Tag: jaren 1930

  • Toen de Communistische Partij sterk stond in de VS. Lessen van de jaren 1930

     

    Nu een nieuwe generatie socialistische activisten opstaat in de onrust die de Amerikaanse samenleving kenmerkt, zullen zij naar vroegere bewegingen kijken voor succesvolle strijdmethoden. Marxisten denken dat lessen uit het verleden trekken essentieel is om beter voorbereid te zijn op toekomstige strijd. Om de komende jaren overwinningen te boeken, bieden de activiteiten van de Communistische Partij in de jaren 1930 een schatkamer aan lessen, zowel positief als negatief.

    Dossier door Tony Wilsdon 

    Dit dossier komt uit het Engelstalige magazine ‘Socialist World’. Je kan het hier online kopen voor 3 dollar

    De Amerikaanse communistische beweging kwam in 1919 voort uit de linkervleugel van de Socialist Party. De Russische Revolutie bracht een schok teweeg in de hele samenleving, vooral bij links en de arbeidersklasse. In feite werden aanvankelijk twee communistische partijen opgericht in de VS: één gedomineerd door ballingen uit Slavische landen, de andere met meer wortels in de Amerikaanse arbeidersklasse. Zij hadden samen een geschatte aanhang van 70.000 leden.

    De belangrijkste factor in de beginjaren van de Amerikaanse communistische beweging was de invloed van de pas opgerichte Communistische Internationale (ook bekend als de Comintern). Met Lenin en Trotski aan het hoofd van de nieuwe arbeidersstaat in de Sovjet-Unie, kreeg de communistische beweging in de VS de kans om zich de marxistische strategieën en methoden eigen te maken. Dit stond in tegenstelling tot de Socialist Party, waarvan de leiding werd gedomineerd door rechtse reformisten, ondanks het feit dat de revolutionair Eugene Debs de bekendste leider was. Het marxisme begrijpt dat het kapitalisme omver geworpen moet worden om de arbeidersklasse te bevrijden. Het reformisme daarentegen meent ten onrechte dat de arbeiders hun problemen geleidelijk kunnen oplossen binnen het kader van het kapitalistische systeem.

    Een essentieel punt was de eis van de Comintern dat de CP steun zou geven aan de strijd voor de bevrijding van de zwarten en daar een essentieel onderdeel van hun programma en werk zou maken. Eén van Lenins belangrijke bijdragen aan de marxistische theorie was zijn aanscherping van de marxistische benadering van de strijd tegen onderdrukking, in het bijzonder nationale onderdrukking. Veel socialisten zagen dit als een afleiding van de klassenstrijd, maar Lenin legde uit dat de Communistische Partijen niet succesvol konden zijn zonder de beste strijders te zijn tegen alle vormen van onderdrukking. Deze onderdrukking was het resultaat van een verdeel-en-heersbeleid van de heersende klasse en de kapitalistische politici. Het gif van verdeeldheid kan enkel gestopt worden door socialisten die opkomen voor de eenheid van de werkende klasse in de strijd tegen onderdrukking, een strijd die een zaak is van de hele arbeidersklasse.

    Een tweede erg belangrijke bijdrage van de Comintern aan de socialistische beweging in de VS was de noodzaak om een revolutionaire partij op te bouwen met een duidelijk programma, geworteld in marxistische methoden. Dit betekende dat de partij politiek gegrondvest moest zijn op een strategie van klassenstrijd, in tegenstelling tot het reformisme dat de sociaaldemocratische partijen van de Tweede Internationale hadden verlamd. Het marxisme legt uit dat de staat onder het kapitalisme niet neutraal is, maar in plaats daarvan met duizend koorden aan de kapitalisten is gebonden, en dat de arbeidersklasse, als onderdeel van de maatschappijverandering, deze staat moet vervangen door haar eigen instellingen die haar belangen verdedigen. Als de arbeidersregering werkt aan het beëindigen van ongelijkheid en het verwijderen van de materiële basis van onderdrukking, op weg naar een klasseloze socialistische maatschappij, zal de noodzaak van een staat “uitdoven”. De reformistische leiders van de Tweede Internationale verraadden de arbeidersklasse juist op een ogenblik dat revolutionaire mogelijkheden zich voor de arbeidersklasse openden om na de Eerste Wereldoorlog de staatsmacht over te nemen en een einde te maken aan het kapitalisme.

    De invloed van de Communistische Internationale bleek echter een tweesnijdend zwaard te zijn voor de Communistische Partij in de VS. Begin jaren 1920 speelde zij een erg progressieve rol door de twee communistische partijen in de VS te verenigen en politiek te bewapenen. Toen de Sovjet-Unie degenereerde met de opkomst van het stalinisme midden jaren 1920 speelde de Comintern een steeds negatievere rol in de VS.

    De nieuwe geprivilegieerde kaste die in de Sovjet-Unie aan de macht kwam , vertrok van het idee van ‘socialisme in één land’ en verdedigde van daaruit de eigen belangen, ten koste van de noden van de werkende klasse in de Sovjet-Unie en de rest van de wereld. Deze beperkte politieke visie betekende het loslaten van één van de belangrijkste stellingen van het marxisme, met name dat enkel een internationale beweging van de arbeidersklasse een einde kan maken aan het kapitalisme. Het vertekende ook steeds meer het beleid van de Comintern. De bureaucratisering van de Communistische Partij in de Sovjet-Unie werd rechtstreeks overgebracht op de Comintern. Omdat verschillende politieke fracties vochten om de macht in de Sovjet-Unie, was er ook meer fractievorming in de Amerikaanse CP, waarbij elke fractie haar politiek bepaalde op basis van de machtsevenwichten in de Sovjet-Unie.

    Jaren 1930: strijd tegen werkloosheid en uithuiszettingen

    De ineenstorting van de beurs in 1929 en de economische depressie en massale werkloosheid hadden verregaande gevolgen in de VS. Tegen 1933 liep de werkloosheidsgraad op tot 25%: 15 miljoen mensen zaten zonder werk. Dit was een verwoestende klap voor de arbeidersklasse en het schiep de voorwaarden voor massale radicalisering en strijd. De CP stapte in het enorme vacuüm inzake arbeiderspolitiek. De partij speelde een rol die, ondanks veel gebreken, aantoonde welke enorme invloed zelfs een kleine revolutionaire organisatie kan hebben op de politiek en de maatschappij.

    In 1929 bevond de politiek van de CP zich op een keerpunt. De Comintern was net een fase ingegaan die de ‘Derde Periode’ werd genoemd. Er werd verklaard dat er na de revolutionaire periode na de Russische Revolutie van 1917 en na de periode van kapitalistische stabiliteit vanaf rond 1923 een derde periode van finale crisis van het wereldkapitalisme was aangetreden. De leiding van de Sovjet-Unie begon in 1928 een wanhopige strijd tegen de groei van pro-kapitalistische krachten in de Sovjet-Unie zelf. Het leidde in de Comintern tot een nieuwe politieke positionering met een ultralinkse strategie van het ‘revolutionaire offensief’. Deze rampzalige politiek ging niet uit van een analyse van de wereldeconomie end e wereldprocessen, maar van een dogma. Het richtte communistische partijen over de hele wereld te gronde. In de plaats van een analyse van mondiale processen en de invloed ervan op de dynamiek van de klassenstrijd in elk afzonderlijk land, klampten de Communistische Partijen zich vast aan een door het Kremlin gedicteerde lijn.

    Door de periode als ‘revolutionaire’ te definiëren, werd de Communistische Partijen de noodzaak opgelegd om zich voor te bereiden op een revolutionair offensief en een strijd om de macht. De CP’s werd verteld dat ze alle allianties met linkse krachten moesten opbreken om een onafhankelijke weg naar de revolutie in te slaan onder eigen vlag. De sociaaldemocratische partijen werden weggezet als ‘sociaalfascistisch’, tweelingen van de nazi’s. Het isoleerde de Communistische Partijen in heel de wereld en het droeg bij aan de overwinning van Hitler en het fascisme in Duitsland in 1933. De Duitse KPD weigerde immers samen te werken met leden van de socialistische partij en vakbonden, terwijl Hitler enkel kon verslagen worden door verenigde strijd op straat. De zorgvuldig uitgewerkte politiek van het “eenheidsfront” werd aan de kant geschoven. Deze politiek stelt dat het noodzakelijk is om met krachten uit de werkende klasse gezamenlijk te strijden, waarbij doorheen deze eenheid de superioriteit van het marxisme de tekortkomingen van het reformisme wel zou aantonen. Het eenheidsfront was een essentieel onderdeel van de politiek van de Comintern meteen na de Russische Revolutie.

    De kleine Amerikaanse CP dompelde zich onder in de politiek van de ‘Derde Periode’ en trok de straat op met dynamiek en revolutionaire ijver. Het plaatste de CP vooraan in de strijd van de eerste jaren van de Depressie en het leverde de partij nationale bekendheid op. Ondanks ernstige politieke zwakheden toonde de CP welk soort strijd nodig was in deze periode van kapitalistische crisis. Door de dynamische opstelling werd een politiek vacuüm tijdelijk ingevuld. De eis dat andere opkomende sociale organisaties de leiding van de CP moesten aanvaarden als voorwaarde voor samenwerking in de strijd, verzwakte echter het vermogen van de CP om een veel bredere beweging op te bouwen. Het isoleerde bovendien de communistische activisten van de rest van de opkomende linkerzijde.

    De CP zette werklozenraden op om directe acties te organiseren ter verdediging van arbeidersgemeenschappen die zwaar getroffen waren door de Depressie. Zo werden huurders beschermd tegen uithuiszettingen. Dat gebeurde door massale acties op te zetten zodat deurwaarders er niet in slaagden om meubels en bezittingen in beslag te nemen. Er waren zitacties aan werklozenkantoren en een escalatie van straatbetogingen die een werkloosheidsverzekering eisten.

    Onder de eisen onder meer de vraag voor een onmiddellijke toelage van 150 dollar voor elke werkloze Amerikaan en 50 dollar voor al wie behoeftig was, een onmiddellijke stopzetting van uithuiszettingen, gratis melk voor de kinderen van werklozen en “volledig loon voor alle arbeiders die om welke reden dan ook werkloos zijn.” (Harvey Klehr, The Heyday of American Communism: The Depression Decade, p. 56). Deze betogingen warden hardhandig aangepakt door agenten die hun matrakken bovenhaalden. De CP-leden ontwikkelden belangrijke tradities van strijd, door niet zomaar toe te geven aan het geweld en zich zo goed als mogelijk te verdedigen wanneer de politie aanviel.

    Het droeg bij tot een groeiend momentum van de strijd. Een nationale hongermars bracht meer dan 75.000 arbeiders en werklozen op de straten van Washington DC in december 1932. Ze wonnen belangrijke hervormingen voor werklozen en creëerden een massale druk die uiteindelijk resulteerde in de invoering van een federale werkloosheidsverzekering in 1935.

    Ontwikkeling van antiracistische tradities

    De Communistische Partij was voor socialisten in de VS baanbrekend in de strijd tegen onderdrukking als onderdeel van de opbouw van een krachtige revolutionaire beweging van de werkende klasse om een einde te maken aan het kapitalisme. De CP maakte van de strijd tegen onderdrukking van zwarten een centraal thema voor alle leden. Voor de partij was dit integraal onderdeel van het opbouwen van steun in de volledige arbeidersklasse. De nadruk lag op verzet tegen racisme in alle vormen, wat het meest efficiënt kon door er met alle arbeiders, ongeacht hun afkomst of huidskleur, tegen te strijden.

    De toewijding van de CP om van de strijd tegen de onderdrukking van de zwarte bevolking een centrale kwestie te maken, blijft erg leerzaam vandaag, zeker nu ideeën van identiteitspolitiek sterk leven ter linkerzijde. De ideeën van de identiteitspolitiek spelen een rol in de radicalisering van heel wat jongeren, maar ze leiden niet tot overwinningen in de klassenstrijd. De sleutel tot het winnen van klassenstrijd is het opbouwen van de grootst mogelijke eenheid van de werkende klasse als strijdinstrument tegen de bazen. Om deze potentiële eenheid tegen te gaan, bevorderen de kapitalisten verdeeldheid onder de arbeiders, onder meer op basis van ras. In de VS proberen de bazen de politiek minst bewuste blanke arbeiders steevast wijs te maken dat ze iets te winnen hebben bij racisme. Feit is ondertussen dat verdeeldheid de levensstandaard van alle arbeiders naar beneden trekt.

    Om tot succesvolle massabewegingen van de arbeidersklasse te komen, moet gestreden worden tegen alle aspecten van racisme en is er eenheid op basis van gezamenlijke strijd nodig. De antiracistische politiek van CP-leden was essentieel om vertrouwen te winnen onder zwarte staal-, automobiel en elektriciteitsarbeiders die vooraan stonden in het organiseren van de vakbondsfederatie Congress of Industrial Organizations (CIO).

    In 1928 nam de CP, op aandringen van de Comintern, het idee op dat zwarten het recht hadden op zelfbeschikking als natie in de zogenaamde ‘Zwarte Gordel’, een regio in het Zuiden waar zwarten numeriek in de meerderheid waren. Dit was een verkeerde toepassing van de marxistische benadering die het recht op zelfbeschikking van onderdrukte volkeren steunt, met inbegrip van het recht om een eigen staat te vormen. Dit concept werd voor het eerst ontwikkeld door Lenin en was een essentieel aspect van het programma van de Bolsjewistische Partij in Rusland. Het vertrekt echter van  het bestaan van een onderdrukte groep die de materiële basis heeft om een eigen staat te vormen, dat wil zeggen een eigen taal, cultuur en/of grondgebied dat hen onderscheidt van andere volkeren. Zwarten waren een onderdrukt deel van de Amerikaanse samenleving, maar hadden geen aparte taal. De toegenomen migratie naar de noordelijke steden zorgde ervoor dat er geen gemeenschappelijk grondgebied was. In de praktijk stond de theorie van de zwarte gordel niet centraal in het werk van de CP onder zwarte arbeiders. Dat werk was vooral gericht op het einde van discriminatie en het afdwingen van integratie in de Amerikaanse samenleving, kortom op het tegenovergestelde van afscheiding. De verkeerde theorie speelde evenwel een rol in een verkeerde vorming van een generatie radicalen, wat bovendien niet begrepen werd door radicaliserende zwarte arbeiders in de noordelijke steden.

    De ‘jongens van Scotssboro’

    De campagne van de CP ter verdediging van de ‘jongens van Scotssboro’ speelde een sleutelrol in het winnen van steun onder de zwarte bevolking. In 1930 werden negen arme zwarte tieners in Alabama opgepakt en beschuldigd van de verkrachting van twee blanke vrouwen op een goederentrein. Op twee weken tijd werden ze, aangezweept door racistische hysterie en ondanks het ontbreken van enig bewijs, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld. De CP organiseerde via haar juridische arm, de International Labor Defense, een nationale campagne ter verdediging van de jonge mannen, waarbij voor het eerst de uitsluiting van zwarte mensen in jury’s werd aangevochten.

    De campagne bood niet alleen gratis juridische hulp, maar groeide ook uit tot een massacampagne die de klassenbasis van het racisme in het Zuiden blootlegde. Deze offensieve nationale campagne kreeg de steun van belangrijke delen van de zwarte gemeenschap.

    Andere gevechten in het Zuiden onder leiding van de CP waren eveneens baanbrekend, vooral in Alabama. Zo was er de inzet en opoffering bij de opbouw van de Sharecroppers Union als een militante organisatie van arme zwarte arbeiders. De situatie van een voornamelijk blanke organisatie die zonder voorbehoud vocht voor zwarte arbeiders, en zich volop inzette voor de eenheid van zwart en wit in het zuiden op het ‘hoogtepunt’ van de segregatie, was in veel opzichten baanbrekend en een voorloper van de Burgerrechtenbeweging in de jaren 1950 en 1960.

    De CP streed niet alleen tegen racisme in het Zuiden. Zij had een sterke basis onder zwarte arbeiders in New York en Chicago. De CP won terrein in het zuiden, maar verloor in New York het vermogen om een katalysator te worden voor een bredere sociale beweging. Dat kwam door een ultralinkse benadering. Paul D’Amato legde in zijn artikel ‘The Communist Party and black Liberation in the 1930’s’ uit: “De ultralinkse politiek van de CP in de ‘Derde Periode’ was schadelijker, omdat het de CP ervan weerhield op te roepen tot principiële eenheid rond onmiddellijke strijd, wat had kunnen helpen zwarten weg te halen van de nationalistische beweging van Garvey of de liberale NAACP. Toch trokken haar compromisloze en strijdbare standpunten een belangrijk aantal zwarte arbeiders aan om lid te worden van de CP.”

    Arbeidersbeweging

    Het was in de benadering naar de arbeidersbeweging dat de tegenstrijdigheden in de politiek van de Communistische Partij het duidelijkst naar voren kwamen. In 1921 had de CP de bekende vakbondsleider William Z. Forster gewonnen en slaagde de partij er vervolgens in om een sterke basis in de vakbonden op te bouwen. Forster had de massale beweging en staking van staalarbeiders in 1919 mee geleid. Die beweging werd hardhandig neergeslagen. Tijdens een bezoek aan de Sovjet-Unie werden hij en andere activisten sterk beïnvloed door een brochure van Lenin, ‘De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme’ (beschreven in Philip Foner, History of the Labor Movement in the US, vol. 9, pp. 109-110). In die brochure stelde Lenin  dat als revolutionaire militanten zich onthouden van de strijd in de bestaande vakbonden, ze de arbeiders in die vakbonden in de steek laten en overleveren aan conservatieve vakbondsleiders.

    De dominante kracht in de arbeidersbeweging, de American Federation of Labor (AFL), koos voor een erg conservatieve benadering in de organisatie van arbeiders. Vaak werden alleen geschoolde arbeiders vertegenwoordigd en werden beroepsorganisaties als vakbonden omschreven. De Industrial Workers of the World (IWW) werd in 1905 opgericht door linkse arbeidersactivisten om een radicale arbeidersbeweging op te bouwen. Het organiseerde heel wat ongeschoolde arbeiders die vaak buiten de bestaande vakbonden werden gehouden, waaronder veel vrouwen en zwarte arbeiders.

    Ondanks de meer militante opstelling van de IWW raakte Foster gedesillusioneerd over die vakbond omdat ze weigerde binnen de gevestigde AFL-bonden te werken. Hij richtte in 1922 de Trade Union Education League (TUEL) op om vakbondsactivisten bijeen te brengen en zo de bestaande vakbonden om te vormen tot meer strijdbare organen met militante principes. Dit omvatte een verwerping van het opzetten van nieuwe vakbonden, verwerping van het beleid van klassensamenwerking door de AFL, verdediging van het principe van klassenstrijd, vereniging van bestaande vakbonden in bredere industriële bonden, het syndiceren van ongeorganiseerden, opkomen voor werkloosheidsverzekeringen voor werklozen en voor een arbeiderspartij. (Foner, p.130). De TUEL begon een echte basis op te bouwen in de arbeidersbeweging.

    De CP speelde een belangrijke rol in de opbouw van een kern van militante arbeiders in de VS midden jaren 1920. Helaas werd dit afgebroken door de dramatische bocht naar de politiek van de ‘Derde Periode’ van de Comintern vanaf 1928. De CP kreeg in 1929 te horen dat de TUEL moest opgedoekt worden, dat leden uit de AFL moesten stappen en dat eigen ‘rode vakbonden’ moesten opgezet worden onder de vlag van de Trade Union Unity League (TUUL). De CP-militanten raakten geïsoleerd in kleine maar radicale vakbonden.

    De TUUL leidde een aantal militante stakingen in deze periode. Deze eindigden echter allemaal op een nederlaag, onder meer door het isolement. Toch bouwde de CP een laag van geharde militanten op die in de jaren 1930 een grote invloed hadden in de staal-, auto-, rubber en elektriciteitsbedrijven.

    1934: einde van de ‘Derde Periode’

    Het aan de macht komen van Hitler in 1933 dwong de Comintern tot een koerswijziging. De ultralinkse politiek van de KPD speelde een rol in het aan de macht komen van Hitler zonder dat de machtige Duitse arbeidersklasse een massale oppositie daartegen organiseerde. Nadat het ultralinkse beleid in Duitsland op een ramp was uitgedraaid, maakte de Comintern een bocht naar een reformistisch standpunt van klassencollaboratie. Zoals Trotski al opmerkte, zijn opportunisme en sektarisme twee zijden van dezelfde medaille, die beiden het onvermogen tonen om de krachtsverhoudingen in te schatten en een weg vooruit te tonen om de massa’s te winnen voor een revolutionair standpunt.

    De nieuwe “Volksfront”-politiek, aangenomen in 1935, was niet alleen gericht op eenheid met andere arbeidersorganisaties, maar ook op een schandalige eenheid met liberale kapitalistische partijen. Dit vertrok niet van de noden van de werkende klasse, maar van de angsten van de Sovjet-bureaucratie die alle principes van het marxisme liet vallen om een alliantie te smeden met het politieke establishment van de VS, Frankrijk en Groot-Brittannië tegen de dreiging van een invasie door Hitler.

    Deze politiek was een illusie. De grote kapitalistische mogendheden zouden nooit echte bondgenoten van de Sovjet-Unie worden. Het was hun strategisch doel om de planeconomie omver te werpen. Hun prijs voor een akkoord met de Sovjet-Unie was dat deze zou ophouden met te doen alsof zij een revolutionaire rol in de wereld speelde. Stalin voldeed gretig aan die vraag. Halverwege de jaren 1920 was de Sovjetleiding immers al afgestapt van een consequent revolutionair standpunt.

    In de VS betekende dit dat de strijd van de arbeiders werd weggeleid van een onafhankelijke politiek naar de Democraten, een kapitalistische partij. De positie van de CP in de arbeidersbeweging werd steeds meer ondergeschikt gemaakt aan een onderwerping aan Roosevelt, inclusief het blokkeren van elke onafhankelijke politieke beweging van de werkende klasse in de richting van een arbeiderspartij.

    1934-1935: overgangsfase

    In 1934 en 1935 maakte de CP zich los van het sektarisme van de ‘Derde Periode’, maar stond ze nog niet volledig op het Volksfrontbeleid dat in 1936 werd aangenomen. In deze periode speelde de CP een belangrijke rol in het aanmoedigen van radicalisering in de arbeidersbeweging.

    In zijn uitstekende artikel over de rol van de CP in de arbeidersbeweging in deze periode, “The Popular Front: Rethinking CPUSA History”, schrijft Charlie Post:

    “In het begin van 1934 liet de CP haar politiek varen om de groeiende afdelingen van de AFL te boycotten. In het daaropvolgende jaar leidde de CP haar relatief kleine TUUL ‘rode vakbonden’ naar de opstandige AFL-afdelingen, waar ze terugkeerden naar de politiek die ze in de jaren 1920 via TUEL had verdedigd.

    “In de industriële sectoren van de automobiel, rubber, maritieme sector, elektrische apparaten en machinebouw, leidden communistische en andere radicale en revolutionaire arbeiders een beweging van basisleden van de AFL-afdelingen om nieuwe industriële vakbonden op te zetten. Het feit dat de CP afstand nam van het beleid van de ‘Derde Periode’ toen het AFL-afdelingen boycotte, was cruciaal voor het succes van de CIO in 1935-37. Terwijl de AFL-bureaucratie in 1933 de agitatie voor stakingen in de industrie gemakkelijk had geblokkeerd, was de CP samen met andere radicalen in staat om vanaf 1934 een alternatieve leiding aan te bieden.”

    In 1933 was er een grote instroom van arbeiders in de AFL-afdelingen. Het vermogen om stakingen te winnen was echter geblokkeerd door de conservatieve vakbondsmethoden van de leiding. In 1934 veranderden drie succesvolle stakingen, geleid door socialisten, de geschiedenis van de Amerikaanse arbeidersbeweging. Ze wonnen op basis van de methode van klassenstrijd. De Teamster-staking in Minneapolis werd geleid door trotskisten, de algemene staking in de fabriek van auto-onderdelen in Toledo door militanten van de American Workers Party en de arbeidersstaking in San Francisco door de militante leider Harry Bridges die net lid was geworden van de CP. Elk van deze stakingen behaalde een overwinning door de strategie van escalatie van de klassenstrijd naar bredere lagen van de werkende klasse, inclusief het gebruik van gedeeltelijke algemene stakingen.

    Het aantal CP-leden in de AFL-afdelingen nam toe van 2000 in 1934 tot 15.000 midden 1936. Ze hadden afgevaardigden op elke AFL-conventie op deelstaatniveau. (Fraser M. Ottanelli, The Communist Party in the United States; From the Depression to World War II, p. 140) Deze militanten speelden een grote rol in het opbouwen van de basis van het nieuwe Congress of Industrial Organizations (CIO), onder meer door de leiding te verwerven van de United Electrical Union (UE) en een sterke positie in de United Autoworkers Union (UAW). Tegen 1938 werd 40% van de industriële vakbonden geleid door de CP of door hun naaste bondgenoten. Het totale lidmaatschap van de CP groeide van 26.000 in 1934 tot 75.000 in 1938.

    Zij speelden vooral een belangrijke rol in de succesvolle syndicale organisatie van staalarbeiders. Volgens William Z. Foster waren 60 van de 200 organisatoren die naar de staalfabrieken werden gestuurd leden van de CP. Racistische wervingspraktijken stonden centraal in de anti-vakbondsstrategie van de staalbedrijven. In 1936 waren er 85.000 zwarte staalarbeiders, 20% van het totale personeelsbestand. Philip Foner schrijft:

    “Zij werden veroordeeld tot de slechtste jobs, ontvingen de laagste lonen van gemiddeld 16 tot 20 dollar per week voor gevaarlijk en vernederend werk. De bedrijven baseerden de lonen op een gedifferentieerd patroon voor blanken en zwarten. Tegelijk gaven ze geld aan zwarte kerken en organisaties om hun trouw aan de werkgevers te kopen. De toekomst van de CIO en de georganiseerde arbeid in Amerika stond op het spel in de massale strijd die zich aan het ontwikkelen was tussen de vakbonden en de staalindustrie om de loyaliteit van de staalarbeiders.” (Foner, Organized Labor and the Black Worker 1619 to 1973, p218)

    Naast belangrijke inspanningen van de National Negro Council, een vakbondsgezinde zwarte organisatie, was het antiracisme van de CP-organisatoren en leden in de staalfabrieken doorslaggevend in het overtuigen van zwarte arbeiders om zich aan te sluiten bij de vakbonden. Ze toonden dat het nieuwe radicale strijdsyndicalisme hen niet uitsloot, zoals corporatistische bonden eerder wel deden.

    Politieke gevolgen van het Volksfrontbeleid

    Ondanks het uitstekende werk van de Communistische Partij om militante tradities in verschillende vakbonden te vestigen in deze korte maar erg belangrijke periode, kende de werking van de CP als zogenaamd revolutionaire partij grote gebreken. De partij ondersteunde militante acties van de arbeiders, maar dit werd ondermijnd door de weigering om tegen de vakbondsleiding in te gaan en door een politieke koers waarbij de strijd voor een onafhankelijke politieke rol van de werkende klasse steeds meer werd opgegeven. Er was een weigering om de strijd tegen de strategie van de vakbondsleiding van de CIO aan te gaan. De CIO-leiding had gebroken met de corporatistische vakbonden van de AFL, maar niet met een koers van samenwerking met de werkgevers. Gedreven door een beleid van het Volksfront speelde de CP eind jaren 1930 steeds meer de rol van een politiemacht die erover waakte dat de beweging het de vakbondsleiders niet moeilijk maakte, terwijl de partij zich tegelijk achter Roosevelt schaarde.

    In de nasleep van de succesvolle zitstaking van de automobielarbeiders in Flint, Michigan eind 1936, hadden UAW-leden van de CP de leiding van de UAW kunnen overnemen, met partijlid Wyndham Mortimer als de bekendste radicale leider in de vakbond. Met hun basis in de militante arbeidersbeweging rond de CIO hadden zij zich kunnen ontpoppen tot een machtige kracht in de arbeidersbeweging die aanstuurde op een breuk met de Democraten en een nieuwe arbeiderspartij had helpen oprichten. Dit zou de Amerikaanse politiek hebben veranderd.

    De CP weigerde dit omwille van de logica van klassensamenwerking die inherent was aan de politiek van het Volksfront. De CP steunde de Roosevelt-gezinde CIO-leiding. Ze lieten een rechtse kandidaat de leiding van de UAW opnemen, met rampzalige gevolgen. CP-leden waren essentieel in het blokkeren van een motie ter ondersteuning van een arbeiderspartij op de UAW-conventie van 1936. Er was nochtans een meerderheid van de UAW-afgevaardigden voor een onafhankelijke arbeiderspartij.

    Het effect van de Volksfront-politiek is het duidelijkst te zien in de houding van de Communistische Partij tegenover Roosevelt. In 1932 noemden ze hem nog een ‘sociaal fascist’. Met de bocht naar de politiek van het Volksfront begonnen ze aan een traject waarbij Roosevelt volledig omarmd werd in 1937.

    In 1935-36 had de CP zich losgemaakt van de ultralinkse retoriek van de ‘Derde Periode’ en werd kortstondig gepleit voor een onafhankelijke politieke van de arbeidersklasse via een boeren- en arbeiderspartij. Als de CP buiten het kader van de stalinistische Comintern had kunnen opereren en deze positie in de daaropvolgende jaren had aangehouden, dan had dit een belangrijke rol kunnen spelen. Het was immers mogelijk om een brede arbeiderspartij te ontwikkelen op het ogenblik dat de meest politiek bewuste delen van de werkende klasse een alternatief zochten voor de pro-kapitalistische politiek van Roosevelt.

    Begin 1936 liet de Comintern de CP weten dat ze de steun voor een boeren- en arbeiderspartij moest laten vallen. In de nationale verkiezingen van 1936 voerde de CP campagne met een eigen presidentskandidaat en een zwarte kandidaat vicepresident, James W. Ford. In deze campagne weigerden ze Roosevelt te bekritiseren en werd enkel het eigen programma naar voren gebracht. In de loop van 1937 verdween zelfs alle schijn van een kritisch standpunt over Roosevelt. De volledige aanvaarding van het Volksfront betekende dat elke kandidaat die voor de CP geen fascist was, gesteund moest worden in de strijd tegen het fascisme. Eens de Republikeinse partij als ‘fascistisch’ was gedefinieerd, betekende dit dat de CP volledige steun gaf aan Roosevelt en de Democraten. Al wie dit betwistte, werd fel bekritiseerd.

    In 1937 en 1938 liet de CP elke pretentie van een revolutionair standpunt vallen en werd zij de vurigste aanhanger van Roosevelt. Een voorbeeld van deze capitulatie was te zien in Alabama, waar de CP in 1937 de Democraat Lister Hill steunde voor het Congress. Dat was een doorwinterde vertegenwoordiger van het racistische segregatiebeleid en een tegenstander van wetgeven tegen het lynchen van zwarten. Alle militante campagnes werden achterwege gelaten en vervangen door toenadering tot groepen uit de middenklasse en liberale groepen ter verdediging van de Democraten als voorbereiding op de deelname van de VS aan de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog koos de CP de kant van de bazen door de meest enthousiaste aanhangers te worden van overeenkomsten tegen stakingen.

    De meest radicale arbeiders, vooral zwarte arbeiders in het zuiden, keerden zich van de CP af. Een hele generatie militanten die zich in de jaren 1920 en begin jaren 1930 bij de CP aansloot, verdween van het toneel als gevolg van het verraad van de leiding van de CP en de Comintern. De politiek om de Democraten te steunen als de kapitalistische partij van het ‘minste kwaad’ had een nefast effect op de rest van de linkerzijde in de VS. In plaats van te strijden voor een onafhankelijke politiek van de arbeidersklasse, stelde de CP elke vier jaar de noodzaak om de Democraten te steunen in de strijd ‘tegen het fascisme’, door hen gedefinieerd als de Republikeinse partij.

    Socialisten en activisten kunnen inspiratie halen uit de positieve voorbeelden van de Communistische Partij en haar leden in deze turbulente periode van de Amerikaanse geschiedenis. Deze periode bevat essentiële lessen voor de nieuwe generaties van activisten. We moeten echter ook de fouten nuchter bekijken. Het volstaat niet om te zeggen dat we ons verzetten tegen kapitalisme en voor socialisme opkomen. De successen in de beste jaren van de CP waren gebaseerd op de marxistische strategieën van het eenheidsfront, politieke onafhankelijkheid van alle gevestigde partijen en het verbinden van de strijd tegen alle onderdrukking met die van de werkende klasse. Deze elementen waren geworteld in het beleid dat verdedigd werd op de eerste vier congressen van de Comintern. Toen deze erfenis overboord gegooid werd voor een politiek van klassensamenwerking in het Volksfront, had dit verwoestende gevolgen. De geschiedenis bestuderen, is nuttig om onze beweging te versterken met marxistische strategieën waarmee we de komende jaren overwinningen zullen boeken.

  • Franklin D Roosevelt (FDR) en de New Deal in de VS: lessen voor vandaag

    Amerikanen in een rij voor de hulpcheques die ze kregen in 1937. Foto: Wikimedia Commons

    Heeft de New Deal geholpen de Grote Depressie te beëindigen? In hoeverre heeft het de werkende Amerikanen geholpen de Grote Depressie te overleven? Is het mogelijk om dergelijke programma’s uit te breiden om een groter sociaal vangnet te creëren voor werkende mensen in 2020?

    Dossier door Joshua Koritz, Socialist Alternative (VS)

    De afgelopen vijf jaar schoof het politieke discours in de VS op naar links. De populariteit van de campagnes van Bernie Sanders en de hernieuwde interesse in socialisme, zijn daar misschien wel de sterkste aanwijzingen van.

    Wat precies wordt bedoeld met socialisme en welke ideeën daaronder vallen, is het onderwerp van intense discussies. In toespraken in 2015 en 2019 identificeerde Sanders zijn visie op socialisme met “het opvoeren van de onvoltooide zaken van de New Deal en de verdere uitwerking ervan.” Sanders omschrijft de New Deal en de regering van president Franklin Delano Roosevelt (FDR) als een stap in de richting van socialisme. Hoewel veel onderdelen van de New Deal en de hervormingen vandaag nog belangrijk zijn – zoals de sociale zekerheid – was de New Deal geen stap in de richting van socialisme. Het werd door FDR evenmin zo gezien. Integendeel: de bedoeling was om het kapitalisme te redden in de diepe Grote Depressie.

    De New Deal zelf is het onderwerp van veel discussie en veel misvattingen. Heeft de New Deal bijvoorbeeld geholpen een einde te maken aan de Grote Depressie? In hoeverre heeft de New Deal werkende Amerikanen geholpen de Grote Depressie te overleven? Is het mogelijk om de New Deal programma’s uit te breiden om een groter sociaal vangnet te creëren voor werkende mensen in 2020? Zijn New Deal-achtige programma’s “aanvaardbaar” voor de kapitalistische klasse en dus voor de hervormingen waarvoor we nu moeten vechten?

    Om deze vragen te beantwoorden, is het nodig om een korte geschiedenis van de New Deal, zijn politieke en sociale context en de ideeën die eraan ten grondslag liggen, door te nemen. Onderweg zullen we kijken naar de huidige interpretaties en ideeën. Cruciaal in deze discussie zijn de Keynesiaanse economische maatregelen waarmee de New Deal nauw verbonden is. Zo zullen we ingaan op de moderne ‘neo-Keynesiaan’ Paul Krugman, die net als Bernie Sanders stelt dat de fiscale stimulansmaatregelen van 2008-2009 en de meest recente ronde niet ver genoeg gingen in het stimuleren van de vraag. Zij geloven dat het kapitalisme, mits het juiste beleid, kan worden ingezet voor de gewone man.

    De wortels van de Grote Depressie

    Getriggerd door de beurscrash op de “Zwarte Donderdag” van 29 oktober 1929, begon de Grote Depressie met in paniek geraakte gewone Amerikanen die massaal hun bankdeposito’s terug eisten. Omdat ze niet in staat waren aan deze vraag te voldoen, sloten de banken hun deuren en blokkeerden ze de werking van de economie.

    De gevolgen werden in de hele kapitalistische wereld gevoeld en geen enkel land bleef onaangeroerd. Alleen de planeconomie van de Sovjet-Unie was immuun, omdat zij niet afhankelijk was van een bankstelsel met winstoogmerk om de economie te smeren.

    Deze wereldwijde crisis had zijn wortels in de Eerste Wereldoorlog en het tijdperk van de globalisering dat daarmee eindigde.

    Voor 1914 was Groot-Brittannië de leidende economie in de wereld. Het was het belangrijkste financiële centrum en nog steeds een belangrijk productiecentrum, maar het kreeg te maken met toenemende concurrentie van een aantal rivalen. In die periode, net als in het recente neoliberale/mondialiseringstijdperk van het kapitalisme, stonden de buitenlandse directe investeringen (BDI) wereldwijd op een zeer hoog niveau, omdat kapitalisten overal ter wereld op zoek waren naar hoogrenderende investeringen. De Verenigde Staten waren de werkplaats van de wereld geworden met de grootste productiecapaciteit, maar de VS concurreerden nog steeds met Frankrijk en Duitsland voor de rol van tweede viool na Groot-Brittannië.

    Het bloedbad dat de Eerste Wereldoorlog was, veranderde alles. Tijdens de oorlog gaven de VS en Amerikaanse bedrijven enorme leningen aan de geallieerden en aan de As-mogendheden. De oorlog vernietigde fabrieken en productiecapaciteit op grote schaal in Europa, om nog maar te zwijgen van de gevolgen voor een hele generatie werkenden. Aan het einde van de oorlog dwong het Verdrag van Versailles Duitsland tot het betalen van massale vergoedingen voor oorlogskosten aan Frankrijk en Groot-Brittannië, waarvan het grootste deel vervolgens werd gebruikt om schulden aan de VS af te betalen.

    Economisch gezien was de VS overgestapt van een debiteurennatie naar een crediteurennatie. Tijdens de ‘roaring twenties’ (de ‘roerige jaren 1920’) was er een massale toestroom van schuldaflossing, waarbij de Amerikaanse investeerders deze extra middelen gebruikten om te gokken op de ongereguleerde aandelenmarkt en in de economie. Er was geen controle op de legitimiteit van de aandelen op de markt en er waren heel wat gevallen van ponzi-fraude (een soort piramidespel waarbij de organisatoren zelf nieuwe deelnemers aantrekken). Het hele internationale financiële systeem was een hachelijke machine van onderling met elkaar verbonden schulden. Als er ergens iets misliep, zou dit onvermijdelijk anderen meetrekken.

    Het kapitalisme is een systeem gebaseerd op cycli van groei en neergang. Er zijn veel verschillende manieren waarop het kapitalisme in een crisis kan terechtkomen. In 1929 was de directe aanleiding de financiële crisis die versterkt werd door het protectionistisch beleid. De onderliggende oorzaak was een crisis van overproductie: de werkenden produceerden veel meer dan ze konden kopen.

    De financiële impasse leidde tot deflatie. De lagere prijzen zorgden voor een verlaging van de productie en de deflatie duwde de prijzen soms tot onder de productiekosten, wat leidde tot nieuwe ontslagen en een verdere daling van de vraag. Het kapitalisme had het zeer moeilijk om deze spiraal te doorbreken.

    Ondanks de gewijzigde economische situatie keek de wereld in 1929 nog steeds naar Groot-Brittannië als financieel centrum en als kracht die de leiding moest nemen om uit de depressie te geraken. Door de enorme schuldenlast van de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van de VS, was Groot-Brittannië echter niet in staat om deze rol te spelen. De Amerikaanse bankiers, kapitalisten en politici beseften nog niet dat het aan hen was om te handelen.

    In de jaren twintig van de vorige eeuw stond het kapitalisme voor nog een andere uitdaging: de georganiseerde arbeidersklasse. De Russische Revolutie van 1917 haalde Rusland uit de oorlog en bracht revolutionaire bewegingen in heel Europa op gang. Het meest in het oog springend was Duitsland, waar de soldaten en werkenden in opstand kwamen, waardoor het onmogelijk werd de oorlog voort te zetten, wat leidde tot de overgave van Duitsland. Terwijl de Duitse kapitalisten zich dankzij de  sociaaldemocratische leiders konden handhaven, overleefde het kapitalisme in Europa nauwelijks de periode 1917-1923.

    Welke opties voor de kapitalistische klasse?

    In Italië raakten de bedrijven door de mogelijkheden om protest van de werkenden af te kopen en uiteindelijk werd beroep gedaan op Mussolini en zijn fascistische zwarthemden die de werkende klasse fysiek tot onderwerping klopten. Toen de fascisten in 1922 aan de macht kwamen, leidde Mussolini de economie en koos hij winnaars en verliezers onder de kapitalisten. Het dictatoriale en fascistische tij breidde zich in de jaren dertig uit naar Duitsland en vervolgens naar Spanje, waar de krachten van het fascisme werden uitgerold door wanhopige kapitalisten die hun systeem koste wat het kost wilden verdedigen.

    Leon Trotski, een leider van de Russische Revolutie en van de krachten van het anti-stalinistische marxisme voor de Tweede Wereldoorlog, verklaarde het politieke antwoord van de kapitalistische klasse op de Grote Depressie in 1939:

    “Twee methoden om het historisch ten ondergang gedoemde kapitalisme te redden wedijveren op het ogenblik met elkaar in de wereldarena: het fascisme en de New Deal. Het fascisme baseert zijn programma op de vernietiging van de arbeidersorganisaties, op de afbraak van de sociale hervormingen en op de volledige afschaffing van de democratische rechten, teneinde op die manier een heropleving van de proletarische klassenstrijd te voorkomen. De fascistische staat legaliseert officieel de degradatie van de arbeiders en de verpaupering van de middenstand onder het motto van de redding van de “natie”, en het “ras” — schoonklinkende namen, waarachter het ineenstortende kapitalisme zich verschuilt.”

    “De politiek van de New Deal, die de imperialistische democratie tracht te redden door middel van uitkeringen aan de arbeiders- en boerenaristocratie, is in het algemeen genomen slechts mogelijk voor de rijkere volken, en in die mate is het een typisch Amerikaanse politiek. De Amerikaanse regering heeft getracht een deel van de kosten van deze politiek op de schouders van de monopoliehouders af te schuiven, door hen aan te sporen de lonen te verhogen en de arbeidsdag te verkorten en op die wijze de koopkracht van de bevolking te verhogen en zodoende de productie te vergroten.”

    Franklin D Roosevelt

    Bijna iedereen was verrast door ‘zwarte donderdag’. In de onderbuik van de roerige jaren ’20 was de armoede diep en wijdverbreid. De Grote Depressie breidde die ellende uit en verdiepte ze. In alle steden ontstonden er sloppenwijken, zogenaamde Hoovervilles. De werkloosheid steeg tot 25%. De prijzen van landbouwgoederen zonken onder de kosten van de boeren. De extreme ellende van werkende mensen tijdens de depressie is gedocumenteerd in vele foto’s, boeken, liedjes en films.

    President Herbert Hoover benaderde de depressie als een schok waarbij er slechts een terugkeer van het vertrouwen nodig was om de economie te normaliseren. Hij zette obstakels op voor de internationale handel en beval de ordediensten om betogende veteranen van de Eerste Wereldoorlog hardhandig aan te pakken toen ze in Washington DC de beloofde oorlogsbonussen opeisten. Aan het einde van zijn ambtstermijn was Hoover een erg gehate president. In 1932 werd hij massaal weg gestemd.

    President Hoover was begonnen met een bescheiden ontwikkeling van de infrastructuur om mensen aan het werk te zetten. Zo was er de Hoover-dam. Maar het was zijn opvolger FDR die de volgende logische stap zette.

    Tijdens zijn campagne in 1932 probeerde FDR de hoop te wekken dat hij de Amerikaanse economie en de benarde situatie van de werkende mensen zou veranderen. Hij sprak over een “new deal voor het Amerikaanse volk” toen hij in juli 1932 de nominatie van de Democratische Partij aanvaardde. Zijn minister van Arbeid, Frances Perkins zou later zeggen: “De New Deal was geen plan met vorm of inhoud. Het was een gelukkige zin die hij tijdens de campagne had bedacht, en de waarde ervan was psychologisch. Het zorgde ervoor dat mensen zich beter voelden.”

    Tegen zijn inhuldiging als president in maart 1933 waren deze ideeën verder ontwikkeld:

    “Onze belangrijkste taak is om mensen aan het werk te zetten. Dit is geen onoplosbaar probleem als we het verstandig en moedig aanpakken. Dit kan deels worden bereikt met directe aanwerving door de regering zelf, door het aan te pakken zoals we de noodsituatie van een oorlog zouden behandelen, maar tegelijkertijd realiseren we door middel van deze tewerkstelling projecten die broodnodig zijn om het gebruik van onze natuurlijke grondstoffen te stimuleren en te reorganiseren.

    “Door middel van dit actieprogramma stellen we orde op zaken in ons eigen nationale huis en brengen we evenwicht tussen inkomsten en uitgaven. Onze internationale handelsbetrekkingen zijn weliswaar van groot belang, maar zijn in tijd en noodzaak ondergeschikt aan de totstandkoming van een gezonde nationale economie. Ik ben er voorstander van om als praktisch beleid de dringendste zaken eerst te doen. Ik zal alles in het werk stellen om de wereldhandel te herstellen door middel van internationale economische aanpassingen, maar de nood in eigen land kan daar niet op wachten.” (FDR 4 maart 1933).

    Roosevelt ging – in tegenstelling tot hoe Bernie Sanders het voorstelt – niet over tot een aanval op de bankiers en de industriële kapitalisten. Hij wilde hen net redden van de catastrofe die hun eigen systeem had veroorzaakt. Tijdens zijn campagne en tot aan zijn aantreden was FDR een fiscaal conservatief. Nog op 19 oktober 1932 legde hij in zijn toespraken de nadruk op het in evenwicht brengen van de begroting en het verlagen van de belastingen: hij voerde campagne om te besparen op de federale begroting!

    In tegenstelling tot Hoover erkende de FDR echter dat de samenleving een nieuw tijdperk was ingegaan waarin de regering een actieve rol moest spelen. Dat bleek uit zijn eerste 100 dagen in functie. FDR en zijn adviseurs stelden dat de eerste prioriteit was om het banksysteem weer op gang te brengen. FDR voerde regelgeving in om kleine deposito’s veilig te stellen en sloot alle banken tijdelijk totdat een korte audit werd uitgevoerd. Vervolgens richtte hij zich op de landbouw en zette hij landbouwsubsidies op om de prijs van de gewassen te verhogen, zodat de boeren hun rekeningen konden betalen. Het Civilian Conservation Corps (CCC) zette honderdduizenden jonge mannen aan het werk in nationale parken. Verschillende andere programma’s – Tennessee Valley Authority, Public Works Administration, enz. – waren gericht op het bouwen van nuttige infrastructuur in het hele land.

    FDR speelde een evenwichtsoefening door te wijzen op hebzuchtige speculanten en grote bedrijfsmonopolies als oorzaak van de Depressie. Aan de andere kant was hij vastberaden in zijn wens om het kapitalistische systeem te redden en nieuw leven in te blazen. Toen en nu proberen bedrijven altijd hun marktaandeel te vergroten en proberen ze monopolies te creëren. Dit was een essentiële tegenstrijdigheid van het bestuur van de FDR.

    Trotski maakte dit punt in een reactie op een verklaring van minister van Binnenlandse Zaken Harold L. Ickes:

    “Ickes houdt het voor ‘een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis’, dat de Verenigde Staten, democratisch naar de vorm, in wezen autocratisch zijn: ‘Amerika, het land van het meerderheidsbewind, dat echter op zijn minst tot 1933 (!) werd geregeerd door monopolies, die op hun beurt werden gecontroleerd door een te verwaarlozen aantal aandeelhouders.’ De diagnose is juist, met uitzondering van de veronderstelling dat met het aan het bewind komen van Roosevelt de heerschappij van het monopolie ophield of zelfs maar verzwakte. En toch is wat Ickes ‘een van de vreemdste anomalieën in geheel de geschiedenis’ noemt de ontwijfelbare norm van het kapitalisme. De overheersing van de zwakken door de sterken, van de velen door de weinigen, van de zwoegers door de uitbuiters is een grondwet van de burgerlijke democratie.” (Marxisme Vandaag, 1939)

    Het doel van de “New Deal”

    Wat waren de bedoelingen van FDR? Wat dacht het establishment en was er onder de heersende klasse overeenstemming over deze programma’s?

    Nogmaals in tegenstelling tot de voorstelling van de New Deal door Bernie Sanders, was het doel van de New Deal en het beleid niet om het kapitalistische systeem te veranderen. FDR kwam niet aan de macht als Keynesiaans. John Maynard Keynes was een Britse econoom die, in tegenstelling tot de klassieke economen in die tijd, beweerde dat de staat een gebrek aan vraag kon en moest compenseren in tijden van verminderde consumptie en investeringen (zie ook dit artikel). FDR trad in functie door een evenwichtsoefening te doen. Bij het ondersteunen en heropstarten van de economische activiteiten moest hij het vertrouwen winnen van de arbeidersklasse en de boeren, die al in een vroeg stadium tekenen van strijdbaarheid vertoonden.

    Internationaal was de VS plotseling het centrum van de kapitalistische wereld met de Sovjet-Unie – waar de economie nog steeds functioneerde – die dreigde een voorbeeld te worden voor de werkenden, en het fascisme aan de andere kant het laatste redmiddel voor de kapitalisten tegen de arbeiders was. “Op de vraag naar zijn ‘politieke motivatie’ antwoordde FDR: ‘Mijn wens is om een revolutie te voorkomen. Ik werk in tegengestelde zin van Rome [Mussolini en het Italiaanse fascisme[ en Moskou.” (Schlesinger, de komst van de New Deal).

    Het vinden van dit evenwicht was niet zonder politieke gevolgen. Binnen enkele maanden na het aantreden van FDR keerde een deel van het grootkapitaal zich tegen de New Deal en vormde het de Amerikaanse Liberty League, die onder andere door de familie DuPont was opgezet. De American Liberty League voerde campagne tegen New Deal programma’s en vooral tegen vakbonden. Los daarvan was er ook een complot in 1933 dat enkele grote kapitalisten omvatte om FDR omver te werpen ten gunste van een fascistische dictatuur.

    Ferdinand Lundberg schreef in zijn boek ‘America’s 60 Families’ uit 1937: “De New Deal is niet revolutionair of radicaal in welke zin dan ook. Integendeel, het is conservatief. Zijn milde, voorzichtige reformistische kleurstelling is slechts een noodzakelijke concessie tegenover de wijdverbreide onrust.” Art Pries merkte in ‘Labor’s Giant Step’ op dat de werklozenliga de New Deal omschreef als “niet genoeg om van te leven en te veel om van te sterven.”

    Zelfs binnen zijn Democratische Partij vond de FDR vijanden, met een rivaal die zei dat de New Deal dichter bij het platform van de Socialistische Partij stond dan het platform van de Democratische Partij. In het Congres werd FDR tegelijk vanop links aangevallen omdat het niet ver genoeg ging. Senator Robert La Follette van Wisconsin en anderen pleitten voor nationalisatie van de banken in plaats van ze te redden. De de populistische pater Coughlin – die een massaal publiek had en zich later in de richting van een fascistische positie bewoog – pleitte in zijn wekelijkse radio-uitzendingen voor de nationalisatie van de belangrijkste industrieën en de Federal Reserve. In de loop van zijn ambtstermijn als president zou FDR de strijd aanbinden met verschillende delen van de kapitalistische klasse, die hem elk als een vijand zagen omwille van maatregelen die door de FDR waren genomen om die kapitalisten net te beschermen in hun machtspositie.

    Programma’s van de New Deal

    De programma’s die de werkenden aan het werk zetten, die infrastructuur bouwden, en die het lot van de armen verzachtten, hebben ongetwijfeld miljoenen mensen geholpen tijdens de Grote Depressie. Maar elk ogenblik was er, ondanks de programma’s van de New Deal, geen enkele hulp voor maar liefst 75% van de werklozen.

    In die tijd betoogde John Maynard Keynes dat de New Deal programma’s niet ver genoeg gingen, een standpunt dat later door Paul Krugman werd herhaald tijdens de Grote Recessie bijna 80 jaar later. Wat was hun argument?

    Tot 1936 werd 6 miljard dollar uitgegeven om gemiddeld 12 miljoen werklozen te helpen. De noodhulpwet van 1933 gaf 500 miljoen dollar aan hulp aan staten (‘Labor’s Giant Step’, Art Preis, p. 32). De New Deal overheidsuitgaven bleven onder de 20% van het BBP. Ter vergelijking: in 2018 bedroegen de uitgaven van de Amerikaanse overheid 37,8% van het BBP.

    Alleen al in 1943 gaf Roosevelt 79 miljard dollar uit aan de oorlogsinspanning. De overheidsuitgaven stegen tot bijna 50% van het BBP, maar de kapitalisten accepteerden dit vanwege de enorme winsten die zij verwachtten te behalen uit de oorlog. Om de diepte van de Grote Depressie te bestrijden, had FDR gesproken over het op oorlogsniveau brengen van de natie. De cijfers laten zien dat hij dit alleen kon of wilde doen op de schaal van een kleine oorlog, niet op de schaal van de Eerste of Tweede Wereldoorlog. In werkelijkheid zou een door de staat geleide mobilisatie van middelen die nodig was op de Grote Depressie resoluut om te keren,  enkel mogelijk geweest zijn door de kapitalisten en hun systeem te betwisten. Het zou een arbeidersregering hebben vereist, precies datgene wat Roosevelt probeerde te stoppen.

    De eerste fase van de New Deal begon met de eerste 100 dagen van FDR en duurde eigenlijk maar een paar jaar. In 1935 verklaarde FDR: “De federale regering moet en zal het hulpbeleid stoppen.” Als de bedoelingen van FDR met de New Deal niet duidelijk waren, dan ruimde hij in een verkiezingstoespraak in 1936 elke ondubbelzinnigheid uit de weg: “Het was deze regering die het systeem van particuliere winst en vrij ondernemerschap redde nadat het aan de rand van de afgrond was gesleept door diezelfde leiders die u nu proberen bang te maken. De strijd tegen het privé-monopolie is een strijd voor, en niet tegen, het Amerikaanse bedrijfsleven. Het is een strijd om het individuele ondernemerschap en de economische vrijheid te behouden.”

    De meeste van de ‘eerste’ New Deal programma’s werden niet eens twee jaar volgehouden. De Civil Works Administration duurde slechts drie maanden, de Federal Emergency Relief Administration slechts negen maanden. Pas bij de ‘tweede’ New Deal werden meer duurzame hervormingen doorgevoerd.

    Zwarte werkenden profiteerden van vele New Deal programma’s. De discriminatie ging echter op verschillende manieren door, omdat Roosevelt ook de Jim Crow-vleugel van zijn eigen partij aan boord wilde houden. De arbeidscodes die voor elke sector werden aangenomen, hebben in een aantal gevallen effectief een lager loon voor zwarte werknemers geaccepteerd. Zwarte werkenden werden gedwongen om ongeschoolde jobs in fabrieken aan te nemen. Weinig landbouwsteun ging naar arme zwarte boeren.

    Desondanks maakten de zwarte arbeiders in de jaren dertig van de vorige eeuw aanzienlijke stappen vooruit. Dit was vooral te danken aan de organisatie van geïntegreerde vakbonden in de vakbondsfederatie CIO. Voorheen domineerden de vakbonden van de koepel AFL, waaronder enkele vakbonden die expliciet racistisch waren. Vakbonden stonden sterker als alle werkenden op een werkplaats werden georganiseerd, los van hun scholing, ervaring, taal of huidskleur. Links en vooral de Communistische Partij speelden ook een sleutelrol in het organiseren van een massale antiracistische campagne zoals die ter verdediging van de Scottsboro Boys.

    De arbeidersklasse komt in actie

    Naast de programma’s die hulp boden aan werkende mensen en boeren, bevatte de National Industrial Recovery Act sectie 7(a) die het recht van werkenden om vakbonden op te richten aan regels onderwierp. In ‘Labor’s Giant Step’ wijst Art Pries erop dat dit recht in feite een jaar eerder was gecodificeerd onder Hoover, maar het was de publieke perceptie die er toe deed. De vakbondsorganisatoren  gebruikten Sectie 7 (a) als deel van hun rekruteringscampagne met het argument: ‘De president wil dat je bij een vakbond aansluit.” Dit versterkte echter het vertrouwen van de werkenden om zich te organiseren en de strijd aan te gaan.

    Sectie 7(a) gaf een duwtje in de rug aan de arbeidersbeweging die al op eigen kracht aan het opwarmen was. Al in 1932 ondernamen de werklozen in Detroit de ‘Ford hongermars’ naar een Ford-fabriek in Dearborn. Vier betogoers werden gedood door de politie. In de Bronx vocht de wijk terug tegen uitzettingen en organiseerde het de “The Great Rent-Strike War”. Maar dit waren slechts de vroege trillingen van de aardbeving die volgde.

    In 1934 maakten drie militante en uiteindelijk succesvolle lokale stakingen de weg vrij voor een massaal vakbondsoffensief op een schaal die in de VS nog niet eerder was gezien.

    In Minneapolis gingen chauffeurs, georganiseerd door de Teamsters en onder leiding van Trotskisten, in staking en legden de hele stad plat. In San Francisco hebben dokwerkers, onder leiding van leden van de Communistische Partij, de stad platgelegd. In Toledo, Ohio, gingen de automobielarbeiders in actie.

    Wat volgde was een algemene opgang van de arbeidersbeweging. Binnen vier jaar verdubbelde de vakbondsdichtheid. Miljoenen mensen sloten zich aan bij de vakbonden, vooral in het nieuw opgerichte Comité voor Industriële Organisatie (later Congres van Industriële Organisaties). Werkenden sloten zich aan bij vakbonden om te strijden voor de macht op de werkplaatsen. Al voor de oprichting van de vakbonden gingen arbeiders over tot wilde stakingen om redenen die varieerden van de duur van de ploegendienst tot het uurloon. Socialisten, communisten en andere radicalen speelden een sleutelrol in de opbouw van de nieuwe vakbonden.

    De bedrijven en kapitalisten haatten deze nieuwe vakbondsgolf meer dan welk New Deal-programma dan ook. Grote kapitalisten zoals Pierre Du Pont, op een gegeven moment benoemd tot lid van de Nationale Arbeidsraad, zeiden: “Misbruik van het stakingsprivilege is een nationaal kwaad geworden” (geciteerd in ‘The Corporate State and the Broker State: The Du Ponts and American National Politics, 1925-1940’, Robert F. Burk). Andere leden van de familie Du Pont lobbyden eerder tegen de wetten die de kinderarbeid aan banden legden en verboden.

    Op het niveau van steden, staten en op het nationale niveau hebben bedrijven en kapitalisten zich verenigd om de vakbonden te bestrijden en de acties tegen hen te coördineren. Roosevelt probeerde een publiek gezicht te presenteren dat de belangen van arbeiders en bedrijven in evenwicht bracht, maar achter de schermen speelde hij herhaaldelijk een rol in pogingen om arbeidersleiders te overtuigen om zich terug te trekken. Dit was het geval in de staking van de Teamsters in 1934 in Minneapolis. Bovendien werkte hij samen met of gaf hij stilzwijgende goedkeuring aan het gebruik van de nationale garde tegen stakende textielarbeiders in 1934, wat leidde tot een verpletterende nederlaag voor de vakbonden. Toch werd FDR voor een deel van de kapitalisten een staatsvijand.

    De tweede New Deal

    Roosevelt was op zijn hoede voor de opleving van de vakbonden. Om de controle over de economie niet volledig te verliezen, zag hij dat er meer concessies aan de arbeidersklasse nodig waren. De ‘tweede’ New Deal was meer op hervormingen gericht, waar de eerste New Deal vooral op herstel gericht was. Deze fase omvatte de wet op de arbeidsverhoudingen (Wet Wagner), de stichting van de sociale zekerheid, en een nieuwe ronde van de uitgaven voor infrastructuur, onder de titel ‘dienst voor de vooruitgang van de werken’. Deze ontwikkelingen kwamen toen de organisatiedrang en de stakingsgolf in de VS zich verder opbouwden. Hieruit blijkt dat de echte hervormingen werden doorgevoerd als gevolg van de strijd van de arbeidersklasse, en niet door de vriendelijke inzichten van een politicus.

    De tweede New Deal kreeg FDR moeilijker door het parlement, dat toen net als vandaag gedomineerd werd door miljonairs. Meer delen van de heersende klasse verzetten zich tegen de uitgaven en het begrotingstekort dat gebruikt werd om mensen aan het werk te zetten. Sommige kapitalisten waren bereid om miljoenen uit te geven aan campagnes tegen de vakbonden en tegen elke vorm van sociale zekerheid. Ze gingen in tegen een beleid dat het kapitalistische systeem eigenlijk overeind hield.

    In 1936 – toevallig een presidentieel verkiezingsjaar – en in het begin van 1937 was er wereldwijd een licht economisch herstel. Charles Kindleberger In zijn boek ‘The World in Depression 1929-1939’ schrijft Charles Kindleberger dit herstel toe aan internationale monetaire overeenkomsten die het vertrouwen van banken en investeerders wekten om te stoppen met het hamsteren van goud. In de VS was het herstel gebaseerd op een toename van de voorraden, omdat de producenten zich probeerden voor te bereiden op de stakingen en de sterkere positie van de arbeidersbeweging. Stimulansen van New Deal programma’s, evenals de 1,4 miljard dollar aan bonussen die uiteindelijk aan veteranen van de Eerste Wereldoorlog werden betaald, hielpen ook bij het verhogen van de lonen en prijzen.

    Verdere recessie

    In 1937 kwam er aan het milde herstel een dramatisch einde toen de Amerikaanse economie opnieuw in een neerwaartse spiraal terechtkwam. Deze recessie was in feite een steilere inzinking dan zelfs de crash van 1929.

    Keynesianen, waaronder Paul Krugman, hebben betoogd dat deze tweede dip er kwam omdat de New Deal niet ver genoeg ging. In plaats van de uitgaven op basis van tekorten verder te zetten, koos FDR ervoor de waarschuwingen van de grote bedrijven in acht te nemen en de begroting in evenwicht te brengen.

    In feite gebeurde de recessie van 1937-38 omdat geen van de onderliggende oorzaken van de Grote Depressie daadwerkelijk was aangepakt. Er was nog steeds een enorm gebrek aan vraag en koopkracht van de massa’s in combinatie met een terughoudendheid om te investeren. De VS hadden nog steeds een enorme productiecapaciteit die veel meer kon produceren dan de werkende mensen in binnen- of buitenland konden kopen in de context van de massale werkloosheid. Deze tegenstrijdigheid werd nog verergerd door protectionistische maatregelen op internationaal niveau, maar kon ook niet worden opgelost met vrijere markten.

    Het herstel van 1936, gebaseerd op een toename van de voorraden, werd omgedraaid doordat de productie sterk daalde en bedrijven hun voorraden verkochten. Het is vooral interessant dat Kindleberger de voorraadopbouw van 1936 toeschrijft aan een reactie op de toegenomen arbeidsorganisatie en stakingen. Dit idee druist in tegen de Keynesiaanse theorie dat de New Deal-stimulans verantwoordelijk was voor het herstel. De arbeidersklasse kan zelfs meer verantwoordelijkheid nemen dan de eerste New Deal! Natuurlijk is het waar dat meer expansieve maatregelen enig effect hadden kunnen hebben, maar het is niet zo dat dit op zich een einde zou hebben gemaakt aan de Depressie.

    Keynesiaanse theorieën stellen massale geldinjecties in de economie voor om de vraag van de consument te verhogen. Dit kan een groot verschil maken in het leven van werkenden, zo waren er recent de stimulusmaatregelen in het kader van Covid-19 waarbij iedereen 1200 dollar kreeg en de werkloosheidsuitkering werd aangevuld met 600 dollar. Dit soort stimuleringsmaatregelen is echter niet in staat om daadwerkelijk een einde te maken aan een recessie of depressie. We zagen dit niet alleen in de Grote Depressie, maar in de lange Japanse crisis vanaf eind jaren 1980. Ondanks de Keynesiaanse stimulusmaatregelen bleef de Japanse economie vastzitten in een deflatoire val, met een gemiddelde groei van minder dan 1% per jaar in de jaren 1990.

    De Tweede Wereldoorlog en het einde van de Grote Depressie

    Het echte einde van de Grote Depressie kwam er met de Tweede Wereldoorlog. FDR heeft de oorlogsuitgaven toen ver boven het niveau van de New Deal doen uitstijgen.

    In feite liet Roosevelt het marktsysteem los tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij mocht dit doen van de bedrijven en kapitalisten omdat zij de enorme winstkansen zagen die de oorlog creëerde, met name in het veiligstellen van hun dominantie van de wereldeconomie. FDR zette een geleide economie op waarin de regering bedrijven instrueerde wat ze moesten maken, winstmarges en lonen vastlegde en de distributie van goederen regelde terwijl ze miljoenen werkende mensen rantsoenkaarten gaf. Het is slechts tijdelijk mogelijk om een geleide economie te organiseren die privé-eigendom en winst intact laat. In dit geval kon het maar zo lang duren als de oorlog.

    Door meer dan 15 miljoen Amerikanen in het leger op te roepen werd ook het probleem van de werkloosheid aangepakt en ontstond er in feite een tekort aan arbeidskrachten. Vrouwen werden op de arbeidsmarkt geduwd, zwarte pachters migreerden naar het noorden en westen van de VS om openstaande fabrieksjobs in te vullen en de werkenden bleven vechten voor hogere lonen en betere omstandigheden. De periode direct na de oorlog kende zelfs meer stakingen dan de jaren dertig van de vorige eeuw. Roosevelt’s New Deal was altijd bedoeld om het winstsysteem te redden. Het kon niet slagen in het beëindigen van de Grote Depressie, noch kon het sociale vrede afkopen.

    Maar het lukte wel om een revolutie te voorkomen en de kapitalistische democratie te behouden. Met hun pleidooi om de maatregelen heel sterk uit te breiden, hielden Keynes en later Krugman, geen rekening met het verzet van de kapitalistische klasse tegen het verhogen van de belastingen op hun zo dierbare winsten. Het hoogste belastingtarief werd in 1932 opgetrokken tot 63%, maar de grootste belastingverhogingen zouden pas aan het begin van de Tweede Wereldoorlog doorgevoerd worden.

    De New Deal en FDR hebben een bijna mythologische status, vooral binnen de moderne Democratische Partij. Bernie Sanders wees de New Deal aan als een veilig uitgangspunt voor zijn populaire sociale eisen. Als hij een resolute verdediger van het winstbejag als voorbeeld aanhaalt, terwijl hij zichzelf een socialist noemt, moet dit onvermijdelijk tot verwarring onder de werkende bevolking leiden. De arbeidersklasse moet de lessen van de New Deal trekken nu we in een nieuw tijdperk van depressie en massale strijd treden.

    Trotski’s woorden uit 1939 over de Grote Depressie klinken vandaag nog net zo actueel:

    “Om de maatschappij te redden is het dan ook niet nodig de ontwikkeling van de techniek te remmen, fabrieken te sluiten, premies uit te loven aan de boeren voor het saboteren van de landbouw, een derde deel van de arbeiders tot paupers en maniakken tot een dictator te maken. Niet één van deze maatregelen, die een verschrikkelijke bespotting zijn van de belangen van de gemeenschap, is nodig. Wat absoluut en dringend noodzakelijk is, is het ontnemen van de productiemiddelen aan de tegenwoordige parasiterende bezitters en het organiseren van de maatschappij volgens een rationeel plan. Dan zou het onmiddellijk mogelijk zijn om de maatschappij te verlossen van al haar kwalen. Allen, die in staat zijn tot arbeiden, zouden dan werk vinden. De arbeidsdag zou geleidelijk verkort kunnen worden. De behoeften van alle leden van de maatschappij zouden in toenemende mate kunnen worden bevredigd. De woorden “armoede”, “crisis” en “uitbuiting” zouden uit het spraakgebruik verdwijnen. De mensheid zou eindelijk een waarachtig harmonisch leven tegemoet kunnen gaan.”

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop