groei van 0,8% op kwartaalbasis – dat zou op een jaar meer dan 3% zijn. De inflatie zit in de eurozone rond de 0,7%. Dat is ver onder de doelstelling van 2%. Volgens Martin Wolf van de Financial Times moet de ECB opnieuw beloven om “alles te doen wat nodig is” om een neerwaartse spiraal te vermijden (FT, 13/5/14).
Wolf stelt dat de markten er maar vanuit gaan dat de besparingen in Zuid-Europa “eeuwig zullen blijven duren”. Politiek, echter, is dat “helemaal niet zo evident”. Een recent OESO-rapport, zo haalt hij aan, gaf een schatting van de schulden van de Zuid-Europese regeringen tegen 2015. Spanje zal dan voor 109% schulden hebben tegenover de jaarlijkse productie (het BBP), Ierland 133%, Portugal 141%, Italië 147% en Griekenland 189%! Wolf stelt op bezwerende toon: “het vermijden van een catastrofe is nog steeds niet gegarandeerd”. Dit is niet de taal van de kranten die bedoeld zijn voor massaconsumptie, die ons de achteruitgang met sprookjes moeten laten aanvaarden. Dit is een poging tot nuchtere inschatting van de diepe problemen waar de kapitalisten en hun systeem vandaag voor staan.
Holle karakter van de groei
Het is mogelijk dat er in de komende periode nog een lichte groei is in de VS. Maar in China vertraagt de economie en ging de immense markt in vastgoed erop achteruit. De infrastructuurwerken in China waren een belangrijke motor voor de groei in de ‘groeilanden’ (Brazilië, Rusland, India, Turkije,…).
We moeten ook zien dat de huidige jobcreatie zeer instabiel is. In België is het aantal deeltijdse jobs onder min 30-jarigen sinds de crisis in 2008 gegroeid van 20% naar bijna 30%! Bedrijven geven minder frequent vaste contracten aan nieuwe werknemers, of laten ze deeltijds werken. De prijs van de huur, van de kost van het leven,… is voor die jongeren natuurlijk niet ‘deeltijds’. In de VS zijn er zogezegd opnieuw twee miljoen jobs bijgekomen, nadat er twee miljoen waren verloren gegaan. Die nieuwe jobs zijn dikwijls laag betaald en deeltijds. In voltijdse equivalenten gingen er nog steeds 650.000 jobs verloren.
Het kapitalisme zit in een doodlopend sukkelstraatje. De huidige generatie van werkenden en jongeren zal een ernstige strijd moeten voeren om een fatsoenlijk leven op te bouwen. Een massastrijd met haar eigen partijen en democratische vakbonden, voor een democratische socialistische maatschappij.
Oorzaken van de crisis
Karl Marx zag het kapitalisme als een systeem dat mankliep onder zijn eigen tegenstellingen. De diepe depressie van de jaren 1930 of de meer uitgerokken depressie – een periode van stagnatie en achteruitgang van de productiekrachten – sinds de jaren 1970 kunnen het best aan de hand van Marx’ ideeën worden verklaard.
– Een tendens naar overproductie
Marx meende dat het kapitalisme op verschillende manieren met overproductie of overaccumulatie kan worden geconfronteerd. Er is de ongelijkheid tussen de kapitalistische elite en de meerderheid van werkenden, waarbij de arbeidersklasse niet kan terugkopen wat ze zelf produceert. De kapitalisten leggen zich toe op luxemarkten en dit kan leiden tot overproductie. Verder is er, door de competitie, ook de dwang om meer productieve machines in te zetten, om zo een meerwinst te proberen boeken tegenover de concurrentie. Dit kan leiden tot een snellere productie dan waar de consumenten behoefte aan hebben. De productiecapaciteit overstijgt de bestaande markten. Marx onderscheidde ook een trend naar overaccumulatie van kapitaal tegenover de bestaande arbeidskrachten. De dwang van nieuwe technologie leidt tot de uitstoot van arbeidskrachten. Sinds de jaren ‘70 zien we effectief een groeiende overproductiecapaciteit in verschillende sectoren en de vorming van structurele werkloosheid, mede in de hand gewerkt door arbeiduitstotende technologie.
– Dalende tendens van de winstvoet
Kapitalisten hebben een neiging om, onder druk van de competitie, een meerwinst te willen boeken door nieuwe technologie in te voeren. Marx legde echter uit dat meerwaarde – en dus winst – enkel uit onbetaalde arbeid voortkomt. Machines dragen hun eigen waarde gewoon over op het nieuwe product, ze worden afgeschreven. Dit leidde, aangetoond door verschillende analyses, sinds de jaren ‘60 en ‘70 tot een druk op de winstvoet. Het neoliberale beleid kon deze trend deels keren, maar ten koste van nieuwe tegenstellingen.
– Tegenstelling tussen de ontwikkeling van de productiekrachten en de nationale staat
De Eerste en Tweede Wereldoorlog waren mede een catastrofaal gevolg van deze tegenstelling. Maar het bestaan van competitieve natiestaten zorgt vandaag ook voor de onmogelijkheid om op kapitalistische basis een echt eengemaakt Europa te creëren. Enkel de arbeidersklasse kan de volkeren eenmaken.
– Sociale productie maar “individuele” toeëigening
Het fundamentele probleem, de basis voor de andere tegenstellingen, is dat de productie wel door grote groepen mensen gebeurt, sociaal is, maar het resultaat ervan door een kleine groep kapitalisten wordt toegeëigend. Private productie voor de winst is vandaag een irrationele rem op de mensheid en het recept voor erger wordende economische en sociale crisissen. Zowel de productie als de toeëigening moeten sociaal worden om de angel uit de crisis te halen.
-
Is Piketty een nieuwe Marx? Recensie van zijn ‘Capital in the Twenty-First Century’
Recensie door Hannah Sell
De 20% armste Britse gezinnen behoren tot de economisch meest achtergestelde Europeanen met een levensstandaard op een niveau als Slovenië en Tsjechië. De rijkste 1% daarentegen behoren tot de rijksten ter wereld. Ze zijn goed voor een derde van het totale inkomen.Ongelijkheid is een van de zaken waarin Groot-Brittannië een wereldleider is. Onder de ‘ontwikkelde’ landen moet het enkel de VS laten voorgaan inzake ongelijkheid. De schijnbaar niet te stoppen groei van ongelijkheid is een wereldwijd fenomeen. Eerder wees Oxfam er op dat de 85 rijksten in de wereld evenveel vermogen hebben – 1.700 miljard dollar – als de armste helft van de wereldbevolking (die met 3,5 miljard mensen zijn).
De ernstige strategen van het kapitalisme erkennen op vage wijze dat de toekomst van het kapitalisme bedreigd wordt door de toenemende ongelijkheid. Als zowel het hoofd van het IMF als de gouverneur van de Britse Nationale Bank stellen dat er ‘iets moet gebeuren’ omdat de ‘stabiliteit’ bedreigd is, dan is het duidelijk dat de elite steeds meer vreest voor stakingen, revolte en revoluties.
Toenemende ongelijkheid
Het is tegen deze achtergrond dat de Franse econoom Thomas Piketty zijn ‘Capital in the Twenty-First Century’ heeft gepubliceerd. Piketty werkte de afgelopen vijftien jaar met andere economen aan het werk waarbij empirisch bewijs wordt geleverd van de tendens op lange termijn van het kapitalisme om de ongelijkheid te vergroten. Piketty stelt terecht dat de economische groei in de naoorlogse periode uitzonderlijk was. Nu keert het kapitalisme terug naar een ‘normale’ situatie met ook een duidelijke tendens van groter wordende ongelijkheid. Piketty geeft een voorbeeld: “De rijkste 1% waren goed voor 60% van de toename van het Amerikaanse nationale inkomen tussen 1977 en 2007.”
Dat het kapitalisme leidt tot ongelijkheid, is geen nieuwe vaststelling. Marx stelde het meer dan een eeuw geleden al vast: “De accumulatie van rijkdom aan de ene kant is dus tevens accumulatie van ellende, kwelling van arbeid, slavernij, onwetendheid, onmenselijkheid en zedelijke ontaarding aan de andere kant.” (Het Kapitaal, http://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/23.htm)
Reactie
De statistische informatie van Piketty en zijn medewerkers is bijzonder nuttig. Het wordt door sommige verdedigers van het kapitalisme zelfs als een bedreiging gezien. De zakenkrant Financial Times haastte zich om de cijfers over ongelijkheid aan te vallen door in te gaan op wat een relatief kleine statistische fout lijkt te zijn en dit uit te vergroten om de algemene conclusies van Piketty te discrediteren. Het probleem daarmee is echter dat de statistische gegevens van Piketty verre van ‘revolutionair’ of ‘nieuw’ zijn, maar een trend bevestigen die al decennia duidelijk is. Piketty reageerde zelf met de stelling dat zijn boek ongelijkheid niet overdrijft. Er is integendeel onderzoek sinds de publicatie van het boek waaruit blijkt dat “de stijging van het aandeel van de rijksten in de VS in het totale vermogen de afgelopen decennia groter was dan wat ik in mijn boek aangaf.”
Sommigen ter rechterzijde probeerden Piketty te discrediteren, maar zijn boek was wel een groot succes en was in verschillende landen een bestseller. Aan de linkerzijde was er heel wat lof, zo was er de Britse vakbondsleider Len McCluskey die verklaarde “enthousiast” te zijn. Maar wie hoopt dat dit boek een overtuigende analyse brengt van waarom het kapitalisme leidt tot toenemende ongelijkheid, zal ontgoocheld worden. Wie naar een oplossing zoekt, zal die helemaal niet vinden in dit boek.
De titel van het boek doet denken aan ‘Het Kapitaal’ van Marx. Dat volstond voor heel wat commentatoren om Piketty voor te stellen als een moderne opvolger van Marx. Piketty verklaarde terecht dat dit niet is hoe hij zichzelf ziet en dat hij ‘Het Kapitaal’ zelfs nog nooit gelezen heeft. Dat is niet verrassend. Als Piketty naar Marx verwijst is het doorgaans om hem te bekritiseren en dan vaak nog op basis van een verkeerde weergave van wat Marx stelde.
Zo beweert Piketty dat “Marx net zoals zijn voorgangers de mogelijkheid van duurzame technologische vooruitgang en geleidelijk toenemende productiviteit negeerde” en dat “Marx’ theorie impliciet uitgaat van een strikte veronderstelling van een nulgroei inzake productiviteit op lange termijn.” Deze verklaringen zijn het tegendeel van de echte standpunten van Marx. Marx legde uit dat de zoektocht naar winsten de kapitalisten dwingen om met rivalen te concurreren door in wetenschap en techniek te investeren – ‘technologische vooruitgang’ – om de productiviteit te verhogen. Deze blinde zoektocht naar winst leidt tot crisis en recessie, maar het legt tegelijk ook de materiële basis voor een democratisch socialistische samenleving.
Het feit dat de investeringen vandaag op een historisch dieptepunt staan, is een indicatie van hoe het kapitalisme niet meer in staat is om de samenleving vooruit te brengen. Zoals Piketty opmerkt heeft het kapitalisme enorme rijkdom voortgebracht. Maar enkel een democratisch socialistische planning van de productie zou toelaten om de productiekrachten in te zetten om zowel de planeet te beschermen als in de basisbehoeften van de mensheid te voorzien, een taak waar het kapitalisme steeds minder in slaagt. Denk maar aan het recht op een degelijke, veilige en goedbetaalde job, huisvesting, gratis onderwijs of het recht om op 60 of vroeger op pensioen te gaan.
Marxisme
Marxisme of socialistische standpunten zijn niet aan de orde voor Piketty. Hij onderneemt geen poging om de redenen voor de kapitalistische crisis uit te leggen. Hij gaat niet in op de productie en distributie van goederen, hij beperkt zich louter en alleen tot de verdeling van rijkdom. Zijn ‘nieuwe theorie’ om de groeiende ongelijkheid te verklaren, bestaat erin dat de opbrengst op ‘kapitaal’ altijd groter is dan de opbrengst van ‘gewone inkomens’. Piketty stelt dat dit de centrale tegenstelling van het kapitalisme is. Maar hij legt niet uit waarom dit zo is.
Bovendien vergist hij zich in het gebruik van de term ‘kapitaal’. Marxisten stellen niet dat iedere vorm van rijkdom ‘kapitaal’ is, enkel de rijkdom die door de kapitalisten wordt ingezet om winsten te maken. De basis om tot die winsten te komen, is de uitbuiting van de arbeidersklasse. Als Piketty het over kapitaal heeft, doelt hij op alle vormen van rijkdom en vermogen, los van de vraag of het geïnvesteerd wordt door een kapitalist, een diamanten halssnoer of het huis van een gewone werkende is. Ook wordt de (potentiële) kracht van de arbeidersbeweging en de mogelijkheid om voor de lonen en arbeidsvoorwaarden op te komen, door Piketty niet als een factor gezien die kan bepalen welk deel van de rijkdom naar de kapitalisten gaat en welk deel naar de werkenden.
De zwakheden in het boek van Piketty zorgen ervoor dat het niet in de buurt komt van een analyse van het kapitaal in de 21ste eeuw, zelfs zijn fans moeten dit erkennen. Zo werd het boek geprezen door de voormalige Amerikaanse begrotingsminister Lawrence Summers die het boek als een ‘krachttoer’ omschrijft, maar sceptisch is over de analyses. Hij stelde: “Als ik naar de toekomst kijk, denk ik dat het belangrijkste element dat kapitaalaccumulatie en ongelijkheid verbindt, niet het verhaal van Piketty over groter wordende fortuinen zal zijn. Het moet eerder gezocht worden bij de vernietigende gevolgen van 3D-printen, kunstmatige intelligentie en dergelijke zaken die routinetaken kunnen overnemen. Er zijn nu al meer mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering dan er zijn die productief werk in de industrie doen.”
Dit is een uitdrukking van een vrees onder de kapitalisten waar Piketty totaal niet op ingaat. Nieuwe technologie zorgt ervoor dat iedere individuele werkende ongelofelijk productief wordt, maar voor iedere productieve werkende is er een groeiend aantal werklozen of ondertewerkgestelden. Dit is een recept voor economische crisis en massale sociale instabiliteit.
Het stelt ook de noodzaak voor socialisme op het voorplan. Socialisme is noodzakelijk zodat de technologie die voor het kapitalisme problematisch is, kan ingezet worden om de arbeidsweek drastisch te verlagen tot 30 uur per week of minder en dat zonder loonverlies. De strijd voor een achturendag is al even lang bezig als de arbeidersbeweging georganiseerd is, maar voor miljoenen werkenden is het nog altijd niet afgedwongen.
Piketty heeft niet het einde van het kapitalisme op het oog, hij wil het integendeel redden. Op Newsnight werd hij gevraagd of hij ongelijkheid volledig de wereld uit wilde. Hij stelde dat de armste helft van de Britten vandaag amper goed is voor 3% van de rijkdom. Dat is te weinig, stelde hij. Maar vijf of misschien acht procent, zou wel in orde zijn.
Om deze wel erg beperkte toename van gelijkheid te bekomen, wil Piketty de belastingtarieven voor de allerhoogste niveaus van inkomen optrekken tot 80% en pleit hij voor een progressieve en internationale vermogenstaks. Socialisten steunen dergelijke eisen die een brede steun kunnen vinden onder de meerderheid van de bevolking.
Maar zelfs de meest enthousiaste aanhangers van Piketty doen er lacherig over. De bekende Keynesiaanse econoom Paul Krugman, die vol lof was voor het boek, erkent: “Het is gemakkelijk om cynisch te zijn over de mogelijkheid dat zoiets erdoor komt.” Paul Mason zegt het iets scherper: “Het is gemakkelijker om een ineenstorting van het kapitalisme in te beelden dan een elite die met deze voorstellen instemt.”
Dat slaat de nagel op de kop. Piketty vestigt zijn hoop op het ‘gezonde verstand’ van de kapitalisten. Hij vraagt hen om te erkennen dat ze om hun systeem in stand te houden beter wat meer zouden geven aan de ‘99%’. Het doet wat denken aan de sociaaldemocratische oproepen voor een ‘eerlijker kapitalisme’, ook al moet opgemerkt worden dat de sociaaldemocraten dit doorgaans niet koppelen aan eisen om de rijken of de grote bedrijven zwaarder te belasten.
Een zorgend en delend kapitalisme?
De Franse president François Hollande beloofde bij de verkiezingen om een ‘miljonairstaks’ in te voeren. Hij botste daarbij op enorm verzet van de Franse kaptialisten. Hollande kreeg uiteindelijk een fors afgezwakte versie van de al erg beperkte rijkentaks door het Grondwettelijk Hof. Maar hij gaf volledig toe aan de eisen van de kapitalisten. Het rechtse magazine Forbes titelde: “Hollande is bekeerd en stelt besparingen en belastingverlagingen voor om Franse groei te stimuleren.”
Er mag nog zoveel gepleit worden voor een zorgdragend en verdelend kapitalisme, met pleidooien zullen we dat niet bekomen. De enige manier waarop significante toegevingen voor de meerderheid van de bevolking kunnen afgedwongen worden, is op basis van massabewegingen door de arbeidersklasse waardoor de kapitalisten vrezen voor de toekomst van hun systeem. En zelfs indien er toegevingen afgedwongen worden, zullen de kapitalisten er alles aan doen om die later terug in te trekken.
Iedere regering die binnen het kader van het kapitalisme functioneert, zal de voorstellen van Piketty niet kunnen doorvoeren. De superrijken hebben wereldwijd meer dan 21.000 miljard dollar weg gestopt in belastingparadijzen, zowat de helft daarvan is het bezit van amper 100.000 mensen. Dat is meer dan de overheidsschulden van alle OESO-landen bij elkaar. Deze enorme rijkdom wordt niet belast. In Groot-Brittannië alleen wordt naar schatting elk jaar 120 miljard pond aan belastingen vermeden of ontdoken door de rijken.
Populariteit
Piketty erkent deels dat de kapitalisten er steeds alles aan zullen doen om belastingen te ontduiken door geld naar het buitenland te versluizen of met andere methoden. Dat is waarom hij opkomt voor een wereldwijde progressieve vermogensbelasting. Socialisten zijn daar voorstander van, maar het is niet mogelijk om een dergelijke maatregel in een wereld van kapitaalstromen waar de nationale regeringen geen controle op hebben los te zien van andere maatregelen. Wie zou een dergelijke belasting invoeren? Zonder staatsmonopolie op buitenlandse handel en de nationalisatie van de banken, eerst op nationaal en dan op nationaal vlak, is het onmogelijk om een wereldwijde miljonairstaks op te leggen. Het doet wat denken aan een poging om de klauwen van een wilde tijger op vreedzame wijze uit te trekken.
Ondanks de beperkingen is de populariteit van het boek van Piketty een belangrijke indicatie van een groeiende zoektocht naar een alternatief op het kapitalisme van de 21ste eeuw, een systeem dat de meerderheid van de bevolking een weinig aantrekkelijk toekomst biedt met laag betaalde jobs, extreme flexibiliteit en onbetaalbare huisvesting. Wie na het lezen van Piketty wil weten waar de ongelijkheid onder het kapitalisme vandaag komt, kan terecht in het oorspronkelijke ‘Kapitaal’ en andere werken van Marx die een ‘modernere’ en meer ‘revelante’ analyse van het kapitalisme bieden dan wat Piketty ons te bieden heeft.

