Your cart is currently empty!
Tag: Grote Depressie
-
Video. Een nieuwe grote depressie?
Zondagavond was er een bijzonder interessante online meeting van International Socialist Alternative over de ontwikkelende economische depressie. Drie sprekers antwoordden op vragen van leden. Er werd ingegaan op het karakter van de recessie, de oorzaken ervan en de antwoorden van de kapitalisten erop. Doorheen de meeting werd ook een aanzet gegeven voor hoe een socialistisch antwoord op de crisis er uitziet. Hieronder kan je de meeting (her)bekijken.
-
Hoe de Grote Depressie ook in België tot opstandige arbeidersstrijd leidde
De Grote Depressie in de nasleep van de beurscrash van 1929 sloeg ook in ons land toe. Het effect was rampzalig voor de arbeiders en hun gezinnen. Maar het kwam ook al gauw tot protest. Bij gebrek aan antwoord op de crisis hielden de leiders van de vakbonden en socialistische partij stakingen en protest tegen. Maar het kwam toch tot uitbarstingen die des te intensiever waren.Door Geert Cool
De Grote Depressie in België
Na de Eerste Wereldoorlog had de groeiende vraag naar steenkool en de plundering van Congo, aangevuld door sociale maatregelen afgedwongen door een arbeidersbeweging die versterkt uit de oorlog kwam, ervoor gezorgd dat de economie er bovenop kwam. Tegen 1924 werd een volledige tewerkstelling bereikt, tegen 1925 bereikte de economie opnieuw het niveau van 1914.
De elementen die meespeelden in de ontwikkeling van de Grote Depressie – onderliggende instabiliteit van het kapitalisme door een daling van de winstvoet, verliezen en schulden als gevolg van de oorlog, ontwrichting van de wereldhandel, inter-imperialistische spanningen, speculatie, … – hadden ook in België een impact. Als exportland bij uitstek zette de dalende wereldhandel druk op de Belgische economie. In 1929 stagneerde de productie, vanaf midden 1930 was er een krimp en sloeg de recessie ook hier toe. Maatregelen in naburige landen gericht op het ondersteunen van de eigen economie duwden de Belgische economie nog verder naar beneden.
De sociale gevolgen waren rampzalig. Tegen 1932 was ongeveer 1 op de 3 Belgen volledig of deels werkloos. Tegen 1932 was tot 40% van de mijnwerkers minstens één of twee dagen per week economisch werkloos. Tegelijk stegen de prijzen voor huisvesting bijzonder snel, waardoor het aandeel van de huur in de gezinsuitgaven fors toenam. Maatregelen zoals extra belastingen op import van bijvoorbeeld bloem zorgden voor prijsstijgingen van basisproducten als brood.
De sociaaldemocratische BWP (Belgische Werkliedenpartij) zag de recessie als een tijdelijk onevenwicht tussen productie en verbruik, een periode die de arbeidersbeweging moest uitzitten. Zo schreef het Luikse BWP-parlementslid Dejardin in augustus 1930: “De arbeidersklasse moet zich voorbereiden op een zeer moeilijke periode, waarin zij loonverminderingen zal moeten ondergaan. Het ordewoord van de arbeiders moet zijn: voorzichtigheid, bedachtzaamheid en versterking van de syndicale organisatie. Vooral niet vergeten dat in tijden van crisis stakingen, en zeker spontane bewegingen, gevaarlijker zijn voor de arbeidersklasse dan voor de kapitalistenklasse.”
De BWP zag de regering liever niet vallen, de partij was bang om zelf aan een onpopulaire regering te moeten deelnemen. Ook de vakbondsleiders deelden de oproepen tot voorzichtigheid. Ze hadden geen antwoord op de crisis. De leiding van de BWP en de vakbonden was volledig meegezogen in de logica van het kapitalisme. Dat ging overigens erg ver: onder Anseele kocht de Bank van de Arbeid zelfs een katoenplantage in Congo om als coöperatieve concurrentieel te zijn met andere banken. Het zou niet baten: enkele jaren later ging de Bank van Arbeid toch kopje onder.
Het antwoord van de burgerij op de crisis was een beleid dat de kosten van de bazen drukte door onder meer loondalingen. Tegelijk werden de indirecte belastingen verhoogd om de stijgende overheidsuitgaven (onder meer voor werkloosheidsuitkeringen) op te vangen. De BWP en de vakbonden beperkten hun politieke antwoord vooral tot verzet tegen de conservatieve campagne voor aanvallen op de elementen van sociale bescherming die eerder door de arbeidersbeweging waren afgedwongen. Zo titelde La Libre Belgique op 7 juli 1932: “De kinderbijslag ruïneert het land.” Er werd gesteld dat het land die kosten niet aankon. Ook werkloosheiduitkeringen en pensioenen lagen onder vuur.
Het verzet van de BWP en de vakbonden tegen deze aanvallen leidde onder meer tot sterke werklozenbetogingen. Maar een meer globaal antwoord op de crisis van het kapitalisme bood de sociaaldemocratie niet, laat staan dat het idee van socialistische maatschappijverandering als een concreet te realiseren doel werd gepopulariseerd.
De mijnwerkersstaking van 1932
Verontrust waarschuwde het christendemocratische parlementslid Bodart dat de werkenden zich niet bij de situatie zouden blijven neerleggen. “Er komt een dag dat ze er genoeg van hebben en samen met de betogers in de Borinage zeggen: ‘Liever dood dan onze kinderen honger zien lijden.’ Die dag wordt alles mogelijk, ook het ergste.” Op een bepaald ogenblik maakt de individuele verdedigingsreflex plaats voor collectieve strijd. Er waren aanzetten hiertoe met onder meer spontane betogingen begin 1932 of nog de grote deelname aan de werklozenbetogingen in de zomer van 1932. Maar vooral in de mijnwerkersstaking van 1932 kwam het ongenoegen tot uitbarsting.
De directe aanleidingen voor de spontane stakingsgolven – zowel in mei in de Borinage als vanaf eind juni in een meer nationaal gedragen stakingsbeweging – waren verschillende loonsverlagingen die plaatsvonden op een ogenblik dat de broodprijzen stegen. Bij de invoering van een loonsverlaging op 19 juni braken spontane stakingen uit, die een week later leken uit te doven. Het patronaat probeerde van de situatie gebruik te maken om honderden mijnwerkers af te danken. Dat stak het vuur echter nog meer aan de lont: tegen 6 juli was de stakingsbeweging algemeen.
De vakbondsleiding was voorbijgestoken en de BWP-parlementairen beperkten zich tot het indienen van een zoveelste wetsvoorstel rond de nationalisatie van de mijnen, in de wetenschap dat daar toch geen parlementaire meerderheid voor zou gevonden worden. Met deze wetsvoorstellen wilde de BWP-top vooral de beweging afleiden naar het parlementaire terrein, in plaats van de beweging te versterken om de nationalisatie van onderuit af te dwingen.
Waar linkse revolutionairen, in het bijzonder trotskisten van de Opposition de Gauche Communiste (OGC), een voortrekkersrol speelden, werd de staking met een zo groot mogelijke betrokkenheid georganiseerd. In de plaats van Algemene Vergaderingen (AV) per vakbond met controle aan de ingang, werden AV’s open voor iedereen georganiseerd met een grotere deelname vanuit de zaal. Dit was onder meer het geval in Gilly en Châtelineau, in de buurt van Charleroi. Die AV’s waren de plaats waar het eisenplatform en volgende acties werden besproken. Centrale eisen waren de intrekking van de loonsverlagingen, verdeling van het beschikbare werk, controle op de handel, verlaging van de pensioenleeftijd, nationalisatie van de mijnen en de grote bedrijven.
Doorheen de stakingsbeweging werd eenheid van onderop gebouwd. Vrouwen en migranten speelden een actieve rol, zelfs indien BWP-leiders aanvankelijk erg negatief stonden tegenover migranten. Kamerlid Pierard bijvoorbeeld schreef: “Buitenlandse arbeiders zijn niet zo hard als de Borains. We begrijpen zeker dat medelijden nodig is met de vreemden die naar hier komen. We vragen niet om de ongelukkige Italianen die hier als politieke vluchtelingen zijn, terug te sturen naar de grens. Maar wat de anderen betreft! Hoe internationalistisch we ook zijn, we vragen dat we eerst aan de onzen denken, zonder werk en zonder brood.” Het ACV eiste onder meer de geleidelijke afschaffing van arbeid door gehuwde vrouwen om plaats vrij te maken voor werkloze mannen. Zodra de arbeidersklasse in actie kwam, werd duidelijk dat verdeeldheid tussen mannen en vrouwen of tussen Belgische en migranten arbeiders de beweging verzwakte. Toen de Mijnwerkersfederatie begin juli een akkoord verdedigde waarin voorgesteld werd om ongehuwde buitenlanders af te danken, werd dit overtuigend verworpen op de Algemene Vergaderingen van de mijnwerkers zelf.
Het gebrek aan perspectief voor de staking, versterkt door het ontbreken van een politiek antwoord op de crisis vanwege de BWP en de relatieve zwakte van zowel de KP als de trotskistische linkse oppositie (die evenwel sterk groeiden door hun actieve rol in de mijnwerkersstaking), maakte dat het moeilijk was om die te blijven doorzetten. Uiteindelijk werd een akkoord van bovenaf opgedrongen, ondanks zware tegenstand van de basis die op heel wat plaatsen nog wekenlang bleef staken. In het akkoord werd een stopzetting van de loonsverlagingen bekomen naast 1% opslag, maar andere elementen bleven erg vaag of verdwenen al snel van de tafel eens het werk hervat was.
Nasleep
Hiermee kwam er geen einde aan de economische crisis in België. Van een opleving was er geen sprake. In 1933 probeerde de regering de crisis aan te pakken door nieuwe verhogingen van indirecte belastingen, waardoor de prijzen stegen. De regering deed dit op basis van volmachten: een instrument dat steeds gebruikt wordt om ‘onpopulaire’ maatregelen op te leggen zonder er zelfs maar een parlementaire debat over te houden. Het kwam in 1933 reeds tot nieuwe spontane stakingen op kleine schaal.
De spontane stakingsgolf van 1932 zinderde lang na. Er was een druk naar links binnen de BWP, onder meer door de staking van 1932 en het ongenoegen nadien over het beleid dat de arbeiders deed opdraaien voor de crisis. Eind 1933 stapte de BWP over naar een programma van investeringen en infrastructuurwerken als antwoord op de crisis. Dat was het ‘Plan De Man’, dat enthousiasme creëerde onder bredere lagen van de bevolking.
In 1936 kwam het na de moord op twee socialistische syndicalisten, Pot en Grijp, tot een nationale algemene staking. De vakbondsleiding werd opnieuw gepasseerd en de arbeiders eisten een 40-urenweek, algemene loonsverhoging, een minimumloon van 32 frank per dag en zes dagen betaald verlof. Regering en patronaat moesten toegevingen doen. Ze vreesden een verdere uitbreiding van de stakingsbeweging en hadden de ervaring van 1932 nog vers in het geheugen. Met het stakingsmes op de keel, werd een loonsverhoging van ruim 7% toegekend, naast de invoering van een wettelijk minimumloon, de 40-urenweek in de mijnen en zes dagen betaald verlof voor alle werkenden.
Een periode van economische crisis en depressie kan in eerste instantie een verlammend effect hebben op de arbeidersstrijd. Het heeft dat nog meer op politieke en syndicale verantwoordelijken voor wie maatschappijverandering niet verbonden is met de dagelijkse strijd voor behoud en uitbreiding van sociale verworvenheden. Het ongenoegen en de individuele verdedigingsreflex slaat onvermijdelijk om in collectieve strijd van de werkenden die niet willen, en vaak ook niet kunnen, betalen voor de crisis. Toegevingen afdwingen vereist een krachtsverhouding waar de bazen bang van zijn. “Men moet de bourgeoisie verschrikken om ze inschikkelijk te maken,” merkte Trotski reeds op.
De opbouw van consequent links vereist betrokkenheid in strijd, een uitweg verdedigen en concretiseren, zowel inzake organisatie van de strijd als programma van socialistische maatschappijverandering. Een sterk georganiseerde en ingeplante revolutionair socialistische stroming is nodig om een einde te maken aan het kapitalisme, een systeem dat de werkenden steeds opnieuw veroordeelt tot nieuwe crises.
Noot: Dit artikel is deels gebaseerd op een boek dat Marxisme.be in de loop van de komende maanden zal uitbrengen over de mijnwerkersstaking van 1932.
-
Grote depressie. Lessen uit de jaren 1930 voor werkenden en socialisten

“De schok voor de wereldeconomie van COVID-19 is zowel sneller als ernstiger geweest dan… zelfs de Grote Depressie.” Die opmerking van econoom Nouriel Roubini op 24 maart geeft aan dat de mogelijkheid dat we een geheel nieuwe periode ingaan steeds groter wordt. Een manier om ons daarop voor te bereiden, is het bestuderen van de jaren 1930 om daar lessen voor vandaag uit te trekken.
Dossier door Per-Ake Westerlund, Rättvisepartiet Socialisterna (ISA in Zweden)
De jaren 1930 waren een decennium waarin het lot van het hele kapitalistische systeem op het spel stond. Met een sterke revolutionaire socialistische internationale en massapartijen had de woede en de bereidheid om te strijden een einde kunnen maken aan het systeem. De beste roman van het decennium, John Steinbeck’s ‘De druiven der gramschap’, geeft een beeld van de ontberingen van een familie tijdens de Depressie, op weg naar een betere samenleving.
De jaren 1920 – speculatie en luchtbellen
De periode voorafgaand aan de Grote Depressie heeft veel overeenkomsten met de periode voor de crisis van 2008-09, kenmerken die zich in het volgende decennium op nog grotere schaal hebben herhaald. De jaren twintig van de vorige eeuw legden de basis voor de depressie die werd veroorzaakt door de crash op Wall Street in oktober-november 1929. Bij het bestuderen van de processen en overeenkomsten is het echter belangrijk om te begrijpen dat de fundamentele reden voor deze crises het kapitalistische systeem zelf is.
Een belangrijke tegenstrijdigheid in het systeem is het streven naar mondiale markten en mondiale productie, terwijl de kapitalistische klasse, de bourgeoisie, nationaal georganiseerd is. De kapitalistische klasse is afhankelijk van de nationale staat en zijn krachten om internationaal te concurreren en te heersen over arbeiders en onderdrukten in eigen land.
Aan het einde van de jaren 1800 en begin 1900 vond er een gelijktijdig proces van globalisering en versterking van de nationale staten plaats. Op dezelfde manier ging de snelle globalisering in de jaren negentig en het begin van de jaren 2000 gepaard met een voortdurende stijging van de militaire uitgaven, hoewel dit direct na de ineenstorting van het stalinisme iets langzamer verliep.
De kapitalistische globalisering is geen harmonieus proces, maar bouwt nieuwe, scherpere tegenstellingen op. De globalisering eindigde een eeuw geleden in de Eerste Wereldoorlog, het bloedigste conflict dat de wereld toen had meegemaakt. De oorlog werd beëindigd door de Russische en Duitse revoluties, waarbij scherpe inter-imperialistische conflicten bleven bestaan. De Communistische Internationale voorspelde een nieuwe imperialistische oorlog als de arbeidersklasse niet aan de macht zou komen.
Het Amerikaanse imperialisme kwam economisch versterkt uit de oorlog, in tegenstelling tot alle andere imperialistische mogendheden. In de jaren twintig van de vorige eeuw kwam 60% van de wereldwijde kapitaalstroom uit de VS. De economie werd gezien als een model, met Wall Street als globaal financieel centrum en met grote monopolies. De kapitalistische propaganda zei dat elk huishouden binnenkort een auto zou hebben. Herbert Hoover won een verpletterende overwinning in de presidentsverkiezingen van 1928 en voorspelde daarmee de “definitieve overwinning op de armoede”.
In Europa vreesden de kapitalistische klassen voor de revoluties die de meeste landen na de oorlog hadden geschokt. Daarna volgde een sterke economische neergang, die de reeds hoge schuldenlast van de oorlog nog verder deed toenemen. De manier om de door de kapitalisten gewenste besparingen door te voeren was via internationale overeenkomsten, voorgangers van de Europese Unie. Een internationale monetaire conferentie in Genua in 1922 pleitte voor een koppeling van de munten aan de goudstandaard, fiscale discipline en onafhankelijke centrale banken. Heel wat landen, waaronder Groot-Brittannië, keerden terug naar de goudstandaard als manier om besparingen op te leggen op een ogenblik dat devaluaties en financiële stimulus onmogelijk waren.
De propaganda zei dat de markten vrede zouden sluiten. De volatiele financiële markten zouden worden gecontroleerd door de Bank of International Settlements die in 1928 werd opgericht.
Net als in de afgelopen decennia nam de ongelijkheid in de jaren twintig van de vorige eeuw sterk toe. In de VS stegen de lonen met 1,4 procent per jaar, de inkomens van de aandeelhouders stegen met 16,4 procent per jaar. Een manier om de consumptie op peil te houden was de invoering van termijnbetalingen, waardoor de schulden van de huishoudens toenamen. De 200 grootste bedrijven bezaten 69% van het vermogen en 56% van de winst.
1929 – de zeepbel barstte
Krediet en buitenlandse leningen explodeerden in de jaren voor 1929. Nieuwe financiële instrumenten werden uitgevonden. Voor het eerst werden er investeringsbanken opgericht. Productiebedrijven werden financiële speculanten. De grote Amerikaanse banken raakten betrokken bij wereldwijde financiële zaken.
Politici en kapitalisten maakten zich zorgen over zeepbellen en speculatie, maar durfden niet te handelen uit angst een crisis te veroorzaken. Opnieuw, vergelijkbaar met wat mondiale regeringen in de jaren 2000 hebben gedaan. Zeepbelbedrijven verdedigden hun hoge aandeelwaarde en schreven dit toe aan kennis en goede wil. Een bedrijf dat eigendom was van Goldman Sachs, GS Trading, verdubbelde zijn beurswaarde tussen december 1928 en februari 1929. In de zomer van 1929 stegen de aandelen in de VS met 25%.
Hoe groot was “de markt”? Vandaag verwijzen de kapitalistische media naar de markt als een soort natuurlijk fenomeen, dat goed behandeld moet worden. In 1929 bezaten 600.000 van de 120 miljoen inwoners van de VS aandelen. Dat is minder dan één procent, hoewel de echt belangrijke aandeelhouders natuurlijk met veel minder waren.
De crisis kwam eerder naar Europa, in Duitsland al in 1927. De mogendheden waar Duitsland oorlogsschulden aan betaalde – VS, Frankrijk, Groot-Brittannië – weigerden hun eisen te verlagen, waardoor de crisis escaleerde.
De crash was niet één gebeurtenis, maar een proces dat volgde op Zwarte Donderdag 24 oktober 1929. De Federal Reserve, de grote Wall Street-banken en de regering deden alles wat ze konden, gebruikten alle mogelijke maatregelen. Meerdere malen werd het einde van de crisis uitgeroepen, bijvoorbeeld door president Hoover op 1 mei 1930. Een nieuwe grote ineenstorting op Wall Street in november 1930 vormde echter het begin van een drie jaar durende neerwaartse spiraal.
De crisis verspreidt zich
De Grote Depressie was een domino-reactie. De beurscrash begon een deflatiespiraal, die zich verspreidde naar de productie, de grondstoffen en de wereldhandel. De Amerikaanse invoer daalde met 20% van september tot december 1929.
Deflatie betekende een grotere last voor iedereen met schulden, waardoor nieuwe leningen min of meer bevroren werden. De industriële productie kende een recorddaling. Ford ontsloeg driekwart van zijn personeel, van 128.000 naar 37.000, over een periode van 18 maanden. Dit had desastreuze gevolgen, maar in de huidige Corona-crisis ligt het tempo van het banenverlies veel hoger.
Het BBP van de VS werd gehalveerd tussen 1929 tot 1931, van 81 miljard dollar naar 40 miljard dollar. De loonkosten daalden van 51 miljard in 1929 tot 31 miljard in 1931. De investeringen daalden tot bijna nul.
Ook al wijzen bovenstaande cijfers op een stijging van de lonen als percentage van het BBP, de sociale gevolgen waren catastrofaal. Er was voedsel, maar geen geld om het mee te kopen.
Wereldwijd zijn staten failliet gegaan, te beginnen in Latijns-Amerika in 1931 met Bolivia, gevolgd door Peru, Chili, Brazilië en Colombia. In Europa was Hongarije het eerste land dat in gebreke bleef, ook in 1931, gevolgd door Joegoslavië, Griekenland in 1932, Oostenrijk en Duitsland na het aan de macht komen van de nazi’s in 1933. Wanbetalingen op de publieke schulden betekenden verlichting voor de binnenlandse kapitalisten, omdat dit een devaluatie en vermindering van de schuld mogelijk maakte, maar voor de arbeiders en de armen betekende het een verergering van de besparingen.
Nationalisme en protectionisme
In elke grote crisis wordt de bourgeoisie steeds nationalistischer, waardoor de crisis nog ernstiger wordt. In een parallel proces hebben de burgerlijke oppositiepartijen, de sociaaldemocratie en zelfs sommige ‘linkse’ partijen de neiging om ‘hun’ regeringen te steunen.
In de Grote Depressie verdiepten nationalisme en protectionisme de crisis. Net als bij Trump lopen de grootste economieën vandaag voorop en hebben ze veel meer speelruimte om hun eigen weg te gaan, terwijl ze afhankelijk blijven van de wereldmarkt. In 1933 kwam de nieuwe Amerikaanse president Franklin D Roosevelt op een internationale conferentie in Londen aan en verklaarde dat elk land zijn eigen economie – valuta, schulden en tekorten – op orde moest krijgen. De Britse regering stemde ermee in, en verklaarde dat buitenlandse blootstelling de Achillespees was.
Dit betekende dat “niemand de leiding had” in de ergste wereldwijde crisis, volgens Charles Kindleberger in zijn geschiedenis van de Grote Depressie.
De nu beruchte Smoot-Hawley-act in de VS omvatte 21.000 douanetarieven. Nationalisme en protectionisme verspreidden zich nu snel. “Canada eerst” was de winnende slogan tijdens de verkiezingen in dat land. Groot-Brittannië en Frankrijk versterkten hun handel binnen hun koloniale rijk. Duitsland vormde een Reichsmark blok met Hongarije en de Balkanlanden.
De wereldhandel daalde van 2.998 miljoen dollar in januari 1931 naar 944 miljoen dollar twee jaar later. De werkloosheid steeg tot 24% in de VS en meer dan 30% in Duitsland.
Roosevelt
Het presidentschap van Roosevelt kreeg ten onrechte de eer van het ‘oplossen’ van de crisis. In feite heeft Roosevelt enkele maatregelen genomen waar de kapitalisten een hekel aan hadden om de gevolgen te verzachten. Hij heeft ook scherpe kritiek geuit op de speculatie, de schulden en de zeepbellen van de vorige periode. Hij streefde er echter nooit naar om het systeem te veranderen, maar om “het particuliere winstsysteem te redden”, zoals hij zei tegen degenen die hem bekritiseerden.
Er zijn veel overeenkomsten met de huidige situatie. Degenen die pleiten voor privatisering, het inkrimpen van de publieke sector en het verminderen van de schulden, kwamen bij de staat bedelen om hen te redden. Het bedrijfsleven applaudisseerde voor de interventie en steun van de staat, voor besluiten om bruggen en wegen te bouwen en voor andere maatregelen die hen winst opleverden.
Het belang van het particuliere kapitalisme werd een prioriteit voor de staat in elk land. Er werden maatregelen genomen die voorgesteld werden als “sterk en daadkrachtig” om de regering te steunen en actie van onderaf te voorkomen. Roosevelt was vooral geïnteresseerd in het stoppen van de stakingsgolf in de VS in 1934.
Onder Roosevelt’s New Deal daalde de werkloosheid van 15 naar 9 miljoen, veel van de nieuwe banen waren aan het minimumloon. Er was geen sociaal vangnet, behalve voor grote bedrijven.
Medio 1937 was de productie in de VS weer op het niveau van 1929. De arbeidersstrijd had de lonen en dus de consumptie doen stijgen. Maar toen kwam er een nieuwe scherpe terugval, zwarte dinsdag 19 oktober 1937. Een crisis volgde met een scherpe daling van de productie en de grondstoffenprijzen. Zo daalden de katoenprijzen met 35% en de rubberprijzen met 40%, waardoor landen die volledig afhankelijk waren van grondstoffen werden getroffen.
De crisis in 1937-38 bewees dat de New Deal de crisis nog lang niet had opgelost. De onderliggende zwakke punten in het systeem bleven nieuwe crises uitlokken. En toch had alleen een economie van Amerikaanse omvang de middelen om dit te proberen. In de meeste landen droeg de burgerij de staatsmacht over aan dictaturen en zelfs aan het fascisme, om zo een revolutie te voorkomen.
Wat in één land een winst leek te zijn, was nog steeds een verlies voor het mondiale systeem. Er was geen “wereldmacht” of samenwerking, geen “geldschieter in laatste instantie”, zoals Kindleberger en anderen uitleggen. Alleen met bewapening en de Tweede Wereldoorlog herstelde de productie zich.
Klassenstrijd en revoluties
De jaren ’20 en ’30 waren een periode van revolutie en contrarevolutie, van extreme wendingen. Niemand heeft deze periode scherper geanalyseerd, met concrete adviezen aan de arbeidersbeweging en haar partijen dan Leon Trotski, die de Russische revolutie leidde en door de stalinistische dictatuur werd gezuiverd en gedeporteerd.
In lijn met Marx legde Trotski uit hoe de fundamentele oorzaak van de crisis het onvermogen van het systeem was om productiekrachten te ontwikkelen, en de botsing tussen de productiekrachten en de natiestaat. Ook was de enige weg voorwaarts het oplossen van de klassenstrijd tussen de kapitalistische klasse en de meerderheid van de bevolking, de arbeidersklasse, wat moest resulteren in internationaal socialisme.
Ondanks de stalinistische ontaarding van de Sovjet-Unie was de herinnering aan de overwinning op de tsaar en het kapitalisme nog vers. De gevestigde partijen werden door de crisis ondermijnd, naast de banken en andere instellingen van het kapitalisme. Er was een massale radicalisering in de samenleving en een explosie van de strijd.
In de VS nam de klassenstrijd in 1934 snel toe, na een eerste periode waarin de crisis de arbeiders verlamde. In 1934 waren er anderhalf miljoen arbeiders in staking, waarbij de Los Angeles Times een staking in San Francisco omschreef als een “communistische opstand”. De staking en opstand van de Teamsters in Minneapolis, onder leiding van trotskisten, was een voorbeeld van arbeiders die zich organiseerden. Comités tegen uitzettingen en van werklozen verspreidden zich. De repressie van de politie tegen de arbeiders was massaal en wreed. Sit-in stakingen begonnen in 1936 en namen toe tot 477 sit-in stakingen het jaar daarop. De nieuwe industriële vakbondsfederatie CIO werd opgestart in 1935 en explodeerde tot vijf miljoen leden in 1936.
Internationaal waren er revoluties en massale gevechten in veel landen, met Frankrijk en Spanje in de voorhoede in 1935-36. De ‘leiding’ die geboden werd door de toenmalige stalinistische communistische partijen en de sociaaldemocratische partijen leidde tot verwoestende nederlagen, zoals het falen om Hitler van de macht te houden in 1933, ondanks het bestaan van massapartijen en een georganiseerde, zelfs gewapende, arbeidersklasse. Dit onderstreept de serieuze en beslissende taak om arbeidersorganisaties en partijen op te bouwen die overwinningen kunnen behalen en het kapitalisme kunnen omverwerpen.
Na de Grote Depressie
Na de ervaring van de Grote Depressie – het economisch falen, het experiment met het fascisme en de Tweede Wereldoorlog, plus de versterking van het stalinisme na de oorlog – moesten de kapitalisten een democratisch gezicht krijgen. Ze werden gedwongen om concessies te doen, bijvoorbeeld met de nationale gezondheidsdienst in Groot-Brittannië, sociale zekerheid in sommige Europese landen, het opgeven van kolonies (hoewel de economische wurggreep bleef). Een aantal instellingen nam een lager profiel aan, zoals de aandelenmarkten, de banken en de financiële sector. In het tijdperk van de naoorlogse opleving was dit een prijs die ze bereid waren te betalen.
Politieke radicalisering in de jaren zestig en zeventig, klassenstrijd en koloniale revoluties, economische crisis in het midden van de jaren zeventig en de zachtheid van de burgerlijke politieke partijen leidden er echter toe dat de kapitalisten zich tot het neoliberalisme en tot aanvallen op de arbeiders en de sociale zekerheid wendden. Ze waren schijnbaar succesvol, vooral met de val van het stalinisme en de verburgerlijking van de sociaaldemocratie.
Nu is deze periode voorbij. We zullen een combinatie zien van concessies en aanvallen, stimulansen en besparingen, van kapitalisten die met de nieuwe crisis nog meer in de richting van nationalisme zijn gekeerd. Deze crisis zal een massaal besef creëren dat het systeem fundamenteel verkeerd is, zelfs vanuit een laag niveau van strijd en bewustzijn in veel landen. De arbeidersklasse is verre van verslagen, maar wel grotendeels ongeorganiseerd.
De jaren dertig van de vorige eeuw laten zien dat het kapitalisme ten koste van alles zal overleven als er geen bewuste arbeidersbeweging is om er een einde aan te maken. De taak in deze nieuwe crisis is het opbouwen van dergelijke partijen, bewegingen en een internationale.