Your cart is currently empty!
Tag: David Van Reybrouck
-
Tegen Van Reybrouck
Met de titel ‘Tegen verkiezingen’ zoekt David Van Reybrouck bewust de controverse op. Het boek zelf is geen pleidooi tegen verkiezingen, maar voor institutionele aanpassingen als antwoord op de ondermijning van het vertrouwen in de huidige gang van zaken. Het ‘democratische vermoeidheidssyndroom’ wil de auteur oplossen met het invoeren van loting. Van Reybrouck brengt interessante vaststellingen maar dringt niet door tot de kern van het probleem waardoor hij al evenmin oplossingen aanbiedt.
Geert Cool
Neen, wij zijn niet tegen David Van Reybrouck. Maar net zoals zijn boek ‘Tegen verkiezingen’ vooral wijst op de zwakheden in ons huidige democratische bestel, willen we hier vooral wijzen op enkele fundamentele zwakheden in het voor het overige interessante betoog van Van Reybrouck. De kritiek die hij op Occupy brengt, gaat ook voor dit boek zelf op: “Occupy toonde meer de malaise dan een remedie. De diagnose van de representatieve democratie klopte, maar het alternatief was te zwak.”
Met het uitgangspunt zijn we het eens: er is een afkalving van het draagvlak van het huidige systeem. Er is steeds minder enthousiasme voor alle gevestigde instellingen. Het aantal leden van politieke partijen neemt af, in ons land van 9% van de bevolking in 1980 tot 5,5% vandaag. Het aantal mensen dat niet gaat stemmen neemt ook bij ons toe en dat ondanks de kiesplicht. De resultaten zijn minder voorspelbaar, de volatiliteit neemt sterk toe. Bovendien heerst de ‘waan van de dag’. “Het onvermogen om structurele problemen aan te pakken gaat gepaard met een overbelichting van het triviale, aangewakkerd door een dolgedraaid mediabestel dat, de marktlogica getrouw, het opkloppen van futiele conflicten belangrijker is gaan achten dat het inzicht bieden in reële problemen.”
De vraag is van waar de ondermijning van het vertrouwen in het systeem komt. Van Reybrouck brengt enkele terechte kritieken op mogelijke antwoorden, maar hij slaagt er niet in om de vinger op de wonde te leggen. De vraag of het gebrek aan vertrouwen niet bij het gevoerde beleid moet gezocht worden, komt niet aan bod. Neen, aan de neoliberale uitgangsprincipes van het beleid dat politici van diverse pluimage voeren, wordt niet geraakt. De kritiek van Van Reybrouck op pakweg de technocratische regimes van onverkozen bestuurders in onder meer Italië onder Monti of in China, beperkt zich tot de vraag van de legitimiteit. Met de kritiek op diegenen die directe democratie als alternatief zien, komt Van Reybrouck nog het dichtst in de buurt van een omvattende kritiek. Hij stelt dat een beweging als Occupy te veel is blijven steken in “de cultus van de participatie” met de horizontale cultuur als hoogste stadium van de strijd. Hoe deze beperkingen konden overkomen worden, wordt niet uitgeklaard.
Voor Van Reybrouck ligt de kern van het probleem bij het electoraal fundamentalisme dat vandaag dominant is. Aangewakkerd door de commerciële media en de diverse partijbelangen tegen de achtergrond van een volatiel kiespubliek, krijgen we een permanente verkiezingskoorts die het stelsel ondermijnt. “De efficiëntie lijdt onder de electorale calculus, de legitimiteit onder de permanente profileringsdrang. Door het electorale stelsel moeten de lange termijn en het algemeen belang keer op keer het onderspit delven tegenover de korte termijn en het partijbelang.” Daar tegenover plaatst hij dan maar de cultus van de loting met deze methode als hoogste stadium van de strijd. Ons kan het alvast niet overtuigen.
In het hoofdstuk over de diagnoses van het ‘democratisch vermoeidheidssyndroom’ verwijst Van Reybrouck naar Lenin die in Staat en Revolutie kritiek gaf op het parlementaire stelsel. Lenin schreef in dat boek: “Een keer in de zoveel jaren beslissen welk lid van de heersende klasse het volk in het parlement onder de duim zal houden en onderdrukken — daarin bestaat het wezen van het burgerlijke parlementarisme, niet alleen in de parlementair-constitutionele monarchieën, maar ook in de meest democratische republieken.”
We moeten effectief nadenken over alternatieven op het parlementarisme, marxisten wijzen daarbij op de ervaring van de Commune van Parijs met het “het veranderen van de vertegenwoordigende lichamen van kletscolleges in ‘werkende’ lichamen. ‘De Commune moest geen parlementair, maar een werkend lichaam zijn, uitvoerend en wetgevend tegelijkertijd’.” (Staat en Revolutie). Bij de Commune van Parijs werd persoonlijk gewin aan de kant geschoven door politici te laten leven aan een gemiddeld loon van geschoolde arbeiders. Vertegenwoordigers waren permanent afzetbaar door diegenen die hen verkozen hadden. De wetgevende macht moest haar verantwoordelijkheid nemen en de besluiten zelf uitvoeren.
Marxisten zien de staat en de instellingen van de staat niet los van het systeem waar ze deel van uitmaken. In onze strijd voor het behoud en uitbreiding van democratische rechten (denk maar aan het recht op protest dat vandaag steeds meer onder GAS-druk staat), botsen we op een tendens van toenemende repressie die in verschillende door crisis getroffen landen aanwezig is. Dat zit ingebakken in het systeem. Onze strijd voor meer democratische rechten kan niet los gezien worden van de strijd voor een socialistisch alternatief op het kapitalisme met zijn private eigendom van de productiemiddelen.
Het alternatief van de ‘deliberatieve democratie’ weegt bijzonder licht. Het is een uitdrukking van een bestaande malaise en het invraagstellen van de gevestigde orde. Maar zal die malaise echt verdwijnen indien we enkele mensen uitloten om zich te verdiepen in alle actuele dossiers om van daaruit beleidsvoorstellen te doen? Neem dat deze deliberatieve democratie voorstelt om de banken aan banden te leggen teneinde de alles verschroeiende speculatie te kortwieken. Over welke maatschappelijke kracht beschikken onze lotelingen dan om effectief tegen de macht van de bankiers in te gaan?
De idee die aan de basis van loting ligt – het betrekken van een grotere groep van de bevolking en van ‘gewone’ mensen – zijn wij uiteraard genegen. Maar de uitbouw van een alternatief vereist de opbouw van een kracht die in staat is om dat alternatief op te leggen en zelf te organiseren. Het vereist een massale betrokkenheid in strijdbewegingen waarbij doorheen deze bewegingen instrumenten van democratische betrokkenheid, controle en coördinatie van essentieel belang zijn. Het betekent dat we onze toekomst en alle hefbomen ertoe in eigen handen nemen. Wat kan er democratischer zijn dan dat?
-
Autoriteit en vertrouwen van gevestigde instellingen steeds meer betwist
Autoriteit en vertrouwen van gevestigde instellingen steeds meer betwist
Stel de vraag eens in je eigen omgeving: wie gelooft nog dat we in een echte democratie leven? Steeds meer mensen antwoorden negatief op die vraag. Sommigen zullen al dan niet met een vleugje cynisme antwoorden in de zin van “een dictatuur betekent dat je moet zwijgen, democratie betekent eindeloos gepalaver”. De gewone man in de straat heeft nergens iets over te zeggen, zijn ‘democratische controle’ is beperkt tot regelmatige uitstapjes naar het kieshokje met een keuze tussen politici die hun beloften niet nakomen terwijl de kiezer niets kan doen om de beloften af te dwingen.
Dossier door Nicolas Croes uit de novembereditie van ‘De Linkse Socialist’
Allemaal gelijke burgers?
Met de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van het stalinisme in het Oostblok kwam er een gigantisch offensief om het “einde van de geschiedenis” uit te roepen. Die term kwam van de filosoof Francis Fukuyama die nadien zelf in de vergeetput van de geschiedenis leek te belanden. Er werd ook gesproken over de overwinning van de “democratie” op het totalitarisme. Het establishment gaf graag toe dat er hier en daar nog wat democratische aanpassingen mogelijk waren, maar dat zou geleidelijk aan gebeuren door burgerinitiatieven en het sensibiliseren (in plaats van het mobiliseren) van de “burgersamenleving”.
Er kwam een stortvloed aan termen die de verschillen tussen sociale klassen aan de kant schoven. De ‘burger-arbeiders’, ‘burger-werkgever’, ‘burger-aandeelhouder’ en ‘burger-premier’ stonden plots op gelijke hoogte. Het was in het verlengde van die idee dat Guy Verhofstadt, auteur van diverse burgermanifesten, in 2002 plots ook een brief aan de burgers-andersglobalisten schreef met daarin de vraag: “hoe kunnen we een gewelddadige klassenstrijd tussen de armsten en de rijksten in de wereld vermijden?” Via een vreemde omweg die mogelijk werd door de politieke verwarring als gevolg van het neoliberale ideologische offensief van de jaren 1990 werd ‘klassenstrijd’ plots voorgesteld als een strijd tussen “twee miljard mensen die proberen te overleven en een half miljard mensen die vooral bezig zijn met het ontrafelen van de plot van het dagelijkse televisiefeuilleton.” De ‘burgers’ van de ontwikkelde kapitalistische landen worden meteen allemaal op gelijke hoogte mee verantwoordelijk gesteld. Anderen herhalen deze logica op een andere manier als ze stellen dat het systeem vooral bepaald wordt door de consumptiekeuzes die gemaakt worden.
De euforie en hypocrisie van de jaren 1990 werden al gauw ingezet om oorlogen te rechtvaardigen. ‘Democratie’ was het excuus voor de imperialistische interventies in Afghanistan, Irak en elders. Dat had telkens dramatische gevolgen. De ‘democratische’ Europese constructie botste regelmatig op problemen, zoals de referenda rond het Verdrag over de Europese Grondwet waarbij in Frankrijk en Nederland in 2005 een meerderheid tegen stemde. Dat werd handig omzeild door dezelfde tekst onder een nieuwe naam in het ‘Verdrag van Lissabon’ te gieten, waarna geen nieuw referendum in Frankrijk of Nederland volgde. De parlementsleden keurden het goed. In Ierland werd het Verdrag wel weg gestemd in een referendum, waarop gewoon een nieuw referendum werd gehouden. Het establishment zorgde ervoor dat de kiezers voldoende onder druk stonden om het uiteindelijk nipt wel goed te keuren. Kortom, we kunnen stemmen waarvoor we willen zolang het maar in overeenstemming is met wat het kapitalistische establishment wil.
Met de economische crisis heeft het Europese kapitalistische establishment zich regelmatig van het tijdverlies van nieuwe volksraadplegingen ontdaan. In Griekenland en Italië werd nog verdergegaan, daar werden niet-verkozen technocratische regeringen aangesteld die toevallig werden geleid door voormalige bankiers. De ‘aanbevelingen’ van de Europese Commissie worden terecht steeds meer gezien als regelrechte dictaten. En het zal er niet op verbeteren: het Europees Besparingsverdrag (officieel: Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur) wil de macht van de niet-verkozen Commissie nog vergroten. De bank JP Morgan Chase, een van de grootste banken ter wereld, aarzelde niet om die logica tot in het extreme door te trekken in een document “De aanpassing van de eurozone – tussentijds bilan” te opperen dat de terugkeer van autoritaire regimes in Europa misschien een optie is.
De crisis en de groeiende impact van privatiseringen en liberaliseringen heeft de idee van allemaal gelijke ‘burgers’ doorprikt. Massale afdankingen, onderwijs op twee snelheden, gerecht op twee snelheden, gezondheidszorg op twee snelheden,… de droom van de Westerse ‘democratie’ blijkt voor een groeiend deel van de bevolking meer van een nachtmerrie weg te hebben.
Het is dan ook geen toeval dat de parlementaire democratie wereldwijd te kampen heeft met een groeiende laag die niet gaat stemmen en een scherpe afname van het vertrouwen van de ‘burgers’ in de instellingen en gevestigde politici. Diegenen die er nog van overtuigd zijn dat ze zelf iets te zeggen hebben, vormen een steeds kleinere minderheid en zijn vooral terug te vinden in de kringen van grote aandeelhouders, banken,… Op basis van een groeiend gevoel dat verkiezingen louter symbolische rituelen zijn, wordt de weg geopend voor een zoektocht naar alternatieven.
Geen echte democratie zonder economische controle
Iedere maatregel gericht op meer democratie botst onvermijdelijk op de dictatuur van de kapitalistische markten. Dit systeem is genetisch niet in staat om echte democratie tot stand te brengen aangezien de belangen van de meerderheid van de bevolking steeds in conflict komen met de macht die wordt uitgeoefend door die kleine minderheid die de productiemiddelen in handen heeft. Het feit dat dit element niet werd opgenomen, verklaart ook mee waarom de beweging van verontwaardigden net zoals Occupy in de VS niet kon doorzetten.
De massabewegingen die we sindsdien zagen, geven allemaal aan dat massale revolte leidt tot een zoektocht naar een andere vorm van regering en bewind. Voor ons moet dat proces leiden tot de vestiging van een arbeidersregering die de belangen van de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigt en niet die van de elite. Als we hier verwijzen naar ‘arbeiders’ is dat niet uit nostalgie of omdat het een fetisj van marxisten is. We doen dit omdat de georganiseerde arbeidersbeweging de enige is die de potentiële kracht heeft om de economie – en dus de machtsbasis van de kapitalistische elite – plat te leggen. Doorheen algemene stakingen en massamobilisaties kan de kwestie van een nieuwe samenleving gesteld worden waarbij de sleutelsectoren van de economie in handen van de arbeidersbeweging zijn en onderdeel vormen van een democratische planning. Dat element van democratie in het productieproces is een fundamenteel punt. Zoals de Russische revolutionair Leon Trotski al opmerkte: “Een planeconomie heeft nood aan democratie zoals het menselijk lichaam nood aan zuurstof heeft.” Het was overigens de afwezigheid van democratie die leidde tot de ineenstorting van het Oostblok dat verstikt raakte door een dictatoriale bureaucratische kanker.
In het kader van de organisatie van de strijd zijn algemene vergaderingen op de werkplaatsen, in de wijken, op de scholen noodzakelijk om sterker te staan en een krachtige beweging uit te bouwen waarin zoveel mogelijk mensen betrokken zijn en waarmee de arbeiders, jongeren en armen democratisch verenigd worden. Het vormt de basis voor strijdcomités die zich lokaal, regionaal en nationaal kunnen coördineren, onder controle van de algemene vergaderingen en met vertegenwoordigers die permanent afzetbaar zijn. Deze strijdorganen kunnen stilaan omgevormd worden tot organen van een nieuwe macht. Zo zou er een grote veelheid aan ‘parlementen’ bestaan. Als we zien hoe recente massabewegingen steeds een inspiratie vormden voor gelijkaardige bewegingen in andere landen, is het duidelijk dat zo’n dynamiek in een land onvermijdelijk een internationale weerklank zou vinden. Dat is nodig om het kapitalistische systeem aan de kant te kunnen schuiven.
Dat is wat we bedoelen met een democratisch socialistische samenleving. Deze democratie zou de belangen van de bevolking centraal stellen door de rijkdom van de samenleving te gebruiken om een einde te maken aan armoede, werkloosheid en de vernietiging van het milieu.
Democratie zonder verkiezingen?
De schrijver David Van Reybrouck kwam recent terug op de proppen met het oude idee van vertegenwoordigers die door loting worden aangesteld. Van Reybrouck werd bekend met zijn boek over Congo (waarvan een recensie op marxisme.be terug te vinden is) en was een van de voortrekkers van de G1000, een groot publiek debatforum dat in 2012 werd opgezet om een reeks aanbevelingen op te maken die vervolgens in een rapport aan de voorzitters van de zeven Belgische parlementen werd bezorgd.
Die ervaring droeg bij tot het standpunt dat Van Reybrouck naar voor brengt in zijn boek ‘Tegen verkiezingen’. Hij wil daarmee een antwoord bieden op het “democratische vermoeidheidssyndroom”. Er wordt terug gegrepen naar verschillende historische ervaringen (Athene in de Oudheid of nog de republieken van Firenze en Venetië in de Renaissance) om een antwoord te bieden op onze “onmachtig geworden democratie.”
Het is opvallend dat deze idee regelmatig terugkomt in discussies, onder meer in intellectuele kringen maar ook onder gewone mensen waar het vaak een uitdrukking is van een grondige (en terechte) afkeer als gevolg van de postjespakkerij en vriendjespolitiek die de regel vormt onder de gevestigde politici. Maar we zijn het niet eens met David Van Reybrouck als hij stelt dat “een democratie die zich tot verkiezingen beperkt niet volstaat” om vervolgens een loting eraan toe te voegen. Dat is geen antwoord op het onderliggende probleem.
Het probleem zit volgens ons niet bij het principe van verkiezingen op zich, maar wel bij de organisatie van die verkiezingen en het kader waarin die plaatsvinden. Niet alle verkiezingen worden gekenmerkt door de postjespakkerij en persoonlijke privileges die de gevestigde instellingen kenmerken. Een voorbeeld? De sociale verkiezingen die de syndicale afgevaardigden in de bedrijven aanstellen. In België waren er bij de laatste sociale verkiezingen in 2012 maar liefst 125.116 kandidaten (dubbel zoveel als bij de gemeenteraadsverkiezingen) waarvan er 44.608 werden verkozen. Bij de sociale verkiezingen is er een invloed van de nietszeggende campagnes waarmee we bij politieke verkiezingen om de oren worden geslagen, maar doorgaans worden bij deze verkiezingen geen reclamebureaus ingezet om dure mediacampagnes op te zetten. De delegees worden verkozen door hun collega’s op basis van hun dagelijkse inzet.
De verwerping van de gevestigde instellingen was ook een element in de fantastische beweging van pleinbezettingen in Spanje tijdens de beweging van verontwaardigden in de zomer van 2011. Deze indignado’s gebruikten de slogan “Voor echte democratie”. Ze baseerden zich daarvoor op het enthousiasme voor het proces van revolutie en contrarevolutie dat enkele maanden eerder was losgebarsten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Deze beweging voor “echte democratie” gaf uitdrukking aan een uitgesproken verlangen naar een samenleving waarin de mensen wel de controle over hun leven kunnen nemen en niet langer overgeleverd zijn aan de willekeur van een handvol superrijken, stelende topbankiers en corrupte politici. De volksvergaderingen op honderden pleinen doorheen Spanje gaven een levendig beeld van een groot aantal mensen dat bijeenkwam, discussieerde en beslissingen nam over de toekomst. Op hetzelfde moment waren er in ook in Griekenland op het Syntagmaplein in Athene dergelijke discussies. Op die gigantische volksvergaderingen waren er iedere dag duizenden aanwezigen die een beeld kregen van het proces van collectieve discussie, een cruciaal element dat afwezig is bij het principe van loting. Een democratie laat zich niet opleggen, het wordt opgebouwd.
De politieke vorming doorheen collectieve discussie is daar een essentieel onderdeel van. Enkel een brede politieke vorming maakt het mogelijk dat niemand nog onmisbaar is en dat iedere verkozen vertegenwoordiger bijgevolg steeds afzetbaar is door de basis die hem of haar heeft verkozen. Bij de volksvergaderingen van de beweging van verontwaardigden in het zuiden van Europa was er een wantrouwen tegen iedere verkiezing van vertegenwoordigers. Dat is begrijpelijk gezien de vele voorbeelden van verraad door syndicale leiders of de vertegenwoordigers van de sociaaldemocratische of vroegere stalinistische partijen. Dat verraad werd net mee mogelijk door een gebrek aan democratische controle in de structuren van die organisaties. Het gebrek aan verkozen vertegenwoordigers van de volksvergaderingen maakte het echter moeilijk om de beweging van verontwaardigden nationaal te coördineren. Wat zou de situatie vandaag, twee jaar later, geweest zijn indien deze volksvergaderingen op democratische wijze vertegenwoordigers hadden aangesteld voor nationale bijeenkomsten om met de beweging een gemeenschappelijk perspectief voor de strijd uit te werken, met een oriëntatie op mobilisatie van de basis van de vakbonden die toen, en nu nog overigens, op zoek was naar manieren om voorbij de remmende rol van de leiding te geraken.
Marxisten en verkiezingen
We hebben geen vertrouwen in de door de elite gecontroleerde instellingen zoals burgerlijke parlementen. Maar toch kunnen verkiezingen een uitstekend platform zijn om ons politiek programma onder een brede laag van de bevolking te verspreiden. Waar er linkse verkozenen zijn, kunnen zij die rol vanuit hun verkozen positie verderzetten en optreden als stem van strijdbewegingen. In de Verenigde Staten komt Socialist Alternative, onze zusterorganisatie die ook deel uitmaakt van het Committee for a Workers’ International, op voor de lokale verkiezingen. Dat is het geval in Seattle (met de kandidatuur van Kshama Sawant) en in Minneapolis (met de kandidatuur van Ty Moore). Zij worden ondersteund door tal van militanten, vakbonden, lokale organisaties en zelfs door de vroegere gitarist van de groep Rage Against the Machine. Tom Morello schreef: “Het gaat strikt genomen niet enkel om verkiezingscampagnes, deze kandidaten willen de arbeidersbeweging versterken. Ty en Kshama houden het niet bij woorden. Ze zijn actief, ze worden samen met stakers en activisten opgepakt als ze protesteren tegen uithuiszettingen op bevel van de grote banken en bedrijven. Als ze verkozen worden, zullen Ty en Kshama leven aan het equivalent van een gemiddeld arbeidersloon, de rest van hun vergoeding zal naar bewegingen voor sociale rechtvaardigheid gaan.”
Die principes worden al toegepast door andere verkozenen van onze organisatie, onder meer door Joe Higgins in het Ierse parlement en Paul Murphy in het Europees Parlement. Paul beperkt zich niet tot het zetelen in het parlement om daar de asociale politiek van de Europese Unie aan te klagen, hij is ook actief betrokken bij mobilisaties van werkenden en jongeren doorheen Europa en daarbuiten. Paul gebruikt zijn positie om een stem te geven aan de mobilisaties. Zo werd hij als enige Europees parlementslid een week gevangen gezet door de Israëlische autoriteiten omdat hij deelnam aan een ‘vrijheidsvloot’ om hulpgoederen aan de Palestijnse bevolking te bezorgen.
Verschillende linkse krachten zien verkozenen als een essentiële motor om tot verandering te komen. We zien verkozenen eerder als een hulpmiddel om een krachtsverhouding op het terrein uit te bouwen.
Financiële onafhankelijkheid
Als we de boekhouding van de gevestigde partijen – de partijen met parlementaire vertegenwoordigers – in ons land bekijken, is het meteen duidelijk waarom ze ten alle prijze verkozenen willen halen. Het aandeel van publieke middelen in de inkomsten van de grote partijen loopt op tot 86,5%!
Het lijkt misschien een detail, maar het is wel veelzeggend dat de bijdragen van de leden slechts goed zijn voor 3,2% van de inkomsten van de gevestigde partijen. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
-
‘Congo, een geschiedenis.’ Kapitalistische plunderpolitiek valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen
Het boek ‘Congo, een geschiedenis’ wordt het magnus opum van David Van Reybrouck genoemd. Het is een vlot lezend boek over de bloedige geschiedenis van het land. In ‘Socialism Today’, het magazine van de Socialist Party, verscheen een recensie door Per-Ake Westerlund. We publiceren een vertaling van deze recensie met een voorwoord door Eric Byl.
Inleiding door Eric Byl
Per-Ake Westerlund heeft een uitstekende recensie geschreven over “Congo, een geschiedenis” van David Van Reybrouck. Voor die recensie koos hij als titel “een geschiedenis van kapitalistische plundering”. “Congo” bevat ruim genoeg interviews, feiten en cijfers om die keuze te verantwoorden. Alleen al daarom is dit vlot lezend boek een aanrader. Toch wensen we de aandacht van de lezer te trekken op enkele teleurstellende conclusies. In België veroorzaakte het verschijnen van het boek in het voorjaar van 2010 net daarom met recht en rede een kleine storm.
Van Reybrouck kan schrijven. Met “Congo, een geschiedenis” heeft hij meerdere literaire prijzen weggekaapt. In de media heeft men het over een meesterwerk, een historisch magnus opum. In het jaar van publicatie slorpte het boek meteen het gros van alle Vlaamse vertaalsubsidies op. In een interview waarin hij toegaf dat er in zijn ‘opus’ enkele feitelijke fouten waren geslopen, noemt van Reybrouck zijn boek “een kathedraal”. “Als je dat gebouwd hebt, lig je er niet wakker van dat een hondje tegen de gevel komt plassen”, voegde hij er geïrriteerd aan toe. Hij had gehoopt 10.000 exemplaren te verkopen, maar in september 2012 waren het er in het Nederlands alleen al een kwart miljoen. Je moet van slechte wil zijn om niet onder de indruk te komen van de massa gegevens, de vlotte schrijfstijl en de ruime culturele bagage waarvan de schrijver blijk geeft.
Toch is Van Reybroucks’ “Congo” zoals hij zelf aangeeft, niet ‘de’ geschiedenis, maar hooguit ‘een’ geschiedenis, of beter nog een interpretatie ervan. Uiteraard staat het verhaal van Van Reybrouck ver van het paternalistische beschavingsverhaal van voormalige openlijke verdedigers van Congo Vrijstaat of van Belgisch Congo. De gruweldaden ontkennen die gepaard gingen met de plundering van Congo Vrijstaat door Leopold II, de beruchte telg van het Belgisch koningshuis, is niet meer van deze tijd. Die zijn immers gearchiveerd, ontgonnen en in “De geest van Koning Leopold II en de plundering van Congo”, het standaardwerk van Adam Hochschild, in 1998 in boekvorm gebundeld.
De talloze verhalen, interviews en citaten die Van Reybrouck aanhaalt, lijken dat op het eerste gezicht slechts te beamen. Tot Van Reybrouck in zijn besluit onverwacht de rol van Leopold II nuanceert. Leopold II zou zogezegd niet voorzien hebben dat de zwarte bevolking zo schandalig voor zijn persoonlijk geldgewin zou worden misbruikt. Het was wel ‘een slachting op ongelooflijke schaal’, maar ‘één die niet bedoeld was’, ‘gewagen over genocide of holocaust’ vindt Van Reybrouck bijgevolg ‘grotesk’. Hij beschrijft nochtans zelf hoe bij wijze van vergelding hele dorpen en stammen werden afgeslacht. Hij haalt aan dat Leopold beroep deed op de Liverpool School of Tropical Medicine in de strijd tegen slaapziekte. Dat, aldus Van Reybrouck, “bewijst dat volkerenmoord nooit zijn intentie is geweest”.
Wie wat vertrouwd is met het klassieke discours in België over de Vrijstaat en Belgisch Congo en op de hoogte is van de standaardwerken, bekruipt onvermijdelijk het gevoel dat de vloedgolf aan gegevens bij Van Reybrouck, slechts dient als aanloop om met des te meer geloofwaardigheid de rol van Leopold II op te poetsen. Het werk van Hochschild doet hij in zijn ‘verantwoording der bronnen’ af als ‘helaas meer drijvend op een talent voor verontwaardiging dan voor nuance’, te ‘manicheïstisch’, te zwart-wit zou dat betekenen. Het klopt dat het aantal doden als gevolg van de rubberpolitiek in de Vrijstaat in Hochschilds’ werk overschat werd en eerder 3 tot 5 miljoen mensenlevens opeiste dan 10 miljoen. Dat komt doordat Hochschild het toenmalige bevolkingsaantal inschatte op basis van een foute extrapolatie van de cijfergegevens van Stanley, maar voor het overige is Hochschild een veel betrouwbaarder geschiedschrijver dan Van Reybrouck.
Van Reybrouck schrijft een interessante en meeslepende geschiedenis, maar bij ieder belangrijk historisch keerpunt slaat hij de bal behoorlijk mis. Per-Ake, die in de paar paragrafen die hij eraan besteedt de fundamentele gebreken tijdens de onafhankelijkheidsverwerving veel nauwkeuriger weet te situeren, blijft nog vriendelijk voor Van Reybrouck. Die “suggereert” immers niet alleen dat de crisis volgend op de onafhankelijkheid te maken had met het vertrek van België, maar ook dat Lumumba zijn dood zelf had uitgelokt door een ‘opeenstapeling van blunders en inschattingsfouten’, zoals de ‘uithaal’ naar de koning, de bruuske Afrikanisering van het leger, de vraag om hulp aan de VN en later aan de Sovjetunie en het militaire optreden in Kasai. Dat Lumumba een bedreiging vormde voor de belangen van de voormalige koloniale elite en in de weg stond van een nieuwe zwarte aspirant elite die haar deel van de koek wou, vindt Van Reybrouck maar bijkomstig. Dat het een socialistisch programma vereiste en een partij die dat kan dragen om aan de sociaal-economische en democratische verzuchtingen van de bevolking van Congo tegemoet te komen, vindt hij wellicht old school links engagement. Integendeel, de tragedie van Congo, zegt hij in een interview met Colette Braeckman van Le Soir, is die van het ongeduldig idealisme, van de grote idealen die men in een nacht wil verwezenlijken. Van Reybrouck noemt zichzelf eerder een adept van het kritisch pragmatisme.
Ondanks de publicatie in 1999 van Ludo De Witte’s onthullende werk “ De moord op Lumumba”, durft Van Reybrouck zelfs beweren dat België de Katangese secessie niet mee beraamde en ook nog dat de moord op Lumumba uitsluitend het besluit was van de Katangese autoriteiten. In een reactie noemt Ludo De Witte het boek van Van Reybrouck ’mooi gecomponeerd, maar niet waarheidsgetrouw.’ “Van Reybrouck schreef een geschiedenis waarin nogal wat Westerse bemoeienissen worden weggemasseerd.” Dat het besluit om Lumumba uit te leveren een gezamenlijk plan was van de overheden in Leopoldville en “hun Belgische raadgevers”, om een of andere reden blijft ook hier weer de Belgische regering buiten schot, tracht Van Reybrouck niet te ontkennen, dat zou zijn geloofwaardigheid immers geheel onderuit halen. Lumumba ‘barstte van ambitie’ volgens Van Reybrouck en ‘had soms de neiging zijn toehoorder te makkelijk naar de mond te praten’. In economisch opzicht leunde Lumumba volgens Van Reybrouck dichter aan bij het liberalisme dan het communisme, ‘hij rekende op privé-investeringen uit het buitenland en niet op collectivisering, hij was een nationalist, geen internationalist, behoorde als évolué tot de prille Congolese bourgeoisie en kende de notie proletarische revolutie niet’.
Van Reybrouck brouwt ons hier een potje van halve waarheden en starre categorieën. In de context van Congo betekent nationalist niet het enge begrip dat Van Reybrouck ons hier voorkauwt, maar staat dat voor eenheid over de etnische grenzen heen en in het geval van Lumumba panafrikanisme, in tegenstellingen tot de tribalisten die uitsluitend de belangen van de eigen etnie nastreven zoals Tschombe en Kasavubu, nochtans duidelijk de favoriet van Van Reybrouck. De VS vreesden dat Lumumba zou eindigen zoals Fidel Castro, dat de koloniale revolutie hem van een liberale naar een communistische positie zou doen evolueren. Ludo De Witte wijst erop dat niet de speech van Lumumba op de onafhankelijkheidsdag, maar vooral de Afrikanisering van de Force Publique waardoor de voormalige kolonisator zijn greep op de staatsmacht verloor, de Westerse machten, België, de CIA, de VN en hun handlangers in Leopoldville, Kasai en Katanga deed besluiten dat Lumumba uit de weg geruimd moest worden. Het hoofdstuk “Lumumba’s nationalisme: een voorlopig oordeel” in het boek van Ludo de Witte, wijst terecht op de snelle evolutie van Lumumba’s politieke opvattingen.
Van Reybrouck citeert uitvoerig “een felle medestander” van Lumumba, een zekere Mario Cardoso. Dat was echter een van de jonge commissarissen-generaal die door Mobutu na diens eerste staatsgreep in 1960 werden aangesteld. Hij zou later onder Mobutu nog onderwijsminister en minister van buitenlandse zaken worden. Van hem komt de bewering dat Mobutu slechts de orde wilde herstellen die was verpest door het geruzie tussen Kasavubu en Lumumba, Van Reybrouck noemt het “gekissebis”. Van Reybrouck vindt dat hij ‘de verheerlijking van Lumumba’ en de ‘diabolisering van Mobutu’ moet nuanceren. Men mag de Mobutu op het einde van zijn heerschappij niet verwarren met die aan het begin, onderwijst hij ons. Toeval of niet, maar voor Van Reybrouck verrichte Mobutu ondanks twee staatsgrepen goede werken zolang hij de vriend van het Westen was. Vanaf het moment dat die vriendschap voor het Westen onhoudbaar werd, heeft Mobutu ook voor Van Reybrouck afgedaan.
Ondergetekende heeft er het boek “Le Dinausaure” van Colette Braeckman uit 1992 nog eens op nagelezen. Veel van het feitenmateriaal komt in beide werken voor. Braeckman slaagt erin de logica achter de werkwijze van het Mobutu-tijdperk bloot te leggen, Van Reybrouck komt niet verder dan de vaststelling dat Mobutu in het begin nog lang niet de pafzak was die hij later zou worden. De Belgische wetenschapper en publicist Dirk Draulans wijst erop dat we in “Congo” van Van Reybrouck meer te weten komen over superster Werrason en zijn band met een bierbrouwerij dan over de moord op president Laurent-Désiré Kabila. Dat je tussen de regels moet gaan zoeken om te vernemen dat de dik betaalde medewerkers van de vredesoperatie van de VN, de MONUC, zich niet buiten de veilige perimeter van hun afgesloten kampen wagen. Dat Van Reybrouck begrijpelijk dankbaar gebruik maakt van de faciliteiten van de MONUC , maar meteen ook te sterk beïnvloed is door het intellectuele milieu waarin hij bij voorkeur vertoeft.
“Congo, een geschiedenis” blijft interessante, goed leesbare literatuur die een pak informatie aanlevert. De lezer hoeft zich echter geen zorgen te maken wanneer hij plotse wendingen niet begrijpt, het ligt wel degelijk aan de auteur. Wie een geschiedenis aankondigt op basis van interviews en overlevering, vraagt erom. De geschiedenis wordt doorgaans geschreven door de overwinnaar en die zorgt er wel voor dat zijn ideologie, of die van de klasse die hij vertegenwoordigt, zijn versie van de geschiedenis, door de maatschappij in meerderheid wordt overgenomen. Dat wordt door Van Reybrouck niet doorprikt, maar integendeel bevestigd. We willen best in het midden laten of het nu bewust is of uit naïviteit, maar “Congo, een geschiedenis” is onder het mom van het aan de kaak stellen van de kapitalistische uitbuiting, uiteindelijk de betere apologie geworden voor de Vrijstaat, de koloniale overheden en hun latere marionetten.
Congo. Een geschiedenis van kapitalistische plundering
Sinds 1997 hebben oorlogen zes miljoen doden veroorzaakt in Congo, een land waar de levensverwachting amper 46 jaar bedraagt. Deze verschrikkelijke situatie kan in het westen op weinig mediabelangstelling rekenen. Per-Ake Westerlund schreef een recensie van het boek van David Van Reybrouck dat een goede aanzet vormt voor een beter begrip van het conflict.
Congo had verschillende namen sinds het tijdperk van het feodale koninkrijk Congo. Congo-Vrijstaat (1885-1908) was eigendom van de Belgische koning Leopold. Het Belgische Congo bestond van 1908 tot 1960 (het werd ook wel Congo-Leopoldville genoemd om het onderscheid met de Franse kolonie Congro-Brazzaville te maken). Elf jaar na de onafhankelijkheid in 1960 werd het land door dictator Mobutu Sese Seko omgedoopt tot Zaïre. Na de val van Mobutu volgde een nieuwe naamsverandering tot ‘Democratische Republiek Congo’, DRC of kortweg Congo.
De delta van de Congorivier was van 1500 tot 1850 het centrum van de slavenhandel naar het Amerikaanse continent. Vier miljoen slaven werden uit het gebied weg gehaald en alle voorgaande sociale structuren werden vernietigd. Toen de kolonisatie van Afrika begon, kreeg koning Leopold de steun van de belangrijkste koloniale machten om het reusachtige land als persoonlijk bezit in handen te nemen. Officieel was Leopold tegen de slavenhandel. In werkelijkheid voerde hij een terreursysteem. Het land werd geplunderd, eerst van ivoor en vervolgens van rubber. Leopold “gebruikte een staat, Congo, om zijn andere staat, België, een nieuwe ontwikkeling” te geven, stelt David Van Reybrouck.
De zoektocht naar rubber leidde tot de ineenstorting van de landbouw. Er was enorme honger. Toen Leopold de controle over Congo overdroeg aan de Belgische staat, werd het land systematisch opgedeeld. De inwoners werden opgedeeld naargelang hun ras en stam. Dit systeem voerde België ook in toen het na de Eerste Wereldoorlog de controle kreeg over Rwanda en Burundi. Op de paspoorten en officiële documenten werd aangegeven of iemand ‘Hutu’ of ‘Tutsi’ was. Deze verdeeldheid zou mee een rol spelen in het bloedbad onder de Tutsi’s van Rwanda in 1995 en de daaropvolgende oorlogen.
Onder Leopold werden duizenden christelijke missionarissen naar het land gehaald. Zij werden een belangrijk instrument van de koloniale macht, zeker de katholieken: “Missiescholen werden fabrieken voor het verspreiden van vooroordelen over de verschillende stammen”. Scholen van de kerken censureerden alles wat naar opstand en rebellie rook, zo werd zelfs vermeden om over de Franse revolutie te spreken. De christelijke boodschap van gehoorzaamheid werd verspreid en kritische religieuze bewegingen botsten op harde repressie. De predikant Simon Kimbangu werd in 1921 opgepakt en overleed 30 jaar later in de gevangenis. Zijn aanhangers, de Kimbanguïsten, werden verdreven en vervolgd, maar ze vormen nog steeds een belangrijke beweging in het land.
De ontdekking van de enorme minerale rijkdommen in Congo zorgden voor een industrialisatie. Het grootste mijnbedrijf, Union Minière, controleerde haar eigen totalitaire staatsapparaat in Katanga in het zuidoosten van het land dat rijk was aan koper, uranium, mangaan, goud en andere waardevolle grondstoffen. Palmolie werd een grondstof voor de zepen waarmee de huidige grote multinational Unilever groeide.
De arbeidersklasse groeide uit van enkele honderden in 1900 tot 450.000 mensen in 1929 en tot bijna een miljoen arbeiders tijdens Wereldoorlog Twee, toen de mijnsector een enorme groei kende. Ook de eerste atoombommen maakten gebruik van uranium uit Katanga. Congo werd het tweede meest geïndustrialiseerde land ten zuiden van de Sahara, na Zuid-Afrika.
De omstandigheden waarin de arbeiders en armen leefden, waren echter geen onderdeel van de economische ontwikkeling. Het ongenoegen leidde tot stakingen en rellen bij het begin en op het einde van de oorlog. Daarbij kwamen 60 mijnwerkers in Katanga om het leven bij de massaprotesten in Elizabethville (nu Lumbumbashi) in Katanga. Stakingsleiders werden geviseerd. En bepaalde groepen en stammen werden eveneens geviseerd als ‘onruststokers’. Het was onderdeel van de verdeel-en-heerspolitiek.
De arbeiders die tijdens de oorlog in de mijnen werkten of in de bedrijven die rond de mijnindustrie ontwikkelden, hoopten op verandering na de oorlog. Dat was ook het geval onder de soldaten die met de ‘geallieerden’ meevochten in Abyssinië, Egypte en Birma. Maar het racisme hield stand. Afrikanen mochten nog steeds publiekelijk geslagen worden, moesten achteraan in de rijen staan en mochten niet binnen in publieke baden. Vakbonden waren illegaal. Er waren in sommige steden lokale verkiezingen, maar iedere burgemeester was ondergeschikt aan de Belgische ‘eerste burgemeester’.
Na de oorlog was er wereldwijd een uitbarsting van koloniale revoluties en bevrijdingsoorlogen. Groot-Brittannië, Nederland en de VS moesten India, Indonesië en de Filippijnen los laten. In Algerije en Indochina was er een gewapende strijd tegen de Franse koloniale troepen. In 1958 werd Ghana het eerste Afrikaanse land ten zuiden van de Sahara dat officieel onafhankelijk werd.
“In 1955 was er nog steeds geen nationale organisatie die van de onafhankelijkheid droomde”, stelt Van Reybrouck. Vijf jaar later was het land formeel onafhankelijk. De bedrieglijke rust werd in 1956 doorbroken met een opmars van sociale onrust. De Associatie van Bakongo (ABAKA) bracht een vrijheidsmanifest uit, dit was een stammenorganisatie onder leiding van Joseph Kasa-Vubu.
Twee jaar later werd de Mouvement National Congolais (MNC) opgezet met Patrice Lumumba als een van de leiders. Het doel van de MNC was om Congo te bevrijden van het imperialisme en het koloniale bewind. De respons die de organisatie kreeg, was overweldigend. Lumumba bezocht de nieuwe staat Ghana en had er een ontmoeting met het staatshoofd, Kwame Nkrumah. Toen hij naar Congo terugkeerde, waren er 7000 mensen bijeen gekomen om zijn verslag te horen.
In januari 1959 kwam het tot een uitbarsting van de situatie in Congo. De eerste burgemeester van Kinshasa verbood een protestbijeenkomst, wat tot rellen leidde. Het leger werd ingezet en er vielen tot 300 doden en heel wat gewonden. De onlusten verspreidden zich naar Kivu, Kasai en Katanga.
Uiteindelijk werd ermee ingestemd dat Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk zou worden – in dat jaar zouden 17 Afrikaanse staten onafhankelijk worden. Het ging om formele politieke onafhankelijkheid, maar de multinationals konden hun activiteiten gewoon verderzetten op basis van de Belgische wetgeving. Drie dagen voor de Congolese onafhankelijkheid schafte het Belgische parlement de Congolese macht over Union Minière af. Alle legerleiders en de hoogste ambtenaren waren Belgen.
De hoop op echte verandering was groot en de MNC van Lumumba won de eerste verkiezingen. Maar er was ook een grote steun voor regionale partijen zoals de afgescheurde MNC-K van Albert Kalonji in Kasai, de Confédération des Associations Tribales du Katanga (CONAKAT) van Moïse Tshombe in het zuiden van Katanga en de ABAKO in Bas-Congo. Kasa-Vubu werd president en Lumumba de eerste minister.
Lumumba afgezet
Zoals andere voormalige kolonies werd Congo economisch beheerst door de oude koloniale machthebbers en de multinationals. De enige manier om dat echt te breken, was met een democratisch socialistisch beleid dat de natuurlijke rijkdommen nationaliseerde. Indien er een echte socialistische leiding was geweest, zou de arbeidersklasse daar internationaal enorme steun aan hebben gegeven. Het ontbrak in Congo echter aan een nationaal georganiseerde democratische socialistische beweging onder de arbeiders en de armen in de steden.
De stalinistische staten zoals de Sovjetunie en China hadden aangetoond dat een geplande economie wel tot vooruitgang kon leiden, ook al was er een onderdrukkend en dictatoriaal bewind. Maar noch Moskou noch Peking wilden een revolutionaire beweging steunen indien die aan hun controle kon ontsnappen. Ze gaven de voorkeur aan burgerlijke regimes waar ze zaken mee konden doen.
De crisis onmiddellijk na de onafhankelijkheid had niet zozeer te maken met het vertrek van België, zoals Van Reybrouck lijkt te suggereren. Het was het gevolg van een gebrek aan een arbeidersbeweging met een duidelijk programma. Er werd een nieuwe regering gevormd, maar de steun hiervoor was volatiel en het programma was onduidelijk. Dit werd door België aangegrepen toen het Katanga met 10.000 soldaten binnen viel. Officieel was dat om de Belgische burgers te beschermen, maar in werkelijkheid ging het over de controle op de mijnindustrie. Ze moedigden Tshombe aan om de onafhankelijkheid uit te roepen, Union Minière gaf financiële steun aan zijn regime.
Lumumba was op dat ogenblik nog maar twee maanden aan de macht en het land was in snel verval. Er vielen duizenden doden in de strijd tegen de poging van Katanga, het diamantrijke Kasai en Kivu om zich af te scheiden. Lumumba zocht steun bij de VN en bij Chroetsjov in de Sovjetunie. Die laatste stuurde voedsel, wapens en voertuigen. De Congo-crisis ging recht naar de kern van de koude oorlog tussen de VS en het stalinistische Rusland. Het Amerikaanse leger had mineralen uit Congo nodig, onder meer kobalt voor de raketten. Begin september werd Lumumba afgezet door Kasa-Vubu.
Tien dagen later was er een eerste poging tot staatsgreep door de legerleider Mobutu. Die genoot de steun van de CIA. Lumumba werd onder huisarrest gezet. De Belgische regering en de Amerikaanse president Eisenhower gaven groen licht voor de moord op Lumumba. Nadat hij gemarteld en overgebracht werd naar Katanga, werd Lumumba vermoord terwijl lokale leiders waaronder Tshombe toekeken.
Lumumba was niet expliciet socialistisch en het ontbrak hem aan een sterke beweging en aan wapens. Maar hij werd, niet enkel in Afrika, gezien als een radicale vrijheidsstrijder. Zijn aanhangers spraken over de nood aan revolutie. De onvoorspelbaarheid van Lumumba en de verwachtingen die hij creëerde, boezemden de imperialistische machten angst in. Ze hadden immers gezien hoe de gebeurtenissen in Cuba tot een revolutie hadden geleid, ook al ontbrak het de Cubaanse bevrijdingsbeweging aanvankelijk aan een socialistisch programma. Het VS-imperialisme kwam tussen om Lumumba ten val te brengen, daartoe werd beroep gedaan op de CIA en de VN.
De Sovjetunie en China hadden geen belang bij een revolutie en al zeker niet in een revolutie gericht op de ontwikkeling van echte arbeidersdemocratie. Ze hadden zelfs geen plan voor de nieuwe stalinistische staten. Het was pas nadat regimes of guerrillabewegingen het kapitalisme omver hadden geworpen dat Moskou en Peking steun begonnen te geven om deze landen voor zoverre als mogelijk in hun invloedssfeer en onder hun controle te krijgen.
De dictatuur van Mobutu
De oorlog om Katanga te heroveren duurde tot eind 1962 en er kwam steun van VN-troepen. Het was tijdens deze strijd dat de secretaris-generaal van de VN, Dag Hammarsklöld, in een verdachte vliegtuigcrash in september 1961 om het leven kwam. De onrust en de rebellie ging door tot midden jaren 1960. Een maoïstische plattelandsrebellie in centraal Congo werd neergeslagen. In Burundi vormde Laurent Kabila de zogenaamde ‘simba troepen’ met een sterke anti-Amerikaanse en anti-katholieke retoriek. De groep werd even vervoegd door Che Guevara die echter snel naar Latijns-Amerika terugkeerde.
De VS en Tshombe in Katange steunden nu de regering in Leopoldville (Kinshasa) tegen de opstanden. Tshombe won de verkiezingen van 1965, maar de VS en de westerse machten vonden hem te onbetrouwbaar. Op 25 november volgde een tweede staatsgreep door Mobutu en nu zou hij wel aan de macht komen en een dictatuur vestigen die tot in 1997 stand hield.
Van Reybrouck beschrijft hoe het regime van Mobutu een vreemde, brutale en corrupte dictatuur werd. Het was een trouwe bondgenoot van de VS en Israël, maar nam tegelijk kenmerken van het regime van Mao Zedong in China over. Enkel inheemse namen en muziek werden toegelaten. De persoonlijkheidscultus nam enorme vormen aan met op de nationale televisie tot zeven uur per dag aan muzikale eerbetuigingen aan Mobutu. In 1971 veranderde hij de naam van het land tot Zaïre.
Toen in 1968-69 een studentenbeweging opkwam – parallel met de studentenprotesten in Europa en de VS – was Lumumba de held van de studenten. Het protest werd in 1969 de kop ingedrukt. Daarbij vielen 300 doden (officieel waren er slechts zes doden!) en 800 studenten warden tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.
Het enorme potentieel voor landbouw in Congo werd niet benut, Mobutu moest voedsel invoeren. De inflatie nam snel toe en de staat moest tot een derde van de begroting lenen in de jaren 1970. Zoals tal van andere Afrikaanse landen kwam Congo hierdoor in de greep van het IMF en de Wereldbank terecht. Hun structurele aanpassingsprogramma’s legden privatiseringen en besparingen op. Congo verminderde het aantal leraars op korte termijn van 285.000 tot 126.000 – een belangrijke reden voor de hoge graad van analfabetisme vandaag met 30% van de bevolking die niet kan lezen of schrijven.
Eind jaren 1980 waren er in heel Afrika protestbewegingen tegen het IMF-beleid en tegen de dictaturen. Er werden nieuwe politieke partijen, organisaties en vakbonden opgezet. Op 16 februari 1992 organiseerden priesters en kerken een ‘mars van de hoop’ in verschillende steden. Ze protesteerden daarmee tegen het feit dat een conferentie over democratisering werd stil gelegd. Er waren meer dan een miljoen aanwezigen op de betogingen en bij de repressie tegen het protest vielen 35 doden. In 1993 stopte Mobutu met alle gesprekken over democratisering, hij trok het laken opnieuw volledig naar zich toe. De inflatie explodeerde en bereikte 9769% in 1994. Mobutu moest een nieuw bankbiljet van 5 miljoen Nieuwe Zaïre invoeren!
Na jaren van dictatuur en een erger wordende economische crisis, was er bij gebrek aan hoop op echte verandering ruimte voor etnisch geweld. Groepen in Katanga eisten dat migranten uit Kasai terug naar huis zouden gaan. Dezelfde retoriek werd gebruikt tegen de Tutsi’s in Kivu – zij werden de ‘banyarwanda’ genoemd (‘vanuit Rwanda’). “In de jaren 1980 kende niemand de etnische achtergrond van zijn klasgenoten, dat begon pas in de jaren 1990. Mijn vriendin was een Tutsi en ik wist dat niet eens”, stelde Pierre Bushala in Goma een Van Reybrouck. Hij schrijft dat het etnische geweld een “logisch gevolg was van een tekort aan grond in een oorlogseconomie die de globalisering diende.” In Kivu werden nationalistische maimai milities opgezet die de strijd voor landbouwgrond, controle op dorpen en mijnen aangingen.
Zes miljoen doden
In 1994 was er het bloedbad waarbij 800.000 Tutsi’s omkwamen in Rwanda. Het land werd bijna direct aangevallen en vervolgens gecontroleerd door een Tutsi-leger onder leiding van de huidige president Paul Kagame. Meer dan twee miljoen Hutu’s vluchtten weg, anderhalf miljoen van hen naar Zaïre/Congo. De oude guerrillaleider Laurent Kabila en zijn beweging, de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL), stond aan het hoofd van de Rwandezen die de Hutu’s vervolgden. Het werd een oorlog tegen het Zaïre van Mobutu waarbij ook 300.000 Hutu’s om het leven kwamen.
Na een korte oorlog werd Mobutu omver geworpen door Kabila die zichzelf tot het nieuwe staatshoofd uitriep van het land dat voortaan opnieuw Congo noemde. Kabila nam echter al gauw de methoden van Mobutu over.
Kabila besefte dat de regimes in Rwanda en Oeganda voor hun eigen belangen waren tussengekomen, hij verbrak de banden met hen. Rwanda viel opnieuw binnen en begon in 1998 de tweede Congo-oorlog. Sindsdien vielen er als gevolg van de oorlogen zes miljoen doden, velen door honger, ziekte en ontbering. Heel wat andere landen raakten betrokken, onder meer Angola, Zimbabwe en Libië aan de Congolese kant tegen Oeganda en Rwanda. Van Reybrouck geeft aan hoe die twee laatste landen grote hoeveelheden goud uit Congo weg haalden tijdens de oorlog.
In januari 2001 werd Laurent Kabila vermoord door een van zijn veiligheidsagenten. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Joseph die de steun van de EU, de VS en China genoot. In 2003 werd een vredesakkoord gesloten, maar de gevechten, verkrachtingen en bloedbaden gaan door, vooral in Kivu. De verschillende krachten kennen constant nieuwe afsplitsingen of nemen nieuwe namen aan in de aanhoudende strijd voor dezelfde schatten: goud, mineralen en ivoor. Het meest waardevolle mineraal vandaag is coltan, dat vaak wordt gebruikt in elektronische toestellen. Van Reybrouck heeft het terecht over de “militarisering van de economie” en merkt op dat de oorlog “relatief goedkoop was, zeker in het licht van de enorme voordelen die de ontginning van de grondstoffen opleverden.”
Is er nog hoop? Van Reybrouck beschrijft Congo als een land op de rand van een explosie. De begroting van Congo, een land met 60 miljoen inwoners, is kleiner dan dat van een stad als Stockholm dat nog geen miljoen inwoners heeft. Het BBP per hoofd van de bevolking is sinds 1960 afgenomen van 450 dollar tot 200 dollar. Het ontwikkelingsrapport van de VN dat zaken als onderwijs en gezondheidszorg onderzoekt, bestempelt Congo als het vijfde ergste land ter wereld om in te wonen.
Het huidige Congo is vernield door hetzelfde plunderende kapitalisme als in de 19de eeuw. Mijncontracten worden bekomen door omkoperij en militaire controle. Nieuwe ontdekkingen van olie en gas leiden tot groeiende spanningen aan de grenzen met Oeganda en Rwanda. Chinese bedrijven bouwen infrastructuur in dienst van de mijnen, waar dezelfde praktijken worden toegepast als in de slavenfabrieken in China zelf.
Congo zal nieuwe revolutionaire ontwikkelingen kennen. Waar dat toe zal leiden is afhankelijk van de lessen die uit de geschiedenis worden getrokken, maar ook uit de ervaringen in onder meer Egypte en Tunesië de afgelopen jaren. De opbouw van socialistische en democratische organisaties is dringend noodzakelijk.
“Congo: een geschiedenis” door David Van Reybrouck. Uitgeverij ‘De Bezige Bij’ (2010)
Lees ook:
- Een artikel dat we in 1997 publiceerden bij de val van Mobutu
- Welke weg vooruit in Congo? (artikel door Eric Byl uit 1998)
- Congo 1960-2010. Opkomen voor echte onafhankelijkheid betekent opkomen voor socialisme