Tag: eenheidsstatuut

  • Vakbondsstructuren na het eenheidsstatuut: solidariteit centraal stellen

    Artikel door een ABVV-delegee.

    20statuutDe media berichtten de afgelopen weken over de afvloeiingen bij het ACV, een gevolg van het verlies aan inkomsten door het ter ziele gaan van Dexia. De christelijke arbeidersbeweging ondervindt nu wat de socialistische meemaakte in de jaren ‘30 van de vorige eeuw met de ondergang van de ‘bank van de arbeid’. Wie het spel met de kapitalisten meespeelt, moet vroeg of laat de gevolgen daarvan dragen.

    Behalve de financiële perikelen worden de vakbonden ook geconfronteerd met de gevolgen van de invoering van het ‘eenheidsstatuut’ voor de werknemers. Nu het onderscheid tussen arbeiders en bedienden – althans wat betreft opzegtermijnen vanaf 1/1/2014 – weggevallen is, zijn sommigen er als de kippen bij om de nodige graantjes mee te pikken.

    Welke vakbondsstructuren?

    De Vlaamse metaalcentrale van het ABVV loste een schot voor de boeg door te stellen dat alle bedienden in de metaalbedrijven nu lid moesten worden van de metaalbond. Behalve een misplaatst enthousiasme over het eenheidsstatuut – misplaatst omdat het ook voor vele arbeiders geen verbetering maar een verslechtering inhoudt – getuigt dit ook van een gebrek aan collegialiteit. We kunnen zelfs eerder spreken van een brutaliteit die niet moet onderdoen voor de wijze waarop patroons met het werkvolk omgaan.

    De bediendenbond BBTK reageerde door te pleiten voor een opsplitsing van het ABVV in een drieledige structuur: industrie, diensten en openbare diensten. Hoewel dit logisch lijkt, zorgt ook dat voorstel voor de nodige fricties. Vandaag neemt de Algemene Centrale, een traditionele arbeiderscentrale, de sector van de schoonmaak en bewaking onder haar vleugels. Maar dit zijn toch diensten? En wat is industrie? Het distributiecentrum van een automobielbedrijf, is dat nu industrie of een dienst? Nochtans worden die vandaag vertegenwoordigd door de metaalcentrale. En moeten geprivatiseerde openbare diensten dan vertegenwoordigd worden door BBTK of toch bij ACOD blijven? Kort gezegd, welk theoretisch logisch voorstel men ook formuleert, bevoegdheidsconflicten zullen er altijd blijven. De manier waarop die traditioneel binnen de arbeidersbeweging uitgevochten worden, getuigen niet van veel solidariteit maar kunnen eerder bestempeld worden als platte machtspolitiek.

    Alles wat ons verdeelt, verzwakt ons

    LSP meent dat de kracht van de werknemers ligt in hun eenheid en vermogen om samen het werk neer te leggen om zo de patroons op de knieën te dwingen. Bij verdeeldheid zijn het net de patroons die profiteren. Zij doen dan ook al het mogelijke om verdeeldheid in de hand te werken, door bijvoorbeeld 101 functieclassificaties die vooral de indruk moeten wekken dat we niet allemaal gelijk zijn. In theorie zijn we dan ook voorstander om de werknemers per werkgever te verenigen, of alle werknemers van bijvoorbeeld een chemiebedrijf bij dezelfde vakbondsstructuur.

    Maar ook dat lost niet alle problemen op. Want in bedrijven zijn steeds meer onderaannemers aan het werk, van schoonmaak over loonberekening tot IT. Zonder deze onderaannemers zou het bedrijf niet functioneren. Maar de vakbondstructuren zijn hier niet aan aangepast en werken op die manier – al dan niet bewust – mee aan de verdeel- en heerspolitiek van de werkgevers. Een syndicale structuur per bedrijfsite zou hieraan tegemoetkomen. Of de werknemers die dan voor verschillende werkgevers werken allemaal lid moeten zijn van dezelfde vakbond doet weinig ter zake. Wel de wijze waarop de vakbondswerking functioneert, is van belang.

    Strijdbare en solidaire bonden

    LSP meent dat de syndicale werking moet gebaseerd zijn op twee peilers. Enerzijds is er een inhoudelijk aspect, een programma dat rekening houdt met de noden en verzuchtingen van alle werknemers, ongeacht hun beroepscategorie, die samen werken op één site. Indien het gaat om een bedrijf met meerdere sites, moeten alle werknemers over de sites gevat worden door het programma. Anderzijds moet de syndicale werking gebaseerd zijn op een democratisch functioneren met inbegrip van rechten voor minderheden. Een simpel meerderheidsprincipe is niet in alle omstandigheden zaligmakend. Stel dat maar 10 van de 100 werknemers technici zijn, dan mogen de administratieve medewerkers hun meerderheid niet gebruiken om alle eisen van de technici van tafel te vegen.

    We denken dat de vakbonden zich moeten herorganiseren om de belangen van de werknemers zo goed mogelijk te verdedigen. Volgens ons moeten hierbij volgende uitgangspunten in acht genomen worden:

    • elke reorganisatie van de structuren moet gebaseerd zijn op een inhoudelijk project en niet op een project van machtsverwerving door vakbondsleiders
    • de hervorming van de structuren moet leiden tot een versterking van de democratische werking van de vakbonden waarbij op basis van discussie getracht wordt om beslissingen te nemen die zo breed mogelijk gedragen worden en waar er aandacht is voor rechten van minderheidsgroepen
    • bij de reorganisatie moet er aandacht zijn voor de gevolgen voor het personeel dat momenteel door vakbonden tewerkgesteld wordt. Het kan niet dat een vijandige overname van vakbondsleden door een andere centrale leidt tot afdankingen bij de verliezende centrale.
  • Eenheidsstatuut. Tijd om het dictaat van regering en patronaat te verwerpen!

    Het door de regering opgelegde eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden blijft voor problemen zorgen. Zo werd er meteen een uitzondering toegekend aan de werkgevers in de bouwsector die minder lange opzegtermijnen moeten naleven, een uitzondering die mogelijk navolging zal krijgen in andere sectoren. Met het eenheidsstatuut werden ook enkele bijkomende dictaten opgelegd. Zieke werknemers die van de dokter mogen buitenkomen, krijgen voortaan tot vier uur huisarrest per dag. Minister De Coninck stelde dat hier niet over te onderhandelen valt.

    Artikel door een ABVV-militant uit de novembereditie van ‘De Linkse Socialist’

    Bij de verdere uitwerking van het eenheidsstatuut gaat de regering op dezelfde manier tewerk als bij de totstandkoming van het statuut: er wordt zonder veel overleg eenzijdig beslist. Zolang de vakbondsleiding dit blijft aanvaarden, komt de minister er nog mee weg ook. Ook al werd de syndicale eis van een harmonisatie naar boven niet gerealiseerd, toch stak ABVV-voorzitter De Leeuw de loftrompet van wat hij een “historische mijlpaal in de sociale beweging” noemde. Hij deed dat op een congres van de transportbond BTB, waar ook minister De Coninck aanwezig was. Anderzijds protesteerden de bediendenbonden van zowel ABVV als ACV tegen de afbouw van de sociale bescherming van bedienden.

    Het eenheidsstatuut omvat een vooruitgang voor een aantal arbeiders, maar het is geen harmonisatie naar boven, waardoor het voor veel werkenden net een achteruitgang betekent. In een aantal bedrijven blijft er discriminatie bestaan omdat arbeiders niet zomaar in het model van baremieke bedienden worden ingeschakeld, maar aan een nieuw model worden onderworpen. Als aan de top rotte compromissen worden gesloten, zitten de delegees en de basis achteraf met de gebakken peren.

    Discriminatie in de bouw

    Het voorstel van eenheidsstatuut dat eind september in een wetsontwerp werd gegoten, voorzag meteen de mogelijkheid van uitzonderingen. Zo zouden arbeiders uit de bouwsector geen langere opzegtermijn krijgen maar blijft CAO 75 met het statuut van de bouw van toepassing. Meteen werd de deur opengezet om ook in andere sectoren uitzonderingsmaatregelen te vragen en de opzegtermijnen drastisch in te korten.

    Werkgeversfederatie Horeca Vlaanderen of de textielwerkgevers proberen bijvoorbeeld ook een uitzondering te bekomen. De bouwvakbonden trekken naar het Grondwettelijk Hof om de discriminatie aan te klagen. Er worden ook pamfletten verdeeld aan werven. De bonden stellen dat er discriminatie tussen arbeiders en bedienden blijft. Ze geven het voorbeeld dat een metser op een werf vier keer minder opzeg krijgt dan een collega die last in een atelier. De vakbonden maakten een overzicht van de geplande opzegtermijnen (zie kader).

    We veronderstellen dat Rudy De Leeuw zijn lofbetuigingen voor het eenheidsstatuut en minister De Coninck op een bijeenkomst van de bouwsector van de Algemene Centrale niet zou herhalen? En ook dat Monica De Coninck daar niet op de eerste rij zou mogen pronken?

    Huisarrest

    Werkenden die ziek zijn maar van de dokter hun woning mogen verlaten, moeten voortaan tot maximaal vier uur per dag thuis blijven. Het eenheidsstatuut voert die mogelijkheid nu ook wettelijk in, voorheen kon dat enkel op basis van het arbeidsreglement. Werkgevers zullen kunnen vastleggen op welke uren zo’n arbeidsongeschikte werknemer thuis moet zijn. Volgt straks nog een elektronische enkelband?

    De maatregel zou een compensatie zijn voor het afschaffen van de carenzdag, de eerste ziektedag die arbeiders niet en bedienden wel uitbetaald kregen. Heronderhandelen over de maatregel is volgens minister De Coninck niet aan de orde: “Het is niet de bedoeling om elk punt dat een van beide kanten niet heeft binnengehaald, te heronderhandelen.”

    Het huisarrest voor arbeidsongeschikte werknemers heeft tot doel hen te criminaliseren of toch minstens als verdacht te bestempelen. Pakweg een lasser met een gebroken hand kan niet werken maar hoeft daarom toch niet thuis in bed te blijven?

    In plaats van na te gaan wat de oorzaken van de groeiende arbeidsongeschiktheid zijn, worden de zieken zelf aangepakt. Het doet wat denken aan het regeringsbeleid tegenover werkloosheid waarbij de werklozen worden aangepakt.

    Onduidelijkheden blijven

    Er blijven een aantal onduidelijkheden bestaan. In welke mate is het op bedrijfsniveau mogelijk om betere opzegvergoedingen te bekomen, onder meer bij collectief ontslag? Komen er behalve voor de bouwsector nog uitzonderingen met een lagere opzegvergoeding? Hoe wordt het principe van de opgebouwde rechten geïnterpreteerd? Wie moet betalen voor het outplacement van afgedankte werknemers? Wat zal er gebeuren met de aanvullende pensioenregelingen?

    Als we de regering laten doen, kunnen er bij de verdere uitwerking van het eenheidsstatuut nog verrassingen uit de bus komen. Met een vakbondsleiding die zichzelf aan het akkoord heeft vast geklikt en dat heeft verdedigd tegen voornamelijk verbaal protest van de eigen bediendenbonden in, zullen we in een zwakkere uitgangspositie staan om daartegen te strijden.

    De conclusie van onze eerste evaluatie van het eenheidsstatuut blijft dan ook overeind. “In plaats van aan tafel te zitten met de regering en patroons om over de afbouw van de loon- en arbeidsvoorwaarden te onderhandelen, zouden de vakbonden beter hun tijd en energie stoppen in het opbouwen van solidariteitsbanden over de bedrijven, de sectoren, de taal- en landsgrenzen heen om samen met de arbeiders en bedienden in andere landen te strijden voor betere voorwaarden voor iedereen.”

  • Eenheidsstatuut. Vakbondstop sluit rot compromis

    Er zijn nog geen wetteksten voor handen, enkel een verslag van het compromisvoorstel dat de regering aan de sociale partners opdrong om de deadline van 8 juli te halen. Tegen die datum moest volgens het Grondwettelijk Hof een einde aan de discriminatie tussen arbeiders en bedienden worden gesteld. Het meest verbazende aan dit compromis is de flauwekul waarmee de regering er in slaagt om de doorbraak te verkopen.

    Artikel door een ABVV-militant

    Het zou de vrouwelijke touch van De Coninck & co – die geen last hebben van hun ego – zijn die het akkoord tot stand bracht. Wij zijn er alvast van overtuigd dat de vrouwen in de politiek vooral veel op de mannen gelijken en van de zogezegde vrouwelijke bezorgdheid voor de mensen merken we niet veel. Want het zijn de patroons die winnen, de hogere bedienden die veel verliezen, de lagere bedienden die een beetje verliezen en zelfs de arbeiders verliezen gedeeltelijk. Als kers op de taart worden de meerkosten van het akkoord afgewenteld op de gemeenschap en iedereen weet dat het vooral de loontrekkenden en zeker niet de vennootschappen of de kapitaalbezitters zijn die de meeste belastingen betalen. We zijn dus twee keer de pineut.

    Opzegtermijnen

    De basis voor de bestaande opzegtermijnen was de wet van 3 juli 1978. Die wet bepaalde dat de arbeiders korte opzegtermijnen (ingeval van afdanking) kregen, de lagere bediende langere en de hogere bedienden de langste. In heel wat gevallen wordt de opzegtermijn niet gepresteerd maar betaalt de werkgever het loon van de opzegtermijn uit, dit is de opzegvergoeding. Sinds 1 januari 2012 werd de opzegtermijnen voor de hogere bedienden reeds gelijkgeschakeld met de lagere bedienden, met dien verstande dat dit maar van toepassing was op contracten afgesloten na 1 januari 2012.

    De opzegtermijn voor lagere bedienden bedroeg drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar. Voor hogere bedienden – de grens werd voor 2013 vastgesteld op een jaarloon van 32.254 euro bruto – wiens arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2012 werd gesloten, gold de regel dat pas op het ogenblik van het ontslag een opzegtermijn kon bepaald worden. Doorgaans werd daarbij de zogenaamde formule-Claeys toegepast, een formule die zelf regelmatig werd aangepast op basis van nieuwe rechtspraak maar sowieso een pak gunstiger is dan voor lagere bedienden.

    In het huidige compromis is voorzien dat de opzegtermijnen voor alle bedienden en arbeiders gelijk worden. De bedienden zijn hier de pineut omdat zij hun opzegtermijn van drie maand per begonnen schijf van vijf jaar anciënniteit zien verdwijnen. Er komt een systeem waarbij de eerste twee jaar het aantal weken opzeg elk kwartaal stijgt. Vanaf drie jaar anciënniteit komt daar dan telkens een of twee weken bij en na vijf jaar krijgt je er drie weken bij per jaar anciënniteit tot een maximum van 62 weken. Na twintig jaar anciënniteit komt er maar één week meer bij per gepresteerd jaar. In tegenstelling tot de wetswijziging in 2012 zou dit stelsel ook toegepast worden op de lopende contracten met die nuance dat de opgebouwde opzegtermijnen vastgeklikt worden maar wegens gebrek aan wetteksten is het nog niet duidelijk hoe dit concreet zal verlopen. Conclusie, alle bedienden verliezen.

    Maar ook de arbeiders verliezen. In de huidige wetgeving is immers een opzegtermijn van vier weken voorzien in de eerste twee kwartalen. Dit wordt in het compromis verminderd tot twee weken en het begint pas daarna terug te stijgen. En in een aantal sectoren kregen de arbeiders de voorbije jaren reeds een bediendencontract of een gelijkstelling ermee, ook voor de opzegtermijnen. Deze voordelen verliezen ze nu opnieuw. Om het anders te stellen: patroons die weigerden de discriminatie weg te werken, krijgen nu gelijk.

    Andere discriminaties

    Door het akkoord engageren de vakbonden zich vrijwillig om geen rechtszaken op te starten tegen de andere discriminaties zoals daar onder meer zijn de motivering van het ontslag en de extralegale pensioenen. Enkel bij de arbeiders bestaat een beperkte motiveringsplicht ingeval van ontslag. Het fameuze artikel 63 verbiedt een willekeurig ontslag van een arbeider. Niet dat dit zoveel voorstelt maar in ieder geval geldt hier een omgekeerde bewijslast zodat de werkgever moet aantonen dat het ontslag terecht was en niet de arbeider moet bewijzen dat het onterecht was. In het akkoord staat dat hierover moet onderhandeld worden in de schoot van de NAR. Maar het risico bestaat dat de patroons onder het mom van gelijkheid komaf willen maken met dit artikel en de arbeiders hiervan de pineut worden.

    Eén van de belangrijkste discriminaties waar vreemd genoeg nauwelijks over gesproken wordt, is het ontzeggen van een extralegaal pensioen aan arbeiders. In vele bedrijven hebben de bedienden wel een aanvullend pensioen. Dit is een flagrante overtreding van het Europees nondiscriminatiebeginsel en de kans dat een arbeider die dit aanklaagt zijn proces wint, is erg groot. Door het compromis engageren de vakbonden zich nu om hierover verder te onderhandelen. Behalve dat men hiermee de zaak alweer op de lange baan schuift, lopen ook hier de bedienden het risico dat zij het gelag betalen. Immers, indien de kost van het extralegaal pensioen niet mag stijgen maar de koek over meer mensen moet verdeeld worden, zijn het diegenen die vandaag iets krijgen die moeten inleveren.

    We betalen twee keer

    De kosten die aan het compromis verbonden zijn, worden ten laste gelegd van de werknemers of ten laste van de gemeenschap maar dit komt op hetzelfde neer. Zo is voorzien dat een deel van de opzeg omgezet wordt in outplacement (het helpen zoeken naar een andere job). Daar waar je vroeger je opzegvergoeding bijvoorbeeld kon gebruiken om je huis af te betalen, zal je nu een deel ervan moeten afstaan aan bedrijven die zich bezig houden met outplacement. Vroeger werd deze kost in geval van sluiting van ondernemingen of oudere werknemers betaald door de gemeenschap. En wie wordt daar beter van? In ieder geval de bedrijven die zich bezig houden met outplacement en zo een nieuwe markt zien ontstaan. Bovendien worden de meeste werknemers die via outplacement een andere job vinden slechter betaald of werken ze met tijdelijke contracten. De werknemers zullen dus zelf moeten betalen voor de verdere precarisering van de arbeid.

    Voor de kostenverhogende aspecten van het compromis krijgen de patroons middelen van de gemeenschap, onder meer via de budgetten van de RVA. Aangezien de werknemers de meeste belastingen betalen, draaien zij ook hier op voor de kosten.

    Het ergste moet nog komen?

    Tenslotte moeten we nog opmerken dat er in sommige sectoren reeds uitzonderingen bestaan waardoor de arbeiders nog lagere opzegtermijnen krijgen. Dit is het geval met de arbeiders in de bouwsector en zal ook zo blijven met de nieuwe regeling en wordt er geopperd om in de wet te voorzien om sectorale afwijkingen die lagere opzegtermijnen omvatten, mogelijk te maken. Alleen is het zo dat de patroons van andere sectoren zoals de textiel nu ook vragen om een uitzondering te bekomen, zogezegd omdat ze anders niet meer kunnen concurreren. Wanneer we deze logica volgen is er geen enkele reden om te denken dat men in de chemie of metaal niet met hetzelfde argument komt aandraven. Alle bedrijven staan onder druk van de concurrentie en vragen om hun loonkosten te verlagen. Als we daar als vakbond in meestappen, krijgen we op termijn inderdaad gelijke lonen en ontslagregelingen maar dan op Chinees niveau. Het wordt dan ook dringend tijd dat de vakbonden een strategie ontwikkelen om dit te voorkomen. Toegevingen door de vakbonden aan de patronale druk om competitief te zijn, hebben zelfs performante industriële sites als Opel in Antwerpen en Ford in Genk niet overeind gehouden.

    In plaats van aan tafel te zitten met de regering en patroons om over de afbouw van de loon- en arbeidsvoorwaarden te onderhandelen, zouden de vakbonden beter hun tijd en energie stoppen in het opbouwen van solidariteitsbanden over de bedrijven, de sectoren, de taal- en landsgrenzen heen om samen met de arbeiders en bedienden in andere landen te strijden voor betere voorwaarden voor iedereen.

0
    0
    Your Cart
    Your cart is emptyReturn to Shop